Lied 224: 1 en 5 (Zijn liefde heeft mij verkoren, troost als diep bederf mij smart) Ps.63: 1 en 5a (verkiezing vraagt: God zoeken, je vastklampen aan Hem) Lied 95:1 (alleen door volbrachte werk van Christus vrijspraak van verwerping) Lied 120:1 en 2 (zekerheid in Christus) Psalm 65: 2 (‘welzalig die Gij hebt verkoren’) Lied 260: 3 en 4 (vrijspraak, ook voor mij) Psalm 66: 4 (God wil bevrijden van wankelen en onzekerheid) Schriftlezing en tekst: 2 Kor.13: 5 en 6 (Dordtse Leerregels, h.1, artikel 8-14) Thema: Verdieping van de verkiezing: (Hoe) kan ik zeker weten dat ik uitverkoren ben en me daardoor laten troosten? Preekopbouw: Inleiding: - zelfonderzoek - wéér verkiezing?: waarom, hoe preken over uitverkiezing (art. 14) - herhaling artikel 6-7 (hoofdstuk 1) Dwaalleer van de Remonstranten Kenmerken van de uitverkiezing - één uitverkiezing (artikel 8) - onvoorwaardelijke uitverkiezing (artikel 9) - oorzaak van de uitverkiezing (artikel 10) - onveranderlijke uitverkiezing (artikel 11) Zekerheid van de uitverkiezing: - voor wie? Hoe? (artikel 12a, 2 Korinthe 13: 5 en 6) - vruchten van de uitverkiezing (artikel 12b): waar geloof, kinderlijke vreze Gods, droefheid over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid - gevolgen van de zekerheid van de uitverkiezing (artikel 13) Vragen voor ‘bij de koffie’: 1. Wat is het verschil tussen ‘op grond van’ en ‘tot’ goede werken verkoren worden? Wat is juist? 2. Vraag u zich wel eens af of u uitverkoren bent? Mag dat? 3. ‘Kies voor Jezus, dan kiest God voor jou.’ Is dat bijbels, denk je? Is bekering het werk van God of van mensen? Wat is het gevaar als je naar één van beide kanten ‘doorslaat’? 4. Is aanvechting hetzelfde als ongeloof? Van welke aanvechtingen kun je last hebben? Welke middelen geeft God om staande te blijven in aanvechtingen? 5. Waarom zou je nog naar de kerk gaan of Bijbel lezen als het geloof een gave van God is? 6. Hoe zou het komen dat voor veel mensen de leer van de uitverkiezing geen troost is, maar juist onzeker maakt? DORDTSE LEERREGELS, HOOFDSTUK 1 (iets vereenvoudigd) 1-8. Deze Verkiezing bestaat niet in soorten, maar is één en dezelfde voor allen, die behouden worden, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. De Schrift immers stelt ons één enig welbehagen, voornemen en raad van de wil Gods voor, waardoor Hij ons van eeuwigheid heeft verkoren, zowel tot de genade als tot de heerlijkheid, tot het heil en tot de weg des heils, die Hij bereid heeft opdat wij daarin zouden wandelen (Ef. 1:4, 5, 2:10). 1-9. Deze Verkiezing is geschied niet uit het vooruit geziene geloof en de geloofsgehoorzaamheid, heiligheid of een andere goede hoedanigheid of geschiktheid, als een oorzaak of voorwaarde, van tevoren in de mens, die verkoren zoui worden, vereist; maar tot het geloof en de geloofsgehoorzaamheid, tot heiligheid, enz. Zo is de Verkiezing de bron van alle goed, dat tot het behoud leidt en waaruit het geloof, de heiligheid en andere zaligmakende gaven en eindelijk het eeuwige leven zelf als vruchten voortkomen; volgens het getuigenis van de apostel: Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren – niet, omdat wij waren, maar – opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht (Ef.1: 4). 1-10. De grond van deze genadige verkiezing is alleen het welbehagen van God en bestaat niet hierin, dat Hij zekere hoedanigheden of werken van de mensen tot voorwaarde voor de genade heeft uitgekozen, maar hierin, dat Hij bepaalde personen uit het geheel der zondaren tot zijn eigendom heeft aangenomen. Zoals nl. geschreven staat: toen de kinderen nog niet geboren waren en goed nog kwaad hadden gedaan, werd tot haar – nl. Rebekka – gezegd: de oudste zal de jongste dienstbaar zijn, gelijk geschreven staat: Jacob heb Ik liefgehad, maar Ezau heb ik gehaat (Rom.9: 11, 12, 13). En: allen die bestemd waren ten eeuwigen leven, kwamen tot geloof (Hand.13: 48). 1-11. En zoals God zelf in de hoogste zin wijs, onveranderlijk, alwetend en almachtig is, zo kan de Verkiezing, door Hem bepaald, niet onderbroken en herhaald, of veranderd of herroepen of afgebroken worden en evenmin kunnen de uitverkorenen verworpen of in getal verminderd worden. 1-12. Van deze, hun eeuwige en onveranderlijke Verkiezing tot genade, worden de uitverkorenen op hun tijd, hoewel in verschillende trappen en ongelijke mate, verzekerd; niet, als zij de verborgenheden en diepten van God met nieuwsgierigheid doorzoeken, maar als zij de zekere vruchten van de Verkiezing, die in Gods Woord worden getoond – zoals het ware geloof in Christus, de kinderlijke vreze Gods, droefheid naar Gods wil over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz. – in zichzelf met geestelijke en heilige blijdschap waarnemen (2 Kor.13: 5). 1-13. Aan het besef en de verzekerdheid van deze Verkiezing ontlenen de kinderen Gods dagelijks meer reden om zich voor God te verootmoedigen, de diepten van zijn barmhartigheden te aanbidden, zichzelf te reinigen en Hem, die hen eerst zo uitnemend heeft liefgehad, vurige wederliefde te bewijzen. Het is er verre van, dat zij door deze leer van de Verkiezing en de overdenking daarvan traag worden in het onderhouden van Gods geboden of vleselijk zorgeloos worden. Dit pleegt naar Gods rechtvaardig oordeel hun te gebeuren die óf zichzelf lichtvaardig laten voorstaan op de genade der Verkiezing óf in ijdelheid daarmede pralen en niet begeren in de wegen van de uitverkorenen te wandelen. 1-14. Verder, zoals deze leer van de goddelijke Verkiezing, volgens Gods wijze raad, door de profeten, Christus zelf en de apostelen zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament gepredikt is en daarna in de heilige Schriften uiteengezet en vastgelegd, zo moet zij ook op de huidige dag, te zijner tijd en plaats, in de Kerk van God – waardoor zij in het bijzonder is bestemd – uiteengezet worden in een geest van onderscheiding en met godvruchtige eerbied, heilig, zonder nieuwsgierig onderzoek van de wegen van de Allerhoogste, tot eer van God heilige Naam en tot een levendige troost voor zijn volk (Hand.20: 27, Rom.12: 3 en 11: 33, 34, Hebr.6: 17, 18). VERSIE DS. W. VERBOOM (bron: ‘Van hart tot hart’) 8. God werkt de verkiezing in het leven van allen die zalig worden op dezelfde wijze uit. Dat Hij al de zijnen langs de door Hem bewerkte weg naar de zaligheid leidt, komt voort uit een en dezelfde wil. 9. God verkiest ons niet omdat Hij van te voren zag dat we geloven. Nee, zijn verkiezing is onvoorwaardelijk. God verkiest ons niet om ons geloof maar tot ons geloof. Zo bezien is de verkiezing een ware fontein waaruit ons geloof en alle andere genadegaven van God in ons leven voortkomen. 10. De oorzaak van onze verkiezing is alleen het welbehagen van God. Zonder enige voorwaarde van onze kant heeft God ons tot zijn eigendom aangenomen. 11. Zoals God zelf onveranderlijk is, zo is het ook met zijn verkiezing. Wie door Hem verkoren is, wordt nooit meer verworpen. 12. God geeft ons op zijn tijd en wijze de zekerheid dat we door Hem verkoren zijn. Niet door diepzinnige redeneringen, maar vanuit de vruchten van de verkiezing in ons leven, zoals het geloof in Jezus Christus, de vreze des Heeren, droefheid om de zonden, honger en dorst naar de gerechtigheid. 13. De zekerheid dat God ons heeft verkoren maakt ons ootmoedig en wekt wederliefde tot God. Het is niet waar dat we daardoor zorgeloos worden. Dat is alleen het geval met mensen die de verkiezing misbruiken als een dekmantel voor een leven naar hun eigen zondige begeerten. 14. Zoals de profeten, Christus en de apostelen over de verkiezing hebben gesproken en zoals er in de Bijbel over geschreven wordt, zo dienen wij dat ook te doen. Daar moet tijd en wijze voor zijn en het moet met wijsheid, eerbied, tot eer van God en onze troost gebeuren.