Thema 5: Erfelijkheid en evolutie

advertisement
HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A
Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich
bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)
Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels
 Planten
 Dieren
Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte
 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)
Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen
 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families
 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.
Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in
vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.
Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in
staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.
Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke
naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.
Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen
mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.
Schimmels




Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel
Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen
 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten
Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee
klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen
Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van
het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd
kennen!
Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen
 holtedieren
 platwormen
 rondwormen
Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen
 stekelhuidigen
 gewervelden
Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit
eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.
Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en
recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.
Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu
hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.
Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke
selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.
Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden
en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.
Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan
dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.
Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.
Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende
organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben
Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.
Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of
nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben
Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen
op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten
Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze
materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden
als organellen in andere cellen zijn gaan leven.
Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.
(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.
Download