VWO 5 - Wikiwijs Maken

advertisement
Nectar Hoofdstuk 20:
Evolutie


Evolutie: de ontwikkeling van het leven op
aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen
en/of verdwijnen.
Tegenover de evolutietheorie staat het
creationisme. Dit is de theorie van de
schepping.



Jean de Lamarc was een van de eersten die
een theorie opstelde over evolutie.
Hij geloofde in een geleidelijke verandering
van soorten.
De evolutietheorie die nu algemeen van aard
is, is door verschillende onderzoekers
onafhankelijk van elkaar ontwikkeld.



Charles Darwin was een van de onderzoekers.
Zijn boek ” The origin of species” in 1859
betekende de definitieve doorbraak van de
evolutietheorie.
We spreken dan ook van de neodarwinistische
evolutietheorie of neodarwinisme.


Deze theorie gaat uit van diversiteit
(verscheidenheid) in genotypen, natuurlijke
selectie en soortvorming door reproductieve
isolatie.
Door mutaties en recombinatie is er een grote
diversiteit in genotypen binnen een populatie.



Natuurlijke selectie wordt door Darwin
survival of the fittest genoemd.
Individuen met een betere aanpassing aan
het milieu hebben een grote
overlevingskans
Van individuen met een gunstig genotype
zullen meer nakomelingen in leven blijven
en zich voortplanten dan individuen met
een ongunstig genotype.


Soorten evolueren (veranderen) als door
natuurlijke selectie de mutanten blijven
voortbestaan en individuen van de
oorspronkelijke vorm uitsterven.
Door een grote diversiteit in genoypen heeft
een soort een grote overlevingskans.





Begrippen die horen bij natuurlijke selectie:
De draagkracht van het milieu
Selectiedruk
Adaptatie
Soortvorming door reproductieve isolatie:
gedurende lange tijd vindt er geen
voortplanting plaats tussen individuen van
verschillende populaties


Fossielen: versteende overblijfselen van
organismen, of afdrukken van organismen in
gesteenten.
De wetenschap die zich bezighoudt met het
bestuderen van fossielen heet paleontolgie.


Fossielen kunnen ontstaan als dode
organismen niet vergaan, bijvoorbeeld
doordat ze worden bedekt door sedimenten.
De ouderdom van fossielen kan betrouwbaar
worden vastgesteld aan de hand van radioisotopen.


Uit de gevonden fossielen blijkt dat er in de
loop van de evolutie soorten zijn ontstaan,
veranderd en/of verdwenen.
Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich
in relatief korte tijd over grote gebieden
hebben verspreid en daarna zijn uitgestorven.




Fossielen
Vergelijkende anatomie
Embryologie
Biochemie



Homologe organen hebben veel
overeenkomst in bouw en hebben een gelijke
embyonale ontstaanswijze.
Homologie duidt op verwantschap van
organismen
De verschillen ontstaan door aanpassing aan
verschillende milieus



Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie.
Analogie berust niet op verwantschap
Overeenkomsten zijn ontstaan door
aanpassing aan hetzelfde milieu.


Rudimentaire organen hebben geen functie
meer en komen niet of nauwelijks nog tot
ontwikkeling.
Door rudimentaire organen wordt het
aannemelijk dat verschillende soorten
organismen een gemeenschappelijke
voorouder hebben.


De embryonale ontwikkeling van
verschillende soorten vertoont overeenkomst.
Hierdoor wordt het aannemelijk dat deze
organismen een gemeenschappelijke
voorouder hebben.
De mens heeft in een vroeg embyonaal
stadium o.a. kieuwspleten en een staart.


Verschillende soorten organismen vertonen
grote overeenkomsten in samenstelling van
stoffen, zoals eiwitten en DNA
Ook is er veel overeenkomst in de processen
die zich binnen een cel afspelen in
verschillende organismen, zoals mitose en
meiose.



Genfrequentie: het percentage waarmee een
bepaald allel deel uitmaakt van het totale
aantal genen voor een eigenschap binnen
een populatie
Als er geen andere beinvloedende factoren
zijn, blijven de genfrequenties binnen een
(grote) populatie gelijk.
Dit noemen we: het Hardy-Weinberg
evenwicht of de regel van Hardy-Weinberg



In een populatie komt allel A met een
genfrequentie p voor en allel a met een
genfrequentie van q.
Meer allelen van dit gen zijn er niet, dus
p
+q=1
Bij bevruchting kunnen de gameten
(geslachtscellen) de volgende combinaties
vormen:

een stabiele populatie, dwz
◦
◦
◦
◦


Geen sterke groei
Geen grote teruggang door sterfte
Weinig emigratie
Weinig immigratie
een voldoende grote populatie
geen selectievoordeel door een eigenschap





AxA
Axa
axA
axa
>
>
>
>
AA
Aa
Aa
aa
De frequentie waarmee elke combinatie
voorkomt is het product van de genfrequentie
van beide allelen.

In een schema:
p (A)
q (a)
P (A)
p² (AA)
pq (Aa)
q (a)
pq (Aa)
q² (aa)




In een formule is het HW-evenwicht dan:
p² + 2pq + q² = 1
Bij kansberekening in wiskunde staat 1 voor
100 %
De genfrequentie in een populatie kan
worden berekend a.d.h.v. het percentage
individuen waarbij het recessieve allel tot
uiting komt (aa).




Er kunnen afwijkingen van het HW-evenwicht
voorkomen door beinvloedende factoren
zoals:
Natuurlijke selectie
Mutaties
Toevallige gebeurtenissen

Geografische isolatie

Gedrag

Door factor tijd.


Biogenese: het ontstaan van leven uit een
levenloze materie.
De oeratmosfeer was waarschijnlijk een
mengsel van stikstofgas, koolstofdioxide,
koolstofmono-oxide, waterstofgas, methaan
en waterstofsulfide. De oeratmosfeer bevatte
geen zuurstof.



In de oeratmosfeer ontstonden o.a. door
bliksemontladingen kleine organische
moleculen.
In de oerzeeen werd door een indikking een
organische oersoep gevormd, waarin
grotere moleculen en vervolgens de eerste
cellen uit zijn ontstaan.
De eerste organismen waren prokaryoot.
Het waren heterotrofe anaerobe bacterien.



Deze geeft een verklaring voor het ontstaan
van organellen.
Door instulpingen van het celmembraan
ontstond de celkern. > eukaryote eencelligen.
Vrij levende aerobe bacterien werden
ingesloten en ontwikkelden zich tot
mitochondrien

Vrij levende cyanobacterien werden
ingesloten en ontwikkelden zich tot
chloroplast.


Je moet een geologische tijdschaal kunnen
lezen.
Je moet een stamboom van organismen
kunnen aflezen.
Download