Leereenheid 52 Herhalingseenheid: de functie van de traditie Inhoud leereenheid 52 Herhalingseenheid De functie van de traditie Introductie Leerkern 1 2 3 4 5 Wittgenstein: filosofie zonder traditie? Nietzsche en Gadamer: traditie als keurslijf of als opgave Rorty: een zelfgemaakte traditie Filosofie, traditie en macht Conclusie C1311/31-3-2009/CHO 1 Open universiteit Inleiding in de filosofie Leereenheid 52 Herhalingseenheid De functie van de traditie Sytze Steenstra INTRODUCTIE In deze herhalingseenheid worden de verschillende rollen bekeken die de hedendaagse filosofie aan de traditie toebedeelt. Dit gebeurt aan de hand van de vraag: welke plaats kennen de vier besproken filosofen in hun werk toe aan hun voorgangers? Daarna wordt de verhouding van filosofie in het algemeen tot traditie en macht aan de orde gesteld. LEERDOELEN Na het bestuderen van deze leereenheid kunt u – de houding van de vier behandelde hedendaagse filosofen ten opzichte van de traditie beschrijven en toelichten – enkele aspecten van de verhouding van filosofie tot traditie toelichten en daarbij ook het belang van de macht betrekken. LEERKERN 1 De ‘Tractatus’ baseert zich niet op een traditie. C1311/31-3-2009/CHO Wittgenstein: filosofie zonder traditie? In beginsel is de Tractatus logico-philosophicus te beschouwen als een filosofie zonder traditie. Weliswaar wordt hier en daar in het boek verwezen naar belangrijke voorgangers – meestal Frege en Russell, en bijvoorbeeld ook Newton en Kant worden genoemd – maar voor de kern van Wittgensteins betoog zijn zij niet onmisbaar. Wittgenstein meent immers al zijn stellingen strikt logisch te kunnen bewijzen. Verwijzingen naar voorgangers dienen uitsluitend als handige aanduidingen van specifieke logische problemen die door hen zijn behandeld, niet om zijn conclusies te nuanceren. In de logische opvatting van de filosofie die de Tractatus beheerst, kan de traditie hooguit anekdotische betekenis hebben: zoals het voor de wiskunde niet meer dan anekdotische betekenis kan hebben om te weten dat in 1763 timmerman A. te B. de stelling van Pythagoras toepaste bij het maken van een tafel. De stelling wordt geacht op zichzelf te bestaan, los van toepassingen en zelfs los van haar uitvinder. Wittgenstein beschouwt zijn filosofie zelf als onafhankelijk van de traditie, maar desondanks is het niet onmogelijk om de Tractatus toch als onderdeel van een traditie te zien. In het kader van deze cursus ligt het voor de hand te verwijzen naar Locke’s poging om alle ideeën te classificeren. Zijn ‘enkelvoudige ideeën’ zijn te vergelijken met Russells ‘atomaire beweringen’ (al beschikte Locke natuurlijk niet over de propo- 2 Leereenheid 52 Herhalingseenheid: de functie van de traditie De ‘Tractatus’ past in de traditie van het empirisme. De latere Wittgenstein deelt de ‘Tractatus’ in bij het essentialisme. De ‘Philosophische Untersuchungen’ passen in een antiessentialistische traditie. sitielogica om zijn ideeën te ordenen en te classificeren). De Tractatus wordt zo in de traditie van het empirisme geplaatst. Wittgenstein zelf plaatst in zijn latere werk de Tractatus in een andere traditie. Door de afbeeldingstheorie van de taal te benoemen als ‘het augustiniaanse beeld van de taal’ deelt hij de Tractatus in bij de lange overlevering van het filosofisch essentialisme. Evenmin als in de Tractatus wordt er in de Philosophische Untersuchungen uitdrukkelijk verwezen naar een overlevering waarvan deze filosofie een nieuwe schakel vormt. Onderzocht en herzien worden in de eerste plaats de uitgangspunten van de Tractatus en niet de traditie waarin zij geplaatst kunnen worden. Zou men de Untersuchungen toch tot een traditie willen rekenen, dan kan dat het ‘antiessentialisme’ zijn: de geschiedenis van sceptische ondermijning en uiteenrafeling van afgeronde filosofische systemen. 2 Overeenkomsten in Nietzsche’s en Gadamers verhouding tot de traditie Nietzsche beschouwt de traditie vooral als een hypocriete conventie. Nietzsche is te plaatsen in de romantiek. C1311/31-3-2009/CHO Nietzsche en Gadamer: traditie als keurslijf of als opgave Nietzsche en Gadamer hebben tegengestelde visies op de traditie: wat Nietzsche beschouwt als een juk dat een werkelijk vrije geest van zich af dient te werpen, is voor Gadamer juist een uitgestrekt en vruchtbaar landschap waarover men overzicht zou moeten verwerven. Toch heeft hun omgang met de traditie ook veel gemeenschappelijks. Beiden besteden veel aandacht aan de geschiedenis van het denken en richten daarbij hun aandacht vooral op het antieke Griekenland en daarnaast op Duitsland. Beiden gebruiken zij aan de kunst ontleende inzichten en waarden als belangrijke maatstaf voor hun waardering van de traditie. En allebei besteden zij veel aandacht aan hun eigen plaatsbepaling ten opzichte van de traditie. Nietzsche wil breken met de traditie. Niet alleen de filosofische traditie van Socrates tot en met Kant moet het ontgelden, ook de systemen van godsdienst en wetenschappen vormen in zijn ogen een dwangbuis die het leven en de gezondheid schaadt. Traditie lijkt voor Nietzsche vrijwel samen te vallen met conventie, en conventie betekent voor hem niet veel meer dan hypocrisie en onderhuidse dwang. Hij grijpt in plaats daarvan voor zijn eigen filosofie terug op de presocratici, dat wil zeggen: op filosofen die door de westerse traditie meestal zijn veronachtzaamd omdat op hun gefragmenteerde grondslagen geen compleet systeem te bouwen valt. Terwijl hij de traditie verwerpt, plaatst hij zich zodoende tegelijkertijd in een oudere (en dat betekent voor ‘genealogen’: edeler) traditie, die zich nog niet van de oorsprong van het leven zou hebben afgewend. Nietzsche portretteert zichzelf graag als iemand die van buiten de heersende traditie komt, zoals Zarathustra van zijn eenzame bergtop afdaalt. Daardoor neigt hij ertoe zijn beïnvloeding door Schopenhauer en de jonge Wagner, door Friedrich Schiller en de hele romantische beweging (denk aan het voorbeeld van Heine in leereenheid 51) te verhullen. 3 Open universiteit Volgens Gadamer is de verhouding tot de traditie gebroken door de verabsolutering van de methodologie. De verhouding tot de traditie is te herstellen in de werkingsgeschiedenis door horizonversmelting. Inleiding in de filosofie Gadamer benadrukt juist het verrijkende aspect van de traditie. Een voor de hand liggend gevolg hiervan is dat hij zonder schroom de invloeden bespreekt die hem hebben gevormd: de Griekse filosofie, de filologische en de hermeneutische traditie en Heidegger. Gadamer noemt de hedendaagse verhouding tot de traditie gebroken. Het methodologische en wetenschappelijke denken heeft volgens hem de overhand gekregen, en dit denken beschouwt zijn eigen werkwijze als ontheven aan de traditie, als klaarhelder en absoluut geldig. (Descartes’ kan hiervan gelden als de grondlegger en tevens als voorbeeld bij uitstek.) Hieruit volgt de opgave om de traditie te herstellen. Gadamer probeert dit te doen op basis van Heideggers hermeneutische en existentialistische fenomenologie. Heidegger stelt dat de traditie uitsluitend als werkingsgeschiedenis voor ons kan verschijnen, dat wil zeggen: in een gestalte die is bewerkt door verschillende interpretaties. De verhouding tot de traditie is te herstellen door er zelf een nieuwe bewerking van te maken, door eigen en traditionele vooroordelen samen in het spel te brengen en te laten wedijveren totdat de verschillende horizonnen waartoe die vooroordelen behoren uiteindelijk in elkaar overgaan en versmelten. Gadamer benadrukt het positieve van de traditie zozeer, dat hij de beperkingen ervan wel eens lijkt te onderschatten. In de leereenheden over Gadamer is er al op gewezen dat zijn criteria voor een geslaagde interpretatie mager zijn. Men kan bijvoorbeeld vraagtekens plaatsen bij zijn aansporing in de inleiding tot Wahrheit und Methode om de waarheidsaanspraken van zowel Plato en Aristoteles als Leibniz, Kant en Hegel recht te doen. Wat betekent het als Gadamer in zijn eigen werk bijvoorbeeld de kunsttheorieën van Plato en Kant afwijst? Verder zou men zich kunnen afvragen of Gadamers keuze voor het spel en het kunstwerk als uitgangspunt van zijn hermeneutiek er niet toe leidt dat de traditie wordt voorgesteld als een spel van grote denkers en kunstenaars, dat los lijkt te staan van de ‘gewone’ geschiedenis van voorspoed en oorlogen, vooruitgang en leed. 3 Rorty gaat pragmatisch om met de traditie. C1311/31-3-2009/CHO Rorty: een zelfgemaakte traditie Rorty staat voor een pragmatische filosofie, en de manier waarop hij omgaat met de traditie past daarbij. Hij wil uiteenlopende filosofische tradities weer met elkaar in gesprek brengen en leent daarom voor zijn eigen werk her en der wat hij kan gebruiken. Hij brengt eigen onderscheidingen aan in de traditie, zoals die tussen ‘kantiaanse’ kentheoretische en ‘hegeliaanse’ stichtende filosofie, die niet overal samenvallen met het gebruikelijke beeld van Kant en Hegel, en evenmin met de bedoelingen van de filosofen zelf. Rorty schept zodoende in zekere zin zijn eigen traditie. Hij ontleent aan filosofen – maar ook aan romanciers, sociale wetenschappers, enzovoorts – het gedachtengoed dat hij voor zijn eigen werk kan gebruiken. Daarbij maakt hij zich niet druk om de oorspronkelijke fundering van de frag- 4 Leereenheid 52 Herhalingseenheid: de functie van de traditie Rorty verzamelt uit de traditie de brokstukken die hij kan gebruiken. menten die hij in zijn collage plakt. Zijn maatstaf is alleen of de solidariteit van het geheel wordt bevorderd zonder dat tegelijkertijd op een of andere wijze wreedheid in de hand wordt gewerkt. Buiten taalspelen om (dus, om bij de beeldspraak te blijven, tussen de afzonderlijke fragmenten van de collage) bestaat er volgens hem überhaupt geen onpartijdig criterium voor de waarheid. Hij pleit er daarom voor de wereld te beschouwen als een contingente veelheid van verhalen. Minder netjes uitgedrukt is dat een los samenraapseltje, en zo lijkt Rorty de filosofische traditie ook te willen bejegenen. 4 Filosofie en machtsmisbruik Eenheid en diversiteit van de traditie C1311/31-3-2009/CHO Filosofie, traditie en macht Wie de levensbeschrijvingen van de in deze cursus besproken filosofen met het oog op oorlog en censuur doorneemt, ziet dat ze – zonder uitzondering! – hiermee te maken hebben gehad. Socrates werd ter dood veroordeeld, Aristoteles moest in ballingschap gaan, Augustinus riep de staatsmacht te hulp om kerkelijke geschillen te beslechten, en ga zo maar door. Er loopt een rode draad van machtsmisbruik en geweld door de geschiedenis van de filosofie. Dat geweld is afwisselend tegen de filosofie gericht en door filosofen tegen hun tegenstanders gebruikt. Filosofen hebben dikwijls de rol van censor uitgeoefend, maar ze hebben ook vaak moeten toezien hoe hun werk werd gecensureerd. Het is belangrijk om de filosofische traditie ook eens in dit licht te bekijken, al is deze cursus niet de plaats om dit aspect tot in detail uit te werken. Filosofische vooronderstellingen beginnen als vluchtige gedachten, maar daaruit kunnen zich uiteindelijk machtige instellingen ontwikkelen, die hun procedures en vooronderstellingen niet meer zo gemakkelijk aan redelijke discussie onderwerpen. Socrates heeft in zijn dialoog met Eutyphro (zie opgave 2.2) duidelijk gemaakt dat het gemakkelijker is de handelwijze van een ander te veroordelen (of te censureren, te verbieden et cetera) als je zelf exact weet of meent te weten wat het goede is. Dit inzicht laat zich ook toepassen op de wijsgerige traditie. Wanneer de traditie wordt opgevat als een organische eenheid en een afgesloten waarheid, kan dat gemakkelijk tot censuur leiden: alles wat niet in de traditie past, lijkt dan geen waarde te hebben en misschien zelfs schadelijk te zijn. Als de traditie daarentegen wordt opgevat als een diversiteit van concepten en ervaringen, vol breuken en toevalligheden, maakt dat het gemakkelijker om actuele afwijkende meningen te tolereren. Een dergelijke traditie laat zich niet direct gebruiken om de eigen visie te onderbouwen of onaantastbaar te maken, maar vooral om er reliëf aan te geven. Kennis van uiteenlopende traditionele filosofische theorieën kan leiden tot genuanceerd en veelzijdig inzicht in de vooronderstellingen van hedendaagse uitspraken, die anders verborgen zouden blijven. Kennis van de traditie is bovendien onontbeerlijk om filosofische, wetenschappelijke en politieke modes te relativeren. Een beroep op de traditie kan een manier zijn om aanzien en macht te 5 Open universiteit Inleiding in de filosofie Het verwerpen en herleven van de traditie verwerven, maar dat geldt ook voor het verwerpen van de traditie. In zekere zin is dat een traditie op zich geworden, niet alleen in de kunsten maar ook in de filosofie. Het verlangen om schoon schip te maken en voorgoed te breken met het verleden is terug te vinden bij Descartes, Locke, Kant, Nietzsche, Wittgenstein en Heidegger, en in zekere zin ook bij Rorty, die de filosofie geen kopje kleiner wil maken, maar het woord in ieder geval zonder hoofdletter wil schrijven, in onderscheid van de fundamentalistische Filosofie. Niettemin (of juist daardoor?) hebben verwaarloosde elementen uit de filosofische traditie zich steeds weer levensvatbaar getoond. Menig filosofisch stelsel dat voorgoed achterhaald leek, heeft een tweede leven gekregen, en dat heeft stromingen opgeleverd als het neoplatonisme, neo-aristotelianisme, neothomisme, neokantianisme, neo-empirisme, neopositivisme, neomarxisme, enzovoorts. Pogingen om met de filosofische traditie te breken, lopen meestal uit op een verandering en vernieuwing binnen de traditie. Aan de andere kant is de filosofische traditie gedoemd irrelevant te worden als zij niet in confrontaties met de laatste wetenschappelijke, culturele en maatschappelijke ontwikkelingen wordt getoetst en zo nodig vernieuwd. Traditie en vernieuwing 5 Conclusie OPGAVE 52.1 In opgave 1.2 is u gevraagd om voor uzelf op te schrijven hoe u op dat moment dacht over de verhouding van filosofisch inzicht tot de alledaagse ervaring, het gezond verstand en de common sense. Lees uw eigen antwoord nu nog eens door en ga na in hoeverre uw mening en de argumenten die u daarvoor kunt aandragen, zijn veranderd door het bestuderen van deze cursus. C1311/31-3-2009/CHO 6