GELOVEN IN DE ONTMOETING Binnen dit nummer van Narthex, dat de verhouding tussen de functionele en de substantiële religiositeit thematiseert, richt deze bijdrage zich op de functionaliteit van de substantiële religie. Erik van Kerkhoff en Toke Elshof verkennen de betekenis van de katholieke traditie voor leerlingen binnen het katholieke voortgezet onderwijs en bepleiten een vorm van leren die de ontmoeting centraal stelt. Erik is docent Godsdienst aan het St. Bonifaciuscollege in Utrecht en identiteitscoördinator van de Willibrordstichting. Toke is universitair docent catechetiek aan de Faculteit Katholieke Theologie van de Universiteit van Tilburg. Ze doet onderzoek naar de beelden en ervaringen die leven bij de katholieke traditie bij docenten, schoolleiders, ouders maar allereerst de leerlingen. Uit de reacties van een niet representatieve groep van ruim honderd leerlingen, komt naar voren dat jongeren minder blanco tegen over de katholieke godsdienst zijn dan divers onderzoek naar jongeren en religie doet vermoeden. Jongeren worden er nogal eens als ‘onbeschreven bladen’ beschouwd. Als ze open staan voor godsdienst is dat vanwege een onbelast verleden. En dat onbelaste verleden wordt ook aangevoerd bij desinteresse: jongeren hebben er weinig mee omdat ze er eigenlijk nauwelijks mee kennis hebben gemaakt. Dit beeld vraagt om nuancering, stelt ze. Erik van Kerkhoff reageert erop. afkeer van een religieus systeem Erik: In gesprekken met leerlingen merk ik dat instituten per definitie verdacht lijken. De kerk wordt gezien als een archaïsche gemeenschap die met macht en misbruik wordt geassocieerd. Uiteraard zijn er jongeren die nog wel gebonden zijn aan de kerkelijke traditie, maar zij vormen een marginale groep. Bovendien is bij deze groep een grote schaamte merkbaar bij het spreken over hun achtergrond. Recentelijk ontstond er in mijn mentorklas een gesprek tussen vier leerlingen. Twee uit de groep bleken elkaar goed te kennen omdat zij samen eerste communie en vormsel hadden gedaan. De andere leerlingen raakten nieuwsgierig en vroegen hun daar iets over te vertellen. Het was duidelijk dat ze zich ongemakkelijk voelden bij dit verzoek. Ze relativeerden hun hele traditie weg tot iets uit hun kindertijd. De schaamte om te spreken over hun traditie werd echter niet veroorzaakt door de leerlingen die vragen aan hen stelden. Zij waren oprecht geïnteresseerd en stelden hun vragen met respect. Er sprak geen enkel oordeel uit hun houding. Het was opmerkelijk om te constateren dat wanneer leerlingen geconfronteerd worden met medeleerlingen die gebonden zijn aan een traditie, de argwaan jegens de grote instituten, plaats maakt voor oprechte interesse in het verhaal van medeleerlingen. Toke: Ja, die weerstand tegen de kerk herken ik wel. Zo gaven leerlingen op hun antwoordformulieren nogal eens aan, dat de godsdienst hen niet raakt, dat ze er geen mening over hebben en niet op de vragen in willen gaan. Desinteresse dus. Maar zo’n weigering om in te gaan op vragen van kerk en geloof kreeg geregeld heel uitgesproken vorm: het ‘nee’ werd bijvoorbeeld herhaald, met hoofdletters geschreven, onderstreept of van uitroeptekens voorzien. Dat doet vermoeden dat de desinteresse wellicht niet zozeer blanco is, maar van afkeer getuigt. Zulk ‘nee’ tegen het beantwoorden van vragen over geloof en kerk is niet helemaal los te maken van een ‘nee’ tegen geloof en kerk. Leerlingen beschouwen de kerk nogal eens als een anti-moderne en gesloten instituut dat haaks staat op het hedendaagse moderne levensgevoel: het is saai, streng en ouderwets, je kunt geen eigen mening hebben en het staat niet open voor mensen die anders denken en leven. Bovendien, zo wordt gedacht, draait het in de katholieke kerk teveel om rijkdom en macht. In die afkeer speelt ook onwetendheid een rol. Niet zelden worden aan de gebreken van de katholieke godsdienst in het heden, nog tekortkomingen in het verleden toegevoegd, als kruistochten en aflaten. Wat 1 naar mijn idee opvallend ontbreekt, zijn antwoorden die er op wijzen dat de leerlingen ooit kennis hebben genomen van positieve bijdragen vanuit de katholieke of andere godsdiensten aan de voortgang van de maatschappij en cultuur. Een en ander resulteert in een grote argwaan ten opzichte van de rol van om het even welke godsdienst, in het maatschappelijke leven. openheid voor persoonlijke ontmoeting Erik: Leerlingen vragen mij met grote regelmaat waar ik zelf in geloof. Ze willen weten wat mijn betrokkenheid is bij de grote religieuze tradities en waarom ik juist daarover les wil geven. Het oordeel van leerlingen over levensbeschouwelijke tradities wordt opeens milder wanneer zij oog in oog staan met iemand die zich aan een traditie verbonden heeft. Hun nieuwsgierigheid wordt gewekt en ze gaan vragen stellen. Als docent ben je hoe dan ook een spiegelfiguur en het is van belang jezelf de vraag te durven stellen of je de traditie waarin je staat geloofwaardig maakt door de wijze waarop je docent bent. Laat ik voldoende zien wat de waarde is van de katholieke traditie van onze school? Vooral in de bovenbouw stuit ik op ogenschijnlijk relativisme van leerlingen. Die houding is eigenlijk niet verwonderlijk wanneer je je realiseert waartoe zij zich allemaal moeten verhouden. De wereld is zo groot en onoverzichtelijk geworden en er komen zoveel waarheidsclaims op jongeren af dat relativisme een te begrijpen houding is. In 4vwo gaf ik pas een toets en stelde ik de vraag: leg uit of je jezelf als moreel relativist beschouwt. De strekking van de antwoorden was zoiets als: natuurlijk, ik geloof wat ik geloof, een ander denkt wat hij denkt en daar hoeven we elkaar toch niet mee lastig te vallen. In mijn lessen probeer ik met enige regelmaat socratische gesprekken te oefenen. Ik probeer mijn leerlingen met elkaar in gesprek te brengen om juist deze houding te doorbreken. Wanneer zij in de setting van zo’n gesprek kennis maken met de overtuiging van een ander, dan durven zij die niet meer zo makkelijk te verwerpen. Misschien laat zo’n les zich nog het best omschrijven als een uur waarin ontmoeting gearrangeerd is. Toke: De openheid die leerlingen niet hebben ten aanzien van de kerk als instituut, hebben ze wel voor de individuele gelovige. Daarin herken ik wat jij zegt. In mijn onderzoek maakten de leerlingen kennis met een godsdienst, niet door erover te lezen of door erover geïnformeerd te worden van buiten af, maar in de ontmoeting met anderen,die er zelf van binnenuit bij betrokken zijn. En in die ontmoetingen met deze jonge katholieken gebeurde iets. De visie bijvoorbeeld, dat het in geloof, kerk en theologie om simpele aanvaarding gaat van al bekende antwoorden waarbij het eigen kritische denkvermogen bij voorkeur wordt weggeparkeerd, komt onder druk te staan. De leerlingen hebben ervaren dat het in elk geval ook gaat om kritisch doordenken en om het stellen van de goede vragen bij de reeds bekende antwoorden. Gelovigen blijken gewone leeftijdsgenoten te kunnen zijn, die zich bezighouden met relevante vragen: het kwaad in de wereld, menselijke vrijheid, levensbestemming, respect, interreligieuze dialoog, het godsbestaan. Het belangrijkste dat de leerlingen zich zullen herinneren is misschien wel, dat ze er zelf iets mee bleken te hebben. Eigenlijk raakte het gesprek hen wel. Want telkens daalde er een stilte of een rust neer en waren ze geboeid. Niet allemaal, niet ieder moment, maar toch, veel meer dan ook wij eigenlijk verwachtten. beschikbaarheid van de katholieke traditie Erik: Samen met enkele collega’s met wie ik een moderatuurcommissie vorm, werken wij aan het zo beschikbaar mogelijk maken van de traditie. Heel zichtbaar geven wij hier uitdrukking aan rondom een groot beeld van onze patroon Bonifatius naast de kamer van de rector. Deze 2 heilige speelt een centrale rol in de school. Misschien niet zozeer de oude verhalen rondom hem, maar wel de nieuwe verhalen die ontstaan zijn rondom zijn beeld. Leerlingen op weg van lokaal naar lokaal, lopen langs dit beeld. In een grote kaarsenbak voor het beeld branden altijd wel een paar kaarsen. Soms brandt ook de paaskaars naast het Bonibeeld voor een speciale intentie. Het is een bijzondere plek. Vaak ren je er langs op weg van lokaal naar lokaal, maar zelfs in deze haast heb je het gevoel even over heilige grond te lopen. Was het een collega die de kaars aanstak of een leerling misschien? De brandende kaarsen doen je realiseren dat de school een gemeenschap is van mensen die allemaal hun eigen verhaal met zich meedragen. De vlam is een beeld voor dat wat we niet uit kunnen of willen zeggen in de hectiek van een schooldag maar waar we toch ruimte voor willen creëren. Het beeld is een vertrekpunt voor tal van activiteiten. We komen er samen op de eerste zondag van de Advent: ouders, leerlingen en collega’s zingen samen liederen uit Taizé, steken kaarsen aan en dragen het licht door de school. Met Allerzielen komen we bijeen rond het beeld. We delen licht terwijl de namen klinken van overledenen. Veel blijft onuitgesproken. We gebruiken geen grote woorden. Vaak is het juist de stilte die indruk maakt. Het is een bijzonder moment wanneer een brugklasser tijdens zo’n bijeenkomst een kaars aansteekt voor zijn opa die net overleden is en hij gesteund wordt door een paar klasgenoten. Het is een eenvoudig gebaar maar een enorme rijkdom dat we dit op een school mogen delen. Maar goed, onze Bonifatius is geen onomstreden heilige natuurlijk. In een oude schoolkrant las ik een stuk van een leerling over Bonifatius. Onze ‘Boni’ werd uitgemaakt voor een christenfundamentalist. De schrijver stelde zich de vraag hoe het toch kon dat wij een school wilde zijn die in naam verwijst naar iemand die de heiligdommen van een ander volk vernield? Toke: Ja dat vind ik heel belangrijk; de beschikbaarheid van de godsdienstige traditie. Leerlingen lijken het vanzelfsprekend te vinden dat ze een beroep kunnen doen op het katholieke liturgische en rituele repertoire, ook als de achterliggende motieven niet godsdienstig zijn maar voortkomen uit een verlangen naar familiale harmonie. Om het met de kerst gezellig te houden, vanwege een ‘doping’, een communie, een huwelijk of uitvaart binnen de familie. Ze doen geen beroep op de kerk vanwege hun geloof in God of hun betrokkenheid bij de geloofsgemeenschap, het is de betrokkenheid tussen de leden van een familie die ze willen vieren, bevestigen en bekrachtigen. Het katholieke geloof komt daarbij naar voren als vertrouwd, nabij en beschikbaar. Dat is een groot goed. Het is dan ook heel kostbaar als een school daar nieuwe vormen voor vindt, zoals rondom een beeld van Bonifatius. En het is juist heel goed, dat daaromheen ook kritische vragen klinken. Dat de katholieke traditie beschikbaar is, betekent namelijk ook dat deze in gesprek kan worden gebracht. Het ritueel beantwoordt zo aan zijn bedoeling: het helpt mensen bij hun zoeken naar diepgang, naar bezinning op wat heilig is en bij de communicatie daarover. Ik denk dat de meer weerbarstige elementen, zoals bijvoorbeeld de geschiedenis van Bonifatius, zich daar misschien wel bij uitstek voor lenen. Want de weerbarstigheid van religieuze thema’s raken direct aan de weerbarstigheid van het alledaagse leven. Daarmee wint de religieuze communicatie aan relevantie. Ik ben ervan overtuigd dat de godsdienstige tradities, ook de katholieke, kunnen helpen bij de bezinning op wat goed leven is. De inzichten vanuit de traditie over wat goed leven is, kunnen ook nu van betekenis zijn. Niet om het te verleden te herhalen, maar om te kijken welk licht dat werpt op het heden. Het gaat er niet om dat de traditie bij de tijd wordt gebracht door haar aan te passen en van haar weerbarstigheid te ontdoen; het gaat erom dat ze bij de tijd wordt gebracht door haar zo aan te wenden dat ze het leven kan verdiepen en de zin ervan kan helpen ontdekken. En andere religies? 3 Erik: In de brugklas geven wij les in de vijf wereldgodsdiensten die op gelijke wijze worden behandeld. Het christendom wordt niet gepresenteerd als de betere godsdienst. Dat zou natuurlijk ook volstrekt onmogelijk zijn in een klas waar altijd wel een stuk of vijf moslimleerlingen zitten, een boeddhist, iemand van joodse komaf en verder een heleboel kinderen die helemaal niets met religie hebben. In gesprek met elkaar leren leerlingen de waarde van de tradities van hun medeleerlingen ontdekken. Lessen waarin je dit levensbeschouwelijke gesprek aangaat, hebben een grote mate van ongrijpbaarheid. Bovendien moet je leerlingen trainen om het gesprek goed te kunnen voeren. Makkelijker is het klassikaal les te geven, maar als de volgende les de leerlingen binnenkomen met de vraag of ze weer met elkaar in gesprek mogen, dan weet je dat er iets goeds gebeurd is: er heeft ontmoeting plaats gevonden. Wij weten op school heel goed dat de katholieke traditie niet meer de vanzelfsprekende norm is voor de samenleving, maar voor ons is ze richtingwijzend. Zij inspireert en reikt vormen aan om ook buiten de les ontmoeting mogelijk te maken. Bovendien leert onze traditie ons niet te snel te oordelen en dus de jongeren en hun vragen serieus te nemen. Dit gaat over de grenzen van de traditie heen: oog hebben voor de jong volwassene die schuilgaat achter iedere leerling. Toke: Wat jij naar voren brengt is cruciaal. Katholieke godsdienstigheid kan ook binnen de katholieke school niet meer worden voorondersteld. Daarom is het goed om deze voor te stellen, als optie in gesprek te brengen. Dat leerlingen in aanraking komen met uitingsvormen van hedendaags katholiek christelijk geloof helpt daarbij: Je kunt daarbij denken aan contacten tussen school en plaatselijke geloofsgemeenschappen, maar ook aan een Taize-reis of een kloosterdriedaagse. Uiteraard zijn ook ontmoetingen met mensen uit andere religieuze tradities zinvol. Ik denk dat aandacht voor de katholieke traditie wenselijk is, ook voor een dialoogschool: een school die katholiek wil zijn en die de culturele en religieuze pluriformiteit binnen en buiten de school niet alleen ‘uithoudt’ maar die daarmee in dialoog wil zijn. Dat leerlingen daadwerkelijk in contact komen met uitingsvormen van hedendaags katholiek christelijk geloof, is mede om die reden belangrijk. Dat leerlingen stilstaan bij hun eigen houding ten opzichte van de katholieke christelijke godsdienst, is een voorwaarde voor de bepaling van een nieuwe open houding en visie: niet alleen ten opzichte van het katholieke christelijke geloof, maar zeker ook ten opzichte van andere religies. Daarin, in het arrangeren van ontmoetingen en als oefenplaats in het leren omgaan met religieuze diversiteit, kan de katholieke school haar pedagogische en haar maatschappelijke opdracht realiseren. 4