Addendum WFt Vermogen Dit addendum is uitsluitend voor persoonlijk gebruik en het is niet toegestaan om het digitaal of in kopie door te sturen naar anderen. Met dit addendum heeft u een overzicht van de aanvullingen op de syllabus WFt Vermogen versie 1220143. De gewijzigde fiscale cijfers hebben we niet opgenomen in dit addendum, omdat deze tijdens het examen worden gegeven. Wij wensen u succes met uw studie. © 2015 Lindenhaeghe Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk fotokopie microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaand schriftelijke toestemming van Lindenhaeghe. Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden de auteurs, redacteuren en Lindenhaeghe geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de gevolg en hiervan. INHOUDSOPGAVE 1. AANVULLINGEN VERMOGEN 3 1.1 Verschillen en overeenkomsten tussen KEW en SEW/BEW (vervangt 5.5.1.1) 3 1.2 KEW, SEW en BEW en echtscheiding (vervangt 5.5.1.2) 5 1.3 De jaarruimte (vervangt 6.6.1) 6 1.4 De reserverings- of inhaalruimte (vervangt 6.6.2) 8 1.5 Transitievergoeding (vervangt 6.11 en 6.11.1) 1.6 Inkeerregeling (toegevoegd aan 8.7.1) 11 1.7 De tweewoningenregel (toegevoegd aan 10.2.3) 12 1.8 Anw-verzorgingsuitkering (toegevoegd aan 10.3.2) 12 1.9 9 Werkloosheidswet (vervangt 10.5) 13 1.9.1 Wanneer recht op WW-uitkering? 13 1.9.2 De duur en hoogte van de WW-uitkering 14 1.9.3 Herleving van de uitkering 14 Kabinetsplannen aanpassing WW 2016 15 1.9.4 1.10 Participatiewet (Wet Werk en Bijstand) (toegevoegd na 10.5) 15 1.11 AOW-franchise (vervangt 12.1.2) 16 1.12 Opbouwpercentage (vervangt 12.1.4) 17 1.13 Pensioenopbouw voor inkomens boven € 100.000 (toegevoegd na 12.1.4) 18 1.14 De jaarlijkse dotatie aan de oudedagsreserve (vervangt 13.3.3) 20 1.15 Ongoing Charges Figure (OCF) (toegevoegd aan 20.14.1) 21 1220151/Addendum WFt Vermogen 2 1. AANVULLINGEN VERMOGEN 1.1 VERSCHILLEN EN OVEREENKOMSTEN TUSSEN KEW EN SEW/BEW (VERVANGT 5.5.1.1) De voorwaarden voor de KEW en de SEW of het BEW zijn: • • • bandbreedte-eis van 1:10; minimale looptijd is 15 jaar of tot het overlijden van de verzekerde/rekeninghouder; eenmalige uitkering ter aflossing van de eigenwoningschuld van de belastingplichtige of zijn partner (NB. sinds 6 december 2014 is het mogelijk om na een looptijd van 15 j aar de polis gedeeltelijk af te kopen, waarbij er dan gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling welke geldt voor 15 jaar premiebetaling. Na 20 jaar kan dan het restant van de polis tot uitkering komen. Deze tussentijdse opname mag één keer tijdens de loopt ijd plaatsvinden); • • • • professionele bank of verzekeraar; belastingvrije uitkeringen (vrijstellingen); − bij 15 jaar premiebetaling geldt er een vrijstelling van € 36.600 (2015); − bij 20 jaar premiebetaling geldt er een vrijstelling van € 161.500 (2015); afhankelijk van de vorm kan er gespaard en/of belegd worden; de verhuisregeling (waarbij de verzekerde de woning verkoopt, tijdelijk gaat huren en vervolgens weer een woning koopt en de KEW/BEW/SEW tijdelijk naar box 3 verhuist) geldt voor het kalenderjaar plus één jaar en gold tot 2013 voor drie jaar. Een lening wordt aangemerkt als een eigenwoningschuld als de hypotheek betrekking heeft op een woning die door de belastingplichtige (hypotheekgever) of zijn partner als hoofdverblijf ter beschikking staat. Het kan dus niet gaan om de aflossing van een lening op de vakantiewoning of tweede woning. De vrijstelling betreft een lifetime-vrijstelling, oftewel iedere Nederlander heeft er één keer tijdens zijn leven recht op als hij aan de voorwaarden voldoet. Een uitkerin g (met een beroep op de vrijstelling) uit een KEW/SEW/BEW verlaagt de vrijstelling. Indien de uitkering hoger is dan de vrijstelling, dan is alleen het rentebestanddeel in het niet -vrijgestelde deel van de uitkering belast. Deze berekening wordt gemaakt op grond van de saldomethode. De formule hiervoor is: [(U – V)/U] x (U – P) = belaste uitkering Uitleg: U = uitkering V = vrijstelling P = som van de betaalde premies Het bedrag van de belaste uitkering, dient te worden opgeteld bij het inkomen in box 1. Hierover dient dus progressief te worden afgerekend. Na 1 januari 2013 mag bij een spaarpolis/spaarrekening het eindkapitaal niet meer verhoogd worden en bij een beleggerspolis/beleggersrekening de premie niet. Daarnaast mogen er na 1 januari geen nieuwe kapitaalverzekeringen/-rekeningen meer gesloten worden in box 1 (let op: nog wel lijfrenteverzekeringen en -rekeningen, hierover later meer). 1220151/Addendum WFt Vermogen 3 Hierop bestaan de volgende uitzonderingen: • indien er op 31 december 2012 een eigen woning en een eigenwoningschu ld aanwezig is, mocht er tot 1 april 2013: − een nieuwe KEW, SEW of BEW gesloten worden of een bestaande KEW,SEW of BEW worden verhoogd qua premie of inleg of de looptijd worden verlengd; − • (verzoek) bestaande box 3 polis omgezet worden naar KEW, SEW of BEW. tot 1 januari 2014 mag er nog een nieuwe KEW/SEW/BEW gesloten worden, indien er op 31 december 2012 sprake was van een: − onherroepelijke koopovereenkomst of de (ver)koopprijs moet in een echtscheidingsconvenant zijn vastgesteld (onder voorwaarden kan ook een getekend bemiddelingsverslag van een mediator voldoende zijn voor kwalificering voor het overgangsrecht); − − onherroepelijke koop-/aannemingsovereenkomst; offerte voor verbetering of onderhoud van de woning. De verschillende vormen kunnen wel tot aan de eind datum omgezet worden in een andere vorm. Hiervoor gelden de volgende regels: Omzetting van een KEW met een gegarandeerd kapitaal Als een KEW met een gegarandeerd kapitaal wordt omgezet in een SEW met hetzelfde gegarandeerd kapitaal blijft het overgangsrecht behouden. Omzetting van een KEW met een niet-gegarandeerd kapitaal Als een KEW met een niet-gegarandeerd kapitaal wordt omgezet in een andere productvorm, moet steeds worden uitgegaan van het contractueel overeengekomen bedrag van de premie van de oorspronkelijke KEW. Uitgangspunt voor de vergelijking is de premie voor de leven - en overlijdensdekking afzonderlijk. Echter bij de omzetting in een SEW of BEW - al dan niet met een gegarandeerd kapitaal - blijft het overgangsrecht ook behouden als de inleg voor de SEW of BEW niet hoger is dan de totale KEW premie (voor de leven- en overlijdensdekking gezamenlijk). Overgangsrecht: een losse ORV voor een omgezette SEW of BEW is niet verplicht Het is bij de omzetting van een KEW in een SEW of BEW niet verplicht om naast de SEW of BEW nog een losse overlijdensrisicoverzekering (ORV) af te sluiten. Als er wel een losse ORV is gesloten, heeft deze fiscaal geen verband met de SEW of BEW. De premie voor een dergelijke losse ORV telt dan ook in de toekomst niet mee voor de toets of het overgangsrecht behouden blijft. Deze ORV valt niet onder het overgangsrecht en behoort daarom tot box 3. 1220151/Addendum WFt Vermogen 4 Er zijn ook een aantal belangrijke verschillen tussen een KEW en een SEW/BEW. De verschillen worden hieronder in een tabel weergegeven. Verschil KEW SEW/BEW Overlijdensuitkering Gemengde verzekering is mogelijk. Is een rekening; saldo komt vrij op moment van overlijden. Eventueel daarnaast losse overlijdenrisicoverzekering. Successiewet Belast bij begunstigde. Belast bij nabestaanden. Doorschuiven bij overlijden Niet mogelijk, bij overlijden van de Wel mogelijk bij overlijden van de verzekerde eindigt de KEW. rekeninghouder of belegger. De SEW of het BEW kan door de langstlevende partner worden voortgezet. Begunstiging Aanwezig op de KEW. Is een Niet aanwezig op de SEW of het zelfstandig recht en blijft daarom BEW. SEW of BEW valt in de buiten de nalatenschap. nalatenschap . Premiesplitsing in kader van Mogelijk. Niet mogelijk. erfbelastingplanning 1.2 KEW, SEW EN BEW EN ECHTSCHEIDING (VERVANGT 5.5.1.2) Bij scheiding zijn er de volgende mogelijkheden: • splitsen. De polis of rekening kan gesplitst worden in twee nieuwe polissen of rekeningen en deze worden gezien als een fiscale voortzetting van de eerste; • toewijzen aan de andere partner. Het is mogelijk om de polis geheel aan de andere partner toe te wijzen; • afkopen. De polis mag worden afgekocht en daarmee mag de eigenwoningschuld worden verlaagd zonder fiscale consequenties. De 20 -jaarsvrijstelling wordt op dat moment wel geïmputeerd. Wel moet er in dit geval de uitkering zoveel mogelijk gebruikt worden ter aflossing van de eigen woningschuld en wordt de bandbreedte gecontroleerd. Voorbeeld Claus is gescheiden van Emma. Claus blijft in de woning wonen, waarin zij samenwoonden. Enige jaren gelden hebben Claus en Emma een KEW afgesloten. In het echtscheidingsconvenant is afges proken dat de KEW toekomt aan Claus. Claus dient een verzoek in bij de verzekeraar, waar de KEW is afgesloten, om de KEW volledig op zijn naam te krijgen. Bij dit verzoek stuurt hij het echtscheidingsconvenant op, waarin is bepaald dat de KEW aan hem is toebedeeld. De verzekeraar wijzigt de verzekering, waardoor Claus verzekeringnemer, verzekerde en begunstigde wordt. Dit gebeurt zonder fiscale consequenties. 1220151/Addendum WFt Vermogen 5 Wel moet uiteraard bekeken worden of de waarde van de KEW niet te hoog wordt. Als een KEW op twe e personen is afgesloten, kan tijdens het aangaan daarvan zijn uitgegaan van een dubbele vrijstelling. Als Claus de polis nu alleen overneemt en het verwachte eindkapitaal wordt over enkele jaren al € 300.000, dan zal er een groot belast rentebestanddeel i n de polis zitten, omdat zijn vrijstelling maximaal € 160.000 is (2014). Wellicht is die vrijstelling over een paar jaar iets hoger, maar hoogstwaarschijnlijk geen € 300.000. Er zijn naast scheiding nog een aantal momenten waarop de polis tot uitkering ka n komen of kan worden afgekocht zonder dat er aan de 15 of 20 jaarstermijn is voldaan. Dat geldt in de volgende gevallen: verkoop van de woning met verlies als er sprake is van schuldsanering bij overlijden bij verkoop van de woning en verhuizen naar een huurwoning bij emigratie In de eerste drie gevallen dient wel de eigen woningschuld zoveel mogelijk te worden afgelost. Bij alle gevallen wordt de bandbreedte gecontroleerd. De uitkering imputeert vervolg ens de 20jaarsvrijstelling. Deze regeling wordt ook wel “het vervallen van de tijdklem” genoemd. Indien er ineen later stadium ooit een woning wordt gekocht, dan dient de vrijgestelde uitkering in mindering te worden gebracht op de eigenwoningschuld art 10bis.11 lid 1 Wet IB 2001. Vanaf 1 januari 2013 mag dit ook (en afkopen) voor een Brede Herwaarderingspolis onder de voorwaarde dat het afkoopbedrag wordt gebruikt om de eigenwoning - of restschuld af te lossen. 1.3 DE JAARRUIMTE (VERVANGT 6.6.1) De jaarruimte is de berekening die aangeeft of een belastingplichtige de mogelijkheid heeft de lijfrente-inleg af te trekken van het fiscale inkomen. De aftrek geldt alleen voor personen die bij de aanvang van het kalenderjaar nog niet de AOW -leeftijd hebben bereikt. Voor de berekening van de jaarruimte van 2015 worden de cijfers van 2014 gebruikt, behalve de franchise. Hierbij geldt de franchise van het betreffende jaar, dus 2015. De formule van de jaarruimte van 2015 is: 13,8% x Pg -/- 6,5 A -/- F -/- BSR waarbij: Pg = premiegrondslag A = waardeaangroei pensioenaanspraak over voorafgaand kalenderjaar F = dotatie van de fiscale oudedagsreserve in het voorafgaande kalenderjaar BSR = de geblokkeerde bedragen van een spaarloonregeling die zijn aangewend voor ee n vrijwillige betaling van een pensioenregeling in het voorafgaande kalenderjaar 1220151/Addendum WFt Vermogen 6 Bestanddelen premiegrondslag De premiegrondslag is het totaal van de inkomsten van de belastingplichtige in het jaar voorafgaand aan het jaar van aftrek, verminderd met de franchise. Deze inkomsten kunnen bestaan uit: • winst uit onderneming . Dit is de winst vóór de mutaties van de oudedagsreserve en de ondernemersaftrek. In het hoofdstuk ‘de ondernemer en zijn oude dag’ lichten we deze begrippen toe; • belastbaar loon . Dit is bijvoorbeeld het salaris uit een dienstbetrekking. Hierbij telt een eventuele fiscale bijtelling van de auto van de zaak ook mee; • belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden . Dit zijn bijvoorbeeld inkomsten uit freelancewerkzaamheden; • belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen . Voorbeelden hiervan zijn: ontvangen alimentatie, ontvangen lijfrentes, ontvangen nabestaandenpensioen, enz. Franchise De franchise bedraagt € 11.936 voor 2015 en wordt jaarlijks door de overheid vastgesteld. Het i s de franchise die apart is vastgesteld voor de berekening van de jaarruimte. Maximale premiegrondslag 2015 Voor de premiegrondslag in de jaarruimteberekening geldt dat vanaf 2015 het inkomen van maximaal € 100.000 in aanmerking wordt genomen. Het inkome n voor de premiegrondslag wordt verminderd met een bedrag van € 11.936. Hierdoor is de premiegrondslag nooit meer dan € 100.000 min € 11.936 = € 88.064. De jaarruimte in 2015 is maximaal € 12.153 (13,8% x € 88.064). Dit is belangrijk lager dan het maximale bedrag in 2014 (zie hierna). Maximale premiegrondslag 2014 De premiegrondslag bedraagt maximaal € 162.457 voor 2014. Dit betekent dus dat het inkomen boven de € 174.286 (de premiegrondslag plus de franchise) in 2014 niet meetelt voor de bereken ing van de aftrek. De jaarruimte in 2014 maximaal € 25.181 (15,5% x € 162.457). Voorbeeld Pim van der Vorst heeft in 2014 een bruto jaarinkomen van € 33.070. Zijn werkgever heeft hem geen pensioen toegezegd. Pim heeft nooit deelgenomen aan een spaarloon - of een levensloopregeling. Hij rijdt een auto van de zaak met een cataloguswaarde van € 25.000. Zijn fiscale bijtelling voor deze auto bedraagt 25% in het jaar 2015. De premiegrondslag volgens de jaarruimte bedraagt voor Pim in het jaar 2015: • • • • bruto jaarinkomen: € 33.070 fiscale bijtelling auto (€ 25.000 x 25%): € 6.250 fiscale franchise: - € 11.936 premiegrondslag: € 27.384 Aangezien Pim geen pensioen opbouwt en hij nooit heeft deelgenomen aan een spaarloonregeling, worden de andere factoren van de formule van de jaarruimte voor hem op nihil gesteld. De jaarruimte van Pim bedraagt dus: 13,8% x € 27.384 = € 3.778,99. Pim kan in het jaar 2015 dus op basis van zijn jaarruimte een lijfrente inleg aftrekken van zijn fiscale inkomen ter hoogte v an € 3.779. Dit bedrag is naar boven afgerond tot hele euro’s. Een belastingplichtige mag immers altijd afronden in zijn voordeel. 1220151/Addendum WFt Vermogen 7 A = waardeaangroei pensioenaanspraak De factor A is de aangroei van het pensioen in het voorgaande kalanderjaar. Deze is teru g te vinden in het UPO, dat jaarlijks aan de deelnemer wordt toegezonden. De factor A kan ook zelf berekend worden. Hier komen we in het hoofdstuk ‘pensioenberekeningen en -systemen’ verder op terug. F = saldo van de fiscale oudedagsreserve (OR) in het ka lenderjaar De letter F symboliseert de eventuele toename van de oudedagsreserve voor ondernemers. In deze formule gaat het om het ‘netto’ bedrag. Dat is het saldo van de toegestane toevoeging aan de reserve op grond van de winst, verminderd met een mogelij ke afname. Verdere uitleg over de oudedagsreserve treft u aan in het hoofdstuk ‘de zelfstandig ondernemer en de oude dag’. BSR = de spaarpremies op basis van een spaarloonregeling die worden aangewend voor een vrijwillige betaling van een pensioenregeling Als een belastingplichtige gelden uit de spaarloonregeling aanwendt voor een vrijwillige betaling van een pensioenregeling, vermindert dit zijn lijfrenteaftrek. Op 1 januari 2012 is de spaarloonregeling echter afgeschaft. Toch moet men voor de berekening van de jaarruimte over 2015 wel rekening houden met de mogelijkheid dat iemand gedurende 2014 zijn spaarloon heeft gebruikt voor vrijwillige pensioenpremiebetalin g. Ook na 2015 is het nog mogelijk dat iemand het tegoed op een spaarloonrekening heeft laten staan en het saldo (deels) deblokkeert voor vrijwillige pensioenpremiebetaling. Omdat alle spaarloontegoeden op 1 januari 2016 volledig gedeblokkeerd zullen zi jn, zal pas vanaf 2017 het kopje BSR uit de jaarruimteformule verdwenen zijn. 1.4 DE RESERVERINGS- OF INHAALRUIMTE (VERVANGT 6.6.2) De reserveringsruimte biedt de belastingplichtige de mogelijkheid jaarruimte in te halen. Hij kan in 2015 een extra bedrag aan lijfrentepremie storten naast zijn jaarruimte door gebruik te maken van de reserveringsruimte. Het bedrag dat de belastingplichtige alsnog in aftrek mag brengen, heeft drie maxima waarvan de laagste geldt: • • • de berekening van de totale jaarruimtes over de a fgelopen 7 jaar; maximaal 13,8% van de premiegrondslag van het jaar van aftrek; een absoluut bedrag van maximaal € 7.052. Voor belastingplichtigen die bij het begin van het kalenderjaar een leeftijd hebben bereikt die ten hoogste 10 jaar jonger is dan de i n dat jaar geldende AOW-leeftijd, bedraagt dit maximum € 13.927. Hierbij geldt wel dat als de totale jaarruimtes over de laatste zeven jaar hoger zijn dan het maximum altijd als eerste het oudste jaar wordt opgemaakt. Dit betekent dat de belastingplichtig e voor de in het eerste jaar niet-gebruikte jaarruimte uiterlijk in jaar acht premieaftrek krijgt. 1220151/Addendum WFt Vermogen 8 U moet bij de berekening van de reserveringsruimte nog met het volgende rekening houden: • al eerder over het jaar van inhaal in aftrek gebrachte lijfrentep remies verlagen de reserveringsruimte; • de te hanteren franchise betreft de franchise van het jaar waarin de aftrek wordt gevraagd. Voorbeeld Marvin de Gier is 49 jaar en geniet een salaris van € 30.000. Hij deelt mee aan een pensioenregeling, inhoudende een eindloonregeling met 1,75% opbouw per dienstjaar en een franchise van € 11.000. Marvin heeft over de afgelopen periode van drie jaar de volgende bedragen over op basis van de jaarruimte: • • • 2012 een bedrag van € 1.000; 2013 een bedrag van € 2.000; 2014 een bedrag van € 2.500. In totaal heeft Marvin dus een bedrag van € 5.500 openstaan aan niet-benutte jaarruimte (maximum 1). Het maximale bedrag dat Marvin kan aftrekken op basis van de reserveringsruimte is 13,8% van de premiegrondslag, met een maximum van € 7.052 (het maximum voor 2015) (maximum 3). De premiegrondslag bedraagt € 30.000 -/- € 11.936 (de franchise voor 2015) = € 18.064. Hierover 13,8% genomen, is een bedrag van € 2.493 (maximum 2). Dit is het laagste bedrag van de drie en is dus het maximale bedrag dat Marvin als reserveringsruimte in mindering kan b rengen op zijn fiscale inkomen. Indien hij ook daadwerkelijk een storting in een lijfrente doet van € 2.493 wordt dat als volgt verdeeld: Het tekort van € 1.000 in het jaar 2012 wordt het eerst opgevuld. Het restant van € 1.493 wordt geboekt ten laste van het jaar 2013. Het overgebleven bedrag van € 507 (2.000 – 1.493) kan eventueel in een volgende reserveringsruimte worden ingevuld. Ditzelfde geldt voor de jaarruimte van 2014. Let op: de jaarruimteberekeningen over de jaren vóór 2015 zijn anders dan die over 2015 en later! Wanneer u voor een klant moet berekenen wat de niet -benutte jaarruimte is over de jaren vóór 2015, gebruikt u de formule 0,17 x PG -/- 7,5 x A of 0,155 x PG -/- 7,2 x A in plaats van de nu geldende formule 0,138 x PG -/- 6,5 x A. Maar de hoogte van de maximale reserveringsruimte is wel begrensd op € 7.052 of 13,8% van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. 1.5 TRANSITIEVERGOEDING (VERVANGT 6.11 EN 6.11.1) Als een werknemer ontslagen wordt, kan hij een transitievergoeding krijgen. Het bedrag van de ontslagvergoeding kan bestaan uit: • • • gemiste inkomsten; pensioenschade; immateriële schade. In plaats van een ontslagvergoeding (gouden handdruk) komt er een transitievergoeding na te n minste twee jaar dienstverband. Slechts als het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, vervalt het recht op een transitievergoeding. De transitievergoeding is vrij besteedbaar. Op de bruto transitievergoeding mogen kosten voor outplacement en scholing ten behoeve van de brede maatschappelijke inzetbaarheid van de werknemer in mindering worden gebracht. Over het restant moet belasting worden betaald. 1220151/Addendum WFt Vermogen 9 De opbouw van de transitievergoeding is als volgt: 1/3 van het maandsalaris per dienstjaar voor de eerste 10 jaar van de arbeidsovereenkomst. 1/2 van het maandsalaris per dienstjaar voor de periode na de eerste 10 jaar van de arbeidsovereenkomst. Is de werknemer 50 jaar of ouder en langer dan 10 jaar in dienst, dan krijgt deze werknemer vanaf het 10e dienstjaar een vergoeding van 1 maand salaris per dienstjaar. De transitievergoeding bedraagt maximaal € 75.000 of bij een hoger jaarsalaris maximaal dat hogere jaarsalaris. Overgangsregime tot 1 januari 2020 Werkgevers die een slechte financiële positie hebben en minder dan 25 werknemers in dienst hebben, hoeven bij het berekenen van de transitievergoeding alleen de dienstjaren na 1 mei 2013 mee te tellen. Een werknemer die een ontslagvergoeding ofwel een transitievergo eding ontvangt, moet hierover in box 1 belasting betalen als ware het loon uit dienstbetrekking. Dit geldt in beginsel voor alle ontslagvergoedingen die zijn toegekend na 1 januari 2014. Als het geldt daarna op een bankrekening wordt gezet, is hij het jaar erna belast met vermogensrendementsheffing. Tot 2014 was dit niet het geval. Een ontvanger kon toen met de ontslagvergoeding een zogenaamd stamrecht aankopen. Een stamrecht is een periodieke uitkering die afhankelijk is van het in leven zijn van een persoon. Het is dus een lijfrenteverzekering. Een werknemer had een aantal wijzen waarop hij de ontslagvergoeding kan aanwenden. Deze mogelijkheden zijn: • direct gebruiken / in één keer uitkeren; de behandeling is dan gelijk aan die hiervoor beschreven is; • • stamrechtlijfrente aankopen bij een bank of een verzekeraar; het opzetten van een stamrecht Besloten Vennootschap (BV). Een stamrechtlijfrente of een stamrecht BV kan op de volgende manieren worden aangewend: • • • als een tijdelijke lijfrente tot aan AOW -leeftijd of het weer hebben van werk; als direct ingaande levenslange lijfrente; als (tijdelijke) oudedagslijfrente uiterlijk ingaande op AOW -leeftijd. Bij de eerste mogelijkheid moet de uitkeringsduur in eerste instantie wel worden berekend op basis van de 1%-sterftekans. Voor een bancaire oplossing en stamrecht BV zijn speciale 1% sterftekanstabellen opgesteld, welke overeenkomen met die van een verzekeraar. Als de werknemer weer een baan heeft, kan hij de uitkering eventueel weer stopzetten en het restant doorsch uiven als aanvulling op zijn pensioen. Bij een stamrecht BV is deze mogelijkheid er bijna altijd, bij een stamrechtlijfrente is dit afhankelijk van de bank of verzekeraar. Het voordeel van een stamrecht BV ten opzichte van een stamrechtlijfrente is de gro tere flexibiliteit. Als dit is opgenomen in de oprichtingsakte is opgenomen, kan er naar eigen inzicht worden belegd. Daarnaast kan het geld gebruikt worden voor het starten van een eigen bedrijf. Het nadeel van een stamrecht BV is dat er kosten zijn verbo nden aan het oprichten van de BV, bijvoorbeeld oprichtingskosten en inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Deze kosten worden direct in mindering gebracht op het in te brengen kapitaal. Daarnaast zal er ieder jaar een jaarverslag moeten worden opgesteld. 1220151/Addendum WFt Vermogen 10 Voorbeeld Maartje Klaassens is in 2012 ontslagen. Zij is dan 45 jaar. Haar werkgever geeft haar een ontslagvergoeding van € 50.000. Maartje heeft het geld niet direct nodig. Ze kiest voor een stamrecht BV. De ingangsdatum van de stamrecht BV wordt 1 januari 2013. De kosten voor het oprichten zijn € 2.000. Ze wil het geld voor een periode van 10 jaar in de stamrecht BV laten staan. De opbouwperiode duurt dus tot 1 januari 2023. Daarna start de uitkeringsperiode, waarbij ze kiest voor een levenslange jaarlijkse uitkeri ng. De verdere gegevens zijn: • • • • • U-rendement tijdens opbouwperiode: 4,5% eindsaldo per 1 januari 2023: € 48.000 x 1,045^10 = € 74.542,53 inleg per 1 januari 2023: € 74.542,53 factor voor de jaarlijkse uitkering: 18 bruto jaarlijkse uitkering: 74.542,53 / 18 = € 4.141,25 Over de periodieke uitkeringen moet de bank loonbelasting inhouden. Overgangsregeling stamrechtmogelijkheden Onder voorwaarden was het nog mogelijk een in 2014 ontvangen ontslagvergoeding onder te brengen in een stamrecht (zowel een stamrecht BV als een bancaire of verzekerde stamrechtlijfrente). Voorwaarden voor de overgangsregeling zijn: • de werkgever moet het ontslag in 2013 hebben aangezegd en de ontslagdatum moet op 31 december 2013 vaststaan; • • de dienstbetrekking wordt uiterlijk 1 juli 2014 beëindigd; van een korte termijn is in ieder geval sprake als het gaat om de wettelijke opzegtermijn. Een wettelijke opzegtermijn kan oplopen tot maximaal een half jaar. 80%-regeling Naast bovengenoemd overgangsrecht voor stamrechten gold er voor op 14 november 2013 bestaande stamrechten een 80%-regel. Dat wil zeggen dat het hele stamrechttegoed in 2014 in één keer kon worden opgenomen, waarbij dan slechts 80% van het saldo was belast in box 1. Ook werd geen revisierente van 20% over het opgenomen tegoed in rekening gebracht. Iemand met een op 1 januari 2014 bestaand stamrecht kon er ook voor kiezen het stamrecht gewoon te laten doorlopen. Wanneer iemand zijn lopende stamrecht niet in 2014 maar in 2015 of een later jaar wil opnemen, dan geldt de 80%-regeling niet meer. Maar er wordt ook geen revisierente berekend over het opgenomen bedrag. Dat was tot en met 2013 wel het geval. 1.6 INKEERREGELING (TOEGEVOEGD AAN 8.7.1) NB. Ook het saldo van een buitenlandse spaarrekening moet worden opgegev en. Mensen die dat nog niet hebben gedaan (zgn. zwartspaarders) konden tot juli 2014 (zonder boete van de belastingdienst) gebruikmaken van de inkeerregeling. Vanaf 2015 wordt in de EU het bankgeheim opgeheven. Sinds september 2013 is het voor zwartspaard ers mogelijk gebruik te maken van de inkeer -regeling zonder boetes van de fiscus. Bij een inkeer tot 1 juli 2014 wordt de vergrijpboete van de belastingdienst verminderd tot nihil, bij inkeer van 1 juli 2014 tot 1 juli 2015 wordt uitgegaan van een boete van 30%. Bij inkeer vanaf 1 juli 2015 wordt zelfs uitgegaan van een boete van 60%. 1220151/Addendum WFt Vermogen 11 1.7 DE TWEEWONINGENREGEL (TOEGEVOEGD AAN 10.2.3) De hoogte van het AOW is afhankelijk van de leefvorm. Gehuwden en ongehuwd samenwonenden die een gezamenlijke huishouding voeren, ontvangen een AOW van 50% van het wettelijk minimumloon per persoon. Vanaf 1 februari 2014 gelden er nieuwe regels voor twee ongehuwde AOW’ers die ieder een eigen huur- of koopwoning hebben en de meeste tijd samen in dezelfde woning verblijven. Dit wordt o ok wel de tweewoningenregel genoemd. Voor deze tweewoningenregel gelden een aantal voorwaarden. Voldoen de AOW’ers aan deze voorwaarden dan krijgt ieder een AOW -uitkering voor ongehuwden in plaats van een AOW voor samenwonenden. Deze uitkering is gebaseerd op 70% van het netto minimumloon. Dit in plaats van twee keer een AOW voor gehuwd en ongehuwd samenwonenden van 50% van het minimumloon per persoon. Voor de tweewoningenregel gelden de volgende voorwaarden: • men is ongehuwd én • men heeft ieder een eigen huur- of koopwoning én • men staat beiden bij de gemeente ingeschreven op het eigen adres én • men betaalt de volledige kosten en lasten voor de eigen woning én • men kan vrij over de eigen woning beschikken. Opbouwjaren inkopen Wie ontbrekende AOW-opbouwjaren wil inkopen, krijgt vanaf 24 maart 2014 te maken met strengere voorwaarden. De nieuwe voorwaarden AOW -inkoop vanaf 24 maart 2014 zijn: • men moet verplicht verzekerd zijn voor de AOW, én: • men moet nu werken in Nederland Daarnaast moet men nu: • minstens 5 jaar verplicht verzekerd zijn geweest voor de AOW, én: • minstens 5 jaar in Nederland hebben gewerkt Ook gaat de minimum inkooppremie fors omhoog. 1.8 ANW-VERZORGINGSUITKERING (TOEGEVOEGD AAN 10.3.2) Als een Anw-gerechtigde gaat samenwonen met een hulpbehoevende eindigt het recht op een Anw nabestaandenuitkering maar gedeeltelijk. De nabestaande houdt in dat geval recht op een uitkering van 50% van het nettominimumloon, maar die uitkering is wel inkomensafhankelijk. Of sprake is van hulpbehoevendheid wordt beoordeeld door een onafhankelijke arts. De uitkering bedraagt maximaal € 742,88 per maand exclusief de tegemoetkoming van € 16,50. 1220151/Addendum WFt Vermogen 12 Wonen nog andere mensen van 21 jaar of ouder bij de Anw -gerechtigde in huis, dan gaat men ervan uit, dat zij kunnen meebetalen in de kosten van uw huishouden. Deze mensen noemen we 'kostendeler'. Als er een kostendeler aanwezig is, dan wordt vanaf 1 juli 2015 de nabestaandenuitkering Anw in stapjes verlaagd. Het normbedrag van 70% van het minimumloon wordt verlaagd per: • 1 juli 2015 naar 68% • 1 januari 2016 naar 65% • 1 januari 2017 naar 60% • 1 januari 2018 naar 55% • 1 januari 2019 naar 50% De overige inkomsten worden helemaal of gedeeltelijk van het normbedrag afgetrokken. Als de kostendeler de huishouding verlaat, dan krijgt de A nw-gerechtigde weer het maximale normbedrag van 70%. 1.9 WERKLOOSHEIDSWET (VERVANGT 10.5) Arbeidsongeschiktheid is uiteraard niet de enige reden, waardoor een werknemer op een gegeven moment niet meer deelneemt aan het arbeidsproces. Een werknemer kan ook werk loos worden. Voor vrijwel elke werknemer bestaat een reële kans dat deze gedurende zijn of haar loopbaan een korte of langere periode geen werk heeft. Er kan dan recht bestaan op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW). 1.9.1 Wanneer recht op WW-uitkering? Een werknemer heeft recht op een WW-uitkering als hij aan een aantal eisen voldoet. Ten eerste moet hij werkloos zijn. Ten tweede moet hij voldoen aan de wekeneis. En voor de duur van de uitkering ook nog aan de jareneis. Deze wekeneis en de jareneis zijn gelijk aan die van de loongerelateerde uitkering en daar gaan we dan ook niet verder op in. 1.9.1.1 Werkloos zijn Om aanspraak te kunnen maken op een WW -uitkering moet de werknemer uiteraard werkloos zijn. Een werknemer is volgens de wet werkloos als hij vold oet aan de volgende eisen: • verlies van voldoende arbeidsuren: - vijf-urencriterium: hij verliest minimaal vijf arbeidsuren per week; of 50%-criterium: hij verliest bij een werkweek van minder dan tien uur minimaal de helft van het aantal arbeidsuren; • • geen recht hebben op loondoorbetaling voor de verloren uren; beschikbaar zijn voor het verrichten van nieuw werk (hij mag ook niet gedetineerd zijn). 1220151/Addendum WFt Vermogen 13 Voorbeeld Nienke de Jong werkt acht uur per week. Haar werkgever brengt haar werkweek terug naar vier uur. Nienke voldoet niet aan het vijf-urencriterium: minder dan vijf arbeidsuren verliezen. Nienke verliest wel de helft van haar arbeidsuren. Zij komt dus toch in aanmerking voor een WW -uitkering, omdat zij aan het 50%-criterium voldoet. Het aantal verloren arbeidsuren is het gemiddeld aantal uren dat de werknemer in de 26 weken voorafgaand aan de werkloosheid werkte. Om het urenverlies te bepalen, wordt het resterende aantal uren met dat aantal vergeleken. 1.9.1.2 Verwijtbaar werkloos Werknemers die verwijtbaar werkloos zijn hebben geen recht op een WW-uitkering. Een werknemer is verwijtbaar werkloos: • • wanneer hij zich zodanig heeft misdragen dat ontslag logischerwijs volgt; wanneer hij zelf ontslag neemt. Voorbeeld Oscar Baars werkt bij een slijterij. Omdat zijn we rkgever vermoedt dat Oscar regelmatig kleine bedragen uit de kassa neemt, hangt hij een geheime camera op. En inderdaad: Oscar wordt betrapt en ontslag volgt. Oscar wordt verwijtbaar werkloos: hij wist immers dat hij geen geld mocht stelen uit te kassa. Os car heeft dan ook geen recht op een WW-uitkering. 1.9.2 De duur en hoogte van de WW-uitkering De duur en de hoogte van de WW-uitkering zijn gelijk aan die van de loongerelateerde uitkering. 1.9.2.1 Einde van de WW-uitkering De WW-uitkering duurt niet altijd voort. De WW-uitkering wordt stopgezet, wanneer: • • • de werkloze werknemer weer aan het werk gaat; de uitkeringsduur van de WW-uitkering verstreken is; de werkloze werknemer de AOW-leeftijd bereikt. 1.9.3 Herleving van de uitkering Als het recht op een WW-uitkering eindigt doordat de werkloze een baan vindt, kan het oude recht op een uitkering in sommige gevallen herleven. Dit geldt voor een werknemer die een basisuitkering ontving en binnen 26 weken weer werkloos wordt. Dan herleeft zijn oude recht. Hij heeft geen nieuw recht op een basisuitkering opgebouwd. De werkloze werknemer ontvangt de basisuitkering voor de weken die hij niet gebruikte. 1220151/Addendum WFt Vermogen 14 Voorbeeld Simon Hoop heeft een maand gebruikgemaakt van zijn WW -basisuitkering. Hij heeft nu een baan als transportmanager. De directeur vindt hem niet goed functioneren. Hij ontslaat Simon tijdens zijn proeftijd. Simon heeft nu nog recht op een WW -basisuitkering van twee maanden. Ook voor een werknemer die een verlengde WW -uitkering ontving, herleeft de oude uitkering. Dit geldt als hij na een korte periode weer werkloos wordt. Als in de gewerkte periode geen nieuw recht op een verlengde WW-uitkering is opgebouwd, herleeft de oude uitkering voor de ongebruikte periode. De duur van de resterende vervolguitkering stelt het UWV minimaa l op een half jaar. 1.9.4 Kabinetsplannen aanpassing WW 2016 Kortere WW-uitkering vanaf 2016 Vanaf 2016 wordt de maximale WW-duur van 38 maanden geleidelijk ingekort tot 24 maanden. Ook de opbouw van het WW-recht gaat langzamer verlopen. De maatregelen gelden vo or nieuwe WWontvangers. Bestaande WW-uitkeringsgerechtigden worden ontzien. Inkorten WW in etappes De inkorting van de WW-duur gebeurt in etappes. Ieder kwartaal wordt de maximum duur één maand minder, totdat medio 2019 de maximale duur 24 maanden is. In 2015 is de maximum uitkeringsduur 38 maanden. De sociale partners (vakbonden, werkgeversorganisaties) hebben de mogelijkheid om de verkorte WW-duur door middel van een private aanvulling met 14 maanden te verlengen. Dit kan in een cao die algemeen verbind end wordt verklaard. De langzamere opbouw van het recht op WW betekent dat steeds minder mensen recht zullen hebben op een lange of maximale uitkeringsduur. In 2015 wordt per gewerkt jaar 1 maand WW -recht opgebouwd. Vanaf 1 januari 2016 geldt deze regel alleen voor de eerste tien gewerkte jaren. Voor de gewerkte jaren daarna wordt een halve maand WW -recht opgebouwd per gewerkt jaar. Alle gewerkte jaren tot 1 januari 2016 blijven t ellen voor 1 maand recht op WW. 1.10 PARTICIPATIEWET (WET WERK EN BIJSTAND) (TOEGEVOEGD NA 10.5) Vanaf 1 januari 2015 heet de Wet werk en bijstand (WWB) de Participatiewet. Deze wet vervangt drie andere wetten: de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet sociale werkvoorziening (WsW) en een groot deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Met deze wet wil de overheid bereiken dat mensen met een ziekte of handicap en mensen met een bijstandsuitkering die kunnen werken, sneller en gemakkelijker aan het werk gaan (participeren). En niet alleen de naam verandert. Iedereen die op 31 december 2014 bijstand ontvangt en daar in 2015 ook recht op heeft, kan met de wijzigingen te maken krijgen. Dit geldt ook voor mensen met een Ioaw- of Ioaz-uitkering en voor mensen die een bijstandsuitkering aanvragen. De belangrijkste wijzigingen staan hieronder op een rij en zijn op hoofdlijnen samengevat. 1220151/Addendum WFt Vermogen 15 Acceptatie passende arbeid, verplichtingen en bijbehorende maatregelen In de nieuwe wet worden een aantal verplichtingen en de bijhorende maatregelen in de bijstand geharmoniseerd om voor de bijstandsgerechtigde vermogen en arbeid te verkrijgen, te aanvaarden of te behouden, zoals: aangeboden arbeid aanvaarden en behouden; inschrijven bij een uitzendbureau; bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur pe r dag; bereid zijn om te verhuizen; kennis en vaardigheden verkrijgen en te behouden. Stopzetting bijstandsuitkering Als een bijstandsgerechtigde ernstige misdragingen pleegt tegen uitvoerders van de wet, heeft de gemeente de bevoegd- en verantwoordelijkheid om de uitkering tijdelijk te verlagen. Daarnaast is een strafrechtelijke vervolging mogelijk. Onder zeer ernstige misdragingen moeten diverse vormen van agressie of geweld worden verstaan. Invoering kostendelersnorm In de bijstand wordt de ‘kostendeler snorm’ ingevoerd, waarbij de bijstandsuitkering lager wordt naarmate meer personen hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Er wordt hierbij gekeken naar het aantal personen dat in dezelfde woning woont. Het inkomen van een meerderjarig kind of medebewoner wordt niet verrekend met de bijstandsuitkering van andere leden van het huishouden, mits de betrokkene geen gezamenlijke huishouding voert. Ook in de IOAW en IOAZ wordt de kostendelersnorm ingevoerd. De uitkering gaat naar 50% indien iemand met één of meerdere personen hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. In tegenstelling tot de kostendelersnorm in de bijstand, blijft de uitkering altijd op 50% ongeacht het aantal mensen waarmee betrokkene hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. Verruiming criteria voor bijzondere bijstand De wet beperkt de mogelijkheden voor categoriale bijzondere bijstand. Dat betekent dat de ruimte voor gemeenten om groepen mensen extra inkomensondersteuning te geven voor aannemelijke kosten die verband houden met kenmerken van de groep waar ze toe behore n wordt beperkt. 1.11 AOW-FRANCHISE (VERVANGT 12.1.2) De AOW-franchise (AF) is afgeleid van de werkelijke AOW -uitkering op het moment van het berekenen van het pensioen. De werkgever kan zelf bepalen hoe hoog de AF is. Deze blijkt uit het pensioenreglement. Al geldt er wel een wettelijk minimum voor gewone werknemers. 1220151/Addendum WFt Vermogen 16 Tot 2015 bedroeg de minimale AOW-franchise 100/70 van de gehuwde AOW. De factor 100/70 is gebaseerd op het uitgangspunt dat in 35 jaar met een opbouwpercentage van 2% een pensioen kan worden opgebouwd van 70% van het laatst genoten loon (eindloonsysteem). Vanaf 2015 wordt het uitgangspunt dat een pensioen kan worden opgebouwd van 75% van het gemiddeld genoten loon (middelloon) in 40 jaar met een opbouwpercentage van 1,875%. Als gevolg hiervan wordt de factor 100/75. Hierdoor daalt de minimale AOW -franchise voor middelloon- en beschikbare premieregelingen. Het wettelijk minimum bij een pensioen op basis van een eindloonregeling of middelloonregeling cq. beschikbare premieregeling bedraagt in 201 5 respectievelijk € 14.305 en € 12.642. Het pensioengevend salaris -/- de AOW-franchise = de pensioengrondslag (PG). Voorbeeld Manaal Abdulkadir heeft een pensioenovereenkomst met het farmaceutische bedrijf Morgenzon BV waar hij werkzaam is. Zijn salaris bedraagt € 39.000. De pensioenleeftijd is 67 jaar. De AOW -franchise vermeld in het pensioenreglement bedraagt € 19.208. Manaal is alleenstaand en de ongehuwden -AOW bedraag € 14.406. Er geldt het volgende: • • de pensioengrondslag is: € 39.000 -/- € 19.208 = € 19.792 het pensioen is: € 19.792 x 75% = € 14.844 Manaal ontvangt dan vanaf zijn 67ste jaar: • • • AOW-uitkering voor alleenstaande € 14.406 pensioenuitkering € 14.844 totaal bruto-inkomen € 29.250 Manaal bouwt, inclusief AOW, 75% van zijn salaris a an pensioen op. 75% van € 39.000 is namelijk € 29.250. 1.12 OPBOUWPERCENTAGE (VERVANGT 12.1.4) De richtlijn voor het pensioen was tot en met 2013 dat een werknemer gedurende 35 jaar 70% van het laatstgenoten salaris mocht opbouwen. Dit is dus 2% per jaar. Sinds 1 januari 2014 was deze periode 37 jaar, omdat de pensioenrichtleeftijd in één keer is verhoogd naar 67 jaar. Sinds 1 januari 2015 is deze periode dus 40 jaar. Bij een regeling waarbij de werknemer opbouwt van zijn gemiddelde salaris (middelloonrege ling) is het maximale opbouwpercentage 1,875% (2015). In 2014 was dit percentage nog 2,15%. De opbouw van OP in de jaren tot en met 2014 hoeft niet verlaagd te worden. De werknemer blijft recht houden op de hogere opbouw in de jaren voor 2015, indien de pensioenregeling hierin voorzag. 1220151/Addendum WFt Vermogen 17 In een pensioenreglement kunt u een lager percentage tegenkomen zoals 1,75% of 1,25%, omdat ook hier weer de werkgever het opbouwpercentage bepaalt. In onderstaande tabel geven we nog wat voorbeelden, waardoor u meer fe eling krijgt met de berekening van de hoogte van het pensioen. Salaris Franchise PG Opbouw% Dienstjaren OP € 25.000 € 13.449 € 11.551 1,25% 25 € 3.609,69 € 33.000 € 13.449 € 19.551 1,75% 20 € 6.842,85 € 57.000 € 13.449 € 43.551 1,875% 10 € 8.165,81 De hoogte van het ouderdomspensioen berekent u als volgt: Pensioengevend salaris -/- AOW-franchise = Pensioengrondslag x opbouwpercentage x aantal dienstjaren = hoogte van het ouderdomspensioen (OP) Het pensioen dat wordt opgebouwd gedurende het dienstv erband wordt ook wel het tijdsevenredige pensioen (TEP) genoemd. 1.13 PENSIOENOPBOUW VOOR INKOMENS BOVEN € 100.000 (TOEGEVOEGD NA 12.1.4) Pensioenopbouw maximaal € 100.000 inkomen Vanaf 2015 is het niet meer mogelijk om boven een inkomen van € 100.000 hierover via de werkgever pensioen op te bouwen. Iedereen met een inkomen tot € 100.000 kan in een middelloonregeling per 2015 1,875% van zijn brutoloon sparen voor zijn pensioen. Voor eindloonregelingen wordt dit 1,657%. Voor beschikbare premieregelingen wordt een vergelijkbare aanpassing doorgevoerd. Een pensioenregeling voor inkomen met een hoger opbouwpercentage en/of boven € 100.000 is dus voor het geheel fiscaal onzuiver. Netto lijfrente vanaf € 100.000 inkomen De aftopping van de pensioenopbouw over een inkomen tot maximaal € 100.000 is verzacht door de introductie van een zogenaamde individuele spaarregeling in de vorm van een zogeheten nettolijfrente. De in te leggen premies zijn dan netto premies uit het nett o-inkomen. Via deze nettolijfrente kan dan een (extra) oudedagsvoorziening worden opgebouwd die ongeveer overeenkomt met een pensioenopbouw van 1,875% van het gemiddeld verdiende loon. De fiscale facilitering is beperkt tot een vrijstelling in box 3 over d e waarde. Voor het deel van het inkomen boven € 100.000 kunnen werknemers en zelfstandigen vrijwillig bijsparen vanuit hun netto-inkomen. Via een netto lijfrente kan dan een (extra) oudedagsvoorziening worden opgebouwd die ongeveer overeenkomt met een p ensioenopbouw van 1,875% van het gemiddeld verdiende loon. De aanspraak op deze netto lijfrente vormt vrijgesteld vermogen in box 3 van de inkomstenbelasting. De uitkering is onbelast. 1220151/Addendum WFt Vermogen 18 Premievrije voortzetting pensioen bij arbeidsongeschiktheid Uitgangspunt is dat het gewijzigde fiscale kader voor alle vormen van pensioenopbouw tot maximaal € 100.000 geldt. Er is één uitzondering: indien er reeds bestaande en definitieve rechten op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw zijn bij arbeidson geschiktheid met een opbouw boven € 100.000 inkomen, dan blijft dit recht doorlopen. Aftopping nabestaandenpensioen tot € 100.000 De aftopping van het nabestaandenpensioen tot maximaal € 100.000 heeft direct vanaf 2015 bij een hoger inkomen financiële consequenties. Voorbeeld Klantgegevens Ronald is 45 jaar en heeft een pensioengevend inkomen van € 54.000. Hij is getrouwd met Anniek. Beiden werken voor hetzelfde bedrijf en nemen sinds 10 jaar deel aan de pensioenregeling. Anniek is even oud en is directeur (geen DGA) met een jaarinkomen van € 214.000. Pensioengegevens huidige regeling - Ingangsdatum 65 jaar met een verzekerd nabestaandenpensioen (NP) op risicobasis. - De AOW-franchise bedraagt € 14.000. - Het percentage voor het NP is 1,4%. - Het NP voor Ronald bij overlijden van Anniek is: 30 pensioenjaren x 1,4% x € 200.000 = € 84.000 Pensioensituatie vanaf 2015 - Ingangsdatum is inmiddels 67 jaar en een verzekerd NP op basis van een maximaal percentage van 1,31% (70% van het nieuwe wettelijk maximum van 1,875%) over een inkomen van maximaal € 100.000. - Het nieuwe NP op risicobasis voor Ronald is dan: 32 pensioenjaren x 1,31% x € 86.000 = € 36.051 Conclusie: Voor Ronald dreigt er bij overlijden van Anniek voor de ingangsdatum van het ouderdomspensioen op leeftijd 67 jaar een forse inkomensterugval. Immers, het NP voor Ronald daalt met ongeveer € 40.000. Met een gewijzigd NP van € 36.000 plus eigen inkomen van € 54.000 (totaal € 90.000) staa n wellicht de woonlasten niet meer in verhouding tot dit lagere inkomen. Een netto lijfrente of een aanvullende hogere overlijdensdekking op het leven van Anniek is dan onderdeel van een revisieadvies (nazorg). De consequenties voor Anniek zijn beperkter. Dat komt omdat in dit rekenvoorbeeld de extra verzekeringsjaren het verlaagde percentage compenseren. Het NP voor Anniek wordt: - huidige regeling: 30 x 1,4% x € 40.000 is € 16.800 - nieuwe regeling: 32 x 1,31% x € 40.000 is € 16.768 Overgangsregeling 1220151/Addendum WFt Vermogen 19 Het is tot 2015 nog mogelijk om een brutostaffel te gebruiken. Omdat de oude staffels nog uitgingen van een maximaal opbouwpercentage van 2,25% in middelloon, liggen de premiepercentages in die oude staffels hoger. Vanaf 1 januari 2015 dienen de opbouwpe rcentages van een beschikbare premie pensioenregeling te voldoen aan het netto staffelbesluit. Met de overgang naar netto staffels wil de overheid de kosten van de pensioenregeling inzichtelijk maken en ervoor zorgen dat de volledige staffelpremie wordt gebruikt voor het sparen voor pensioen. Nu is het nog mogelijk om uit de zogenaamde bruto staffels bepaalde kosten en risicopremies te betalen. Per 1 januari 2015 moet de toezegging aan uw werknemers gebaseerd zijn op netto staffels. Dat betekent dat de werkgever verplicht is om de kosten van de pensioenregeling buiten de staffel om te betalen. Aanpassing beschikbare premieregelingen vóór 1 januari 2015 Uiterlijk 1 januari 2015 dienen alle pensioentoezeggingen op basis van een beschikbare premieregeling aangepast te worden van een zogenaamde 'bruto -premiestaffel' naar een 'nettopremiestaffel'. Bij een 'bruto-premiestaffel' werden de premies voor de risicoverzekeringen (nabestaandenpensioen vóór pensioeningangsdatum en premievrijstelling bij arbeidsongesc hiktheid), alsmede de kosten voor de pensioenregeling uit de bruto pensioenpremie gefinancierd. Wat per saldo na onttrekking overbleef, werd in het kapitaal voor het ouderdomspensioen gestort. Vanaf 1 januari 2015 dienen alle beschikbare premieregelingen t e zijn voorzien van een zogenaamde 'netto premiestaffel'. Dit wil zeggen, dat de risicopremies en kosten separaat van de netto pensioenpremie in rekening worden gebracht. De risicopremies en kosten zijn doorgaans voor rekening van werkgever. Een dergelijke aanpassing laat een verschuiving van pensioenlasten tussen werkgever en werknemer zien en hierdoor is aanpassing of invoering van een eigen bijdrage dus noodzakelijk. 1.14 DE JAARLIJKSE DOTATIE AAN DE OUDEDAGSRESERVE (VERVANGT 13.3.3) De jaarlijkse dotatie aan de oudedagsreserve wordt aan de hand van een vijftal stappen berekend. Stap 1: berekenen van de winst De nettowinst van een ondernemer voor aftrek van de ondernemersaftrek, MKB -winstvrijstelling en verplichte deelname een pensioenregeling. Voorbeeld Marja de Jong is fysiotherapeut en heeft in 2015 een nettowinst behaald van € 104.000. Daarnaast neemt zij deel aan de verplichte pensioenregeling, waarvoor zij dit jaar een premie heeft betaald van € 3.000. Haar winst voor de bepaling van de OR is dus € 1 07.000. Stap 2: berekenen van het maximale dotatiepercentage Over 2015 mag er maximaal 9,8% van de winst worden gedoteerd aan de oudedagsreserve. Voorbeeld We gaan terug naar Marja. Op grond van het maximale dotatiepercentage mag ze in 2015 doteren: € 104.000 x 9,8% = € 10.192. 1220151/Addendum WFt Vermogen 20 Stap 3: rekening houden met het vaste plafond Voor 2015 geldt er een maximale storting van € 8.631. Voorbeeld We gaan terug naar Marja. Omdat ze boven het maximum uitkomt, is haar maximale dotatie € 8.631. Stap 4: maximering op het verschil tussen ondernemingsvermogen en stand OR De dotatie is gemaximeerd op het bedrag waarmee het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat. Het ondernemingsvermogen valt uiteen in eigen vermogen en oudedagsreserve. Als er geen oudedagsreserve is, dan bestaat het ondernemingsvermogen volledig uit het eigen vermogen. Voorbeeld We gaan terug naar Marja de Jong. Het ondernemingsvermogen van Marja is € 98.000 en de sta nd van de OR op de balans is € 91.000. Haar eigen vermogen bedraagt dus € 7.000. Opnieuw moet haar maximum naar beneden bij gesteld worden en nu naar € 7.000. Stap 5: berekenen van de daadwerkelijk dotatie Het is niet mogelijk om de jaardotatie aan de ou dedagsreserve tot een door de belastingplichtige gewenst bedrag te beperken. Wel moet er van het bedrag de verplichte premie aan een pensioenregeling worden afgetrokken. Deze laatste stap geldt dus niet voor elke ondernemer. Voorbeeld We gaan terug naar Marja de Jong. Ze betaalde voor de verplichte pensioenregeling was € 3.000. Het bedrag dat ze kan doteren is dus € 7.000 -/- € 3.000 = € 4.000. Dit is het bedrag dat ze kan doteren, waarbij ze niet kan kiezen voor een lager bedrag. De opbouw van een oudedagsreserve vindt per ondernemer , of beter gezegd per belastingplichtige, plaats. Als sprake is van een ondernemer met twee (of meer) afzonderlijke ondernemingen, moet de winst eerst verdeeld worden over elk van de ondernemers. 1.15 ONGOING CHARGES FIGURE (OCF) (TOEGEVOEGD AAN 20.14.1) Beleggingsfondsen krijgen sinds kort te maken met een nieuwe kostenfenomeen. De term ‘Total Expense Ratio’ (“TER”) is namelijk komen te vervallen en vervangen door ‘Lopende kosten ratio’ ofwel Ongoing Charges Figure (OCF). De OCF komt voort uit de richtlij nen van de Committee of European Securities Regulators (CESR, inmiddels onderdeel van ESMA). De AFM beschouwt de richtlijnen van CESR als leidend bij de uitvoering van haar toezicht. De OCF betreft de daadwerkelijke kosten van het fonds. De OCF bestaat uit de servicefee (overige kosten) en de beheervergoeding. Transactiekosten en eventuele interestlasten worden niet betrokken in de berekening van de OCF. De kosten van een eventuele prestatievergoeding worden apart vermeld. en 36%. 1220151/Addendum WFt Vermogen 21