Geestelijke gehandicapte kinderen Handicap = belemmering. Meervoudige handicap - lichamelijk als geestelijk, - doof en blind, - verstandelijk gehandicapt en doofheid, - enz. IQ Licht geestelijk gehandicapt: IQ: 50-70. Matig geestelijk gehandicapt: IQ: 35-49. Ernstig geestelijk gehandicapt: IQ: 20-34. Diep geestelijk gehandicapt: IQ: onder de 20. Indeling Geestelijk gehandicapten kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld. Meestal gebeurt dat op basis van 2 criteria: oorzaken van de handicap en niveau van functioneren. Indeling naar oorzaken Genetische factoren: Fouten in chromosomale of genetische instructies zijnde oorzaak van de handicap. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen dominant erfelijk ( van generatie tot generatie ) en recessief erfelijk ( ouders zijn de dragers van de genen, kans op overleving is 1 op 4 ). Chromosomale afwijkingen: bv. Downs syndroom. Prenatale gebeurtenissen: Hierbij gaat het om gebeurtenissen tijdens de zwangerschapsperiode, o.a. gezondheidstoestand van de moeder, infectieziekten, medicijn-, alcoholen drugsgebruik, straling, enz. Perinatale gebeurtenissen: Tijdens de bevalling, bv zuurstoftekort en hersenbloeding, waardoor hersenweefsel beschadigd kan worden. Verder ook premature geboorte. Postnatale gebeurtenissen: Hersenvliesontsteking, hersenontsteking, vergifteging ( lood, kwik ), straling, de voedingstoestand van het kind. Indeling naar niveau van functioneren De doorsnee geestelijk gehandicapten: Belangrijke kenmerken zijn de zichtbare lichamelijke kenmerken ( meer naarmate de handicap erger is ), achterstand in adaptief en intellectueel functioneren, gebrekkige aandacht en concentratie, taalverwervingsproblemen en spraakstoornissen. Meervoudig (o.a. geestelijk ) gehandicapten: Een grote groep vormen de motorische gehandicapten. Verder zijn er o.a. gehandicapten met epilepsie, met gezichtsstoornissen en/of gehoorstoornissen en met diverse combinaties. Het adaptief functioneren is hiervan sterk afhankelijk. Gedragsmoeilijke geestelijk gehandicapten: Het gaat hier o.a. om aandachtsstoornissen, al of niet samengaand met hyperactiviteit, automutilatie ( zelfverwondend gedrag ), vroegkinderlijk autisme ( een contactstoornis), psychosen en stereotiep gedrag. Functioneren Bewustzijn: Is meestal weinig helder. de persoon maakt een niet-allerte indruk, terwijl in sommige gevallen zelfs sprake is van een plantachtige situatie. De mate waarin contact mogelijk is wordt voor een groot deel hierdoor beperkt. Waarneming: Horen, zien, voelen en ruiken lijkt wel plaats te vinden, hetgeen blijkt uit eenvoudige reacties zoals reageren op naam, ergens afkeer van tonen of een lach bij het zien of horen van een vertrouwde verzorgster. Motoriek: Deze toont een brede variatie in verschijningsvormen. Het trage ontwikkelingstempo wordt nadelig beïnvloed door het ontbreken van voldoende emotionele prikkels. Bijkomende beperkingen worden gevormd door stoornissen in de waarneming, epileptische verschijnselen en neurologische symptomen als spasticiteit, e.d. Het spreken: bij de meesten is er geen enkele ontwikkeling van het spreken. Maximaal kennen ze enkele woorden die op bepaalde tijdstippen kunnen worden toegepast. Zelfredzaamheid: De dagelijkse vaardigheden zoals zelf eten, drinken en aankleden worden door sommigen na veel inspanning geleerd. Emotie: Emotionele reacties zijn vaak gebaseerd op gevoelde beweging van het lichaam en aanraking van de mond. Het denken: Het denken is voorzover na te gaan que vorm uiterst primitief. Zoals men ziet in het stadium van de sensomotorische intelligentie ( reactie ) zijn het vooral de primaire aangeboren reflexen die de cerebrale ( hersens ) activiteit bepalen en stimuleren. Het contact: Het contact met anderen wordt natuurlijk sterk bepaald en beperkt door de bovenstaande kenmerken. De veel-voorkomende uitbarstingen van moeilijk hanteerbaar gedrag, zoals agressiviteit, seksuele stereotypen, herhalingsdwang, automutilatie ( zichzelf verwonden ), etc., maken een gewoon contact met de ernstig verstandelijk gehandicapte soms moeilijk zo niet onmogelijk ( ook voor de best-willende begeleider Ontwikkelingen ( grof ) motorisch: - gymen, Sociale ontwikkeling: - in de kring vertellen/zingen - bewegen op het luchtbed, in de hal spelen, vrij spelen, zwemmen, ( fijn ) motorisch: - handenarbeid, - constructief bouwen/stapelen. Taalontwikkeling: - taalactivering, - naar bandje luisteren, - via koptelefoon luisteren, - op computer werken. etc. - gezelschapsspel doen, - boodschappen doen, - gezamenlijk naar een bandje luisteren, - de weekbeurt, - een vaste taak. Cognitieve ontwikkeling/vorming: - wereldoriëntatie, - via koptelefoon luisteren, - video kijken. Redzaamheidsontwikkeling: - toiletbezoek, - aan/uitkleden, - eten en drinken. Modellen Lange tijd is men wat betreft zwakzinnigheid uitgegaan van het medisch model. De oorzaak hiervan ligt in het gegeven dat het in eerste instantie de medici zijn geweest die de verschijnselen van het afwijkende gedrag hebben gesignaleerd. Zwakzinnigheid is lange tijd als diagnosticum gebruikt en nog altijd is dit duidelijk te merken in het circuit van de zorg voor geestelijk gehandicapten. Kenmerkend voor het medisch model is dat de geestelijke handicap wordt opgevat als een ziekte of stoornis. S-O-R model Cognitieve benadering. S: Stimulus R: Respons. O: processen binnen het organisme. Door een stimulus wordt een bepaalde Response opgeroepen. In het S-O-R model worden processen in het organisme als belangrijke schakels gezien tussen stimulus en respons. Er is dus veel meer aandacht voor de innerlijke processen dan in de oorspronkelijke opvattingen. Dit model wordt gebruikt bij leertheorie. Men is niet geïnteresseerd in het innerlijk van de mens, maar in het uiterlijk waarneembare gedrag. Normalisatieprincipe Het normalisatieprincipe kan worden gerekend tot de kritisch emancipatorische richting binnen de pedagogiek. Het principe wordt als volgt omschreven, voor zover dat dat mogelijk is, aan geestelijk gehandicapten een leefomgeving en leefomstandigheden bieden zoals die ook gelden voor alle andere burgers van de samenleving van die leeftijd. Hiermee wordt bedoeld: een normaal dagritme ( leren, werken of spelen, vrije tijd ), een normaal jaarritme, normale ontwikkelingservaringen van de levensloop ( voor kinderen in de schoolleeftijd dus o.a. leren opdoen van zelfkennis, opbouw van zelfvertrouwen en omgang met leeftijdgenoten. Verder ook het respecteren van keuzen, wensen en verlangens van de geestelijk gehandicapte mens, het leven in een biseksuele wereld, het hanteren van gewone economische maatstaven en medische voorzieningen zoals die voor iedereen gelden. De kern van het normalisatieprincipe is dus “leven in een gewone samenleving zoals de andere leden van de samenleving. Door geestelijk gehandicapten in de gewone samenleving in gewone voorzieningen te laten wonen zullen ze zich in hun eigen tempo ontwikkelen tot veel gewonere mensen dan ze onder ongewone omstandigheden zouden zijn geworden. Ontwikkelingstheoretische visie Deze komt er kort op neer dat geestelijk gehandicapten in de loop van de tijd veranderen en dus ontwikkelingsmogelijkheden hebben. De ontwikkelingstheorie beschouwt geestelijke handicap als een beschadiging van cognitieve processen, met name van het leervermogen. Iedere geestelijk gehandicapte heeft echter ontwikkelingsmogelijkheden die benut moeten worden door de omgeving. Dus verzorging alleen is niet voldoende. De omgeving speelt daarom een belangrijke rol in de ontwikkeling, niet alleen wat betreft de verstandelijke, maar ook wat betreft de emotionele aspecten. In deze omgeving zijn intentionele opvoeding en onderwijs belangrijke factoren; er wordt dan ook veel waarde gehecht aan systematisch opstellen en realiseren van doelen en aan functietraining. Deze doelstellingen moeten voortdurend worden getoetst en bijgesteld omdat het leergedrag van de gehandicapte kan veranderen, of omdat er zich veranderingen kunnen voordoen in leefsituaties en in relaties. Algemeen doel: de veelzijdige zelfontplooiing onder deelname aan de samenleving. Dus aandacht voor: mondigheid, vervulling, competentie, leervaardigheid en intergratie. Wanneer aan de geestelijk gehandicapte niet voldoende ontwikkelingskansen worden geboden, wordt zijn/haar afhankelijkheid in stand gehouden. Veel gehandicapte kinderen krijgen geen onderwijs, vanwege, een statische visie op zwakzinnigheid, waardoor een verkeerd beeld over de ontwikkelingskansen van het kind bestaat. onbekendheid bij de ouders / verzorgers / hulpverleners m.b.t. de Leerplichtwet. nalatigheid bij de leerplichtambtenaren waar het gaat om toezicht en controle op naleving van de Leerplichtwet. onduidelijke toelatingscriteria op de Zmlk-scholen waardoor niet helder is wie wel en wie niet toegelaten kunnen worden. Wie geen onderwijs? - diepzwakzinnigen ( in mindere mate ernstig zwakzinnigen ). - sterk verzorgingsbehoeftigen ( verzorgings-/verplegingsbehoeftig; medicatie, niet zindelijk, enz. ). - gedragsmoeilijke geestelijk gehandicapten ( o.a. automutilatie, autisme, psychosen). Dus ze zijn: - gedragsmoeilijk, - sterk verzorgings-/verplegingsbehoeftig, - meervoudig gehandicapt, - functioneren op laag niveau. Consequenties - verandering - verandering - uitbreiding voor de ZMLK-school in toelatingscriteria, in onderwijsaanbod en de -methoden. faciliteiten, dus extra onderwijzend personeel, enz. Criteria voor een ZMLK-school - de geestelijke handicap moet primaire zijn, - minimale leeftijd van 4 ½ jaar, - het kind moet zich in een groep kunnen handhaven, - een zekere mate van zelfstandigheid is gewenst, - het kind moet in ontwikkeling, dus leerbaar zijn, - het kind moet aanspreekbaar zijn ( verbale opdrachten, ontwikkelingskansen voor toekomstig taalgebruik), - primaire motorische functies moeten aanwezig of te ontwikkelen zijn. - het verzorgingsaspect mag een niet te groot beroep doen op begeleiding van de leerkracht, - niet afhankelijk zijn van meerdere ondersteunende therapieën.