microfinanciering in ontwikkelingslanden prof.dr.ir. gert van dijk

advertisement
microfinanciering in ontwikkelingslanden
laat mensen bouwen aan hun eigen bestaan
prof.dr.ir. gert van dijk
inaugurele rede
29 mei 2012
Microfinanciering in ontwikkelingslanden
Laat mensen bouwen aan hun eigen bestaan
Rede
In verkorte vorm uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van
hoogleraar (Cooperative) Financial Services in Developing Economies
aan de Nyenrode Business Universiteit
op 29 mei 2012
door
Prof.dr.ir. Gert van Dijk
2
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
Copyright ©2012 Prof.dr.ir. Gert van Dijk
ISBN/EAN 978-90-8980-041-1
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd zonder schriftelijke
toestemming van de uitgever.
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
3
Index
Microfinanciering in ontwikkelingslanden. Laat mensen bouwen aan hun
eigen bestaan
1
Index
3
Ondernemerschap en ontwikkeling
5
Microfinanciering
9
Armoedefuik
9
Instituties
11
Microfinanciering als ontwikkelingsproject
13
De missie van microfinanciering instellingen
15
Lessen uit het verleden
16
Van microfinanciering naar lokaal bankieren
19
Een duurzame financiële infrastructuur
19
Onderzoek en enkele resultaten
22
Sociale en technische rendementen
25
Tot slot
28
Literatuur
31
4
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
5
Ondernemerschap en ontwikkeling
“Il faut avoir beaucoup etudié pour savoir peu” (De Montesquieu, 2006)
“There is, in fact, a fatal tendency in all human activities for the means to encroach upon
the very ends which they were intended to serve. Thus money comes to hinder the exchange
of commodities, and rules of art to hamper genius, and examinations to prevent young
men from becoming learned” (Lewis, 1982, p. 14)
Om de paar decennia waait er een nieuwe wind in ons denken over
ontwikkelingswerk. Lange tijd hebben we gepraat in termen van
‘ontwikkelingshulp’. Wij, uit de rijke westerse wereld, zouden ‘De Derde
Wereld’ bij de hand moeten nemen en haar met ons geld en onze technische
kennis op gang helpen. Later gingen we praten over
‘ontwikkelingssámenwerking’. Een term die de gelijkwaardigheid van donor
en ontvanger meer recht moest doen. De nieuwe terminologie liep parallel
aan ontwikkelingen in onze eigen westerse cultuur waar de emancipatie van
minderheden – naar ras, religie of geslacht – meer aandacht kreeg. Of de
goede bedoelingen in de praktijk van alledag minder patriarchaal uitwerkten
kunnen we betwijfelen: de termen ‘donor’ en ‘ontvanger’ bleven in elk geval
gehandhaafd en ook uit onze eigen westerse ervaring weten we dat je alert
moet zijn voor hulpverleners die jou willen emanciperen.
In recente dagen zijn we wederom tot nieuwe wijsheid gekomen. Het
liberale inzicht dat je moet focussen op individuele in plaats van op
groepsemancipatie. We moeten het hebben van het individu dat zelf
ondernemend moet zijn in een wereld die vrije markt heet. Het in 2006 met
een Nobelprijs voor de Vrede gehonoreerde enthousiasme voor
microfinanciering past in dat kader.
Vooraf wil ik opmerken dat deze ideologie van ‘democratisering van het
ondernemerschap’ ook in onze westerse samenleving van vrij recente datum
is. Het is nog maar een eeuw geleden dat ondernemerschap in onze
contreien voorbehouden heette te zijn aan mannen met sigaren en hoge
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
6
hoeden. Als gewone burger had je daar geen deel aan. Daar hoorde je niet
bij.1 Later hoorden we weliswaar uit de Verenigde Staten dat een
krantenbezorger miljonair kon worden, maar ik denk dat veruit de meeste
Nederlanders nog altijd goed zenuwachtig worden bij het idee dat ze zelf
‘ondernemend’ zouden moeten zijn om aan een goed inkomen te komen.
Een ‘goede baan’ is veel aantrekkelijker.
Ik denk dat het belangrijk is deze westers georiënteerde evolutie in het
denken over ontwikkeling even krachtig neer te zetten. We begonnen met
het denken in termen van naties, van lánden. Vervolgens hadden we een
post-marxistische periode waarin het fenomeen maatschappelijke
groeperingen centraal stond. En in het huidige neoliberalisme denken we bij
voorkeur in termen van individuen, die de mondiale concurrentiestrijd aan
moeten gaan. Een interessante ontwikkeling in het delegeren van
verantwoordelijkheid.
Op z’n minst geeft deze evolutie een malle spagaat. We leggen de nadruk op
individuele ontplooiing en individueel ondernemerschap in een tijdperk
waarin we collectief juist ervaren dat de mondiale economie een arena
vormt van hoegenaamd geheel aan het oog onttrokken (financiële) markten.
De recente Europese crisis brengt die spagaat treffend in beeld. Terwijl de
burger zelf verantwoordelijk heet en de overheid zich terug heet te trekken
wordt de redding nog altijd verwacht van de middelen van burgers en de
besluitvorming van staatshoofden over de inzet daarvan. De gemiddelde
ondernemer, zelfs de gemiddelde multinational of internationale bank, zit
daar betrekkelijk amechtig bij te kijken. Wàt nou individuele
verantwoordelijkheid? Anonieme financiële markten, die namens onszelf
louter uit zijn op optimaal rendement, bepalen waar ons geld heen gaat. Een
grootschalig transnationale markt voor macro-financiële producten waar
slechts weinigen overzicht over hebben. Het is een vreemde discrepantie dat
we dit systeem ten volle accepteren en vervolgens aan de andere kant van
het economische spectrum – in de zogenaamde reële economie – zoveel
nadruk leggen op individueel ondernemerschap en eigen
verantwoordelijkheid.
Wat er ook is van de ontspoorde verhoudingen op globale financiële
markten, dat doet niets af aan het belang van ondernemerschap voor de
ontwikkeling van de reële economie. Integendeel. Daarom behoor ook ik
tot de school die zijn hoop gevestigd heeft op ondernemende burgers. Het
1
NB: Het doorbreken van dit soort “uitsluitende” structuren is ook in ontwikkelingslanden een belangrijke doelstelling.
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
7
is niet voor niets dat ik met graagte deze leerstoel – met als onderwerp de
microfinanciële dienstverlening op coöperatieve grondslag - aanvaardt.2
Uiteindelijk zal je het altijd moeten hebben van individuen die iets willen.
De vraag is alleen hoe je dat entameert.
Voor het antwoord op die vraag is de discussie vaak toegespitst op de
dichotomie top down versus bottom up. Moet je sturen op een sterke overheid
die een solide sociale, economische en technische infrastructuur neerzet, of
moet je primair sturen op het versterken van een krachtige civil society waarin
burgers, professionals en ondernemers een krachtige maatschappelijke
infrastructuur kunnen op bouwen die een overheid afdwingt die meer
gericht is op de ontplooiing van talenten, ambities en belangen van een
ontluikende maatschappelijke middenklasse? Bij projecten gericht op
economische groei en maatschappelijke ontwikkeling gaat het er om vast te
stellen hoe – uitgaande van bestaande maatschappelijke verhoudingen
(veelal een cliëntelistisch politiek-economisch bestel bestaande uit
economische enclaves met ‘restricted entrance’) – een professioneel
ondernemende civil society kan worden gevormd.
Als we in onze eigen geschiedenis terugkijken, lijkt het of die tweede weg de
onze was. Of het nu onze nationale revolutie betreft of de Amerikaanse of
de Franse: het was steeds de ondernemende burgerij die het voortouw nam
om de samenleving zodanig in te richten dat ontwikkeling van velen
mogelijk werd. Niettemin kunnen we er niet omheen dat de vraag naar top
down of bottom up er een blijft van de kip of het ei.
Een bijna hilarisch voorbeeld vormt het SER-advies ‘Ontwikkeling door
duurzaam ondernemen’. Daarin wordt het bevorderen van een sterke lokale
private sector voorop gesteld, maar daartoe acht men wel een goede enabling
environment noodzakelijk. En zo’n enabling environment behelst onder meer:
goed bestuur en macro-economische stabiliteit, een goede fysieke en
technologische infrastructuur, rechtszekerheid, een effectief belastingstelsel,
arbeidswetgeving met een adequate handhaving daarvan, de aanwezigheid
van gekwalificeerd personeel, toegang tot sociale zekerheid, onafhankelijke
vakbonden en werkgeversorganisaties, en een sterk maatschappelijk
middenveld (Sociaal Economische Raad, 2011). In mijn optiek samengevat
acht de SER het ontwikkelen van een lokale private sector eigenlijk pas
mogelijk als een land in zeer hoge mate ontwikkeld is. Voor het voorgaande
In de industrie is het succes van het Mondragon complex interessant. Deze coöperatie is sterk verankerd in, verweven met en
gericht op de lokale/regionale economie, ook in tijd van crisis.
2
8
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
vakkenpakket zouden immers maar heel weinig landen in de wereld kunnen
slagen.
De facto geeft de SER hiermee duidelijk aan dat privaat ondernemerschap
niet bij voorbaat succesvol is. Om als individu te kunnen ondernemen is er
een omgeving nodig die dat mogelijk maakt. Het werken aan een enabling
environment vergt een cultured approach, afstemming op de lokale
uitgangscondities. Ziedaar de centrale vraag waar ik me binnen deze
leerstoel op zou willen richten.
Dat ik – als landbouweconoom en coöperatie-man – voor deze leerstoel
ben aangezocht is waarschijnlijk niet toevallig, want de noordwest Europese
landbouw kent een aantal buitengewoon succesvolle voorbeelden van
(coöperatieve) micro-kredietverlening en -verzekering op coöperatieve
grondslag die vervolgens sterk hebben bijgedragen aan een krachtige
financiële infrastructuur van zowel agrarische als andere sectoren. De
geschiedenis zal leren of ook deze leerstoel past in een mode van westers
denken, maar ik hoop bij u aannemelijk te maken dat mijn invalshoek een
andere is: Ja, uiteindelijk moet je het hebben van mensen die initiatief
nemen, die ondernemen, maar tegelijkertijd zullen die mensen dat alleen
kunnen en willen doen als ze zich geschraagd weten door een omgeving die
óók wat wil. Naast het belang van publiek-private verhoudingen gaat het
om samenwerking tussen ondernemers in productieketens waar ook
financiering en training deel van uitmaken. Ondernemen doe je niet alleen.
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
9
Microfinanciering
Armoedefuik
Laten we inzoomen op het fenomeen microfinanciering. Microkrediet en –
verzekering richt zich primair op de armste der armen. Op de bottom of the
piramid, zoals dat inmiddels heet. Met kleine kredieten kun je mensen die
niks hebben – en dus ook geen onderpand - helpen om door een dip te
komen, zodat ze bijvoorbeeld eten kunnen blijven kopen. Dan hebben we
het over een basale vorm van ontwikkelingshulp. Maar we hopen vooral dat
deze mensen met die kredieten gaan investeren in hun eigen toekomst. Zo
zou het kunnen bijdragen aan een duurzame economische ontwikkeling van
de lokale economie.
Ik sluit me graag aan bij de formulering van Banerjee en Duflo (2011, p. 20
e.v.) als ze stellen dat microkredieten primair bedoeld zijn om mensen te
helpen om te ontsnappen uit de zogenaamde armoedefuik. Daarmee
bedoelen we een situatie waarin mensen per definitie niet verwachten dat ze
er economisch op vooruit zullen gaan. Uitgangspunt van ons economisch
denken is dat er licht in de tunnel is: dat wat we vandaag doen een betere
uitgangspositie voor morgen oplevert. Als je die illusie niet meer hebt ben je
in de armoedefuik beland. Hierbij kunnen we met name denken aan de
grootschalige jeugdwerkloosheid in de meeste laatkomereconomieën. De
zelfverbranding van een goed opgeleide (markt)kramer met
vergunningsproblemen in Tunesië is daarvan een pijnlijke illustratie en
markeerde het begin van een revolutie. In zijn Wealth of Nations van 1776
geeft Adam Smith al een economische definitie van deze armoedefuik. Voor
zowel landen als individuele personen, zo stelt Smith, geldt dat je
mogelijkheden bepaald worden door de hoeveelheid geld waarover je
beschikt. “Money makes money. When you have got a little, it is often easy
to get more. The great difficulty is to get that little” (Smith, 1991, p. 83).
“When the stock which a man possesses is no more than sufficient to
maintain him for a few days or a few weeks, he seldom thinks of deriving
any revenue from it. He consumes it as sparingly as he can, and endeavors
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
10
by his labour to acquire something which may supply its place before it be
consumed altogether” (Smith, 1991, p. 243).
Banerjee en Duflo (2011, p. 25) geven echter aan dat de armoedefuik vaak
te wijten is aan specifieke omstandigheden. Vrij vertaald: de ervaren
uitzichtloosheid hoeft niet alleen te liggen aan een gebrek aan dat eerste
beetje geld. Een voorbeeld daarvan geeft Jeffrey Sachs (2005) die vaststelt
dat mensen het slachtoffer kunnen zijn van omstandigheden die hun macht
te boven gaan. Als voorbeeld noemt hij ziekten als malaria. Die houden
mensen onproductief en dus arm. Zo’n situatie nodigt uit tot aanbodontwikkelingshulp: als donor-organisatie bestrijd je die malaria in de
veronderstelling dat dan de rest vanzelf komt. Anderen waarschuwen tegen
zo’n aanbod-benadering. Ook zoiets als ziektedruk staat zelden op zich. Het
is te simpel om te denken dat je met één bepaalde actie de totale situatie
kunt veranderen.3 Bovendien – en dan stuiten we op een punt dat ook bij
microkredieten relevant kan zijn - aanbod van hulp is in principe altijd
eindig. Zo beschrijft Dambisa Moyo (2009) hoe in het kader van een
goedbedoeld project gratis klamboes werden uitgereikt. Toen het project
stopte was de lokale producent van klamboes inmiddels failliet en kon
niemand nog klamboes leveren (Banerjee & Duflo, 2011, p. 16). Een casus
die in het ontwikkelingswerk helaas zeer vele varianten kent.
Onderzoekers als William Easterly (2006) en de genoemde Moyo (2009)
opteren daarom voor de vraagbenadering: reageer op wat mensen willen en
stel hen in staat om zèlf op zoek te gaan naar oplossingen. Precies daarop
proberen microkredieten aan te sluiten: geef mensen de mogelijkheid om
ondanks het feit dat ze even geen onderpand hebben tòch initiatief te
nemen op hun manier. Zij kennen hun omstandigheden immers het best en
met microkrediet krijgen ze – in termen van Smith - that little om aan de slag
te gaan. Maar daarmee gaan ze, zoals gezegd, voorbij aan de vraag of die
privé-initiatieven krachtig genoeg kunnen zijn om de algeméne
omstandigheden te verbeteren. Ook voor individueel ondernemerschap is
een goede ‘ontvangststructuur’ nodig. Een enabling environment waarbij we
vooral moeten denken aan vrije toegang tot bedrijfssectoren en
hulpbronnen.
Een centrale notie daarbij is het bestaan van vertrouwen. Vertrouwen dat je
inspanningen zin hebben, vertrouwen dat een lening terugbetaald wordt,
Alleen aanbod van hulp werkt niet. Het moet aansluiten op en ingebed worden in bestaande lokale structuren die ook lokaal
gedragen worden. Het bevorderen van “enabling conditions for local entrepreneurship” vergt afstemming op lokale condities
en ambities.
3
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
11
vertrouwen dat verzekerden prudent zijn en dat er andersom bij schade ook
inderdaad wordt uitgekeerd, maar ook vertrouwen dat er klanten zullen zijn
voor je product, dat ze toch wel zullen betalen, dat je eigendom beschermd
zal worden, enz, enz. Onze huidige kredietcrisis geeft treffend aan hoe
fnuikend een gebrek aan vertrouwen kan zijn. En het geeft tevens aan dat
louter het vertrouwen in eigen kunnen niet voldoende is.
Instituties
Ook dat is overigens een aspect waar Adam Smith al op ingaat. Hij geeft
aan dat markten alleen kunnen functioneren wanneer er sprake is van
algemeen erkende ethische spelregels. De ware vrije-markt adepten, zoals de
economen van de Chicago school (Hoff & Stiglitz, 1993, p. 10), voegen
daar haastig aan toe dat die regels dan wel efficiënt moeten zijn en dat ze dat
alleen kunnen zijn als ze zich kunnen ontwikkelen zonder overheidsinvloed.
Maar doorgaans hoor je de wat genuanceerder stelling dat het marktmodel
weliswaar amoreel is, maar dat het de democratie is die de randvoorwaarden
formuleert en vaststelt. De nutsmaximalisatie vindt dus plaats binnen de
morele kaders die een gemeenschap zich wenst te stellen. Waarmee we
opnieuw vaststellen dat er sprake moet zijn van zoiets als een gemeenschap.
Terzijde wil ik hier opmerken dat de huidige, globaliserende vrije markt
hierbij – en dus ook in het ontwikkelingsdenken – een complicerende factor
vormt. Het ideaal van één mondiaal level playing field overrulet maar al te
gemakkelijk de randvoorwaarden die een lokale democratie – zo die er al
was - zou willen formuleren. Dat verhoudt zich niet optimaal met de
morele, religieuze en culturele diversiteit zoals we die in de wereld kennen
en die zich vertaalt in een even grote diversiteit in economische ‘spelregels’
of instituties.
Bij dat begrip instituties hebben we het in wezen over het soort spelregels
of voorwaarden waar het zojuist geciteerde SER-rapport het over had. Het
is evident dat economische ontwikkeling ernstig bemoeilijkt wordt als er
sprake is van bijvoorbeeld cliëntelisme, corruptie, gebrek aan arbeidsethos
of verregaand opportunisme. Voor duurzame ontwikkeling zijn solide,
gedragen en afdwingbare gedragsregels noodzakelijk. Ziedaar het belang van
een betrouwbare rechterlijke macht en een degelijk, bij voorkeur
democratisch gecontroleerde overheid, die ook een geweldsmonopolie heeft
wanneer al of niet economische conflicten tussen burgers moeten worden
beslecht. Al met al zijn politieke en juridische instituties verregaand
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
12
bepalend voor de economische instituties (zoals bijvoorbeeld de
vormgeving van financiële transacties, eigendomsrechten en belastingstelsel)
en daarmee voor de vraag wat voor prikkels de burgers krijgen om
bijvoorbeeld te sparen, te innoveren of een bedrijf op te zetten c.q. om uit
de armoedefuik te geraken (Banerjee & Duflo, 2011, p. 241).4 Acemoglu,
Johnson, en Robinson (2001) beweren dat veel ontwikkelingslanden gebukt
gaan onder instituties die ooit zijn ingericht door Europeanen die het
betreffende land hadden ingericht als wingewest, met als saillant kenmerk
dat er nauwelijks sprake was van eigendomsrechten. Naderhand hielden
nieuwe machthebbers deze instituties vaak graag in stand. Het paste hen
wel. Dit onderzoek illustreert overigens ook hoe taai slechte instituties
kunnen zijn (zie ook Banerjee & Iyer, 2005).
De wettelijke tradities van voormalige koloniale overheersers blijken dan
ook vaak verschillen in instituties te kunnen verklaren. Zo baseert het
Engels gemene recht zich doorgaans op de (plaatselijk) aanvaarde
rechtsregels. De rechters worden er ook bijgestaan door een jury van
plaatselijke bewoners.5 Andere Europese landen baseren zich meer op het
burgerlijk of civiele recht dat teruggrijpt op het Romeinse recht. Onderzoek
leert dat in het Engelse gemene recht de bescherming van aandeelhouders
en uitleners van geld veel sterker is ontwikkeld dan in het (Romeinse) civiele
recht. Als gevolg daarvan zijn de kapitaalmarkten in Angelsaksische landen
over het algemeen beter ontwikkeld (La Porta, Lopez-de-Silanes, Schleifer,
& Vishny, 1997, 1998).6 In maatschappijen waar politiek-economische
verhoudingen primair cliëntelistisch zijn, is geen sprake van algemeen
geldende rechtsregels, maar worden algemeen geldende regels tot ruilmiddel
van patroons die deze regels selectief toepassen in de uitruilverhouding die
ze hebben met hun cliënten. Adagium hier is ‘een ieder is voor het recht
ongelijk’. Als deze patroon-cliëntverhoudingen niet worden doorbroken dan
ontstaan geen goede condities voor ondernemerschap.
Vóór ik nader op microfinanciële dienstverlening sec in ga, wil ik u wijzen
op het werk van F.A. Hayek (1952/1979, 2002). Ik denk dat hij impliciet
een belangrijk element toevoegt aan het fenomeen van de armoedefuik.
Dit betreft het onderzoeksproject van Maike van Dijk-de Groot.
In dit verband dient ten aanzien van de individu als eenheid van analyse een kanttekening te worden geplaatst. Economen
gaan uit van de individu. Veel MFO’s gaan uit van groepen. Ik meen dat in de praktijk steeds de familie of familiale groep
centraal staat. Daar wordt de grondslag voor verandering gevonden - of niet. Veel ex pats die ik heb ontmoet, vertelden dat
vriendschap en vertrouwensrelaties los van familiebanden of nabuurschap zoals wij die kennen in met name Afrika niet
gewoon zijn. De betekenis van afspraken en contracten wordt steeds gewogen met het oog op familiebanden. Vertrouwen
moet in dat licht worden beoordeeld: je hoort er nu eenmaal niet bij. Hoe goed je intenties ook en hoe positief de ontvangers
ook over je oordelen: je bent nooit een van hun begunstigden, hun zorgstelsel is exclusief.
6 De studies van La Porta et al. tonen aan dat Franse civil law landen “the lowest level of financial development” hebben.
4
5
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
13
Hayek verbindt het economische vraagstuk, namelijk hoe de ter beschikking
staande hulpbronnen het best benut kunnen worden, met wat hij benoemt
als het informatie- en kennisprobleem. De kennis die nodig is om als
individu efficiënte economische beslissingen te nemen is nooit in
overzichtelijke en geconcentreerde vorm aanwezig. Het zijn altijd kleine
stukjes niet- of weinig samenhangende informatie met vaak interne
tegenstrijdigheden. Zo bezien komt het economisch functioneren neer op
een kennisprobleem: op het benutten van kennis die in zijn totaliteit aan
niemand individueel gegeven is. Dat betekent dat concurrentie plaats vindt
tussen actoren die handelen op basis van hun per definitie beperkte
overzicht van de werkelijkheid en hun verwachtingen van een onzekere
toekomst. Concurrentie is dus een proces van individuele trial-and-errors dat
als het ware leidt tot een collectieve ‘economische meningsvorming’. Het
komt neer op een onderlinge toetsing van onzekere interpretaties, op kennis
delen. Deze beschouwing brengt Hayek vervolgens tot de conclusie dat
ondernemen en innoveren niet in isolement kunnen plaats vinden. Om te
kunnen concurreren c.q. om te kunnen ondernemen heb je concurrenten
nodig. Ofwel: een omgeving waarin ook anderen grip òp en begrip vàn hun
eigen omstandigheden proberen te krijgen. Eigenlijk zegt hij dat een
ondernemend individu niet zichzelf aan de haren uit het moeras kan
trekken. Ook niet met een al of niet tijdelijke kapitaalinjectie. Als je
omgeving stil blijft zitten, ontstaat er geen markt, niet in financiële zin maar
met name ook niet in termen van ideeën, interpretaties en aspiraties. Je hebt
toetsing nodig aan anderen die óók wat willen. Een beeld dat ik terug
herken in de basisregels van coöperatie, waarin onderlinge toetsing en
disciplinering, democratische discussie en interne opleiding van begin af aan
een belangrijke rol speelden. Naast geld spelen kennis en kennis delen een
sleutelrol. Met name ook om de eigen beslissingen in een groter geheel te
kunnen plaatsen (Hayek, 1949).7
Microfinanciering als ontwikkelingsproject
Elk project en elk beleidsplan is een leerexperiment (Rondinelli, 1993).8 Wat
mogen we dan verwachten van microkrediet en microverzekeren?
Het sterke punt is dat het ondersteunend is voor bestaande economische
processen, dat het op elke schaal toegankelijk gemaakt kan worden en in het
7
8
Informatie-instituties zoals credit bureaus en credit rating agencies vallen zelfs onder het begrip ‘juridische instituties’.
Prof. Alan Fowler maakte mij hierop opmerkzaam.
14
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
bijzonder van onder op een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van
financiële markten, die zorg dragen voor de overdracht van besparingen aan
investeerders en het herverdelen van risico’s. Een economie zonder geld
moet het louter hebben van ruilhandel. De transactiekosten van een
dergelijke economie zijn gigantisch.
Microkrediet is begonnen als het geven van leningen aan arme mensen
zonder dat er sprake was van onderpand. Het heeft zich ontwikkeld naast
het officiële bankwezen en heeft maatwerk geleverd. Er bleek een latente
(niet koopkrachtige) vraag waar de bestaande banken geen belangstelling
voor hadden. Microverzekeren is een relatief jonge loot aan deze stam.
Daarbij gaat het om het beschermen van mensen met lage inkomens tegen
specifieke risico’s van ziekte, ongeval, schade, overlijden en andere gevaren
in ruil voor regelmatige premiebetalingen die evenredig zijn aan de
waarschijnlijkheid en de kosten van het betreffende risico. Microverzekeren
is een belangrijke aanvulling op microkredieten omdat het de kwetsbaarheid
van de betrokkenen vermindert en daarmee investeren minder hachelijk
maakt. Overigens blijkt het in praktijk te gaan om cliënten die qua inkomen
en risicoprofiel veel meer verschillen dan bij gewone verzekeringen het
geval is. Mede daarom verloopt de ontwikkeling ervan vooralsnog trager
dan die van microkredieten. De ervaring heeft geleerd dat verzekeren dient
te volgen op sparen en op basale gebruik van microkrediet om de
geldstroom van gezinnen te reguleren.
Veel onderzoek is gedaan naar de impact van microfinanciering. De meeste
studies zijn gedaan op household niveau. Merkwaardig genoeg is er nog heel
weinig onderzoek gedaan naar de vraag hóe microkredieten uiteindelijk
uitwerken. De macrokant en de betekenis voor de invloed van de financiële
markten op de relatie van rurale economie tot de stad is onderbelicht
gebleven. In studies wordt het ‘succes’ meestal uitgedrukt in aantallen
miljoenen of zelfs miljarden die zijn uitgezet en wat de terugbetaal-ratio
daarbij was. Dat zijn natuurlijk belangwekkende kengetallen, maar daarmee
is nog niet duidelijk wat de leners er precies aan hebben gehad. En dan denk
ik niet alleen aan het persoonlijke element – ten koste van wàt is er
bijvoorbeeld terugbetaald – maar vooral ook aan de aspecten die ik net
noemde: droegen de kredieten daadwerkelijk bij aan min of meer duurzaam
ondernemerschap?
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
15
In een randomized control trial-studie9 onderzochten Karlan en Zinman (2010)
wat er precies gebeurde met extra consumptieve kredieten die mensen
kregen. Een belangrijk deel bleek gebruikt te zijn om andere leningen af te
lossen en slechts 3% voor ‘business’. Niettemin meenden ze wel een
blijvend positief effect te zien. Ook Banerjee en Duflo (2011, p. 178)
vonden positieve resultaten, maar niet bepaald spectaculair. Zo’n 7% van de
gezinnen was na 15 maanden een bedrijfje begonnen tegen 3% in de
controlegroep.
Het werkelijk onderzoeken van het effect van microkredieten zal een hele
klus zijn. Alleen al het formuleren van de criteria die je zou moeten
aanleggen is niet eenvoudig. Hoe operationaliseer je het doel? Een hoge
omzet en een hoge terug-betaalratio vormen in elk geval niet het doel, maar
wat dàn precies? Natuurlijk zijn we al heel content als mensen aan de Bottom
of the Piramid door microkredieten in staat gesteld worden om voldoende
voedsel te kopen of de kwaliteit van hun wonen te verbeteren. Onze BoPper C.K. Prahalad gaat ons daarin voor. Maar eigenlijk gaan onze aspiraties
verder. We zouden willen dat microkredieten en –verzekeringen bijdragen
aan duurzame ontwikkeling.
De missie van microfinanciering instellingen
Vanuit die ‘missie’ is het ook dat veel ontwikkelingsorganisaties in microkredieten zijn gestapt. Niet zonder risico, want je gaat leningen verstrekken
aan mensen die blijkbaar door de bestaande commerciële banken niet
bediend werden. Belangrijk is dan ook de vraag waaròm er ter plaatse
blijkbaar dit gat in de markt is. Is er domweg geen goed functionerende
microfinanciële dienstverlening aanwezig en/of zijn er andere institutionele
belemmeringen die je met een specifiek microkredietbeleid kunt
doorbreken? Zo kunnen microkredietinstellingen die zich bewust richten op
specifieke doelgroepen, zoals vrouwen of moeders, bij uitstek geschikt zijn
om ‘de markt’ c.q. de cultuur te corrigeren cq. belemmerende verticale
verhoudingen (cliëntelisme) te doorbreken. Blijft de waarschuwing staan dat
microkredietinstellingen volstrekt zakelijk zullen moeten opereren. Als er
een charitatief element insluipt en de kredietverschaffer als puntje bij paaltje
komt weke knieën krijgt is het hek al gauw van de dam en zal van duurzame
kredietverlening geen sprake meer zijn.
Een randomized control trial is een studie naar de effecten van bepaalde maatregelen waarbij één groep wel en een controlegroep
niet deelneemt aan bepaalde programma’s, terwijl de groepen in overigens vergelijkbare omstandigheden verkeren. Vervolgens
worden na een aantal maanden of zelfs jaren de groepen vergeleken ten aanzien van beoogde effecten.
9
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
16
We kennen ook allemaal het voorbeeld van Yunus, die met zijn Grameen
Bank heel bewust speelde op een collectieve verantwoordelijkheid van zijn
‘klanten’ om het systeem middels onderlinge disciplinering hanteerbaar te
houden. Yunus hield de kredietverlening echter wèl in eigen hand en is
daarmee eigenlijk te beschouwen als een commerciële partij, waarmee ik
overigens niets af wil doen aan zijn oprechtheid als social venturer. Een stap
verder gaat het fenomeen van coöperatieve credit unions, waarbij de
verantwoordelijkheid gehéél bij de klanten ligt omdat die klanten tevens zelf
eigenaar zijn van de credit union. De implicatie daarvan is dat je niet alleen de
lener bent maar ook de úitlener. Je staat aan beide kanten van de lijn.
Vanwege de claims die vrienden, verwanten, clangenoten geneigd zijn te
leggen op financiële middelen van ondernemers is het uiterst belangrijk dat
ondernemers er op kunnen wijzen dat zij onontkoombare verplichtingen
hebben jegens andere leden in de coöperatie (zoals in een ROSCA10 met
sancties), daarnaast is het ook “handig” als vrienden en verwanten niet
precies weten wanneer je over meer contanten beschikt. Dit alles geldt extra
voor micro ondernemers in armoede milieu. Reden waarom coöperaties
doorgaans per definitie op zakelijke leest geschoeid zijn, ook qua
tariefstellingen.
Lessen uit het verleden
Uiteraard zijn de omstandigheden in de laatkomereconomieën heel anders
dan in het Europa van honderd jaar geleden. Toch is het belangrijk vast te
stellen dat bankieren voor de armen hier werd gedomineerd door
coöperatieve banken en wat we nu NGO’s zouden noemen, zoals De
Vereniging tot Nut van ’t Algemeen. Reeds in de 17e en 18e eeuw kenden
Engeland en Ierland al dan niet filantropische leenfondsen en in de 19e
eeuw ontstaan ook coöperatieve spaarbanken als Schultze-Delitsch en
Raiffeisen.11
Pakweg anderhalve eeuw terug stichtte Friedrich Wilhelm Raiffeisen een
boerenleenbank voor mensen waar de toenmalige reguliere banken domweg
geen belangstelling voor hadden omdat het dorpse agrarische leven voor
hen een ver-van-mijn-bed-show was: het ging om een business waar ze geen
verstand van hadden, een cultuur waar ze geen verstand van hadden; en om
ROSCA – Rotating Savings and Credit Association.
Historically, pro-poor banking has been dominated by COOPs and NPOs, such as the 17th century philanthropic English
loan funds (Hollis & Sweetman, 1998), the 18th century Irish loan funds (Hollis & Sweetman, 2004), the 19th century savings
banks (Teck, 1968), and the 19th century Schulze-Delitzsch and Raiffeisen cooperatives (Teck, 1968).
10
11
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
17
risico’s waar ze geen verstand van hadden. Het resultaat was dat geld
uitlenen in de dorpen het domein was van opportunistische handelaren die
bij het ontbreken van serieuze concurrenten woekerwinsten konden maken
en aan hun leningen ook graag een stuk gedwongen winkelnering
koppelden. Puur dat feit maakte – en dan stap ik even over naar de
vraagzijde – dat lenen niet bepaald tot de basisattitudes van de toenmalige
dorpelingen behoorde. Lenen betekende bij voorbaat verliezen: het was
bijna letterlijk een ‘armoedefuik’ en diende dus tot elke prijs voorkomen te
worden. Ik denk dat dat element in de coöperatieve geschiedschrijving wel
eens onderbelicht is gebleven: als mensen de ervaring hebben dat lenen tot
ellende leidt zal zelfs een bonafide bank weinig weerklank vinden. Zeker in
financiële dienstverlening moet vertrouwen de basis zijn. En precies dááraan
appelleerde Raiffeisen: laten we het geld dat in onze eigen vertrouwde
gemeenschap aanwezig is onderling zodanig uitlenen dat degenen die daar
baat bij hebben vooruit kunnen. En als lokale gemeenschap12 zijn we heel
wel in staat om elkaar in de gaten te houden en te disciplineren: aan de
aanbodzijde moeten mensen niet kunnen woekeren, en aan de vraagzijde
moeten mensen geen misbruik kunnen maken.
De mensen die leenden van de Raiffeisenbanken hadden volledige
aansprakelijkheid voor de deposito’s van de bank. Leners hadden de
handtekening nodig van tenminste twee collega’s, een aanpak die ook al in
Schotland werd toegepast door een succesvolle filantropische bank (Hollis)
en de facto raakt aan de manier waarop Yunus zijn klanten organiseert in
groepen. De leningen waren van kleine omvang en de gemiddelde duur was
6 jaar. Winsten werden aangewend ter versterking van het eigen vermogen.
Statutair was bepaald dat in geval van ontbinding het resterende vermogen
benut zou worden voor de oprichting van een nieuwe coöperatie. Dit om te
voorkomen dat (een deel van) de leden uit eigen belang zouden kunnen
gaan aandringen op liquidatie. In 1885 waren er 245 Raiffeisen coöperaties
en vijfentwintig jaar later waren het er 14.550 met 1,4 miljoen leden. Ze
functioneerden dus zeer lokaal, met gemiddeld honderd leden per bank. Het
gemiddelde eigen vermogen was in de beginjaren 4,5 pct. van het uitstaande
kapitaal. Van overheidsbemoeienis was niet of nauwelijks sprake. Rond
1900 was er een unieke sociale situatie waarbij leden van lokale elites wilden
inzetten op “verheffing van het volk”. Civil society at work. Als dergelijke
12
Er was dus een lokale gemeenschap, een gemakkelijk vergeten voorwaarde voor succes.
18
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
omstandigheden zich voordoen in developing countries dan moet daar op
ingespeeld worden.
In bredere ontwikkelingstermen gesproken, voegde het coöperatieve krediet
een element toe aan het instrumentarium dat een kleine boer ter
beschikking stond om zijn bedrijf verder te brengen. Het bood uitzicht op
het doen van investeringen. In eerste instantie letterlijk het aankopen van
zaad om volgend jaar te kunnen oogsten. Interessant is dat Raiffeisen – net
als de grondleggers van Rochdale en zijn collega Schulze-Delitzsch die zich
in stedelijke omgeving richtte op zelfstandige handwerkslieden en winkeliers
– sterke nadruk legde op volstrekte zakelijkheid. Geen speciale
uitzonderingen voor wie niet terug kan betalen, en vooral ook:
marktconforme tarieven. De coöperatie is er om te zorgen dat je kunt lenen
van een betrouwbare en duurzame organisatie waar je zelf grip op hebt.
Geen hulp dus maar, zoals Raiffeisen het formuleerde, zèlfhulp. Wel
solidariteit – je moet elkaar immers kunnen vertrouwen – maar verder
‘welbegrepen eigenbelang’. De coöperatie is er niet om het ene lid te
bevoordelen boven het andere. Een benaderingswijze overigens die sterk
past in een cultuur van economisch individualisme.
Een tweede belangrijk punt was dat de credit union een structureel onderdeel
was van de (lokale) gemeenschap van leden. De baten verdwenen niet in de
vorm van winstuitkering naar elders en er was ook niet het gevaar dat de
kredietverlening kon stokken als de directie (NGO, overheid of anderszins)
andere prioriteiten zou kunnen gaan stellen. Alles wat in de credit union zit,
blijft ter beschikking van de leden. Coöperatie betekent ‘samen-in-zakenzijn’.
Mijn inziens heeft deze constructie zowel praktisch als inhoudelijk
betekenis. Een belangrijk punt dat ik hier wil noemen is dat de leden binnen
marges zoals ik die net geschetst heb, hun eigen strategie kunnen bepalen.
Ze kunnen in onderlinge discussie zelf hun regels bepalen en hun
prioriteiten stellen. In dat verband wordt wel gesproken van een ‘interne
markt’. Op die interne markt wordt vooral kennis gedeeld. Dan gaat het
over de te hanteren tarieven, terugbetalingsschema’s, eventuele
winstuitkeringen, investeringsbeslissingen maar bijvoorbeeld ook over de
vraag hoe je de (interne) transactiekosten zo laag mogelijk kunt houden. Dat
is immers bij uitstek een gemeenschappelijk belang. In de vrije markt krijg je
dergelijke kosten vroeg of laat ook op je bordje, maar op de interne markt
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
19
komen ze helder ter tafel. Een en ander draagt ertoe bij dat de leden zich
moeten verdiepen in de vraag hoe financiële dienstverlening in bredere zin
het beste kan functioneren. Vanuit eigen verantwoordelijkheid en
welbewust eigenbelang moet men bij de les blijven, het grotere geheel
blijven zien en elkaar disciplineren. In dat verband is het opmerkelijk dat
ook in ons land nog altijd verschillen worden gevonden in het risicogedrag
van klanten bij coöperatieve en niet-coöperatieve
verzekeringsmaatschappijen. De onderlinge is kennelijk geëvolueerd van
zelfhulp via sociale controle tot cultuurelement (zie Duffhues, Vonk, &
Korsten, 2011).
Van microfinanciering naar lokaal bankieren
Het aardige van microkredieten en -verzekeringen is dat het element van
een mondiale markt in eerste instantie niet zo heel relevant hoeft te zijn.
Microkredieten zijn niet bedoeld om mijnen of op commodity-export gerichte
haciënda’s te exploiteren. In eerste aanleg is het uitdrukkelijk een heel lokaal
verhaal. Mensen kunnen voorzichtig wat investeren; iets doen met hun
talenten; en leren met geld en risico’s om te gaan. Dat de wijsheid dat de
kost voor de baat uitgaat niet altijd prohibitief hoeft te zijn; dat sparen kan
lonen. Ze dragen met andere woorden bij aan vaardigheden – of zo u wilt
aan een mentaliteit – die nodig zijn om een financiële infrastructuur te
creëren, die op haar beurt nodig is om verdere economische ontwikkeling te
genereren. Terzijde zij hier opgemerkt dat ook de Europese microbanken
en –verzekeringen al heel vroeg centrales gingen oprichten die optraden als
bank der banken of onderlinge verzekeraar op bovenlokaal niveau om zo de
armslag te verhogen en risico’s te delen. Maar ze deden dit uitdrukkelijk met
behoud van lokale zelfstandigheid. De schaalgrootte groeide als het ware
mee met de schaalgrote van de lokale en den duur bovenlokale economie.
Een duurzame financiële infrastructuur
Ik kom terug op de vraag wat we met microkredieten zouden willen
bereiken. Een vraag die gesteld moet worden vóór we criteria kunnen
ontwikkelen om het succes van microfinanciering te beoordelen. Daarbij
zijn termen gevallen als duurzame ontwikkeling en een duurzame financiële
infrastructuur in regio’s die relatief achter lopen in economische
ontwikkeling en waar veel mensen zich aan de Bottom of the Pyramid
bevinden.
20
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
Ik beken mij tot de school die vindt dat voor een gezonde en duurzame
economie een sterke civil society noodzakelijk is. Een middenklasse die graag
uit eigen belang wil ondernemen, maar zich tegelijk realiseert dat daarvoor
een degelijke omgeving met dito instituties noodzakelijk is. Een civil society:
een gemeenschap van burgers. Een gemeenschap die zich niet onderwerpt
aan een overheid, maar zich tegelijkertijd wel realiseert dat er
gemeenschappelijkheid moet zijn om verder te komen. Een burgerij die zich
– in de geest van Hayek – realiseert dat het niet duurzaam is om puur op je
eentje te ondernemen. Je hebt de anderen nodig, en dat moet je onderling
willen organiseren.
Onderling verzekeren vormt hier in wezen een heldere metafoor van. Je
kunt geweldig overtuigd zijn van eigen kunnen, maar er zál je iets
overkomen. Sta je dan alleen? Dat hoeft niet, mits je afspraken kunt maken
met anderen die je kunt vertrouwen en/of kunt controleren. In die zin
begint het toch met je buurman c.q. de lokale economie. Dat is een
essentieel verschil met de eerder genoemde grootschalige investeerder in
mijnen of haciënda’s wier referentiekader mondiaal is. Ongetwijfeld zal
diens bedrijf lokaal werkgelegenheid opleveren, maar hijzelf of zijn
aandeelhouders zijn niet geïnteresseerd in de lokale economie. De winsten
verdwijnen dan ook, net als in koloniale tijden, naar elders. Het moderne
flitskapitaal vloeit naar die plek waar er het meest mee verdiend kan worden,
en doorgaans zijn dat nu juist niet de landen of regio’s die extra
ontwikkeling behoeven. Dit is ook belangrijk in zich ontwikkelende
plattelandseconomieën, waar verwerking, handel (inclusief kredietverlening
aan producenten) en transport van landbouwproducten urban based is,
waardoor de meeste meerwaarde van landbouwproducties niet terecht
komen op het platteland. Dat kan met andere organisatie van regionale
distributiecentra aanzienlijk worden veranderd.
Juist vanwege die lokale inbedding is mijn theorie dan ook dat het in z’n
algemeenheid de voorkeur verdient om microkredieten te schoeien op
coöperatieve leest. De winst wordt daar niet afgeroomd en er wordt een
sterk beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid. En dan niet louter
individueel, maar ook collectief. Je bent niet louter bezig met jouw private
risico versus een bank, verzekeraar of donor, maar met een eigen doch
gemeenschappelijk risico. Dat is leerzaam en bevordert de
gemeenschappelijke betrokkenheid. Het lokaal regionaal “grip” houden op
de meerwaarde van producten en diensten is uiterst belangrijk om “rurale
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
ontwikkeling te stimuleren. Dit type beleid is eigenlijk nooit goed van de
grond gekomen, omdat men te weinig zicht had op en kennis had van
binnenlandse handelskanalen.
21
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
22
Onderzoek en enkele resultaten
Deze oratie is door allerlei redenen niet het begin van de leerstoel. We zijn
al even op weg. In ons onderzoek richten wij ons op microfinanciering in
ontwikkelingslanden met daarbij bijzondere aandacht voor
microverzekeren13. Daarbij zijn we met name geïnteresseerd in de vraag hoe
mensen met behulp van (micro-)financiering hun levensomstandigheden
kunnen verbeteren. Hoe kunnen ze in deze tijd van globalisering bouwen
aan hun eigen bestaan? Kunnen mensen dat wat ze belangrijk vinden in hun
leven bij elkaar houden?
Eerst zijn we gaan kijken in welke mate de drie onderscheiden business
modellen – NGO, commercieel en coöperatief – voorkomen en of daar een
lijn in viel te ontdekken. Omdat er wel redelijk veel cijfers over
microkredietinstellingen beschikbaar zijn en maar weinig over
microverzekeren ligt het voor de hand om eerst te kijken naar het
(coöperatieve) microkrediet en te bezien welke ervaringen toepasbaar zijn
voor microverzekeren. We hebben de literatuur onderzocht op gegevens
over impact en performance van microkrediet en beschikbare tijdreeksen uit
de MixMarket gegevens nader geanalyseerd.
Ik wil om te beginnen de vele succesvolle Nederlandse initiatieven noemen.
Nederland – zo mogen we stellen – wordt op dit terrein als een thougtleader
gezien.
Figuur 1 toont de deelnemers aan het Netherlands Platform for
Microfinance en hoe hun kapitaalstromen lopen. Figuur 2 geeft hun
regionale positionering. Daar zien we dat Afrika (Sub Sahara) tot nog toe de
minste aandacht kreeg. Uit de studie geïnitieerd door ING Microfinance
(Unger & Hieminga, 2012) komt verder naar voren dat Nederland relatief
weinig doneert en vooral focust op leningen aan NGO’s, non-banking
financial institutions en (voor een klein deel) aan coöperaties. Op deze
In het onderzoek van Karlan en Zinman (2011, p. 1282) werd gevonden dat de mogelijkheid van microkrediet mensen vaak
doet afzien van het kopen van een verzekering. Dat zou erop kunnen wijzen dat men vanuit het oogpunt van
risicomanagement beide vormen als substituten ziet.
13
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
23
activiteiten wordt een klein positief rendement van 0 tot 1 procent
gerealiseerd. De investeerders in zogenoemde microfinance investment vehicles
maken gemiddeld 7 procent.
Figuur 1. Kapitaalstromen Netherlands Platform for Microfinance. Bron: Unger & Hieminga, 2012
Figure 2.1 Capital flows of the NPM members in the Microfinance sector total 2.1 billion
Box A 741M
Box B 1.349M
Dutch Microfinance investment vehicles (MIVs)
Dutch Donors
Dutch Investors
ASN Novib Fund*
Hivos Triodos Fund
Oxfam Novib Fund*
SNS Institutional Microfinance Fund I*
SNS Institutional Microfinance Fund II*
Triodos DOEN Fund
Triodos Fair Share Fund
Triodos Microfinance Fund
NOTS Microfinance Fund*
Cordaid
DOEN Foundation
Hivos
ICCO
MoFa
Oxfam Novib
Rabobank Foundation
Terrafina Microfinance
Development Finance Institutions
and Institutional Investors
FMO
Oikocredit
ING
Total Donors 192M
Total Investors 1.157M
Box C 360M
Non-Dutch third party institutions
investing in MFIs and sector support
51M
688M
Box D 1.621M
933 M
309M
87M
20M
2M
Box E 89M
Microfinance institutions (MFIs)
Sector support
Clients
Since members can have multiple funds there are more than 16 names in the figure.
* Triple Jump is a service provider and manages 5 funds The Dutch funds are ASN Novib Fund, Oxfam Novib Fund, SNS Institutional Microfinance
Fund I and II, NOTS Microfinance Fund. The contributions to microfinance of these funds are reported under Triple Jump instead of their parent
companies. Numbers are taken from the CGAP survey filled in by Triple Jump.
Source: CGAP investor, donor and MIV-surveys of individual NPM members as of December 2010. Edited by ING Economics Department.
Figuur 2. Regionale positionering van Nederlandse investeringen. Bron: Unger & Hieminga, 2012
Figure 2.5 Regional allocation of Dutch investments (% of $ committed)
30%
22%
Europe and Central Asia
2% 4%
Middle East and
North Africa
13%
7%
31%
20%
14%
21%
East Asia and
the Pacific
11%12%
South Asia
Latin America
and the Caribbean
Sub-Sahara
Africa
8% 7%
Q Dutch Offer
Q The Rest of the World
Multi-Region
Projects that involve multiple regions are named Multi-Region.
Source: CGAP surveys of individual NPM members for Dutch Offer and CGAP sample survey for other foreign investors (December 2010).
24
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
Vanuit mijn leeropdracht zou ik in de eerste plaats willen kijken naar de
praktijk van de coöperatieve microfinancieringsorganisaties. Waar en
wanneer treffen we de coöperatieve vorm aan, en wie zijn de oprichters?
De eerste vraag blijkt sterk met de nationale wetgeving samen te hangen.
Die bepaalt hoe gemakkelijk of moeilijk het is een bepaald soort bedrijf op
te richten. Eerder hadden we het al over het verschil tussen Angelsaksische
en niet-Angelsaksische bestuursmodellen. Kabongo en Okpara (2009)
veronderstellen op basis van de Legal Origin Theory dat landen met een
Engelse koloniale achtergrond (common law) minder bureaucratisch zijn
dan landen met een civil law achtergrond en dat daar het starten van een
bedrijf er derhalve minder kostbaar zou zijn dan in elders. Statistisch
konden ze op dat punt echter geen significante verschillen aantonen met
betrekking tot landen in Sub-Sahara Afrika. Bernhard, Reenock, en
Nordstrom (2004) claimen dat het Angelsaksische bestuursmodel meer
positieve gevolgen heeft gehad op economie en democratie. Ook het
onderwijssysteem in Angelsaksische landen wordt hoger aangeslagen. Op
basis daarvan zou je kunnen verwachten dat in landen met een
Angelsaksisch bestuursmodel – met een sterker democratische traditie en
beter onderwijs – ook meer coöperatief ondernemerschap zou bestaan. Een
statistische analyse voor Afrikaanse landen leert echter faliekant het
omgekeerde. Juist in landen met een niet-Angelsaksische achtergrond is de
kans op coöperatieve microfinancieringsinstellingen veel groter. Bijna 95%
tegen een dikke 20% in landen met Angelsaksische achtergrond. De
verklaring daarvoor heeft óók alles met wetgeving te maken: in de nietAngelsaksische landen wordt het coöperatieve business model wettelijk veel
beter ondersteund. Bovendien zijn er aanwijzingen dat ze flexibeler zijn in
de statutaire vormgeving (Lamoureaux & Rosenthal 2004). De wetgeving in
Angelsaksisch georiënteerde landen is simpel gezegd niet ingericht op
coöperaties, maar op aandeelhouderschap. Zo zien we wellicht het verschil
tussen het Angelsaksische en Rijnlandse model terug op het Afrikaanse
continent.
Een apart element dat hier genoemd moet worden, is de bescherming van
eigendom. Een slechte bescherming van eigendom gaat op het Afrikaanse
continent vaak gepaard met lagere economische groei èn het significant
vaker voorkomen van de coöperatieve vorm van microkredietinstellingen.
Niettemin komen NGO’s in plattelandsregio’s nòg vaker voor. Hun sociale
missie komt dan vaak tot uiting in een hoog percentage vrouwelijke leners.
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
25
In de literatuur wordt gewezen op het gevaar dat subsidieafhankelijke
microfinancieringsinstellingen de neiging hebben zich in leven te houden en
dat ze belangen van het management gaan dienen. Hierdoor zou een goed
werkende financiële markt worden belemmerd. Opvallend is dat om deze
reden dikwijls gepleit wordt om de NGOs om te zetten in commerciële
banken. Het zal duidelijk zijn dat dit vanuit mijn perspectief niet zonder
meer een gewenste route is.
Bijzondere aandacht verdient de casus Dhan Foundation. De Dhan
Foundation in Madurai, India, heeft stelselmatig microfinanciering
opgebouwd middels zogenaamde ‘self help’ groepen. Microverzekeringen
worden pas geïntroduceerd zodra sparen en microkredietfaciliteiten als
fundament voor het financieel beheer van gezinnen zijn geïntroduceerd.
Dhan past voor alle stakeholders social learning toe, dat wil zeggen zowel
voor de doelgroepen als voor de medewerkers van de NGOs en die van de
microfinancieringsinstellingen (Vasimalai, 2009).
Het management van de Dhan Foundation ziet daarbij toe op de volgorde
van initiatieven en de rol van de diverse stakeholders. De gemeenschap staat
centraal. Het bestuur lijkt de essentie van de historie van het Westen te
hebben geïnternaliseerd. De groei in de Dhan regio is dermate hoog dat
men in 10 jaar tot stand lijkt te kunnen brengen waar westerse landen er 100
over hebben gedaan.
Dezelfde methodieken brachten in Afrika bij lange na niet hetzelfde
resultaat. De verklaring lijkt te zijn dat in veel situaties een familie – of stamoverstijgende gemeenschap niet of in elk geval veel moeilijker is te
realiseren.14
Sociale en technische rendementen
Overigens mogen we ons niet laten verleiden door een term als sociale
missie. Vele onderzoeken tonen aan dat we de verschillende rechtsvormen –
net als verschillen in wetgevingen – niet als stereotypen mogen zien. Zo
toonde Tchakoute-Tchuigoua (2010) aan dat commerciële
microkredietverstrekkers qua sociale efficiency relatief beter presteren dan
NGOs. Letterlijk zegt deze auteur dat de commerciële missie ‘niet
inconsistent’ is met de sociale missie.
Ook qua technisch rendement komen we met stereotypen niet weg. Zo
konden Mersland en Strom (2007) zelfs geen verschil in winstoriëntatie
14
Mondelinge mededeling mw. Annette Houtekamer Van Dam.
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
26
aantonen tussen de drie bestuursvormen. De commerciële instellingen
maken volgens hen niet meer winst. Ook voor de mogelijke
veronderstelling dat NGO’s onder het motto van hun sociale missie wel wat
minder efficiënt zullen zijn wordt niet aangetoond, noch in Afrika noch in
andere delen van de wereld. Ondanks het feit dat NGO’s doorgaans
kleinere bedragen uitlenen dan coöperaties en gewone banken blijken de
kosten per lener zelfs het laagste bij NGO’s.15
Servin, Lensink en Van den Berg (in press) onderzochten de verschillen in
technische efficiency bij 315 microfinancieringsinstellingen in 18 Latijns
Amerikaanse landen. Technische efficiency werd daarbij gedefinieerd als de
productie van leningen en diensten aan klanten per eenheid input, even los
van rendement of winst. Zij vonden weer dat commerciële banken toch
efficiënter waren omdat hun technologie meer up to date was, hun
managers gedisciplineerder waren en ze beter gedisciplineerd werden door
wet- en regelgeving.
Biener en Eling (2011) vergeleken de efficiency van microverzekeraars mèt
en zònder winstoriëntatie. Hierbij werd de zogenaamde outreach (in welke
mate is men geslaagd om de doelgroep te bereiken) als maatstaf van
productie toegevoegd. Zònder deze maatstaf (zonder missie, zou je kunnen
zeggen) blijken de commerciële verzekeraars technisch efficiënter, mèt deze
maatstaf verdwijnt het verschil en zijn de nonprofit-microverzekeraars
efficiënter.
Mersland (2009) en Tchakoute-Tchuigoua (2010) tenslotte vergeleken de
verschillende soorten microkredietorganisaties vanuit de zogenaamde
Ownership Theory van Hansmann (1996), die zich concentreert op het
probleem van asymmetrische informatie, monitoring en toegang tot de
kapitaalmarkt. Het probleem van deze benadering is dat ze moeilijk is te
toetsen. Monitoring en informatievoorziening zijn nu eenmaal niet goed
meetbaar. Deze Ownership Theory blijft daarom vooralsnog een
academische exercitie.
Het moge duidelijk zijn dat bovenstaande studies niet bepaald een eenduidig
beeld opleveren. De op zich interessante kerngetallen geven geen antwoord
op de vraag hoe belangrijk het is dat er een microkredietorganisatie is en
hóe microfinanciering duurzame economische ontwikkeling bevordert.
Eigenlijk moet je zeggen dat we nog niet de goede variabelen hebben
Dit blijkt uit eigen berekeningen (Nadya Pashkova). Zie ook: Ter Braak & Harmsen, 2012. Als verklaring wordt genoemd
dat NGOs gewoonlijk veel vrijwilligers inschakelen..
15
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
27
gevonden om de drie business modellen zinvol te kunnen vergelijken. De
beschikbare cijfers beperken zich vooral tot zaken als efficiency,
eigenaarskosten en output. Die output wordt soms specifieker gemaakt
door doelgroepen te onderscheiden, maar zoals gezegd moeten we verder
kijken als we duurzame ontwikkeling beogen. De regionale economie, het
mesoniveau, is afhankelijk van de inspanningen van het individu maar óók
andersom. En het is mijn vraag hoe microfinanciering aan die interactie kan
bijdragen. Hoe het bijdraagt aan regionale economische ontwikkeling.
Efficiency, rendement en winstgevendheid zijn inderdaad geen
doelstellingen maar “slechts” belangrijke randvoorwaarden voor bijdrage
aan duurzaam ondernemerschap. Het primaire doel is het organiseren van –
vooral jonge - ondernemers en professionals in maatschappelijk
middenveld, als dynamiserende middenklasse en als motor – of zo men wil
‘multiplier’ – van economische groei en politieke transformatie.
Om meer grip te krijgen op die vraag zijn we gaan inzetten op een aantal
case studies in Zambia, Tanzania, Rwanda, Ghana, Thailand, en India.
Cases waarin NGO’s betrokken zijn, waarin koppelingen worden belegd
met agrarische coöperaties, waarin agrarische coöperaties – net als vroeger
in Nederland gebeurde – zèlf als microkredietverlener gaan optreden, enz.
Door meer in detail in te zoomen op wat daar gebeurt hopen we wat meer
relevante variabelen en criteria op tafel te krijgen om de werking van de op
zich zo succesvol lijkende microfinanciering nader te doorgronden en
hopelijk op basis daarvan praktische do’ s en dont’s te kunnen formuleren.
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
28
Tot slot
Deze leerstoel werd door Achmea aan Nyenrode Business Universiteit
ingesteld en geschonken aan HKH prinses Máxima. Ik ben niet alleen zeer
vereerd met het feit dat zij aanwezig wilde zijn bij deze oratie, maar ook heel
verheugd met haar inhoudelijke betrokkenheid.
Bij de instelling van deze leerstoel zei Gerard van Olphen, vicevoorzitter
van de Raad van Bestuur van Achmea: ‘Wij zijn groot geworden door
onderlinge solidariteit, het belangrijkste concept van verzekeren. Nu is de
tijd rijp om die solidariteit verder uit te breiden naar ontwikkelingslanden.
Niet uit liefdadigheid maar vanuit een economisch perspectief. Door onze
steun geven we mensen in ontwikkelingslanden de kans hun economische
weerbaarheid te vergroten. We brengen geen geld, maar kennis.’ Het is die
ambitie die ik en met de ondersteuning van deze leerstoel en het
gelijknamige center op hoop te realiseren.
Ik dank de Raad van Bestuur en de benoemingscommissie van deze
universiteit voor het vertrouwen dat zij in mij hebben gesteld door mij op
deze leerstoel te benoemen. Met mijn leeropdracht hoop ik ook bij te
dragen aan het versterken van de internationale positie die deze universiteit
ambieert.
De sleutelwoorden rentmeesterschap, ondernemerschap en leiderschap die
de identiteit van Nyenrode Universiteit markeren, zijn verrassend actueel.
We staan immers voor grote uitdagingen ten aanzien van onze
internationale betrekkingen met betrekking tot duurzame economische
groei. Rentmeesterschap zie ik als een Bijbels begrip waarmee wordt gezegd
dat wij geroepen zijn om deze de wereld te beschouwen als in beheer
gekregen en om die in goede staat over te dragen aan de volgende generatie.
Dat is behalve een verantwoordelijkheid ook een waardigheid waarvan
niemand wordt uitgesloten. Deze rede heb ik de subtitel meegegeven: `laat
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
29
mensen bouwen aan hun eigen bestaan`. Grondslag is dat wij ook anderen
in hun omgeving de waardigheid van het rentmeesterschap dus niet mogen
onthouden. Het geeft mensen gelegenheid hun talenten te ontplooien én te
kiezen tussen goed en kwaad. Dat is pas rentmeesterschap.
Ondernemerschap is een breed begrip, het is zowel een talent als een
verantwoordelijkheid. Bovendien is het essentieel voor de ontwikkeling van
de economie. Ik hoop in deze rede duidelijk te hebben gemaakt dat
ondernemerschap niet los kan worden gezien van de gemeenschap en haar
lange termijn perspectieven. Leiderschap tenslotte is te verstaan als
dienstbaarheid aan de gemeenschap. Dat mensen op leidersposities daar
soms pas ter elfder ure achter komen, maar dat laat beter is dan nooit, leert
ons de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester.
Aan mijn leerstoel wordt dank zij Achmea ook wetenschappelijk onderzoek
gedaan. Ook dank zij de verbinding met een onderzoek voor ICCO mag ik
mij verheugen in de samenwerking met een aantal zeer gemotiveerde PhD
studenten aan Nyenrode en een hechte samenwerking met WUR en de
UvT.
Ik noem Maike de Groot (NL, UvU), die zich richt op de samenhang tussen
politieke, juridische en economische instituties en de sociale effectiviteit van
microfinanciering. Ik verheug me op de samenwerking met prof Marius van
Nieuwkerk, nu haar eerste promotor. (Nadat Maike onze eerste
schoondochter was geworden). Giorgos Apostolakis (GR, Rethymno) richt
zich meer specifiek op microverzekeren, Nadya Pashkova (RU, Chania) nu
aan de WUR voor een kwantitatief statistische analyse van de betekenis van
de toegepaste business modellen, (binnenkort) Lukas Wellen(NL, UVA) op
de macro-economische impact van microfinanciering, en Alexander Nuer
(Ghana, WUR) die in combinatie met Wageningen en UvT de exit
strategieën van social venturing investeerders analyseert. Toon Bullens zorgt er
als programma directeur voor dat deze jonge wetenschappers aangesloten
worden bij de actualiteit van microfinanciering en met name
microverzekeren.
Op deze plaats wil ik niet nalaten de langjarige samenwerking met de
collega’s van het Nyenrode Center for Entrepreneurship te memoreren –
sinds 1996. Ik heb zelf meerdere jaren aan dit Center leiding mogen geven
30
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
en zag vervolgens mijn promovendi die rol overnemen: eerst Roberto
Flören en nu Henk Kievit.
Een bijzonder woord van dank wil ik richten aan Leo Klep. Met Leo deel ik
al heel lang de belangstelling voor het onderwerp van vandaag. Zijn
fundamentele wantrouwen van elke vorm van complexiteit heeft mij
menigmaal voor wetenschappelijke gemakzucht behoed.
Ik bedank ook Ab van Eldijk voor zijn commentaar en suggesties op een
eerdere versie van deze rede.
Ik zou tenslotte graag - en ex cathedra - mijn lieve echtgenote Gerda
hebben willen toespreken. Dat zou ik ook hebben gedaan als ik niet heel
goed wist dat ik haar daarmee geen plezier doe. Daarom draag ik deze oratie
op aan haar en aan Roef, Maike, Eva, Hans en Fryse. Ik prijs me gelukkig
met deze (in meerdere opzichten nog steeds groeiende) eenheid.
Ik heb gezegd.
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
31
Literatuur
Acemoglu, D., Johnson, S., & Robinson, J.A. (2001). The colonial origins of
comparative development: An empirical investigation. The American Economic
Review, 91(5), 1369-1401.
Banerjee, A.V., & Duflo, E. (2011). Arm & kansrijk. Een nieuwe visie op het
bestrijden van armoede. Amsterdam, Nederland: Nieuw Amsterdam.
Banerjee, A.V., & Iyer, L. (2005). History, institutions, and economic
performance: The legacy of colonial land tenure systems in India. The
American Economic Review, 95(4), 1190-1213.
Bernard, M., Reenock, C., & Nordstrom, T. (2004). The legacy of western
overseas colonialism on democratic survival. International Studies Quarterly, 48,
225-250.
Biener, C., & Eling, M. (2011). The performance of microinsurance
programs: A data envelopment analysis. Journal of Risk and Insurance, 78(1),
83-115.
De Montesquieu, C. (2006). Pensées diverses. In: Oeuvres complètes de
Montesquieu. Tome II. Édition de Ch. Lahure. Boston, MA: Adamant Media
Corporation.
Duffhues, T., Vonk, R., & Korsten, J. (redactie) (2011). Van Achlum naar
Achmea. De historische route naar een coöperatieve verzekeringsgroep. Zutphen,
Nederland: Walburg Pers.
Easterly, W. (2006). The white man’s burden. Why the West’s efforts to aid the rest
have done so much ill and so little good. New York, NY: Penguin Group (USA).
32
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
Hansmann, H. (1996). The ownership of enterprise. Cambridge, MA: The
Belknap Press of Harvard University Press.
Hayek, F.A. (1949). Individualism and economic order. London, United
Kingdom: Routledge & Kegan Paul.
Hayek, F.A. (1979). The counter revolution of science: studies on the abuse of reason.
Indianapolis, Indiana: Liberty Press, 141-152.
Hayek, F.A. (2002). Competition as a discovery procedure. The Quarterly
Journal of Austrian Economics, 5(3), 9-23.
Hoff, K.R., & Stiglitz, J.E. (1993). Introduction. In K.R. Hoff, A.
Braverman, & J.E. Stiglitz (Eds.), The economics of rural organization: theory,
practice and policy. New York, NY: Oxford University Press.
Hollis, A., & Sweetman, A. (1998). Microcredit in prefamine Ireland.
Explorations in Economic History, 35(4), 347-380.
Hollis, A., & Sweetman, A. (2004). Microfinance and famine: The Irish loan
funds during the Great Famine. World Development, 32(9), 1509-1523.
Kabongo, J.D., & Okpara, J.O. (2009). Does legal origin explain differences
in regulations of business entry? A study of Sub-Saharan African countries.
African Journal of Business and Economic Resources, 4(2&3), 8-24.
Karlan, D., & Zinman, J. (2010). Expanding credit access: using randomized
supply decisions to estimate the impacts. The Review of Financial Studies, 23(1),
433-464.
Karlan, D., & Zinman, J. (2011). Microcredit in theory and practice: Using
randomized credit scoring for impact evaluation. Science, 332, 1278-1284.
La Porta, R., Lopez-de-Silanes, F., Shleifer, A., & Vishny, R.W. (1997).
Legal Determinants of External Finance. Journal of Finance, 52(3), 1131-1150.
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
33
La Porta, R., Lopez-de-Silanes, F., Shleifer, A., & Vishny, R.W. (1998). Law
and Finance. Journal of Political Economy, 106(6), 1113-1155.
Lamoreaux, N.R., & Rosenthal, J.-L. (2005). Legal regime and contractual
flexibility: A comparison of business’s organizational choices in France and
the United States during the era of industrialization. American Law and
Economics Review, 7(1), 28-61.
Lewis, C.S. (1982). Fern-seed and elephants. Fount Paperbacks.
Mersland, R. (2009). The cost of ownership in microfinance organizations.
World Development, 37(2), 469-478.
Mersland, R., & Strom, R.O. (2007). Microbanks: Ownership, performance and
social tradeoffs - A global analysis (MPRA Paper 2063). Retrieved from Munich
Personal RePEc Archive website: http://mpra.ub.uni-muenchen.de/2063/
Moyo, D. (2009). Dead Aid. Why aid is not working and how there is another way
for Africa. London, United Kingdom: Penguin Books.
Rondinelli, D.A. (1993). Development projects as policy experiments. An adaptive
approach to development administration. London, United Kingdom: Routledge.
Sachs, J. (2005). Het einde van de armoede. Rotterdam, Nederland: Lemniscaat.
Servin, R., Lensink, R., & Van den Berg, M. (in press). Ownership and
technical efficiency of microfinance institutions: Empirical evidence from
Latin America. Journal of Banking & Finance.
Smith, A. (1991), The Wealth of Nations. New York, NY: Everyman’s
Library.
Sociaal Economische Raad (2011). Ontwikkeling door duurzaam ondernemen
(SER Advies nr. 11/10). Retrieved from the Sociaal Economische Raad
website: http://www.ser.nl/nl/publicaties/adviezen/20102019/2011/b30143.aspx
34
MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN
Tchakoute-Tchuigoua, H. (2010). Is there a difference in performance by
the legal status of microfinance institutions? Quarterly Review of Economics and
Finance, 50, 436-442.
Teck, A. (1968). Mutual savings banks and savings and loan associations:
Aspects of growth. New York, NY: Columbia University Press.
Ter Braak, G., & Harmsen, W. (2012), The impact of ownership on the effectiveness
of micro financial institutions. (Masterscriptie, Nyenrode Business Universiteit,
Nederland).
Unger, I.J., & Hieminga, G. (2012). A billion to gain? Dutch contributions to the
microfinance sector . Retrieved from ING website:
http://www.ing.nl/zakelijk/ing-economischbureau/sectoren/2012/03/20120306_A_Billion_to_Gain.aspx
Vasimalai, M.P. (2009). Building social security as a strategy of financial
inclusion: A case study of DHAN Foundation, India. Retrieved from
http://www.powershow.com/view/11ea01ZmEyN/Building_Social_Security_as_a_Strategy_of_Financial_Inclusion_
A_Case_Study_of_DHAN_Foundation_Indi_flash_ppt_presentation
(powerpoint van gastcollege Society for International Development
(SID),VU Amsterdam, 20 April 2009)
Straatweg 25 3621 BG Breukelen
P.O. Box 130 3620 AC Breukelen
The Netherlands
www.nyenrode.nl
ISBN 978-90-8980-041-1
Download