microfinanciering in ontwikkelingslanden laat mensen bouwen aan hun eigen bestaan prof.dr.ir. gert van dijk inaugurele rede 29 mei 2012 Microfinanciering in ontwikkelingslanden Laat mensen bouwen aan hun eigen bestaan Rede In verkorte vorm uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar (Cooperative) Financial Services in Developing Economies aan de Nyenrode Business Universiteit op 29 mei 2012 door Prof.dr.ir. Gert van Dijk 2 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN Copyright ©2012 Prof.dr.ir. Gert van Dijk ISBN/EAN 978-90-8980-041-1 Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 3 Index Microfinanciering in ontwikkelingslanden. Laat mensen bouwen aan hun eigen bestaan 1 Index 3 Ondernemerschap en ontwikkeling 5 Microfinanciering 9 Armoedefuik 9 Instituties 11 Microfinanciering als ontwikkelingsproject 13 De missie van microfinanciering instellingen 15 Lessen uit het verleden 16 Van microfinanciering naar lokaal bankieren 19 Een duurzame financiële infrastructuur 19 Onderzoek en enkele resultaten 22 Sociale en technische rendementen 25 Tot slot 28 Literatuur 31 4 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 5 Ondernemerschap en ontwikkeling “Il faut avoir beaucoup etudié pour savoir peu” (De Montesquieu, 2006) “There is, in fact, a fatal tendency in all human activities for the means to encroach upon the very ends which they were intended to serve. Thus money comes to hinder the exchange of commodities, and rules of art to hamper genius, and examinations to prevent young men from becoming learned” (Lewis, 1982, p. 14) Om de paar decennia waait er een nieuwe wind in ons denken over ontwikkelingswerk. Lange tijd hebben we gepraat in termen van ‘ontwikkelingshulp’. Wij, uit de rijke westerse wereld, zouden ‘De Derde Wereld’ bij de hand moeten nemen en haar met ons geld en onze technische kennis op gang helpen. Later gingen we praten over ‘ontwikkelingssámenwerking’. Een term die de gelijkwaardigheid van donor en ontvanger meer recht moest doen. De nieuwe terminologie liep parallel aan ontwikkelingen in onze eigen westerse cultuur waar de emancipatie van minderheden – naar ras, religie of geslacht – meer aandacht kreeg. Of de goede bedoelingen in de praktijk van alledag minder patriarchaal uitwerkten kunnen we betwijfelen: de termen ‘donor’ en ‘ontvanger’ bleven in elk geval gehandhaafd en ook uit onze eigen westerse ervaring weten we dat je alert moet zijn voor hulpverleners die jou willen emanciperen. In recente dagen zijn we wederom tot nieuwe wijsheid gekomen. Het liberale inzicht dat je moet focussen op individuele in plaats van op groepsemancipatie. We moeten het hebben van het individu dat zelf ondernemend moet zijn in een wereld die vrije markt heet. Het in 2006 met een Nobelprijs voor de Vrede gehonoreerde enthousiasme voor microfinanciering past in dat kader. Vooraf wil ik opmerken dat deze ideologie van ‘democratisering van het ondernemerschap’ ook in onze westerse samenleving van vrij recente datum is. Het is nog maar een eeuw geleden dat ondernemerschap in onze contreien voorbehouden heette te zijn aan mannen met sigaren en hoge MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 6 hoeden. Als gewone burger had je daar geen deel aan. Daar hoorde je niet bij.1 Later hoorden we weliswaar uit de Verenigde Staten dat een krantenbezorger miljonair kon worden, maar ik denk dat veruit de meeste Nederlanders nog altijd goed zenuwachtig worden bij het idee dat ze zelf ‘ondernemend’ zouden moeten zijn om aan een goed inkomen te komen. Een ‘goede baan’ is veel aantrekkelijker. Ik denk dat het belangrijk is deze westers georiënteerde evolutie in het denken over ontwikkeling even krachtig neer te zetten. We begonnen met het denken in termen van naties, van lánden. Vervolgens hadden we een post-marxistische periode waarin het fenomeen maatschappelijke groeperingen centraal stond. En in het huidige neoliberalisme denken we bij voorkeur in termen van individuen, die de mondiale concurrentiestrijd aan moeten gaan. Een interessante ontwikkeling in het delegeren van verantwoordelijkheid. Op z’n minst geeft deze evolutie een malle spagaat. We leggen de nadruk op individuele ontplooiing en individueel ondernemerschap in een tijdperk waarin we collectief juist ervaren dat de mondiale economie een arena vormt van hoegenaamd geheel aan het oog onttrokken (financiële) markten. De recente Europese crisis brengt die spagaat treffend in beeld. Terwijl de burger zelf verantwoordelijk heet en de overheid zich terug heet te trekken wordt de redding nog altijd verwacht van de middelen van burgers en de besluitvorming van staatshoofden over de inzet daarvan. De gemiddelde ondernemer, zelfs de gemiddelde multinational of internationale bank, zit daar betrekkelijk amechtig bij te kijken. Wàt nou individuele verantwoordelijkheid? Anonieme financiële markten, die namens onszelf louter uit zijn op optimaal rendement, bepalen waar ons geld heen gaat. Een grootschalig transnationale markt voor macro-financiële producten waar slechts weinigen overzicht over hebben. Het is een vreemde discrepantie dat we dit systeem ten volle accepteren en vervolgens aan de andere kant van het economische spectrum – in de zogenaamde reële economie – zoveel nadruk leggen op individueel ondernemerschap en eigen verantwoordelijkheid. Wat er ook is van de ontspoorde verhoudingen op globale financiële markten, dat doet niets af aan het belang van ondernemerschap voor de ontwikkeling van de reële economie. Integendeel. Daarom behoor ook ik tot de school die zijn hoop gevestigd heeft op ondernemende burgers. Het 1 NB: Het doorbreken van dit soort “uitsluitende” structuren is ook in ontwikkelingslanden een belangrijke doelstelling. MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 7 is niet voor niets dat ik met graagte deze leerstoel – met als onderwerp de microfinanciële dienstverlening op coöperatieve grondslag - aanvaardt.2 Uiteindelijk zal je het altijd moeten hebben van individuen die iets willen. De vraag is alleen hoe je dat entameert. Voor het antwoord op die vraag is de discussie vaak toegespitst op de dichotomie top down versus bottom up. Moet je sturen op een sterke overheid die een solide sociale, economische en technische infrastructuur neerzet, of moet je primair sturen op het versterken van een krachtige civil society waarin burgers, professionals en ondernemers een krachtige maatschappelijke infrastructuur kunnen op bouwen die een overheid afdwingt die meer gericht is op de ontplooiing van talenten, ambities en belangen van een ontluikende maatschappelijke middenklasse? Bij projecten gericht op economische groei en maatschappelijke ontwikkeling gaat het er om vast te stellen hoe – uitgaande van bestaande maatschappelijke verhoudingen (veelal een cliëntelistisch politiek-economisch bestel bestaande uit economische enclaves met ‘restricted entrance’) – een professioneel ondernemende civil society kan worden gevormd. Als we in onze eigen geschiedenis terugkijken, lijkt het of die tweede weg de onze was. Of het nu onze nationale revolutie betreft of de Amerikaanse of de Franse: het was steeds de ondernemende burgerij die het voortouw nam om de samenleving zodanig in te richten dat ontwikkeling van velen mogelijk werd. Niettemin kunnen we er niet omheen dat de vraag naar top down of bottom up er een blijft van de kip of het ei. Een bijna hilarisch voorbeeld vormt het SER-advies ‘Ontwikkeling door duurzaam ondernemen’. Daarin wordt het bevorderen van een sterke lokale private sector voorop gesteld, maar daartoe acht men wel een goede enabling environment noodzakelijk. En zo’n enabling environment behelst onder meer: goed bestuur en macro-economische stabiliteit, een goede fysieke en technologische infrastructuur, rechtszekerheid, een effectief belastingstelsel, arbeidswetgeving met een adequate handhaving daarvan, de aanwezigheid van gekwalificeerd personeel, toegang tot sociale zekerheid, onafhankelijke vakbonden en werkgeversorganisaties, en een sterk maatschappelijk middenveld (Sociaal Economische Raad, 2011). In mijn optiek samengevat acht de SER het ontwikkelen van een lokale private sector eigenlijk pas mogelijk als een land in zeer hoge mate ontwikkeld is. Voor het voorgaande In de industrie is het succes van het Mondragon complex interessant. Deze coöperatie is sterk verankerd in, verweven met en gericht op de lokale/regionale economie, ook in tijd van crisis. 2 8 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN vakkenpakket zouden immers maar heel weinig landen in de wereld kunnen slagen. De facto geeft de SER hiermee duidelijk aan dat privaat ondernemerschap niet bij voorbaat succesvol is. Om als individu te kunnen ondernemen is er een omgeving nodig die dat mogelijk maakt. Het werken aan een enabling environment vergt een cultured approach, afstemming op de lokale uitgangscondities. Ziedaar de centrale vraag waar ik me binnen deze leerstoel op zou willen richten. Dat ik – als landbouweconoom en coöperatie-man – voor deze leerstoel ben aangezocht is waarschijnlijk niet toevallig, want de noordwest Europese landbouw kent een aantal buitengewoon succesvolle voorbeelden van (coöperatieve) micro-kredietverlening en -verzekering op coöperatieve grondslag die vervolgens sterk hebben bijgedragen aan een krachtige financiële infrastructuur van zowel agrarische als andere sectoren. De geschiedenis zal leren of ook deze leerstoel past in een mode van westers denken, maar ik hoop bij u aannemelijk te maken dat mijn invalshoek een andere is: Ja, uiteindelijk moet je het hebben van mensen die initiatief nemen, die ondernemen, maar tegelijkertijd zullen die mensen dat alleen kunnen en willen doen als ze zich geschraagd weten door een omgeving die óók wat wil. Naast het belang van publiek-private verhoudingen gaat het om samenwerking tussen ondernemers in productieketens waar ook financiering en training deel van uitmaken. Ondernemen doe je niet alleen. MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 9 Microfinanciering Armoedefuik Laten we inzoomen op het fenomeen microfinanciering. Microkrediet en – verzekering richt zich primair op de armste der armen. Op de bottom of the piramid, zoals dat inmiddels heet. Met kleine kredieten kun je mensen die niks hebben – en dus ook geen onderpand - helpen om door een dip te komen, zodat ze bijvoorbeeld eten kunnen blijven kopen. Dan hebben we het over een basale vorm van ontwikkelingshulp. Maar we hopen vooral dat deze mensen met die kredieten gaan investeren in hun eigen toekomst. Zo zou het kunnen bijdragen aan een duurzame economische ontwikkeling van de lokale economie. Ik sluit me graag aan bij de formulering van Banerjee en Duflo (2011, p. 20 e.v.) als ze stellen dat microkredieten primair bedoeld zijn om mensen te helpen om te ontsnappen uit de zogenaamde armoedefuik. Daarmee bedoelen we een situatie waarin mensen per definitie niet verwachten dat ze er economisch op vooruit zullen gaan. Uitgangspunt van ons economisch denken is dat er licht in de tunnel is: dat wat we vandaag doen een betere uitgangspositie voor morgen oplevert. Als je die illusie niet meer hebt ben je in de armoedefuik beland. Hierbij kunnen we met name denken aan de grootschalige jeugdwerkloosheid in de meeste laatkomereconomieën. De zelfverbranding van een goed opgeleide (markt)kramer met vergunningsproblemen in Tunesië is daarvan een pijnlijke illustratie en markeerde het begin van een revolutie. In zijn Wealth of Nations van 1776 geeft Adam Smith al een economische definitie van deze armoedefuik. Voor zowel landen als individuele personen, zo stelt Smith, geldt dat je mogelijkheden bepaald worden door de hoeveelheid geld waarover je beschikt. “Money makes money. When you have got a little, it is often easy to get more. The great difficulty is to get that little” (Smith, 1991, p. 83). “When the stock which a man possesses is no more than sufficient to maintain him for a few days or a few weeks, he seldom thinks of deriving any revenue from it. He consumes it as sparingly as he can, and endeavors MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 10 by his labour to acquire something which may supply its place before it be consumed altogether” (Smith, 1991, p. 243). Banerjee en Duflo (2011, p. 25) geven echter aan dat de armoedefuik vaak te wijten is aan specifieke omstandigheden. Vrij vertaald: de ervaren uitzichtloosheid hoeft niet alleen te liggen aan een gebrek aan dat eerste beetje geld. Een voorbeeld daarvan geeft Jeffrey Sachs (2005) die vaststelt dat mensen het slachtoffer kunnen zijn van omstandigheden die hun macht te boven gaan. Als voorbeeld noemt hij ziekten als malaria. Die houden mensen onproductief en dus arm. Zo’n situatie nodigt uit tot aanbodontwikkelingshulp: als donor-organisatie bestrijd je die malaria in de veronderstelling dat dan de rest vanzelf komt. Anderen waarschuwen tegen zo’n aanbod-benadering. Ook zoiets als ziektedruk staat zelden op zich. Het is te simpel om te denken dat je met één bepaalde actie de totale situatie kunt veranderen.3 Bovendien – en dan stuiten we op een punt dat ook bij microkredieten relevant kan zijn - aanbod van hulp is in principe altijd eindig. Zo beschrijft Dambisa Moyo (2009) hoe in het kader van een goedbedoeld project gratis klamboes werden uitgereikt. Toen het project stopte was de lokale producent van klamboes inmiddels failliet en kon niemand nog klamboes leveren (Banerjee & Duflo, 2011, p. 16). Een casus die in het ontwikkelingswerk helaas zeer vele varianten kent. Onderzoekers als William Easterly (2006) en de genoemde Moyo (2009) opteren daarom voor de vraagbenadering: reageer op wat mensen willen en stel hen in staat om zèlf op zoek te gaan naar oplossingen. Precies daarop proberen microkredieten aan te sluiten: geef mensen de mogelijkheid om ondanks het feit dat ze even geen onderpand hebben tòch initiatief te nemen op hun manier. Zij kennen hun omstandigheden immers het best en met microkrediet krijgen ze – in termen van Smith - that little om aan de slag te gaan. Maar daarmee gaan ze, zoals gezegd, voorbij aan de vraag of die privé-initiatieven krachtig genoeg kunnen zijn om de algeméne omstandigheden te verbeteren. Ook voor individueel ondernemerschap is een goede ‘ontvangststructuur’ nodig. Een enabling environment waarbij we vooral moeten denken aan vrije toegang tot bedrijfssectoren en hulpbronnen. Een centrale notie daarbij is het bestaan van vertrouwen. Vertrouwen dat je inspanningen zin hebben, vertrouwen dat een lening terugbetaald wordt, Alleen aanbod van hulp werkt niet. Het moet aansluiten op en ingebed worden in bestaande lokale structuren die ook lokaal gedragen worden. Het bevorderen van “enabling conditions for local entrepreneurship” vergt afstemming op lokale condities en ambities. 3 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 11 vertrouwen dat verzekerden prudent zijn en dat er andersom bij schade ook inderdaad wordt uitgekeerd, maar ook vertrouwen dat er klanten zullen zijn voor je product, dat ze toch wel zullen betalen, dat je eigendom beschermd zal worden, enz, enz. Onze huidige kredietcrisis geeft treffend aan hoe fnuikend een gebrek aan vertrouwen kan zijn. En het geeft tevens aan dat louter het vertrouwen in eigen kunnen niet voldoende is. Instituties Ook dat is overigens een aspect waar Adam Smith al op ingaat. Hij geeft aan dat markten alleen kunnen functioneren wanneer er sprake is van algemeen erkende ethische spelregels. De ware vrije-markt adepten, zoals de economen van de Chicago school (Hoff & Stiglitz, 1993, p. 10), voegen daar haastig aan toe dat die regels dan wel efficiënt moeten zijn en dat ze dat alleen kunnen zijn als ze zich kunnen ontwikkelen zonder overheidsinvloed. Maar doorgaans hoor je de wat genuanceerder stelling dat het marktmodel weliswaar amoreel is, maar dat het de democratie is die de randvoorwaarden formuleert en vaststelt. De nutsmaximalisatie vindt dus plaats binnen de morele kaders die een gemeenschap zich wenst te stellen. Waarmee we opnieuw vaststellen dat er sprake moet zijn van zoiets als een gemeenschap. Terzijde wil ik hier opmerken dat de huidige, globaliserende vrije markt hierbij – en dus ook in het ontwikkelingsdenken – een complicerende factor vormt. Het ideaal van één mondiaal level playing field overrulet maar al te gemakkelijk de randvoorwaarden die een lokale democratie – zo die er al was - zou willen formuleren. Dat verhoudt zich niet optimaal met de morele, religieuze en culturele diversiteit zoals we die in de wereld kennen en die zich vertaalt in een even grote diversiteit in economische ‘spelregels’ of instituties. Bij dat begrip instituties hebben we het in wezen over het soort spelregels of voorwaarden waar het zojuist geciteerde SER-rapport het over had. Het is evident dat economische ontwikkeling ernstig bemoeilijkt wordt als er sprake is van bijvoorbeeld cliëntelisme, corruptie, gebrek aan arbeidsethos of verregaand opportunisme. Voor duurzame ontwikkeling zijn solide, gedragen en afdwingbare gedragsregels noodzakelijk. Ziedaar het belang van een betrouwbare rechterlijke macht en een degelijk, bij voorkeur democratisch gecontroleerde overheid, die ook een geweldsmonopolie heeft wanneer al of niet economische conflicten tussen burgers moeten worden beslecht. Al met al zijn politieke en juridische instituties verregaand MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 12 bepalend voor de economische instituties (zoals bijvoorbeeld de vormgeving van financiële transacties, eigendomsrechten en belastingstelsel) en daarmee voor de vraag wat voor prikkels de burgers krijgen om bijvoorbeeld te sparen, te innoveren of een bedrijf op te zetten c.q. om uit de armoedefuik te geraken (Banerjee & Duflo, 2011, p. 241).4 Acemoglu, Johnson, en Robinson (2001) beweren dat veel ontwikkelingslanden gebukt gaan onder instituties die ooit zijn ingericht door Europeanen die het betreffende land hadden ingericht als wingewest, met als saillant kenmerk dat er nauwelijks sprake was van eigendomsrechten. Naderhand hielden nieuwe machthebbers deze instituties vaak graag in stand. Het paste hen wel. Dit onderzoek illustreert overigens ook hoe taai slechte instituties kunnen zijn (zie ook Banerjee & Iyer, 2005). De wettelijke tradities van voormalige koloniale overheersers blijken dan ook vaak verschillen in instituties te kunnen verklaren. Zo baseert het Engels gemene recht zich doorgaans op de (plaatselijk) aanvaarde rechtsregels. De rechters worden er ook bijgestaan door een jury van plaatselijke bewoners.5 Andere Europese landen baseren zich meer op het burgerlijk of civiele recht dat teruggrijpt op het Romeinse recht. Onderzoek leert dat in het Engelse gemene recht de bescherming van aandeelhouders en uitleners van geld veel sterker is ontwikkeld dan in het (Romeinse) civiele recht. Als gevolg daarvan zijn de kapitaalmarkten in Angelsaksische landen over het algemeen beter ontwikkeld (La Porta, Lopez-de-Silanes, Schleifer, & Vishny, 1997, 1998).6 In maatschappijen waar politiek-economische verhoudingen primair cliëntelistisch zijn, is geen sprake van algemeen geldende rechtsregels, maar worden algemeen geldende regels tot ruilmiddel van patroons die deze regels selectief toepassen in de uitruilverhouding die ze hebben met hun cliënten. Adagium hier is ‘een ieder is voor het recht ongelijk’. Als deze patroon-cliëntverhoudingen niet worden doorbroken dan ontstaan geen goede condities voor ondernemerschap. Vóór ik nader op microfinanciële dienstverlening sec in ga, wil ik u wijzen op het werk van F.A. Hayek (1952/1979, 2002). Ik denk dat hij impliciet een belangrijk element toevoegt aan het fenomeen van de armoedefuik. Dit betreft het onderzoeksproject van Maike van Dijk-de Groot. In dit verband dient ten aanzien van de individu als eenheid van analyse een kanttekening te worden geplaatst. Economen gaan uit van de individu. Veel MFO’s gaan uit van groepen. Ik meen dat in de praktijk steeds de familie of familiale groep centraal staat. Daar wordt de grondslag voor verandering gevonden - of niet. Veel ex pats die ik heb ontmoet, vertelden dat vriendschap en vertrouwensrelaties los van familiebanden of nabuurschap zoals wij die kennen in met name Afrika niet gewoon zijn. De betekenis van afspraken en contracten wordt steeds gewogen met het oog op familiebanden. Vertrouwen moet in dat licht worden beoordeeld: je hoort er nu eenmaal niet bij. Hoe goed je intenties ook en hoe positief de ontvangers ook over je oordelen: je bent nooit een van hun begunstigden, hun zorgstelsel is exclusief. 6 De studies van La Porta et al. tonen aan dat Franse civil law landen “the lowest level of financial development” hebben. 4 5 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 13 Hayek verbindt het economische vraagstuk, namelijk hoe de ter beschikking staande hulpbronnen het best benut kunnen worden, met wat hij benoemt als het informatie- en kennisprobleem. De kennis die nodig is om als individu efficiënte economische beslissingen te nemen is nooit in overzichtelijke en geconcentreerde vorm aanwezig. Het zijn altijd kleine stukjes niet- of weinig samenhangende informatie met vaak interne tegenstrijdigheden. Zo bezien komt het economisch functioneren neer op een kennisprobleem: op het benutten van kennis die in zijn totaliteit aan niemand individueel gegeven is. Dat betekent dat concurrentie plaats vindt tussen actoren die handelen op basis van hun per definitie beperkte overzicht van de werkelijkheid en hun verwachtingen van een onzekere toekomst. Concurrentie is dus een proces van individuele trial-and-errors dat als het ware leidt tot een collectieve ‘economische meningsvorming’. Het komt neer op een onderlinge toetsing van onzekere interpretaties, op kennis delen. Deze beschouwing brengt Hayek vervolgens tot de conclusie dat ondernemen en innoveren niet in isolement kunnen plaats vinden. Om te kunnen concurreren c.q. om te kunnen ondernemen heb je concurrenten nodig. Ofwel: een omgeving waarin ook anderen grip òp en begrip vàn hun eigen omstandigheden proberen te krijgen. Eigenlijk zegt hij dat een ondernemend individu niet zichzelf aan de haren uit het moeras kan trekken. Ook niet met een al of niet tijdelijke kapitaalinjectie. Als je omgeving stil blijft zitten, ontstaat er geen markt, niet in financiële zin maar met name ook niet in termen van ideeën, interpretaties en aspiraties. Je hebt toetsing nodig aan anderen die óók wat willen. Een beeld dat ik terug herken in de basisregels van coöperatie, waarin onderlinge toetsing en disciplinering, democratische discussie en interne opleiding van begin af aan een belangrijke rol speelden. Naast geld spelen kennis en kennis delen een sleutelrol. Met name ook om de eigen beslissingen in een groter geheel te kunnen plaatsen (Hayek, 1949).7 Microfinanciering als ontwikkelingsproject Elk project en elk beleidsplan is een leerexperiment (Rondinelli, 1993).8 Wat mogen we dan verwachten van microkrediet en microverzekeren? Het sterke punt is dat het ondersteunend is voor bestaande economische processen, dat het op elke schaal toegankelijk gemaakt kan worden en in het 7 8 Informatie-instituties zoals credit bureaus en credit rating agencies vallen zelfs onder het begrip ‘juridische instituties’. Prof. Alan Fowler maakte mij hierop opmerkzaam. 14 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN bijzonder van onder op een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van financiële markten, die zorg dragen voor de overdracht van besparingen aan investeerders en het herverdelen van risico’s. Een economie zonder geld moet het louter hebben van ruilhandel. De transactiekosten van een dergelijke economie zijn gigantisch. Microkrediet is begonnen als het geven van leningen aan arme mensen zonder dat er sprake was van onderpand. Het heeft zich ontwikkeld naast het officiële bankwezen en heeft maatwerk geleverd. Er bleek een latente (niet koopkrachtige) vraag waar de bestaande banken geen belangstelling voor hadden. Microverzekeren is een relatief jonge loot aan deze stam. Daarbij gaat het om het beschermen van mensen met lage inkomens tegen specifieke risico’s van ziekte, ongeval, schade, overlijden en andere gevaren in ruil voor regelmatige premiebetalingen die evenredig zijn aan de waarschijnlijkheid en de kosten van het betreffende risico. Microverzekeren is een belangrijke aanvulling op microkredieten omdat het de kwetsbaarheid van de betrokkenen vermindert en daarmee investeren minder hachelijk maakt. Overigens blijkt het in praktijk te gaan om cliënten die qua inkomen en risicoprofiel veel meer verschillen dan bij gewone verzekeringen het geval is. Mede daarom verloopt de ontwikkeling ervan vooralsnog trager dan die van microkredieten. De ervaring heeft geleerd dat verzekeren dient te volgen op sparen en op basale gebruik van microkrediet om de geldstroom van gezinnen te reguleren. Veel onderzoek is gedaan naar de impact van microfinanciering. De meeste studies zijn gedaan op household niveau. Merkwaardig genoeg is er nog heel weinig onderzoek gedaan naar de vraag hóe microkredieten uiteindelijk uitwerken. De macrokant en de betekenis voor de invloed van de financiële markten op de relatie van rurale economie tot de stad is onderbelicht gebleven. In studies wordt het ‘succes’ meestal uitgedrukt in aantallen miljoenen of zelfs miljarden die zijn uitgezet en wat de terugbetaal-ratio daarbij was. Dat zijn natuurlijk belangwekkende kengetallen, maar daarmee is nog niet duidelijk wat de leners er precies aan hebben gehad. En dan denk ik niet alleen aan het persoonlijke element – ten koste van wàt is er bijvoorbeeld terugbetaald – maar vooral ook aan de aspecten die ik net noemde: droegen de kredieten daadwerkelijk bij aan min of meer duurzaam ondernemerschap? MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 15 In een randomized control trial-studie9 onderzochten Karlan en Zinman (2010) wat er precies gebeurde met extra consumptieve kredieten die mensen kregen. Een belangrijk deel bleek gebruikt te zijn om andere leningen af te lossen en slechts 3% voor ‘business’. Niettemin meenden ze wel een blijvend positief effect te zien. Ook Banerjee en Duflo (2011, p. 178) vonden positieve resultaten, maar niet bepaald spectaculair. Zo’n 7% van de gezinnen was na 15 maanden een bedrijfje begonnen tegen 3% in de controlegroep. Het werkelijk onderzoeken van het effect van microkredieten zal een hele klus zijn. Alleen al het formuleren van de criteria die je zou moeten aanleggen is niet eenvoudig. Hoe operationaliseer je het doel? Een hoge omzet en een hoge terug-betaalratio vormen in elk geval niet het doel, maar wat dàn precies? Natuurlijk zijn we al heel content als mensen aan de Bottom of the Piramid door microkredieten in staat gesteld worden om voldoende voedsel te kopen of de kwaliteit van hun wonen te verbeteren. Onze BoPper C.K. Prahalad gaat ons daarin voor. Maar eigenlijk gaan onze aspiraties verder. We zouden willen dat microkredieten en –verzekeringen bijdragen aan duurzame ontwikkeling. De missie van microfinanciering instellingen Vanuit die ‘missie’ is het ook dat veel ontwikkelingsorganisaties in microkredieten zijn gestapt. Niet zonder risico, want je gaat leningen verstrekken aan mensen die blijkbaar door de bestaande commerciële banken niet bediend werden. Belangrijk is dan ook de vraag waaròm er ter plaatse blijkbaar dit gat in de markt is. Is er domweg geen goed functionerende microfinanciële dienstverlening aanwezig en/of zijn er andere institutionele belemmeringen die je met een specifiek microkredietbeleid kunt doorbreken? Zo kunnen microkredietinstellingen die zich bewust richten op specifieke doelgroepen, zoals vrouwen of moeders, bij uitstek geschikt zijn om ‘de markt’ c.q. de cultuur te corrigeren cq. belemmerende verticale verhoudingen (cliëntelisme) te doorbreken. Blijft de waarschuwing staan dat microkredietinstellingen volstrekt zakelijk zullen moeten opereren. Als er een charitatief element insluipt en de kredietverschaffer als puntje bij paaltje komt weke knieën krijgt is het hek al gauw van de dam en zal van duurzame kredietverlening geen sprake meer zijn. Een randomized control trial is een studie naar de effecten van bepaalde maatregelen waarbij één groep wel en een controlegroep niet deelneemt aan bepaalde programma’s, terwijl de groepen in overigens vergelijkbare omstandigheden verkeren. Vervolgens worden na een aantal maanden of zelfs jaren de groepen vergeleken ten aanzien van beoogde effecten. 9 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 16 We kennen ook allemaal het voorbeeld van Yunus, die met zijn Grameen Bank heel bewust speelde op een collectieve verantwoordelijkheid van zijn ‘klanten’ om het systeem middels onderlinge disciplinering hanteerbaar te houden. Yunus hield de kredietverlening echter wèl in eigen hand en is daarmee eigenlijk te beschouwen als een commerciële partij, waarmee ik overigens niets af wil doen aan zijn oprechtheid als social venturer. Een stap verder gaat het fenomeen van coöperatieve credit unions, waarbij de verantwoordelijkheid gehéél bij de klanten ligt omdat die klanten tevens zelf eigenaar zijn van de credit union. De implicatie daarvan is dat je niet alleen de lener bent maar ook de úitlener. Je staat aan beide kanten van de lijn. Vanwege de claims die vrienden, verwanten, clangenoten geneigd zijn te leggen op financiële middelen van ondernemers is het uiterst belangrijk dat ondernemers er op kunnen wijzen dat zij onontkoombare verplichtingen hebben jegens andere leden in de coöperatie (zoals in een ROSCA10 met sancties), daarnaast is het ook “handig” als vrienden en verwanten niet precies weten wanneer je over meer contanten beschikt. Dit alles geldt extra voor micro ondernemers in armoede milieu. Reden waarom coöperaties doorgaans per definitie op zakelijke leest geschoeid zijn, ook qua tariefstellingen. Lessen uit het verleden Uiteraard zijn de omstandigheden in de laatkomereconomieën heel anders dan in het Europa van honderd jaar geleden. Toch is het belangrijk vast te stellen dat bankieren voor de armen hier werd gedomineerd door coöperatieve banken en wat we nu NGO’s zouden noemen, zoals De Vereniging tot Nut van ’t Algemeen. Reeds in de 17e en 18e eeuw kenden Engeland en Ierland al dan niet filantropische leenfondsen en in de 19e eeuw ontstaan ook coöperatieve spaarbanken als Schultze-Delitsch en Raiffeisen.11 Pakweg anderhalve eeuw terug stichtte Friedrich Wilhelm Raiffeisen een boerenleenbank voor mensen waar de toenmalige reguliere banken domweg geen belangstelling voor hadden omdat het dorpse agrarische leven voor hen een ver-van-mijn-bed-show was: het ging om een business waar ze geen verstand van hadden, een cultuur waar ze geen verstand van hadden; en om ROSCA – Rotating Savings and Credit Association. Historically, pro-poor banking has been dominated by COOPs and NPOs, such as the 17th century philanthropic English loan funds (Hollis & Sweetman, 1998), the 18th century Irish loan funds (Hollis & Sweetman, 2004), the 19th century savings banks (Teck, 1968), and the 19th century Schulze-Delitzsch and Raiffeisen cooperatives (Teck, 1968). 10 11 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 17 risico’s waar ze geen verstand van hadden. Het resultaat was dat geld uitlenen in de dorpen het domein was van opportunistische handelaren die bij het ontbreken van serieuze concurrenten woekerwinsten konden maken en aan hun leningen ook graag een stuk gedwongen winkelnering koppelden. Puur dat feit maakte – en dan stap ik even over naar de vraagzijde – dat lenen niet bepaald tot de basisattitudes van de toenmalige dorpelingen behoorde. Lenen betekende bij voorbaat verliezen: het was bijna letterlijk een ‘armoedefuik’ en diende dus tot elke prijs voorkomen te worden. Ik denk dat dat element in de coöperatieve geschiedschrijving wel eens onderbelicht is gebleven: als mensen de ervaring hebben dat lenen tot ellende leidt zal zelfs een bonafide bank weinig weerklank vinden. Zeker in financiële dienstverlening moet vertrouwen de basis zijn. En precies dááraan appelleerde Raiffeisen: laten we het geld dat in onze eigen vertrouwde gemeenschap aanwezig is onderling zodanig uitlenen dat degenen die daar baat bij hebben vooruit kunnen. En als lokale gemeenschap12 zijn we heel wel in staat om elkaar in de gaten te houden en te disciplineren: aan de aanbodzijde moeten mensen niet kunnen woekeren, en aan de vraagzijde moeten mensen geen misbruik kunnen maken. De mensen die leenden van de Raiffeisenbanken hadden volledige aansprakelijkheid voor de deposito’s van de bank. Leners hadden de handtekening nodig van tenminste twee collega’s, een aanpak die ook al in Schotland werd toegepast door een succesvolle filantropische bank (Hollis) en de facto raakt aan de manier waarop Yunus zijn klanten organiseert in groepen. De leningen waren van kleine omvang en de gemiddelde duur was 6 jaar. Winsten werden aangewend ter versterking van het eigen vermogen. Statutair was bepaald dat in geval van ontbinding het resterende vermogen benut zou worden voor de oprichting van een nieuwe coöperatie. Dit om te voorkomen dat (een deel van) de leden uit eigen belang zouden kunnen gaan aandringen op liquidatie. In 1885 waren er 245 Raiffeisen coöperaties en vijfentwintig jaar later waren het er 14.550 met 1,4 miljoen leden. Ze functioneerden dus zeer lokaal, met gemiddeld honderd leden per bank. Het gemiddelde eigen vermogen was in de beginjaren 4,5 pct. van het uitstaande kapitaal. Van overheidsbemoeienis was niet of nauwelijks sprake. Rond 1900 was er een unieke sociale situatie waarbij leden van lokale elites wilden inzetten op “verheffing van het volk”. Civil society at work. Als dergelijke 12 Er was dus een lokale gemeenschap, een gemakkelijk vergeten voorwaarde voor succes. 18 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN omstandigheden zich voordoen in developing countries dan moet daar op ingespeeld worden. In bredere ontwikkelingstermen gesproken, voegde het coöperatieve krediet een element toe aan het instrumentarium dat een kleine boer ter beschikking stond om zijn bedrijf verder te brengen. Het bood uitzicht op het doen van investeringen. In eerste instantie letterlijk het aankopen van zaad om volgend jaar te kunnen oogsten. Interessant is dat Raiffeisen – net als de grondleggers van Rochdale en zijn collega Schulze-Delitzsch die zich in stedelijke omgeving richtte op zelfstandige handwerkslieden en winkeliers – sterke nadruk legde op volstrekte zakelijkheid. Geen speciale uitzonderingen voor wie niet terug kan betalen, en vooral ook: marktconforme tarieven. De coöperatie is er om te zorgen dat je kunt lenen van een betrouwbare en duurzame organisatie waar je zelf grip op hebt. Geen hulp dus maar, zoals Raiffeisen het formuleerde, zèlfhulp. Wel solidariteit – je moet elkaar immers kunnen vertrouwen – maar verder ‘welbegrepen eigenbelang’. De coöperatie is er niet om het ene lid te bevoordelen boven het andere. Een benaderingswijze overigens die sterk past in een cultuur van economisch individualisme. Een tweede belangrijk punt was dat de credit union een structureel onderdeel was van de (lokale) gemeenschap van leden. De baten verdwenen niet in de vorm van winstuitkering naar elders en er was ook niet het gevaar dat de kredietverlening kon stokken als de directie (NGO, overheid of anderszins) andere prioriteiten zou kunnen gaan stellen. Alles wat in de credit union zit, blijft ter beschikking van de leden. Coöperatie betekent ‘samen-in-zakenzijn’. Mijn inziens heeft deze constructie zowel praktisch als inhoudelijk betekenis. Een belangrijk punt dat ik hier wil noemen is dat de leden binnen marges zoals ik die net geschetst heb, hun eigen strategie kunnen bepalen. Ze kunnen in onderlinge discussie zelf hun regels bepalen en hun prioriteiten stellen. In dat verband wordt wel gesproken van een ‘interne markt’. Op die interne markt wordt vooral kennis gedeeld. Dan gaat het over de te hanteren tarieven, terugbetalingsschema’s, eventuele winstuitkeringen, investeringsbeslissingen maar bijvoorbeeld ook over de vraag hoe je de (interne) transactiekosten zo laag mogelijk kunt houden. Dat is immers bij uitstek een gemeenschappelijk belang. In de vrije markt krijg je dergelijke kosten vroeg of laat ook op je bordje, maar op de interne markt MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 19 komen ze helder ter tafel. Een en ander draagt ertoe bij dat de leden zich moeten verdiepen in de vraag hoe financiële dienstverlening in bredere zin het beste kan functioneren. Vanuit eigen verantwoordelijkheid en welbewust eigenbelang moet men bij de les blijven, het grotere geheel blijven zien en elkaar disciplineren. In dat verband is het opmerkelijk dat ook in ons land nog altijd verschillen worden gevonden in het risicogedrag van klanten bij coöperatieve en niet-coöperatieve verzekeringsmaatschappijen. De onderlinge is kennelijk geëvolueerd van zelfhulp via sociale controle tot cultuurelement (zie Duffhues, Vonk, & Korsten, 2011). Van microfinanciering naar lokaal bankieren Het aardige van microkredieten en -verzekeringen is dat het element van een mondiale markt in eerste instantie niet zo heel relevant hoeft te zijn. Microkredieten zijn niet bedoeld om mijnen of op commodity-export gerichte haciënda’s te exploiteren. In eerste aanleg is het uitdrukkelijk een heel lokaal verhaal. Mensen kunnen voorzichtig wat investeren; iets doen met hun talenten; en leren met geld en risico’s om te gaan. Dat de wijsheid dat de kost voor de baat uitgaat niet altijd prohibitief hoeft te zijn; dat sparen kan lonen. Ze dragen met andere woorden bij aan vaardigheden – of zo u wilt aan een mentaliteit – die nodig zijn om een financiële infrastructuur te creëren, die op haar beurt nodig is om verdere economische ontwikkeling te genereren. Terzijde zij hier opgemerkt dat ook de Europese microbanken en –verzekeringen al heel vroeg centrales gingen oprichten die optraden als bank der banken of onderlinge verzekeraar op bovenlokaal niveau om zo de armslag te verhogen en risico’s te delen. Maar ze deden dit uitdrukkelijk met behoud van lokale zelfstandigheid. De schaalgrootte groeide als het ware mee met de schaalgrote van de lokale en den duur bovenlokale economie. Een duurzame financiële infrastructuur Ik kom terug op de vraag wat we met microkredieten zouden willen bereiken. Een vraag die gesteld moet worden vóór we criteria kunnen ontwikkelen om het succes van microfinanciering te beoordelen. Daarbij zijn termen gevallen als duurzame ontwikkeling en een duurzame financiële infrastructuur in regio’s die relatief achter lopen in economische ontwikkeling en waar veel mensen zich aan de Bottom of the Pyramid bevinden. 20 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN Ik beken mij tot de school die vindt dat voor een gezonde en duurzame economie een sterke civil society noodzakelijk is. Een middenklasse die graag uit eigen belang wil ondernemen, maar zich tegelijk realiseert dat daarvoor een degelijke omgeving met dito instituties noodzakelijk is. Een civil society: een gemeenschap van burgers. Een gemeenschap die zich niet onderwerpt aan een overheid, maar zich tegelijkertijd wel realiseert dat er gemeenschappelijkheid moet zijn om verder te komen. Een burgerij die zich – in de geest van Hayek – realiseert dat het niet duurzaam is om puur op je eentje te ondernemen. Je hebt de anderen nodig, en dat moet je onderling willen organiseren. Onderling verzekeren vormt hier in wezen een heldere metafoor van. Je kunt geweldig overtuigd zijn van eigen kunnen, maar er zál je iets overkomen. Sta je dan alleen? Dat hoeft niet, mits je afspraken kunt maken met anderen die je kunt vertrouwen en/of kunt controleren. In die zin begint het toch met je buurman c.q. de lokale economie. Dat is een essentieel verschil met de eerder genoemde grootschalige investeerder in mijnen of haciënda’s wier referentiekader mondiaal is. Ongetwijfeld zal diens bedrijf lokaal werkgelegenheid opleveren, maar hijzelf of zijn aandeelhouders zijn niet geïnteresseerd in de lokale economie. De winsten verdwijnen dan ook, net als in koloniale tijden, naar elders. Het moderne flitskapitaal vloeit naar die plek waar er het meest mee verdiend kan worden, en doorgaans zijn dat nu juist niet de landen of regio’s die extra ontwikkeling behoeven. Dit is ook belangrijk in zich ontwikkelende plattelandseconomieën, waar verwerking, handel (inclusief kredietverlening aan producenten) en transport van landbouwproducten urban based is, waardoor de meeste meerwaarde van landbouwproducties niet terecht komen op het platteland. Dat kan met andere organisatie van regionale distributiecentra aanzienlijk worden veranderd. Juist vanwege die lokale inbedding is mijn theorie dan ook dat het in z’n algemeenheid de voorkeur verdient om microkredieten te schoeien op coöperatieve leest. De winst wordt daar niet afgeroomd en er wordt een sterk beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid. En dan niet louter individueel, maar ook collectief. Je bent niet louter bezig met jouw private risico versus een bank, verzekeraar of donor, maar met een eigen doch gemeenschappelijk risico. Dat is leerzaam en bevordert de gemeenschappelijke betrokkenheid. Het lokaal regionaal “grip” houden op de meerwaarde van producten en diensten is uiterst belangrijk om “rurale MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN ontwikkeling te stimuleren. Dit type beleid is eigenlijk nooit goed van de grond gekomen, omdat men te weinig zicht had op en kennis had van binnenlandse handelskanalen. 21 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 22 Onderzoek en enkele resultaten Deze oratie is door allerlei redenen niet het begin van de leerstoel. We zijn al even op weg. In ons onderzoek richten wij ons op microfinanciering in ontwikkelingslanden met daarbij bijzondere aandacht voor microverzekeren13. Daarbij zijn we met name geïnteresseerd in de vraag hoe mensen met behulp van (micro-)financiering hun levensomstandigheden kunnen verbeteren. Hoe kunnen ze in deze tijd van globalisering bouwen aan hun eigen bestaan? Kunnen mensen dat wat ze belangrijk vinden in hun leven bij elkaar houden? Eerst zijn we gaan kijken in welke mate de drie onderscheiden business modellen – NGO, commercieel en coöperatief – voorkomen en of daar een lijn in viel te ontdekken. Omdat er wel redelijk veel cijfers over microkredietinstellingen beschikbaar zijn en maar weinig over microverzekeren ligt het voor de hand om eerst te kijken naar het (coöperatieve) microkrediet en te bezien welke ervaringen toepasbaar zijn voor microverzekeren. We hebben de literatuur onderzocht op gegevens over impact en performance van microkrediet en beschikbare tijdreeksen uit de MixMarket gegevens nader geanalyseerd. Ik wil om te beginnen de vele succesvolle Nederlandse initiatieven noemen. Nederland – zo mogen we stellen – wordt op dit terrein als een thougtleader gezien. Figuur 1 toont de deelnemers aan het Netherlands Platform for Microfinance en hoe hun kapitaalstromen lopen. Figuur 2 geeft hun regionale positionering. Daar zien we dat Afrika (Sub Sahara) tot nog toe de minste aandacht kreeg. Uit de studie geïnitieerd door ING Microfinance (Unger & Hieminga, 2012) komt verder naar voren dat Nederland relatief weinig doneert en vooral focust op leningen aan NGO’s, non-banking financial institutions en (voor een klein deel) aan coöperaties. Op deze In het onderzoek van Karlan en Zinman (2011, p. 1282) werd gevonden dat de mogelijkheid van microkrediet mensen vaak doet afzien van het kopen van een verzekering. Dat zou erop kunnen wijzen dat men vanuit het oogpunt van risicomanagement beide vormen als substituten ziet. 13 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 23 activiteiten wordt een klein positief rendement van 0 tot 1 procent gerealiseerd. De investeerders in zogenoemde microfinance investment vehicles maken gemiddeld 7 procent. Figuur 1. Kapitaalstromen Netherlands Platform for Microfinance. Bron: Unger & Hieminga, 2012 Figure 2.1 Capital flows of the NPM members in the Microfinance sector total 2.1 billion Box A 741M Box B 1.349M Dutch Microfinance investment vehicles (MIVs) Dutch Donors Dutch Investors ASN Novib Fund* Hivos Triodos Fund Oxfam Novib Fund* SNS Institutional Microfinance Fund I* SNS Institutional Microfinance Fund II* Triodos DOEN Fund Triodos Fair Share Fund Triodos Microfinance Fund NOTS Microfinance Fund* Cordaid DOEN Foundation Hivos ICCO MoFa Oxfam Novib Rabobank Foundation Terrafina Microfinance Development Finance Institutions and Institutional Investors FMO Oikocredit ING Total Donors 192M Total Investors 1.157M Box C 360M Non-Dutch third party institutions investing in MFIs and sector support 51M 688M Box D 1.621M 933 M 309M 87M 20M 2M Box E 89M Microfinance institutions (MFIs) Sector support Clients Since members can have multiple funds there are more than 16 names in the figure. * Triple Jump is a service provider and manages 5 funds The Dutch funds are ASN Novib Fund, Oxfam Novib Fund, SNS Institutional Microfinance Fund I and II, NOTS Microfinance Fund. The contributions to microfinance of these funds are reported under Triple Jump instead of their parent companies. Numbers are taken from the CGAP survey filled in by Triple Jump. Source: CGAP investor, donor and MIV-surveys of individual NPM members as of December 2010. Edited by ING Economics Department. Figuur 2. Regionale positionering van Nederlandse investeringen. Bron: Unger & Hieminga, 2012 Figure 2.5 Regional allocation of Dutch investments (% of $ committed) 30% 22% Europe and Central Asia 2% 4% Middle East and North Africa 13% 7% 31% 20% 14% 21% East Asia and the Pacific 11%12% South Asia Latin America and the Caribbean Sub-Sahara Africa 8% 7% Q Dutch Offer Q The Rest of the World Multi-Region Projects that involve multiple regions are named Multi-Region. Source: CGAP surveys of individual NPM members for Dutch Offer and CGAP sample survey for other foreign investors (December 2010). 24 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN Vanuit mijn leeropdracht zou ik in de eerste plaats willen kijken naar de praktijk van de coöperatieve microfinancieringsorganisaties. Waar en wanneer treffen we de coöperatieve vorm aan, en wie zijn de oprichters? De eerste vraag blijkt sterk met de nationale wetgeving samen te hangen. Die bepaalt hoe gemakkelijk of moeilijk het is een bepaald soort bedrijf op te richten. Eerder hadden we het al over het verschil tussen Angelsaksische en niet-Angelsaksische bestuursmodellen. Kabongo en Okpara (2009) veronderstellen op basis van de Legal Origin Theory dat landen met een Engelse koloniale achtergrond (common law) minder bureaucratisch zijn dan landen met een civil law achtergrond en dat daar het starten van een bedrijf er derhalve minder kostbaar zou zijn dan in elders. Statistisch konden ze op dat punt echter geen significante verschillen aantonen met betrekking tot landen in Sub-Sahara Afrika. Bernhard, Reenock, en Nordstrom (2004) claimen dat het Angelsaksische bestuursmodel meer positieve gevolgen heeft gehad op economie en democratie. Ook het onderwijssysteem in Angelsaksische landen wordt hoger aangeslagen. Op basis daarvan zou je kunnen verwachten dat in landen met een Angelsaksisch bestuursmodel – met een sterker democratische traditie en beter onderwijs – ook meer coöperatief ondernemerschap zou bestaan. Een statistische analyse voor Afrikaanse landen leert echter faliekant het omgekeerde. Juist in landen met een niet-Angelsaksische achtergrond is de kans op coöperatieve microfinancieringsinstellingen veel groter. Bijna 95% tegen een dikke 20% in landen met Angelsaksische achtergrond. De verklaring daarvoor heeft óók alles met wetgeving te maken: in de nietAngelsaksische landen wordt het coöperatieve business model wettelijk veel beter ondersteund. Bovendien zijn er aanwijzingen dat ze flexibeler zijn in de statutaire vormgeving (Lamoureaux & Rosenthal 2004). De wetgeving in Angelsaksisch georiënteerde landen is simpel gezegd niet ingericht op coöperaties, maar op aandeelhouderschap. Zo zien we wellicht het verschil tussen het Angelsaksische en Rijnlandse model terug op het Afrikaanse continent. Een apart element dat hier genoemd moet worden, is de bescherming van eigendom. Een slechte bescherming van eigendom gaat op het Afrikaanse continent vaak gepaard met lagere economische groei èn het significant vaker voorkomen van de coöperatieve vorm van microkredietinstellingen. Niettemin komen NGO’s in plattelandsregio’s nòg vaker voor. Hun sociale missie komt dan vaak tot uiting in een hoog percentage vrouwelijke leners. MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 25 In de literatuur wordt gewezen op het gevaar dat subsidieafhankelijke microfinancieringsinstellingen de neiging hebben zich in leven te houden en dat ze belangen van het management gaan dienen. Hierdoor zou een goed werkende financiële markt worden belemmerd. Opvallend is dat om deze reden dikwijls gepleit wordt om de NGOs om te zetten in commerciële banken. Het zal duidelijk zijn dat dit vanuit mijn perspectief niet zonder meer een gewenste route is. Bijzondere aandacht verdient de casus Dhan Foundation. De Dhan Foundation in Madurai, India, heeft stelselmatig microfinanciering opgebouwd middels zogenaamde ‘self help’ groepen. Microverzekeringen worden pas geïntroduceerd zodra sparen en microkredietfaciliteiten als fundament voor het financieel beheer van gezinnen zijn geïntroduceerd. Dhan past voor alle stakeholders social learning toe, dat wil zeggen zowel voor de doelgroepen als voor de medewerkers van de NGOs en die van de microfinancieringsinstellingen (Vasimalai, 2009). Het management van de Dhan Foundation ziet daarbij toe op de volgorde van initiatieven en de rol van de diverse stakeholders. De gemeenschap staat centraal. Het bestuur lijkt de essentie van de historie van het Westen te hebben geïnternaliseerd. De groei in de Dhan regio is dermate hoog dat men in 10 jaar tot stand lijkt te kunnen brengen waar westerse landen er 100 over hebben gedaan. Dezelfde methodieken brachten in Afrika bij lange na niet hetzelfde resultaat. De verklaring lijkt te zijn dat in veel situaties een familie – of stamoverstijgende gemeenschap niet of in elk geval veel moeilijker is te realiseren.14 Sociale en technische rendementen Overigens mogen we ons niet laten verleiden door een term als sociale missie. Vele onderzoeken tonen aan dat we de verschillende rechtsvormen – net als verschillen in wetgevingen – niet als stereotypen mogen zien. Zo toonde Tchakoute-Tchuigoua (2010) aan dat commerciële microkredietverstrekkers qua sociale efficiency relatief beter presteren dan NGOs. Letterlijk zegt deze auteur dat de commerciële missie ‘niet inconsistent’ is met de sociale missie. Ook qua technisch rendement komen we met stereotypen niet weg. Zo konden Mersland en Strom (2007) zelfs geen verschil in winstoriëntatie 14 Mondelinge mededeling mw. Annette Houtekamer Van Dam. MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 26 aantonen tussen de drie bestuursvormen. De commerciële instellingen maken volgens hen niet meer winst. Ook voor de mogelijke veronderstelling dat NGO’s onder het motto van hun sociale missie wel wat minder efficiënt zullen zijn wordt niet aangetoond, noch in Afrika noch in andere delen van de wereld. Ondanks het feit dat NGO’s doorgaans kleinere bedragen uitlenen dan coöperaties en gewone banken blijken de kosten per lener zelfs het laagste bij NGO’s.15 Servin, Lensink en Van den Berg (in press) onderzochten de verschillen in technische efficiency bij 315 microfinancieringsinstellingen in 18 Latijns Amerikaanse landen. Technische efficiency werd daarbij gedefinieerd als de productie van leningen en diensten aan klanten per eenheid input, even los van rendement of winst. Zij vonden weer dat commerciële banken toch efficiënter waren omdat hun technologie meer up to date was, hun managers gedisciplineerder waren en ze beter gedisciplineerd werden door wet- en regelgeving. Biener en Eling (2011) vergeleken de efficiency van microverzekeraars mèt en zònder winstoriëntatie. Hierbij werd de zogenaamde outreach (in welke mate is men geslaagd om de doelgroep te bereiken) als maatstaf van productie toegevoegd. Zònder deze maatstaf (zonder missie, zou je kunnen zeggen) blijken de commerciële verzekeraars technisch efficiënter, mèt deze maatstaf verdwijnt het verschil en zijn de nonprofit-microverzekeraars efficiënter. Mersland (2009) en Tchakoute-Tchuigoua (2010) tenslotte vergeleken de verschillende soorten microkredietorganisaties vanuit de zogenaamde Ownership Theory van Hansmann (1996), die zich concentreert op het probleem van asymmetrische informatie, monitoring en toegang tot de kapitaalmarkt. Het probleem van deze benadering is dat ze moeilijk is te toetsen. Monitoring en informatievoorziening zijn nu eenmaal niet goed meetbaar. Deze Ownership Theory blijft daarom vooralsnog een academische exercitie. Het moge duidelijk zijn dat bovenstaande studies niet bepaald een eenduidig beeld opleveren. De op zich interessante kerngetallen geven geen antwoord op de vraag hoe belangrijk het is dat er een microkredietorganisatie is en hóe microfinanciering duurzame economische ontwikkeling bevordert. Eigenlijk moet je zeggen dat we nog niet de goede variabelen hebben Dit blijkt uit eigen berekeningen (Nadya Pashkova). Zie ook: Ter Braak & Harmsen, 2012. Als verklaring wordt genoemd dat NGOs gewoonlijk veel vrijwilligers inschakelen.. 15 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 27 gevonden om de drie business modellen zinvol te kunnen vergelijken. De beschikbare cijfers beperken zich vooral tot zaken als efficiency, eigenaarskosten en output. Die output wordt soms specifieker gemaakt door doelgroepen te onderscheiden, maar zoals gezegd moeten we verder kijken als we duurzame ontwikkeling beogen. De regionale economie, het mesoniveau, is afhankelijk van de inspanningen van het individu maar óók andersom. En het is mijn vraag hoe microfinanciering aan die interactie kan bijdragen. Hoe het bijdraagt aan regionale economische ontwikkeling. Efficiency, rendement en winstgevendheid zijn inderdaad geen doelstellingen maar “slechts” belangrijke randvoorwaarden voor bijdrage aan duurzaam ondernemerschap. Het primaire doel is het organiseren van – vooral jonge - ondernemers en professionals in maatschappelijk middenveld, als dynamiserende middenklasse en als motor – of zo men wil ‘multiplier’ – van economische groei en politieke transformatie. Om meer grip te krijgen op die vraag zijn we gaan inzetten op een aantal case studies in Zambia, Tanzania, Rwanda, Ghana, Thailand, en India. Cases waarin NGO’s betrokken zijn, waarin koppelingen worden belegd met agrarische coöperaties, waarin agrarische coöperaties – net als vroeger in Nederland gebeurde – zèlf als microkredietverlener gaan optreden, enz. Door meer in detail in te zoomen op wat daar gebeurt hopen we wat meer relevante variabelen en criteria op tafel te krijgen om de werking van de op zich zo succesvol lijkende microfinanciering nader te doorgronden en hopelijk op basis daarvan praktische do’ s en dont’s te kunnen formuleren. MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 28 Tot slot Deze leerstoel werd door Achmea aan Nyenrode Business Universiteit ingesteld en geschonken aan HKH prinses Máxima. Ik ben niet alleen zeer vereerd met het feit dat zij aanwezig wilde zijn bij deze oratie, maar ook heel verheugd met haar inhoudelijke betrokkenheid. Bij de instelling van deze leerstoel zei Gerard van Olphen, vicevoorzitter van de Raad van Bestuur van Achmea: ‘Wij zijn groot geworden door onderlinge solidariteit, het belangrijkste concept van verzekeren. Nu is de tijd rijp om die solidariteit verder uit te breiden naar ontwikkelingslanden. Niet uit liefdadigheid maar vanuit een economisch perspectief. Door onze steun geven we mensen in ontwikkelingslanden de kans hun economische weerbaarheid te vergroten. We brengen geen geld, maar kennis.’ Het is die ambitie die ik en met de ondersteuning van deze leerstoel en het gelijknamige center op hoop te realiseren. Ik dank de Raad van Bestuur en de benoemingscommissie van deze universiteit voor het vertrouwen dat zij in mij hebben gesteld door mij op deze leerstoel te benoemen. Met mijn leeropdracht hoop ik ook bij te dragen aan het versterken van de internationale positie die deze universiteit ambieert. De sleutelwoorden rentmeesterschap, ondernemerschap en leiderschap die de identiteit van Nyenrode Universiteit markeren, zijn verrassend actueel. We staan immers voor grote uitdagingen ten aanzien van onze internationale betrekkingen met betrekking tot duurzame economische groei. Rentmeesterschap zie ik als een Bijbels begrip waarmee wordt gezegd dat wij geroepen zijn om deze de wereld te beschouwen als in beheer gekregen en om die in goede staat over te dragen aan de volgende generatie. Dat is behalve een verantwoordelijkheid ook een waardigheid waarvan niemand wordt uitgesloten. Deze rede heb ik de subtitel meegegeven: `laat MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 29 mensen bouwen aan hun eigen bestaan`. Grondslag is dat wij ook anderen in hun omgeving de waardigheid van het rentmeesterschap dus niet mogen onthouden. Het geeft mensen gelegenheid hun talenten te ontplooien én te kiezen tussen goed en kwaad. Dat is pas rentmeesterschap. Ondernemerschap is een breed begrip, het is zowel een talent als een verantwoordelijkheid. Bovendien is het essentieel voor de ontwikkeling van de economie. Ik hoop in deze rede duidelijk te hebben gemaakt dat ondernemerschap niet los kan worden gezien van de gemeenschap en haar lange termijn perspectieven. Leiderschap tenslotte is te verstaan als dienstbaarheid aan de gemeenschap. Dat mensen op leidersposities daar soms pas ter elfder ure achter komen, maar dat laat beter is dan nooit, leert ons de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester. Aan mijn leerstoel wordt dank zij Achmea ook wetenschappelijk onderzoek gedaan. Ook dank zij de verbinding met een onderzoek voor ICCO mag ik mij verheugen in de samenwerking met een aantal zeer gemotiveerde PhD studenten aan Nyenrode en een hechte samenwerking met WUR en de UvT. Ik noem Maike de Groot (NL, UvU), die zich richt op de samenhang tussen politieke, juridische en economische instituties en de sociale effectiviteit van microfinanciering. Ik verheug me op de samenwerking met prof Marius van Nieuwkerk, nu haar eerste promotor. (Nadat Maike onze eerste schoondochter was geworden). Giorgos Apostolakis (GR, Rethymno) richt zich meer specifiek op microverzekeren, Nadya Pashkova (RU, Chania) nu aan de WUR voor een kwantitatief statistische analyse van de betekenis van de toegepaste business modellen, (binnenkort) Lukas Wellen(NL, UVA) op de macro-economische impact van microfinanciering, en Alexander Nuer (Ghana, WUR) die in combinatie met Wageningen en UvT de exit strategieën van social venturing investeerders analyseert. Toon Bullens zorgt er als programma directeur voor dat deze jonge wetenschappers aangesloten worden bij de actualiteit van microfinanciering en met name microverzekeren. Op deze plaats wil ik niet nalaten de langjarige samenwerking met de collega’s van het Nyenrode Center for Entrepreneurship te memoreren – sinds 1996. Ik heb zelf meerdere jaren aan dit Center leiding mogen geven 30 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN en zag vervolgens mijn promovendi die rol overnemen: eerst Roberto Flören en nu Henk Kievit. Een bijzonder woord van dank wil ik richten aan Leo Klep. Met Leo deel ik al heel lang de belangstelling voor het onderwerp van vandaag. Zijn fundamentele wantrouwen van elke vorm van complexiteit heeft mij menigmaal voor wetenschappelijke gemakzucht behoed. Ik bedank ook Ab van Eldijk voor zijn commentaar en suggesties op een eerdere versie van deze rede. Ik zou tenslotte graag - en ex cathedra - mijn lieve echtgenote Gerda hebben willen toespreken. Dat zou ik ook hebben gedaan als ik niet heel goed wist dat ik haar daarmee geen plezier doe. Daarom draag ik deze oratie op aan haar en aan Roef, Maike, Eva, Hans en Fryse. Ik prijs me gelukkig met deze (in meerdere opzichten nog steeds groeiende) eenheid. Ik heb gezegd. MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 31 Literatuur Acemoglu, D., Johnson, S., & Robinson, J.A. (2001). The colonial origins of comparative development: An empirical investigation. The American Economic Review, 91(5), 1369-1401. Banerjee, A.V., & Duflo, E. (2011). Arm & kansrijk. Een nieuwe visie op het bestrijden van armoede. Amsterdam, Nederland: Nieuw Amsterdam. Banerjee, A.V., & Iyer, L. (2005). History, institutions, and economic performance: The legacy of colonial land tenure systems in India. The American Economic Review, 95(4), 1190-1213. Bernard, M., Reenock, C., & Nordstrom, T. (2004). The legacy of western overseas colonialism on democratic survival. International Studies Quarterly, 48, 225-250. Biener, C., & Eling, M. (2011). The performance of microinsurance programs: A data envelopment analysis. Journal of Risk and Insurance, 78(1), 83-115. De Montesquieu, C. (2006). Pensées diverses. In: Oeuvres complètes de Montesquieu. Tome II. Édition de Ch. Lahure. Boston, MA: Adamant Media Corporation. Duffhues, T., Vonk, R., & Korsten, J. (redactie) (2011). Van Achlum naar Achmea. De historische route naar een coöperatieve verzekeringsgroep. Zutphen, Nederland: Walburg Pers. Easterly, W. (2006). The white man’s burden. Why the West’s efforts to aid the rest have done so much ill and so little good. New York, NY: Penguin Group (USA). 32 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN Hansmann, H. (1996). The ownership of enterprise. Cambridge, MA: The Belknap Press of Harvard University Press. Hayek, F.A. (1949). Individualism and economic order. London, United Kingdom: Routledge & Kegan Paul. Hayek, F.A. (1979). The counter revolution of science: studies on the abuse of reason. Indianapolis, Indiana: Liberty Press, 141-152. Hayek, F.A. (2002). Competition as a discovery procedure. The Quarterly Journal of Austrian Economics, 5(3), 9-23. Hoff, K.R., & Stiglitz, J.E. (1993). Introduction. In K.R. Hoff, A. Braverman, & J.E. Stiglitz (Eds.), The economics of rural organization: theory, practice and policy. New York, NY: Oxford University Press. Hollis, A., & Sweetman, A. (1998). Microcredit in prefamine Ireland. Explorations in Economic History, 35(4), 347-380. Hollis, A., & Sweetman, A. (2004). Microfinance and famine: The Irish loan funds during the Great Famine. World Development, 32(9), 1509-1523. Kabongo, J.D., & Okpara, J.O. (2009). Does legal origin explain differences in regulations of business entry? A study of Sub-Saharan African countries. African Journal of Business and Economic Resources, 4(2&3), 8-24. Karlan, D., & Zinman, J. (2010). Expanding credit access: using randomized supply decisions to estimate the impacts. The Review of Financial Studies, 23(1), 433-464. Karlan, D., & Zinman, J. (2011). Microcredit in theory and practice: Using randomized credit scoring for impact evaluation. Science, 332, 1278-1284. La Porta, R., Lopez-de-Silanes, F., Shleifer, A., & Vishny, R.W. (1997). Legal Determinants of External Finance. Journal of Finance, 52(3), 1131-1150. MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN 33 La Porta, R., Lopez-de-Silanes, F., Shleifer, A., & Vishny, R.W. (1998). Law and Finance. Journal of Political Economy, 106(6), 1113-1155. Lamoreaux, N.R., & Rosenthal, J.-L. (2005). Legal regime and contractual flexibility: A comparison of business’s organizational choices in France and the United States during the era of industrialization. American Law and Economics Review, 7(1), 28-61. Lewis, C.S. (1982). Fern-seed and elephants. Fount Paperbacks. Mersland, R. (2009). The cost of ownership in microfinance organizations. World Development, 37(2), 469-478. Mersland, R., & Strom, R.O. (2007). Microbanks: Ownership, performance and social tradeoffs - A global analysis (MPRA Paper 2063). Retrieved from Munich Personal RePEc Archive website: http://mpra.ub.uni-muenchen.de/2063/ Moyo, D. (2009). Dead Aid. Why aid is not working and how there is another way for Africa. London, United Kingdom: Penguin Books. Rondinelli, D.A. (1993). Development projects as policy experiments. An adaptive approach to development administration. London, United Kingdom: Routledge. Sachs, J. (2005). Het einde van de armoede. Rotterdam, Nederland: Lemniscaat. Servin, R., Lensink, R., & Van den Berg, M. (in press). Ownership and technical efficiency of microfinance institutions: Empirical evidence from Latin America. Journal of Banking & Finance. Smith, A. (1991), The Wealth of Nations. New York, NY: Everyman’s Library. Sociaal Economische Raad (2011). Ontwikkeling door duurzaam ondernemen (SER Advies nr. 11/10). Retrieved from the Sociaal Economische Raad website: http://www.ser.nl/nl/publicaties/adviezen/20102019/2011/b30143.aspx 34 MICROFINANCIERING IN ONTWIKKELINGSLANDEN Tchakoute-Tchuigoua, H. (2010). Is there a difference in performance by the legal status of microfinance institutions? Quarterly Review of Economics and Finance, 50, 436-442. Teck, A. (1968). Mutual savings banks and savings and loan associations: Aspects of growth. New York, NY: Columbia University Press. Ter Braak, G., & Harmsen, W. (2012), The impact of ownership on the effectiveness of micro financial institutions. (Masterscriptie, Nyenrode Business Universiteit, Nederland). Unger, I.J., & Hieminga, G. (2012). A billion to gain? Dutch contributions to the microfinance sector . Retrieved from ING website: http://www.ing.nl/zakelijk/ing-economischbureau/sectoren/2012/03/20120306_A_Billion_to_Gain.aspx Vasimalai, M.P. (2009). Building social security as a strategy of financial inclusion: A case study of DHAN Foundation, India. Retrieved from http://www.powershow.com/view/11ea01ZmEyN/Building_Social_Security_as_a_Strategy_of_Financial_Inclusion_ A_Case_Study_of_DHAN_Foundation_Indi_flash_ppt_presentation (powerpoint van gastcollege Society for International Development (SID),VU Amsterdam, 20 April 2009) Straatweg 25 3621 BG Breukelen P.O. Box 130 3620 AC Breukelen The Netherlands www.nyenrode.nl ISBN 978-90-8980-041-1