UITSLUITEND VOOR PROFESSIONEEL GEBRUIK Kwartaalbericht ING IM Integrated Client Solutions Jaargang 3 nr.1 / Januari 2014 ALCOmpass Zeepbellen in de maak? Met de kop “Alleen aandelen leveren in 2014 rendement op” gaf het Financieel Dagblad eind december de consensus-verwachting van institutionele beleggers goed weer. De aantrekkende economische groei en het lage niveau van de rente maken dat beleggers een voorliefde hebben voor aandelen. Echter, hoe aantrekkelijk zijn aandelenmarkten gewaardeerd? Immers, de opgaande koersbeweging ging al vijf jaar geleden van start. In dit ALCOmpass staat de beantwoording van deze vraag centraal. Daarnaast besteden wij aandacht aan onze economische verwachtingen voor de verschillende beleggingscategorieën. Ook leggen wij verantwoording af over de gemaakte keuzes van de modelportefeuille. Over ALCO Het Asset Liability Committee (ALCO) van ING IM Integrated Client Solutions (ICS) is verantwoordelijk voor het adviseren van haar klanten op basis van onze verwachtingen op middellange termijn voor financiële markten. Het ALCO geeft daarmee invulling aan onze overtuiging dat een dynamische asset allocatie op basis van een gedisciplineerd proces significante waarde kan toevoegen voor onze klanten. Dat proces maakt gebruik van de ervaring dat financiële markten regelmatig inefficiënties laten zien. Bij de implementatie van de beleggingsvisie wordt een middellangetermijnhorizon aangehouden. De omloopsnelheid van de model­ portefeuille wordt beperkt gehouden. Figuur 1: Ontwikkeling ING PensioenPeil 120% 115% 110% 105% 100% 95% 90% Index mrt-10 jun-10 Bron: ING IM ICS PensioenPeil W W W.INGIM.NL sep-10 dec-10 mrt-11 jun-11 sep-11 dec-11 mrt-12 jun-12 sep-12 dec-12 mrt-13 jun-13 sep-13 dec-13 De laatste dag van 2013 was een bijzondere dag voor bestuurders van Nederlandse pensioenfondsen. Niet vanwege het vooruitzicht op oliebollen en champagne, maar wel omdat die dag het belangrijke peilmoment was voor de hoogte van de dekkingsgraad door DNB. Eind 2008 gaf de toezichthouder pensioenfondsen (waarvan een groot aantal op dat moment onvoldoende solvabel was als gevolg van de turbulentie op de financiële markten) respijt voor een periode van vijf jaar. Gedurende deze periode hoefden veel pensioenfondsen geen kortingen door te voeren. Echter, bij een dekkingsgraad van een fonds op 31 december 2013 onder de 105% diende dat fonds over te gaan tot het korten van de pensioenen. Afgaande op de ontwikkeling van het ING PensioenPeil (dat de ontwikkeling van de dekkingsgraad van een ‘doorsnee’ pensioenfonds aangeeft), kunnen veel bestuurders opgelucht ademhalen. Het ING PensioenPeil bevond zich ultimo 2013 namelijk op een niveau van 109,4%. De grafiek van figuur 1 laat zien dat deze graadmeter in het vierde kwartaal van 2013 een stijging van bijna 1,8% realiseerde. (2%) hebben geleverd aan de stijging van de graadmeter. Terwijl de stijging van de kapitaalmarktrente zorgde voor een waardeverlies van de vastrentende beleggingen (impact -0,3%), had deze stijging geen positieve uitwerking op de waarde van de verplichtingen. Integendeel. De grafiek in figuur 3 laat zien waarom de ontwikkeling van de DNB-curve een licht negatieve impact van -0,2% heeft gehad op de waarde van de verplichtingen. De grafiek toont het verloop van zowel de swaprente als de ontwikkeling van de DNB-curve (op basis van de UFR) in het vierde kwartaal. De swaprente is tot een looptijd van 4 jaar licht gedaald, op langere looptijden (tot 50 jaar) is deze gestegen. Wordt deze curve vergeleken met de DNB-curve, dan valt op dat laatst­ genoemde curve tot ongeveer 12 jaar is gedaald en over alle andere looptijden is gestegen. Figuur 3: Verandering rentecurve in het vierde kwartaal 4,00% 15 3,50% 10 3,00% 5 2,50% 2,00% Figuur 2: Dekkingsgraad attributie PensioenPeil in Q4 0 1,50% -5 basispunten ING PensioenPeil 1,00% -10 0,50% 110,0 0,2 2,0 109,5 0,0 0,00% 0,0 1 6 11 -0,1 16 21 26 31 36 41 46 51 56 -15 jaren -0,2 ■ Verschil DNB sep. - dec’13 ■ Verschil swapcurve verschil DNB sep. - dec. '13 109,0 verschil swapcurve sep. - dec 2013 DNB curve dec. '13 Swap dec. '13 sep. - dec’13 ▬ DNB curve dec’13 ▬ Swap dec’13 Bron: Bloomberg 108,5 108,0 0,2 107,5 -0,3 107,0 Renteafdekking (incl. staats) Bedrijfsobligaties Aandelen Aandelen Beurs- Niet-beurs- Grondstoffen Verplichtingen Ontwikkelde Opkomende genoteerd genoteerd Markten Markten Vastgoed Vastgoed Bron: ING IM ICS Het verloop van het ING PensioenPeil is de resultante van zowel de vermogensontwikkeling van de beleggingsportefeuille als de ontwikkeling van de waarde van de verplichtingen. Belangrijk daarbij is dat de vermogensontwikkeling beïnvloed wordt door de ontwikkeling van de kapitaalmarktrente, terwijl de verplichtingen juist beïnvloed worden door de ontwikkeling van de rentetermijnstructuur van de DNB. Deze is gebaseerd op de Ultimate Forward Rate (UFR). De dekkingsgraad-attributie in figuur 2 ontleedt de herkomst van de stijging van het ING PensioenPeil in het laatste kwartaal van 2013 naar zowel de ontwikkelingen van het vermogen als de verplichtingen. De grafiek maakt inzichtelijk dat de aandelenmarkten van de ontwikkelde landen de grootste bijdrage De daling van deze relatief ‘korte’ rente (tot 12 jaar) doet de waarde van de kortlopende pensioenverplichtingen toenemen, wat resulteert in een negatieve bijdrage aan de ontwikkeling van het ING PensioenPeil. Met de stijging in het vierde kwartaal zette het ING PensioenPeil de opmars - die aan het begin van het jaar werd ingezet – van de graadmeter voort. De stijging van bijna 7% vanaf het niveau van 102,5% (per ultimo 2012) is vooral toe te schrijven aan het goede beleggingsjaar, waarin vooral aandelen floreerden. De stijging van de rente (zowel de swapcurve als de UFR-curve) zorgde voor een beperkte bijdrage aan de stijging van de gemiddelde dekkingsgraad. De grafiek in figuur 4 laat zien dat de stijging van de swaprente (marktrente) resulteerde in een waardedaling van de vastrentende beleggingen in 2013, waardoor een negatieve attributie van 2% ontstond. De rentestijging had echter een positief effect op de waarde­ ontwikkeling aan de passiefzijde van de balans van het gemiddelde Nederlandse pensioenfonds. De waardedaling van de verplichtingen was goed voor een stijging van 2,7% van het ING PensioenPeil. ALCOMPASS 2 Figuur 4: Dekkingsgraad attributie PensioenPeil in 2013 Figuur 5: Ontwikkeling Amerikaanse werkloosheid 700 50 110 2,7 40 600 109 6,5 0,3 107 -0,7 0,0 -0,3 106 500 20 10 400 duizend 108 netto % 30 105 0 104 300 -10 103 06 07 08 09 10 11 12 13 0,4 101 100 200 -20 102 -2,0 Renteafdekking (incl. staats) Bedrijfsobligaties Aandelen Aandelen Beurs- Niet-beurs- Grondstoffen Verplichtingen Ontwikkelde Opkomende genoteerd genoteerd Markten Markten Vastgoed Vastgoed Bron: ING IM ICS Woord van het jaar 2013 Als beleggers gevraagd was naar ‘het woord van het jaar’, dan had ‘tapering’ een goede kans gemaakt. Het jaar 2013 stond immers onbetwist in het teken van de afbouw (tapering) van het obligatieaankoopprogramma. Hiermee was de Fed in 2008 gestart. Vanaf mei 2013, toen Ben Bernanke in een toespraak een mogelijke start van tapering aankondigde, waren financiële markten in de ban van deze mogelijke afbouw. Het belang van goede communicatie over het monetaire beleid werd duidelijk in juni. In die maand werden zowel de obligatieals de aandelenmarkt getroffen door een relatief felle verkoopgolf. Bernanke haastte zich op te merken dat afbouw van de obligatieaankopen niet gelijk staat aan een verkrapping van het traditionele monetaire beleid (rentebeleid). Zijn woorden kalmeerden beleggers: de kapitaalmarktrente stabiliseerde en aandelenmarkten bewogen naar hogere (record)niveaus. Na maandenlange onzekerheid over het moment waarop de Fed de start van de afbouwoperatie zou aankondigen, gaf Bernanke medio december duidelijkheid. Vanaf januari zal de Fed haar opkoopprogramma met $ 10 miljard tot $ 75 miljard per maand verminderen. Dit nieuws werd door beleggers met open armen ontvangen. Zowel de Amerikaanse aandelenindices als de vaderlandse beursgraadmeter (de AEX) gingen het jaar uit op ‘all time highs’ of psychologische koersniveaus (400 punten voor de AEX). Vanuit macro-economisch perspectief is het goed te verdedigen dat de Fed een begin maakt met taperen. Zoals de grafiek in figuur 5 laat zien, is de werkloosheid in december gedaald tot een niveau van 6,7%. Begin 2013 kondigde Bernanke aan dat afbouw opportuun zou worden indien een niveau van 6,5% in zicht kwam. Daarmee lijkt de Fed te zijn geslaagd in het bereiken van een van haar belangrijkste doelstellingen: het stimuleren van de economische groei (lees: werkgelegenheid). ■ Moeilijk te vervullen banen minus makkelijk te vervullen banen (linker as) ■ nieuwe werkloosheidsaanvragen (rechter as) Bron: Thomson Reuters Datastream, ING IM Een kritische kanttekening hierbij is dat de werkloosheid in de Verenigde Staten inderdaad daalde (meer werklozen vonden een baan!), maar dat cijfers over de arbeidsmarktparticipatie nog geen opleving laten zien. Dit kan er op wijzen dat veel werkzoekenden de hoop op het vinden van een baan hebben opgegeven en niet langer geregistreerd staan als werkzoekende. De grafiek in figuur 6 toont deze arbeidsmarktparticipatie afgezet tegen de ontwikkeling van het werkloosheidscijfer. Doorgaans neemt de arbeidsmarktparticipatie toe wanneer de economie groeit. De grafiek toont dat dit arbeidsmarktcijfer nog geen herstel laat zien vanaf 2009, terwijl van zo’n herstel in de jaren na de voorlaatste recessie in de VS (2001-2002) wel sprake was. Figuur 6: Ontwikkeling Amerikaanse arbeids­ marktparticipatie 12% 11% 10% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 ■ Werkloosheidspercentage bij gebruik van het participatie­ niveau van juni 2009 ■ Officieel werkloosheidspercentage Bron: Bureau of Labor Statistics ALCOMPASS 3 Een indicator die aanleiding tot optimisme geeft is de Amerikaanse inkoopmanagers index (PMI). In het afgelopen kwartaal herstelde deze leidende indicator tot boven de 54,4. Dat niveau wijst op (groot) optimisme onder deze inkopers. Ook elders in de wereld was er reden voor optimisme. Het voorzichtige economische herstel, dat in het tweede kwartaal van 2013 werd ingezet, kreeg haar vervolg in het laatste kwartaal. Zo klom het wereldwijde PMI cijfer (zoals berekend door JPMorgan) naar het hoogste niveau sinds de zomer van 2010. Afgaande op de ontwikkeling van de Europese PMI (52,1 in december) en de ontwikkeling van de PMI’s van de diverse landen in de Eurozone gedurende het afgelopen kwartaal, is duidelijk dat Europa de recessie steeds verder achter zich laat. Vooral het ontluikende economische herstel in Zuid-Europa is bemoedigend te noemen. Dit herstel werd in het vierde kwartaal verder uitgebouwd. Zo bereikte de Spaanse inkoopmanagersindex het hoogste niveau in ruim drie jaar en de Griekse PMI het hoogste niveau in ruim vier jaar. Ook positief was de ontwikkeling van de gemoedstoestand onder Nederlandse inkoopmanagers. De stand van deze indicator bereikte het hoogste punt in 32 maanden. Dissonant was de ontwikkeling van de Franse PMI. Zoals op de grafiek in figuur 7 is te zien, daalde deze graad­ meter in december naar het laagste niveau sinds mei 2013. Figuur 7: Ontwikkeling PMI Eurozone PMI industrie, evenwichtsniveau = 50 Ook in Japan gaat het op economisch vlak beter. Geholpen door een uitermate ruimhartig toegediend medicijn van kwantitatieve verruiming lijkt dit land op weg de deflatiespiraal van vijftien jaar te gaan doorbreken. Rendementscijfers van Japanse aandelen (in Euro’s) zijn met een plus van 52% over 2013 ogenschijnlijk indrukwekkend te noemen. Ogenschijnlijk, omdat tegenover deze stijging van de Japanse aandelenmarkt ook een daling van de Yen stond. Hierdoor bedroeg het rendement in euro’s ‘slechts’ 19,5%. Voor veel beleggers vormden de rendementen van de Opkomende Landen wellicht de grootste teleurstelling van 2013. Hoewel aandelen van de Opkomende Landen eind 2012 door Nederlandse banken genoemd werden als meest favoriete beleggingscategorie van 2013 (Financieel Dagblad, 7 januari 2012), verloor de MSCI Emerging Markets index het afgelopen jaar ruim 9%. In het ALCOmpass van april benoemden wij al uitgebreid de fundamentele uitdagingen waarvoor deze landen zich gesteld zien. Daarnaast konden deze landen – als gevolg van het ruime monetaire beleid in de VS – jarenlang zeer goedkoop hun schuld financieren. Immers, door de lage rente in de VS zochten beleggers hun heil in het schuldpapier van deze landen, waardoor renteniveaus op dit papier tot historisch lage niveaus daalden. De ‘Tapering-Talk’ van de FED maakte hieraan een einde. Het vooruitzicht van hogere rentes in de ontwikkelde economieën droeg eraan bij dat (Amerikaanse) beleggers gelden uit de opkomende wereld repatrieerden. Hierdoor kwamen de wisselkoersen en de aandelenkoersen in de laatstgenoemde regio onder druk te staan. Basisscenario voor 2014 65 60 Dat 2013 voor beleggers grotendeels in het teken stond van tapering is een gevolg van het bredere economische herstel dat zich vooral in de VS en Japan afspeelt. Zonder het uitblijven van deze groei zou van tapering geen sprake zijn geweest. 55 50 45 40 35 2010 2011 2012 2013 2014 ■ Eurozone ■ Duitsland ■ Frankrijk ■ Rest van de Eurozone Bron: Markit Daarnaast lijkt de stijging van de werkloosheid in de Eurozone een halt toe te zijn geroepen. In het zwaar door de crisis getroffen Spanje daalt de werkloosheid zelfs licht. Ook op politiek vlak boekte de Eurozone vooruitgang met de formele oprichting van de Europese bankenunie. De positieve ontwikkelingen worden weerspiegeld in het rendement van aandelenindices van de ontwikkelde landen. Zo boekte de S&P-500 haar beste beleggingsjaar sinds 1996 met een rendement van bijna 30% (gemeten in Amerikaanse dollars). Europa volgde op gepaste afstand met een jaarrendement voor de MSCI Europe van 16,4%. Het aanhoudende herstel van de wereldeconomie lijkt ons basisscenario (normalisatie) te bevestigen. Zoals beschreven in het ALCOmpass van oktober, staat ons basisscenario in het teken van een verdere normalisatie van de economische groei. Hoewel in dit scenario het tempo van economische groei verschillend is voor de afzonderlijke economische regio’s, stemt het basisscenario tot optimisme. Het belangrijkste alternatieve – eerder pessimistische – toekomstsbeeld is het ‘deflatiescenario’. Dit scenario van structurele prijsdalingen impliceert periodes van (zeer) lage economische groei, waarbij de ontwikkelde regio’s (VS, Europa en Japan) mogelijk terugvallen in recessies. Schuldafbouw en uitblijvende kooplust onder consumenten zou eraan kunnen bijdragen dat dat deflatie haar intrede doet. Dat zou betekenen dat renteniveaus niet stijgen maar dalen. Het vierde kwartaal bood goede aanknopingspunten voor het normalisatiescenario, al daalde in de VS en vooral in de eurozone wel de (kern)inflatie. Begin november was de ALCOMPASS 4 Door de prijs van leningen (de rente) goedkoper te maken, hoopt Draghi de kredietgroei in de Eurozone aan te jagen. Dat zou ook een additionele impuls kunnen zijn voor de inflatie. Dat het aanjagen van de kredietverstrekking aan de particuliere sector meer dan wenselijk is, wordt geïllustreerd door de meest recente cijfers van de ECB. In het vierde kwartaal groeide de krimp van de kredietverstrekking namelijk verder naar -1,6% op jaarbasis. Een aantrekkende economie kan uiteraard de kredietvraag in de Eurozone doen toenemen. Echter, zolang Europese banken geconfronteerd worden met toenemende kapitaaleisen, zal de aanbodzijde (de bankensector) terughoudend blijven ten aanzien van kredietverstrekking. Of Draghi op korte termijn meer geschut zal gaan inzetten, valt te bezien. Feit is wel dat de kerninflatie in december daalde tot bijna het laagste niveau (0,7%) sinds de oprichting van de Eurozone. Figuur 8: Ontwikkeling kerninflatie VS en EU 6 5 4 Percentage 3 2 1 0 -1 -2 -3 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 ■ Inflatie VS ■ Inflatie Eurozone Bron: Thomson Reuters Datastream, ING IM Hoewel de grafiek in figuur 8 eveneens een neerwaartse trend van de kerninflatie in de VS laat zien, noteert deze inflatie op een hoger niveau (1,2%) dan in de Eurozone. Positief voor de ontwikkeling van het Amerikaanse inflatiecijfer is de toename van de kredietverlening in de VS. De grafiek in figuur 9 toont dat aan de krimp van de kredietgroei een einde is gekomen en dat er voor het eerst sinds 2008 weer sprake is van groei. Afgaande op deze cijfers, is het risico dat zich een deflatie­ scenario gaat voordoen duidelijk groter in de eurozone dan in de VS. Figuur 9: Jaarlijkse kredietgroei in de VS 12,5 (%-verschil versus een jaar eerder) ontwikkeling van het inflatiecijfer voor Mario Draghi aanleiding om de beleidsrente te halveren van 0,50% naar 0,25%. Daarbij gaf de President van de ECB aan, dat de centrale bank zo nodig meer ‘artillerie’ zou inzetten om (de dreiging van) deflatie af te wenden. 10,0 7,5 5,0 2,5 0,0 -2,5 -5,0 1990 1995 2000 2005 2010 2015 ■ Periodes van recessie in VS Bron: St. Louis Fed Zeepbel? Aan het begin van ieder jaar voelt de beleggingswereld zich traditiegetrouw genoodzaakt om de kansen en bedreigingen in het nieuwe jaar te duiden en hierover te communiceren. Aan de hand van de bijna oneindige stroom aan publicaties kan gemakkelijk een consensusverwachting voor 2014 worden vastgesteld. Wat hierbij opvalt, is de haast unanieme voorkeur die analisten hebben voor aandelen. Of zoals het Financieel Dagblad op 31 december treffend verwoordde: “Alleen aandelen leveren in 2014 rendement op”. De uitgesproken voorkeur voor aandelen is niet vreemd te noemen, gegeven de breed gedragen verwachting dat de groei van de wereldeconomie dit jaar verder zal aantrekken. Tel daarbij op dat deze beleggingscategorie kan profiteren van een rotatie vanuit vastrentende waarden naar aandelen. Immers, gegeven de lage renteniveaus en de verwachting van een aantrekkende economische groei, zijn de vooruitzichten van obligaties weinig rooskleurig te noemen. Betekent dit dat beleggers het nieuwe jaar kunnen beginnen met een sterk overwogen positionering in aandelen? Impliceert het dat de aandelenmarkten opnieuw zeer hoge rendementen zullen realiseren? Wij zijn daarvan niet overtuigd. Toegegeven, bij ons basisscenario past in principe een over­ wogen allocatie naar de categorie aandelen. Echter, van een dergelijke positionering kan vanzelfsprekend worden afgeweken indien de vooruitzichten voor aandelen (tijdelijk) verslechteren en/of waarderingsniveaus een sterk overwogen allocatie niet rechtvaardigen. Dit roept de vraag op hoe aantrekkelijk aandelen gewaardeerd zijn. Of zoals ons al diverse malen is gevraagd aan de bestuurstafel: zijn er zeepbellen te bekennen of niet? De beantwoording van deze vraag staat centraal in dit ALCOmpass. Waarderingen “De prijs is wat je betaalt en waarde is wat je hiervoor krijgt”. Deze uitspraak van Warren Buffett geeft de essentie van het waarderen van beleggingen weer. Buffett geniet grote bekendheid als ‘value’ belegger: het kopen van goedkope of ALCOMPASS 5 ondergewaardeerde ondernemingen. Echter, wanneer is een aandeel of aandelenmarkt goedkoop of duur te noemen? Om deze vraag te beantwoorden wordt bij de meest bekende waarderingsmaatstaf de ratio tussen twee componenten gemeten: de koers van het aandeel en de (verwachtte) winst per aandeel. Daarbij geldt doorgaans dat hoe lager deze ratio (de koers/winstverhouding) is, hoe goedkoper het aandeel gewaardeerd is. Diverse onderzoeken laten zien dat relatief goedkope aandelen (met lage koers/winstverhoudingen) op termijn hogere rendementen realiseren. Niet alleen van individuele aandelen, maar ook van een groep aandelen kan de gemiddelde koers/winstverhouding (K/W) worden bepaald. Zo kan bijvoorbeeld gemeten worden wat de waardering van een aandelenindex als de Amerikaanse S&P-500 is. De huidige K/W, op basis van gerealiseerde winsten, van deze index is 18,9 (per medio januari). Gemeten naar deze maatstaf ligt het huidige waarderingsniveau van de S&P-500 boven het historische gemiddelde van 15 (gemeten vanaf 1870). De K/W berekend aan de hand van de winsten die de 500 grootste beursgenoteerde Amerikaanse ondernemingen volgens analisten in 2014 gaan boeken, ligt met een waarde van 16,25 op een lager niveau dan de huidige K/W. Als het Amerikaanse bedrijfsleven dit jaar presteert conform de verwachting van analisten, dan lijkt de S&P-500 op dit moment goed gewaardeerd. Echter, analisten zijn volgens onderzoek van McKinsey doorgaans te optimistisch. In 2010 publiceerde McKinsey een studie over de vraag of analisten in staat zijn de winstontwikkeling van ondernemingen correct in te schatten. De belangrijkste conclusie? Analisten zijn stelselmatig te optimistisch. Over de periode 1985 tot 2010 werd de winstgroei van het Amerikaanse bedrijfsleven gemiddeld geschat op 10 tot 12%. In werkelijkheid bedroeg de groei gemiddeld ‘slechts’ 6%. Deze 6% komt overeen met de gemiddelde nominale groei van de Amerikaanse economie over deze periode. Het onderzoek toonde tevens aan dat analisten aan het begin van een jaar vaak bijzonder optimistisch zijn en in de loop van een jaar hun winstverwachting neerwaarts bijstellen. Over 2014 verwachtten analisten begin van het jaar een winstgroei van ruim 10%. Gezien de gerealiseerde winstgroei van bijna 5% over 2013, lijkt ook deze 10% te hoog. Gegeven het hierboven geschetste patroon is het niet verwonderlijk dat sommige beleggers een voorkeur hebben voor K/W’s die gebaseerd zijn op gerealiseerde winsten. Enkele beleggers gaan nog een stap verder. Benjamin Graham, de mentor van Warren Buffett, hield rekening met de bedrijfs­cyclus omdat de K/W over een jaar volgens hem voor een langetermijnbelegger een vertekend beeld kon geven. Graham gaf de voorkeur aan een K/W, berekend op basis van de huidige koers en de gemiddelde winsten die over de voorgaande tien jaar werden gerealiseerd. De indicator van Graham raakte in de vergetelheid, totdat in 2000 professor Robert Shiller deze indicator in zijn boek ‘Irrational Exeburance’ noemde. Dit boek publiceerde Shiller destijds om beleggers duidelijk te maken dat aandelenmarkten in de ontwikkelde landen exorbitant hoog gewaardeerd waren. Sindsdien staat deze indicator te boek als de ‘Shiller PE’ (of Shiller K/W). Voor zijn onderzoek naar de (afwijkende) waardering van beleggingscategorieën ontving Shiller vorig jaar de Nobelprijs van de economie. De grafiek in figuur 10 toont het huidige niveau van deze Shiller K/W. Figuur 10: Ontwikkeling Shiller K/W van de S&P-500 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1880 1900 1920 1940 1960 1980 2000 Bron: website Shiller (www.irrationalexuberance.com) De grafiek laat zien dat de ‘Shiller K/W’ de afgelopen 130 jaar schommelde tussen de 5 en 45. De grafiek toont eveneens de forse overwaardering van de aandelenmarkt in 1929 (aan de vooravond van de Grote Depressie) en in 2000. Met een huidige waarde van boven 25 lijkt de Amerikaanse S&P-500 volgens deze maatstaf te zijn overgewaardeerd. Volgens Shiller is van een zeepbel op de aandelenmarkten sprake op het moment dat de Shiller K/W het niveau van 29 bereikt. Asness (2012) onderzocht welk gemiddeld rendement (gecorrigeerd voor inflatie) de S&P-500 realiseerde in de tien jaar die volgde op een bepaalde waarneming. De resultaten van deze studie zijn terug te vinden in de tabel van figuur 11. Figuur 11: Rendement S&P-500 op basis van Shiller K/W Startwaarde K/W Laag Hoog 5,2 9,6 10,8 11,9 13,8 15,7 17,3 18,9 21,1 25,1 9,6 10,8 11,9 13,8 15,7 17,3 18,9 21,1 25,1 46,1 Rendement per jaar Gemid­ Slechtste Beste Standaard deld deviatie 10,30% 4,80% 17,50% 2,50% 10,40% 3,80% 17,00% 3,50% 10,40% 2,80% 15,10% 3,30% 9,10% 1,20% 14,30% 3,80% 8,00% -0.9% 15,10% 4,60% 5,60% -2.3% 15,10% 5,00% 5,30% -3.9% 13,80% 5,10% 3,90% -3.2% 9,90% 3,90% 0,90% -4.4% 8,30% 3,80% 0,50% -6.1% 6,30% 3,60% Bron: Asness, C. (2012), An Old Friend:The Stock Market’s Shiller P/E ALCOMPASS 6 Als aan historische gebeurtenissen een voorspellende waarde toegedicht kan worden, dan zijn de rendementsvooruitzichten van aandelen, althans volgens de tabel, weinig rooskleurig te noemen. Merk op dat de vooruitzichten voor aandelen het beste zijn indien de startwaarde van de Shiller K/W onder de 10 noteerde. Aan de vooravond van de grootste rally op de aandelenmarkten ooit (1982) bereikte deze indicator dit niveau voor het laatst. Hoewel Buffett veel beleggingsbeginselen van zijn mentor Graham heeft overgenomen, hanteert hij zelf een andere indicator om te beoordelen of aandelen aantrekkelijk gewaardeerd zijn of niet. Hij maakt gebruik van een indicator die de relatie tussen de totale marktkapitalisatie en de omvang van de Amerikaanse economie (Bruto Nationaal Product, BNP) weergeeft. Volgens Buffett dient een koopmoment zich aan op het moment dat deze indicator tussen de 70-80% noteert. De grafiek in figuur 12 toont het verloop en de huidige waarde van deze indicator. Een koopmoment (volgens de stelregel van Buffett) diende zich aan in de periode 2008 – 2009 toen deze indicator een dieptepunt van 57% bereikte. Sindsdien verdubbelde de S&P-500 ruimschoots in waarde. Figuur 12: Marktkapitalisatie Amerikaanse aandelen ten opzichte van het BNP van de Verenigde Staten De exacte hoogte van deze ERP is arbitrair omdat het verwachte rendement op aandelen zelf de resultante is van drie onzekere variabelen: de groei van de onderneming, de dividendgroei en tot slot de verwachte groei in waarderingen. Echter, door het verwachte rendement te bepalen aan de hand van verschillende waarderingsmethodieken, kan de hoogte van de ERP worden berekend. De grafiek in figuur 13 toont het verloop van de ERP van de Amerikaanse aandelenmarkt sinds 1998. Figuur 13: Ontwikkeling ERP sinds 1998 (VS) 7% 7% 6% 6% 5% 5% 4% 4% 3% 3% 2% 2% 1% 1% 98 140% 00 02 04 06 08 10 12 14 Bron: SGCAR 120% 100% De grafiek maakt duidelijk dat aandelen vanuit een relatief perspectief lange tijd aantrekkelijk gewaardeerd waren. De ERP voor Amerikaanse aandelen noteerde de afgelopen twee jaar boven het langetermijngemiddelde. Inmiddels noteert deze relatieve waarderingsmaatstaf rondom dit gemiddelde. 80% 60% 40% 20% 0% Jan-74 rendement dat naar verwachting wordt behaald door in aandelen i.p.v. risicovrije staatsleningen te beleggen. Jan-79 Jan-84 Jan-89 Jan-94 Jan-99 Jan-04 Jan-09 Jan-14 Bron: St. Louis Fed Ook de huidige waarde van 125% wijst – net als de Shiller K/W – op een overwaardering van de markt. Wellicht vraagt u zich af waarom beleggers niet besluiten hun belangen in aandelen af te bouwen, gegeven de hoge waarderingsniveaus. Immers, in het verleden (bijvoorbeeld 2000) waren markten ook overgewaardeerd, waarna financiële zwaartekracht - in de vorm van koerscorrecties - een zware wissel trok op beleggingsportefeuilles. Een motief dat door aandelenbeleggers wordt aangevoerd is dat de absolute waarderingsniveaus wellicht wijzen op een overwaardering, de relatieve waarderingsniveaus vertellen een heel ander verhaal. Een voorbeeld hiervan is de huidige risicopremie die beleggers naar verwachting ‘ontvangen’ wanneer zij besluiten aandelen i.p.v. obligaties te prefereren. Deze ‘Equity Risk Premium’ (ERP) wordt berekend als het extra Als beleggers denken dat de waardering van de aandelenmarkt de karakteristieken krijgt van een zeepbel, moeten zij zich realiseren dat hun mening gelogenstraft wordt door de hoogte van de ERP. Waar in 2000 Amerikaanse aandelen zowel absoluut (zie figuur 10 en 12) als relatief overgewaardeerd waren, zijn aandelen anno begin 2014 alleen vanuit absoluut perspectief overgewaardeerd te noemen. Dat aandelen vanuit een relatief oogpunt niet overgewaardeerd zijn, heeft vooral te maken met de hoogte van de risicovrije rente. De huidige rentes op staatsobligaties liggen op een veel lager niveau dan veertien jaar geleden. Pas wanneer de rente vanaf de huidige niveaus gaat oplopen, kan de risicopremie afnemen en daalt de relatieve aantrekkelijkheid van aandelen. Mede door de oplopende rente in de Verenigde Staten daalde de ERP in 2013 en nam de relatieve aantrekkelijkheid van aandelen af. De vraag rijst wat vanuit waarderingsperspectief belangrijker is: absolute of relatieve waarderingsniveaus? Voor een belegger die zowel in vastrentende waarden als aandelen belegt, is het begrijpelijk dat deze een relatieve voorkeur voor laatstgenoemde beleggingscategorie heeft. Immers, een oplopende ALCOMPASS 7 Een aandelenbelegger dient zich pas zorgen te maken wanneer de aandelenkoersen verder oplopen, maar de winstgroei van het bedrijfsleven achterblijft. In een dergelijke omstandigheid wordt de lucht voor beleggers ijler: de huidige K/W’s gaan dan verder omhoog. Nemen de K/W’s in 2014 verder toe, dan betekent dit een continuering van de trend uit 2013. Ook vorig jaar was namelijk sprake van een zogenoemde ‘multiple expansie’. De S&P-500 realiseerde een rendement van 32,4%, terwijl ondernemingen in deze index, zoals al gezegd, gemiddeld slechts een winstgroei van gemiddeld 4 tot 5% lieten zien. Een verdere toename van de K/W is uiteraard niet onmogelijk. Immers, eind jaren negentig noteerde deze indicator ook op veel hogere niveaus. Destijds leefde de wereld echter in de veronderstelling dat ondernemingen (dankzij de ‘nieuwe economie’) in staat waren hun winsten in een hoger dan gemiddeld (6%) tempo te laten groeien, waardoor hoge waarderingsniveaus als ‘gezond’ werden beschouwd. Niet veel later volgde voor menig belegger echter een kennismaking met het fenomeen ‘mean reversion’ (terugkeer naar het gemiddelde). Tijdens de ‘bear markt’ van 2001 - 2002 zorgden koersdalingen voor een terugkeer naar gemiddelde waarderingsniveaus. Of aandelenbeleggers opnieuw een dergelijke terugkeer naar het gemiddelde waarderingsniveau staat te wachten, valt te bezien. De huidige K/W’s kunnen immers ook dalen indien aandelenmarkten in 2014 zijwaarts bewegen en bedrijfswinsten sneller dan verwacht groeien. Bij een dergelijke ontwikkeling kan de overwaardering van aandelen eveneens afnemen. Bedrijfswinsten kunnen groeien wanneer omzetten en/of winstmarges verder verbeteren. Als gevolg van de verder 12% 11% 10% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 1947 1952 1957 1962 1967 1972 1977 1982 1987 1992 1997 2002 2007 Afgaande op het historisch verloop en de huidige waarde (9,7%) van de gemiddelde winstmarge in de grafiek van figuur 14, lijkt deze ruimte beperkt te zijn. Is daarmee de ‘gereedschapskist‘ van het Amerikaanse bedrijfsleven uitgeput? Zeer zeker niet! Met wat ‘financieel ingenieurswerk’ kan de winst van het bedrijfsleven vrij eenvoudig worden opgeschroefd. In het huidige optimistische beleggingsklimaat zijn ondernemingen vrij gemakkelijk in staat om nieuw schuldpapier uit te geven. Hierop hoeft veelal slechts een historisch lage rentevergoeding te worden betaald. Met de opbrengst van deze leningen (credits en high yield obligaties) worden vervolgens op grote schaal aandelen teruggekocht, waardoor de winst per aandeel stijgt. Figuur 15: Aangekondigde aandeleninkoop 700 600 500 400 300 200 100 0 05 06 07 08 09 10 11 ■ Aandelen inkoop overige ondernemingen ■ Aandelen inkoop ondernemingen VS 12 13 Bron: Thomson Reuters Datastream, ING IM Figuur 14: Ontwikkeling winstmarge Amerikaans bedrijfsleven Bron: St. Louis Fred aantrekkende wereldwijde groei lijkt de omzetgroei van het Amerikaanse bedrijfsleven te kunnen stijgen van ongeveer 2-3% in 2013 naar 4% in 2014. Verder oplopende winst­ marges kunnen de winstgroei verder omhoog brengen. Maar is er ruimte voor een toename van de winstmarges? miljard rente mag de relatieve aantrekkelijkheid van aandelen misschien onder druk zetten (een dalende ERP), zolang de groei van de bedrijfswinsten op peil blijft hoeft deze rentestijging geen negatieve impact te hebben op aandelenkoersen. Daarentegen heeft een rentestijging ontegenzeggelijk een negatieve impact op obligatiekoersen! Tast een eventuele rentestijging de winstgevendheid van het bedrijfsleven aan, dan is de kans dat een aandelenbelegger ‘natte voeten’ krijgt echter wel aanwezig. 2012 De uitgifte van extra bedrijfsobligaties doet de kwaliteit van de balans wellicht wat verslechteren, maar zolang de rente die op deze leningen betaald moet worden laag blijft, is de aandelenbelegger beter af. De niveaus van zowel de rente als de lage spreads (renteverschil tussen een bedrijfslening en een risicovrije lening) maken dergelijke ‘debt for equity’ transacties tot een haast favoriete bezigheid van ‘corporate America’. De grafiek in figuur 15 toont dat een dergelijke bezigheid in 2013 even populair was in 2007. Ogenschijnlijk is het prettig voor aandeelhouders wanneer bestuurders van ondernemingen door aandeleninkoop de winst per aandeel opschroeven. Echter, het feit dat deze bestuurders besluiten eigen aandelen terug te kopen (of veel dividenden uit keren) is in een bepaald opzicht ook een teken van armoede. ALCOMPASS 8 Besluit het bedrijfsleven namelijk geld terug te geven aan haar aandeelhouders, dan kan dit erop wijzen dat men onvoldoende mogelijkheden ziet om de eigen winstgevendheid structureel uit te breiden middels het doen van investeringen. Daarnaast leert de ervaring dat bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen hun aandelen dikwijls terugkopen wanneer deze niet langer goedkoop te noemen zijn. Ook de afgelopen jaren droeg aandeleninkoop in belangrijke mate bij aan de winstgroei van beursgenoteerde ondernemingen. Om ervoor te zorgen dat 2014 een rendabel aandelenjaar wordt is het dan ook van belang dat de winstgroei een meer fundamenteel karakter krijgt en gedreven wordt door een verder aantrekkende omzetgroei. Getuige de hoge waarderingsniveaus (K/W’s), lijken beleggers een voorschot te hebben genomen op de verwachte winstgroei. Indien het Amerikaanse bedrijfsleven er niet in slaagt deze verwachtingen waar te maken - terwijl aandelenkoersen verder oplopen - dan zouden de contouren van een zeepbel zichtbaar kunnen worden. Overigens zou het Amerikaanse bedrijfsleven naar onze mening dit jaar wel in staat moeten zijn om de winsten aanzienlijk (+10%) te laten groeien. Veel economische indicatoren hebben het afgelopen kwartaal veelal waardes laten zien die soms ver boven de gepeilde consensus van economen lagen. Ofwel: de Amerikaanse economie lijkt het afgelopen kwartaal sneller aan te trekken dan economen hadden verwacht. Wij zijn dan ook positief voor de groei­ vooruitzichten van Amerika. Voor 2014 gaan wij uit van een economische groei van 2,9%, gevolgd door 3,1% groei in 2015. Daarmee liggen de verwachte groeiniveaus hoger dan de in 2013 gerealiseerde groei van circa 1,9%. Wel is een ordentelijke terugtrekking (tapering) door de Fed uit de obligatiemarkt een belangrijke voorwaarde voor het realiseren van onze groeiramingen. Europa: positieve feedback loop Ook het afgelopen kwartaal profiteerde Europa volop van de effecten van Draghi’s verbale bazooka. Sinds de zomer van 2012, toen Draghi de inmiddels befaamde woorden ‘Whatever it takes’ uitsprak, zijn beleggers weer bereid risicovolle beleggingstitels in Europa aan te houden. Illustratief hiervoor is de ontwikkeling van de spreads op perifere staatsobligaties. De grafiek in figuur 16 toont dat deze spreads afgelopen kwartaal verder zijn gedaald tot het laagste niveau in vier jaar tijd. Met de woorden van Draghi heeft Europa tijd gekocht om te werken aan een verdere economische integratie, onder meer in de vorm van een bankunie. Hoewel deze processen voor sommige commentatoren niet snel genoeg verlopen, lijken beleidsmakers zich wel te realiseren dat gestaag doorwerken aan een verdere economische eenwording het enige redmiddel voor de Eurozone is. Door de rust die Draghi heeft gebracht op de kapitaalmarkten, lijkt de economie voorzichtig in een positieve spiraal terecht te zijn gekomen. Beleggers alloceren weer geld naar de landen Figuur 16: Ontwikkeling spreads staatsobligaties periferie Eurozone (versus Duitsland) 6,0 5,5 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 2012 2013 ■ Voor BBP gewogen risicopremie van de landen Spanje, Italië, Portugal en Ierland Bron: Thomson Reuters Datastream, ING IM uit de periferie en het consumentenvertrouwen zit in de lift. Een betere ontwikkeling van huizenprijzen en een langzame daling van de werkloosheid (in sommige landen) wakkeren daarbij het optimisme onder consumenten en producenten aan. Als deze spiraal het komende kwartaal aanhoudt, zal dat bijdragen aan positievere verwachtingen over de inflatie. Zou de groei opnieuw tegenvallen, dan zal de roep van de markt om aanvullende monetaire stimuleringsmaatregelen te nemen ongetwijfeld groter worden. In verband met argwaan van een aantal landen (Duitsland, Nederland) tegenover verdere verruiming zal de President van de ECB, Mario Draghi, diplomatiek moeten opereren. Terughoudendheid van de ECB (bij vergelijking met het beleid van de Fed) en onzekerheid over het beleid van de centrale bank dragen eraan bij dat onze groeivooruitzichten voor de Eurozone lager zijn dan voor de VS. Wij houden rekening met een economische groei van 1,3% in 2014 en 1,5% in 2015. De werkloosheid zien we slechts zeer langzaam afnemen. Waar de werkloosheid in de Eurozone momenteel 12,2% bedraagt, verwachten wij volgend jaar een werkloosheids­ niveau van 12,0%. De naar verwachting trage daling van de werkloosheid is mede het gevolg van de wijze waarop de zuidelijke landen hun economische problemen moeten adresseren. Waar deze landen vóór de komst van de euro hun munten konden laten devalueren, om zo door middel van een stijging van de export de economie te stimuleren, kunnen zij nu enkel door het verlagen van de lonen hun concurrentiepositie verbeteren. Dat drukt uiteraard de binnenlandse groei, zeker als dat gepaard gaat met hoge werkloosheid. Een lichtpuntje is dat deze strategie het afgelopen halfjaar wel heeft bijgedragen aan economisch herstel in Spanje. Een ander lichtpuntje: hoewel het herstel traag is bieden Europese aandelen beleggers wel kansen. Zo bedraagt de ERP voor Europese aandelen 5,5% tegen 3,8% in de VS. ALCOMPASS 9 Japan: beleid rust op drie pijlen Het beleggingsjaar 2013 stond zeker niet alleen in het teken van tapering, maar ook in het teken van het ‘drie-pijlen-beleid’ in Japan (ruim monetair beleid, ruim begrotingsbeleid, structurele hervormingen). Dit beleid, door premier Abe in gang gezet om het land uit een periode van structurele prijsdalingen (deflatie) te laten herrijzen, lijkt zijn eerste vruchten af te werpen. In het afgelopen kwartaal continueerde de reeks positieve macroeconomische data. Daarnaast lijkt ook in het bedrijfsleven een positief momentum te zijn ontstaan. Door de depreciatie van de Japanse Yen trekt de omzet van het bedrijfsleven naar verwachting ruim 17% in 2014 aan. Hoewel de indicatoren bemoedigend zijn, volgt de lakmoesproef van Abe’s beleid in April. Om het tekort van de overheid niet te ver te laten oplopen krijgt Japan op 1 april te maken met een Btw-verhoging (van 5% naar 8%). Al lijkt de hoogte van de Btw – in vergelijking met Nederland – laag, een dergelijke verhoging kan een negatieve impact hebben van mogelijk 2% op de groei van de Japanse economie. Om tegenwicht te bieden aan vraaguitval als gevolg van de belastingverhoging heeft Abe aangekondigd een fiscaal stimuleringspakket van ruim 6 triljoen Yen achter de hand te hebben. Wij juichen de aanpak van Abe toe en hebben al een lange tijd een overweging op Japanse aandelen. Vanuit waarderingsperspectief zijn Japanse aandelen met een ERP van 5,3% nog altijd aantrekkelijk. Echter, het tot leven wekken van een economische ‘zombie’ (Japan) is niet zonder gevaar. Mislukt het beleid van Abe – bijvoorbeeld door een externe economische schok – dan zou het land weer kunnen terugvallen naar deflatie. Mocht een dergelijke omstandigheid zich voordoen, dan zou een grootschalig stimuleringsbeleid naar onze mening aangewezen zijn. Gegeven de daadkracht van Abe tot op heden, gaan wij ervan uit dat hij in zo’n situatie niet zal aarzelen om dan – samen met de Bank van Japan - tot een dergelijk stimuleringsbeleid te besluiten. Vooralsnog houden wij vast aan onze groeiverwachting van 2,1% economische groei in 2014. Opkomende Markten: Focus op China Aandelenbeleggers in Opkomende Markten hebben het slechtste beleggingsjaar sinds 1998 achter de rug. 1998 was het jaar van de Aziëcrisis. Jarenlang werden deze markten gezien als ‘beloofd land’ voor beleggers. Het afgelopen jaar zagen zij zich echter geconfronteerd met de realiteit dat het pad naar een dergelijk land de nodige hindernissen kent. Een belangrijk probleem voor veel van deze landen is hun afhankelijkheid van ontwikkelde landen als financieringsbron en afzetmarkt. De ‘TaperTalk’ van Ben Bernanke vormde in mei het startsein van de exodus aan beleggingsgeld uit de opkomende wereld richting de ontwikkelde landen. Dit zorgde voor oplopende renteniveaus in de regio. Sindsdien leven beleggers in onmin met de opkomende wereld. Het vooruitzicht van aanhoudende tapering in 2014 draagt eraan bij dat opkomende aandelenmarkten nog enige tijd zouden kunnen achterblijven. Wellicht het grootste ‘zorgenkind’ voor aandelenbeleggers in Opkomende Markten is China. Dit land probeert door het geleidelijk omarmen van de markteconomie haar inwoners meer welvaart te brengen. Ogenschijnlijk lijkt het land hier uitermate succesvol in te zijn. Waar China drie decennia geleden nog voedselhulp van de VN kreeg, heeft het land inmiddels Japan van de troon gestoten en is het – na de VS – de grootste economie ter wereld. Het groeien van haar economie gaat China echter steeds minder gemakkelijk af. Bovendien neemt de afhankelijkheid van krediet toe. De totale schuldratio van China (ten opzichte van het Bruto Nationaal Product, BNP) is in vijf jaar tijd gestegen van 125% naar 215%. Vooral de toename van schuld bij de lokale overheden is ongekend. In minder dan twee jaar verdubbelde de schuld van deze lagere overheden van 1,5 biljoen dollar tot ruim 3 biljoen dollar. Niet alleen de Chinese overheid is afhankelijk geworden van schuld, ook Chinese (een-kind) gezinnen steken zich in toenemende mate in de schulden. Volgens officiële overheidscijfers bedraagt de private schuld van China ruim 139% van het BNP. Dit niveau ligt boven het niveau dat de OESO heeft gesteld voor ontwikkelde landen (90%) en ver boven het niveau van andere Opkomende Markten. Het aangaan van schuld kan de groei van de economie uiteraard ten goede komen, maar dat hoeft niet. Waar in 2007 één extra geleende Yuan nog zorgde voor een extra groei van 0,85 Yuan, bedraagt de huidige meeropbrengst volgens kredietbeoordelaar Fitch slechts 0,15 Yuan. Daarbij komt dat een zo snelle toename van de schuld niet zonder risico is. Ook in Japan bouwde de private schuldenberg zich snel op in de jaren tot 1990, het jaar waarin de zeepbel op de aandelen- en vastgoedmarkt werd doorgeprikt. Ook Koreanen kunnen over de gevolgen van een dergelijke kredietexpansie meepraten: de Azië crisis in 1998 maakte een einde aan een razendsnelle schuldexpansie in Korea. En tot slot: de komst van de ‘subprime’ crisis maakte een einde aan forse schuldexpansie bij Amerikaanse huishoudens. De omvang van de totale hoeveelheid (24 biljoen dollar) Chinese schuld (particulier en publiek) is groter dan de schuldenberg van de VS en Japan samen. Een voordeel voor China zou kunnen zijn dat het land een centraal geleide economie heeft. De Chinese overheid is eigenaar van het totale Chinese bankensysteem. Hierdoor zou zij wellicht snel kunnen ingrijpen indien zij dat nodig acht. Intussen heeft het Volkscongres ingezien dat een economische groei die meer gedreven is door binnenlandse vraag wellicht het enige antwoord is op de huidige schuldproblematiek. Het in december gehouden ‘Derde Plenum’ voorziet in een groot scala aan hervormingen. Deze zijn erop gericht de groei van de Chinese economie meer te relateren aan productiviteitsgroei en minder aan krediet. ALCOMPASS 10 Modelportefeuille De modelportefeuille heeft gedurende heel 2013 een gematigde ‘risk on’ positionering gehad. De positionering van de strategische rentehedge (mate van renteafdekking) was in bijna het gehele eerste halfjaar onderwogen. Door deze positionering, die in juni 2012 werd ingenomen, hebben wij binnen onze modelportefeuille kunnen profiteren van de gematigd oplopende rentecurve. Eind mei waren wij de mening toegedaan dat de rente op middellange termijn (zes maanden tot twee jaar) weinig opwaarts potentieel had. Daarom werd deze tactische positionering (met winst) gesloten. Aandelen waren vrijwel het gehele jaar overwogen ten koste van de laag renderende staatsobligaties. Hoewel de vooruitzichten voor aandelen aan het begin van 2013 gematigd positief waren (wij gingen uit van een rendement van maximaal 10% in 2013 voor wereldwijde aandelen), hebben wij wel nuances aangebracht bij de positionering over de verschillende regio’s. Vanaf het late voorjaar is de positionering in de Opkomende Markten teruggebracht tot een onderwogen positionering. Ook de categorie beursgenoteerd vastgoed heeft geruime tijd een overwogen positionering gehad in onze modelportefeuille. Hoewel wij tevreden zijn met de opbrengst van onze tactische positionering (een rendement van 97 basispunten), zijn wij - achteraf gezien- wellicht wat te voorzichtig geweest met onze positionering op de risicovolle beleggingscategorieën. Echter, gegeven de grote uitdagingen waarvoor de wereld­ economie zich in 2013 gesteld zag (tapering, schuldplafond, ‘US government shutdown’, zwakte in Europa) voelden wij ons lange tijd comfortabel met deze gematigde ‘risk on’ positionering. Ook het jaar 2014 zijn wij gestart met een ‘risk on’ positionering waarbij de tactische positionering van de rentehedge neutraal is en staatsobligaties onderwogen zijn ten faveure van aandelen in de ontwikkelde regio’s (Europa, VS en Japan). Aandelen van de Opkomende Landen alsmede het schuld­ papier van deze landen (in harde valuta) verdienen wat ons betreft een onderwogen positionering in de beleggingsportefeuille. Matchingportefeuille Renteafdekking neutraal Staatsobligaties onderwogen Bedrijfsobligaties (credits) neutraal Inflation Linked Bonds neutraal Hoewel de rente vanaf mei 2013 geleidelijk is opgelopen, verwachten wij niet dat deze opgaande beweging zal doorzetten. Herhaaldelijk heeft de ECB aangegeven de beleidsrente nog lang op een laag niveau te houden. Wij verwachten dat de rente het komende jaar binnen een zijwaartse trend zal blijven bewegen. Pas bij duidelijke signalen van een sterk aantrekkende Europese groei is een verlaging van de rente hedge opportuun. Gegeven de lage niveaus en het door ons verwachte verloop van de rente (zijwaarts) zijn onze verwachtingen van deze beleggingscategorie niet hoog­ gespannen te noemen. Door het positieve beleggingssentiment en de ‘rallies’ in risicogedreven beleggingscategorieën zijn de spreads op bedrijfsobligaties gedaald tot weinig aantrekkelijke niveaus. Vooralsnog lage inflatieverwachtingen maakt dat deze beleggingscategorie op weinig enthousiasme van ons kan rekenen. ALCOMPASS 11 Returnportefeuille Schuldpapier opkomende landen (lokale valuta) De oplopende rente in de VS maakt deze categorie vatbaar voor (grote) valutaschommelingen. neutraal Schuldpapier opkomende landen (harde valuta) onderwogen Obligaties High Yield neutraal Aandelen Europa overwogen Aandelen Japan overwogen Aandelen Verenigde Staten overwogen Aandelen Azië-Pacific neutraal Aandelen Opkomende Landen onderwogen Beursgenoteerd Vastgoed neutraal Grondstoffen neutraal De start van tapering door de Fed kan de rente op obligaties van van opkomende landen verder onder druk zetten. Hoewel het faillissementsrisico op deze obligaties nog relatief laag is, biedt de huidige (relatief lage) rentevergoeding onvoldoende compensatie voor de inherente risico’s die aan het beleggen in deze categorie verbonden zijn. Europese aandelen zijn vooral ten opzichte van Amerikaanse aandelen aantrekkelijk gewaardeerd. De trage groeidynamiek van de Eurozone tempert echter onze motivatie om deze categorie een sterke overweging te geven. De revitalisering van de Japanse economie en bedrijfsleven lijkt langzaam maar zeker op gang te komen. Gegeven de relatief lage waardering van Japanse aandelen alsmede de groeivooruitzichten van het Japanse bedrijfsleven verkiezen wij een overwogen positionering. Het afbouwen van de monetaire verruimingsoperaties (QE-III) kan gezien worden als een teken van de onderliggende kracht van de Amerikaanse economie. Wel dient opgemerkt te worden dat Amerikaanse aandelen niet langer als goedkoop beschouwd kunnen worden. Alleen een stijging van de bedrijfswinsten kan huidige waarderingsniveaus rechtvaardigen. Waarderingsniveaus en aanhoudende onzekerheid rondom de economische groei in China weerhouden ons voorlopig van het innemen van overwogen positionering De fundamentele uitdagingen die de economieën van Opkomende Landen zich gesteld zien, maakt dat wij een onderwogen positionering voor deze categorie prefereren. Het vooruitzicht van op middellange termijn oplopende renteniveaus doet de relatieve aantrekkelijk­heid van vastgoed aandelen afnemen. Derhalve verkiezen wij een neutrale tactische positionering. Grondstoffen ondervinden al meerdere kwartalen achtereen de gevolgen van een afkoelende Chinese economie. ALCOMPASS 12 Disclaimer De informatie in dit document is uitsluitend opgesteld ter informatie en is geen aanbod noch een uitnodiging om effecten of een beleggingsinstrument te kopen of verkopen of om deel te nemen in een handelsstrategie. Deze publicatie is uitsluitend bedoeld voor professionele beleggers. Hoewel de inhoud van dit document met de meeste zorg is samengesteld en gebaseerd is op betrouwbare informatiebronnen, wordt ten aanzien van de volledigheid of juistheid ervan, uitdrukkelijk of stilzwijgend, geen enkele aansprakelijkheid aanvaard, garantie of verklaring gegeven. De informatie in dit document kan zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. ING Investment Management (Europe) B.V., noch enig andere vennootschap of onderdeel dat behoort tot ING Groep, noch een van haar functionarissen, haar directeuren of werknemers aanvaarden enige aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid met betrekking tot de hierin opgenomen informatie of mogelijke aanbevelingen. Geen aansprakelijkheid zal worden aanvaard voor schade die door de lezers wordt geleden als het gevolg van het gebruik van of het zich baseren op dit document. Het is niet toegestaan dit document te vermenigvuldigen, door te sturen, te distribueren, te verspreiden of tegen vergoeding beschikbaar te stellen aan derden, zonder de voorafgaande uitdrukkelijke, schriftelijke, toestemming. De waarde van uw belegging kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst. Op deze disclaimer is Nederlands recht van toepassing. ALCOMPASS 13