Bewijzen met driehoeken. 1. Gegeven is een driehoek ABC waarin de bissectrice AD van hoek A is getekend. Door B is een lijn BE getekend die evenwijdig is aan die bissectrice. E is het snijpunt van die evenwijdige lijn met het verlengde van zijde AC. Toon aan dat EA = BA. 2. In driehoek ABC delen de lijnen CD en BE de hoeken bij C en B doormidden. F is een punt op het verlengde van CD zodat BCD = DBF. Toon aan dat dan geldt SF = BF 3. Van een gelijkbenige driehoek ABC is A de top en BC de basis. AD deelt hoek A doormidden. P is een willekeurig punt op AD. BP en CP snijden de andere zijden van de driehoek in de punten Q en R. Toon aan dat RC = QB. 4. Op een cirkel liggen twee vaste punten A en B en een bewegend punt C. Het gemeenschappelijke punt van de bissectrices (deellijnen) van driehoek ABC is P; dit punt noemen we het bissectricepunt van de driehoek. ACB noemen we . Er geldt: APB = 90º + 1/2 Bewijs dit.