1. Proefexamen 1 B-VCA 1. Wat is het doel van de milieuwetgeving? a. Het beschermen van de mens en het milieu tegen gevaarlijke stoffen. b. Het regelen van de productie van gevaarlijke stoffen. c. Aangeven op welke wijze gevaarlijke stoffen mogen worden opgeslagen. 2. Wat is de taak van de arbeidsinspectie? a. Overleg voeren met werkgevers over werkzaamheden met hoge risico’s en adviseren over de te nemen maatregelen. b. Naleving van de CAO en de afspraken in het plan van aanpak controleren. c. Naleving van de V&G Wetgeving en de arbeidstijdenwet controleren. 3. Welke factor is bepalend voor de risico’s van het werk? a. De werkplek. b. Het veiligheids- en gezondheidsplan. c. Het toezicht door de opdrachtgever. 4. Wat is het doel van de Taak Risico Analyse (TRA)? a. Voorbereiden van een geode uitvoering van het werk. b. Uitschakelen van alle risico’s c. Beheersen van de risico’s van het werk. 5. Waar moet je bijna ongevallen melden? a. Bij de direct leidinggevende. b. Bij de veiligheidscoördinator. c. Bij de afdeling personeelszaken. 6. Wat is een voorbeeld van veilig gedrag op de werkplek? a. Altijd gehoorbescherming dragen. b. Nooit gebruik maken van gevaarlijke stoffen. c. Anderen aanspreken op onveilige handelingen. 7. Wat is een belangrijke maatregel om verstappen te voorkomen? a. Een afscheiding moet een CE-markering hebben. b. De werkplek moet ordelijk en netjes zijn. c. De werkvloer mag niet te vaak schoon worden gemaakt. 8. Wat moet een werknemer doen als een beveiliging het werktempo nadelig beïnvloedt? a. De beveiliging niet verwijderen en op de juiste wijze gebruiken. b. De beveiliging zelf tijdelijk buiten werking stellen. c. De beveiliging door de technische dienst laten verwijderen. 9. Welke kleuren worden gebruikt op borden voor brandbestrijdingsmiddelen? a. zwart pictogram op een gele achtergrond. b. Wit pictogram op een rode achtergrond. c. Wit pictogram op een groene achtergrond. 10. Wat is de belangrijkste maatregel om ongevallen met elektriciteit te voorkomen? a. Aan collega’s bekend te maken waar je gaat werken. b. Buiten spanning stellen van de elektrische voeding. c. De werkzaamheden met zijn tweeën uitvoeren. 11. Wat is een van de doelen van een werkvergunning? a. De arbodienst kan bepalen of de betrokken werknemers gekeurd dienen te worden. b. De arbeidsinspectie kan controleren welke werkzaamheden worden uitgevoerd. c. Alle betrokkenen bij het werk moeten overleggen over een veilige uitvoering. 12. Wat moet je doen als je dit symbool op een blauw bord ziet? a. De valbeveiliging gereed houden. b. De valbeveiliging verplicht dragen. c. Oppassen voor vallende voorwerpen. 13. Wat staat onder andere in het bedrijfsnoodplan vermeld? a. Welke stoffen en processen op het terrein voor een noodsituatie kunnen zorgen. b. De fasering bij bestrijding van noodsituaties. c. Wanneer de evacuatieoefening wordt gehouden. 14. Gevaarlijke stoffen worden in categorieën ingedeeld. Welke categorieën zijn dat onder andere? a. Explosief – licht/zeer licht ontvlambaar – schadelijk. b. Schadelijk – kankerverwekkend – verstikkend. c. Brandbaar – bijtend – onschuldig. 15. Hoe kan blootstelling aan giftige stoffen worden beperkt? a. Door een andere, niet giftige stof te gebruiken. b. Door de medewerkers te trainen in het werken met giftige stoffen. c. Door altijd dezelfde persoon met de giftige stof te laten werken. 16. Op het etiket van een stof staat dit plaatje. Wat betekent dit plaatje? a. Explosieve stoffen. b. Instabiele stoffen. c. Ontvlambare stoffen. 17. Een leiding lekt. Wat is het gevolg als een stof vrijkomt met dit pictogram? a. Verstikkingsgevaar. b. Brandgevaar. c. Gevaar voor het milieu. 18. Welke blusstof gebruik je bij een gasbrand? a. Bluspoeder. b. Water. c. Blusschuim. 19. Wat is een belangrijk nadeel van het blussen met gasvormige blusstoffen, zoals koolstofdioxide? a. De onverbruikte blusgassen zijn schadelijk voor het milieu. b. De zuurstofverdringing kan ook verstikkend voor de mensen in de directe omgeving werken. c. Door het blussen koelt de omgevingslucht zeer sterk af. 20. Waarvoor waarschuwt dit bord? a. Voor een explosief mengsel. b. Voor een explosieve stof. c. Voor een explosiegevaarlijk gebied. 21. Wat is het risico bij het werken met vast opgestelde slijpmachines? a. Door het lage toerental kan de steen van de as raken. b. De slijpsteen kan uit elkaar vliegen. c. De slijpsteen kan in het materiaal happen. 22. Mag dubbel geïsoleerd handgereedschap worden geaard? a. Ja, dit mag. b. Nee, dit mag niet. c. Dit mag alleen met toestemming van de werkgever. 23. Welke regel geldt onder andere voor een hijskraan? a. Een hijskraan moet voorzien zijn van KEMA-keur. b. Een hijskraan mag niet hoger zijn dan 23 meter. c. Een hijskraan moet zijn voorzien van CE-markering. 1 © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-15 Basisveiligheid (B)-VCA 24. Welke weersomstandigheid kan grote invloed hebben op het werken met een hijskraan? a. Hoge luchtvochtigheid. b. Hoge temperatuur. c. Hoge windsnelheid. 25. Welke regel geldt er bij het gebruik van een takel? a. Een takel mag nooit worden overbelast. b. Een takel mag alleen in verticale positie worden belast. c. De haak moet altijd op de punt worden belast. 26. Wat is een risico bij het gebruik van een vorkheftruck? a. Het aanrijden van personen. b. Vervuiling van de last. c. Gehoorschade voor de omstanders. 27. Hoe moet een acetyleenfles zijn geplaatst tijdens het lassen? a. De fles moet ten minste onder een hoek van 30graden met de vloer liggen. b. De fles mag op de grond gelegd worden. c. De fles moet altijd rechtop staan. 28. Tijdens sloopwerkzaamheden wordt asbest aangetroffen. Het asbest mag alleen zelf worden verwijderd als dat kan met eenvoudige handelingen. Hierbij mogen geen stof of vezels vrijkomen. Welke specifieke veiligheidsmaatregel moet dan onder andere worden getroffen? a. Het gebruiken van een P1 stoffilter. b. Het gebruiken van een stortkoker. c. Het dragen van een wegwerpoverall. 29. Wat is de beste veiligheidsvoorziening bij een vloeropening? a. Rondom de vloeropening moeten voldoende waarschuwingsborden worden geplaatst. b. De vloeropening moet afgedekt worden met materiaal dat zware lasten kan dragen. c. De vloeropening moet goed verlicht worden. 30. Je bent bezig met graafwerkzaamheden. Wanneer graaf je zorgvuldig? a. Als je proefsleuven graaft. b. Als je een getande graafbak gebruikt. b. Als je op aanwijzingen van de arbeidsinspectie graaft. 31. Wat is verplicht bij het werken met een werkbak? a. Iedereen in de werkbak moet in het bezit zijn van een portofoon. b. Iedereen in de werkbak moet een harnasgordel dragen die aan de werkbak vastzit. c. De werkbak moet zijn opgehangen aan een ketting of staalkabel. 32. Welke extra maatregel moet je in besloten ruimtes nemen als je zuurstof- en gasflessen gaat gebruiken? a. Vooraf de gasslangen controleren op lekkage. b. De gasflessen in de besloten ruimte borgen tegen omvallen. c. De gasdrukreduceer lager zetten dan gebruikelijk. 33. De huid heeft een elektrische weerstand. Waardoor wordt deze elektrische weerstand minder? a. Door de huidskleur. b. Door transpiratie. c. Door ouderdom. 34. Waarom wordt bij elektrische geleiders isolatie gebruikt? a. Om beschadigingen te voorkomen. b. Om de gevolgen van kortsluiting te beperken. c. Om aanraking met elektriciteit te voorkomen. 2 © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-15 Basisveiligheid (B)-VCA 35. Wat is het risico van statische elektriciteit? a. Statische elektriciteit kent nagenoeg geen risico’s. b. Statische elektriciteit kan leiden tot een vonkoverslag en dit kan eventueel een explosie veroorzaken. c. Statische elektriciteit kan niet-geleidend materiaal doen ontbranden. 36. Wat is belangrijk bij het optillen van een voorwerp dat op de grond staat? a. Dat je na het oppakken het voorwerp zijwaarts kunt draaien. b. Dat je voeten zoveel mogelijk gespreid staan. c. Dat je tilt met rechte rug en gebogen knieën. 37. Wat moet je met je persoonlijke beschermingsmiddel (PBM) doen? a. Je naam erop laten zetten. b. Na ieder gebruik door een deskundige laten controleren. c. Na gebruik netjes opslaan. 38. Wanneer moet je een ruimzichtbril dragen? a. Bij het slijpen, hakken en boren. b. Bij het autogeen lassen. c. Bij het aan-en afkoppelen van productslangen. 39. Waartegen kunnen handschoenen geen bescherming bieden? a. Kou of hitte. b. Draaiende delen. c. Gevaarlijke stoffen. 40. Wat is een gebruiksregel voor beschermende kleding? a. Kleding één keer per jaar vervangen. b. Kapotte kleding direct op eigen kosten vervangen. c. Kapotte kleding direct repareren of vervangen. 2. Proefexamen 2 B-VCA 1. Wat betekent de CE-markering op machines? a. Dat het product aan de minimale Europese veiligheidseisen voldoet. b. Dat het product alleen in Europese landen mag worden gebruikt. c. Dat het product in Europa geen periodiek onderhoud nodig heeft. 2. Wat mag de arbeidsinspectie doen? a. Een plan van aanpak afkeuren. b. Een werkvergunning ondertekenen. c. Het werk voor enkele uren stilleggen. 3. Welke factor is bepalend voor de risico’s van het werk? a. De werkplek. b. Het toezicht door de opdrachtgever. c. Het veiligheids- en gezondheidsplan. 4. Wat is het doel van de Taak Risico Analyse (TRA)? a. Het inventariseren, analyseren en evalueren van de risico’s. b. Het inventariseren en verbergen van de risico’s. c. Het wegnemen en uitsluiten van de risico’s. 5. Waar moet je een ongeval zonder ernstig letsel melden? a. Bij de arbeidsinspectie. b. Bij de bedrijfshulpverlening. c. Bij de directe chef. 3 © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-15 Basisveiligheid (B)-VCA 6. Hoe kun je medewerkers stimuleren om veilig te werken? a. Door de toegang tot de werkplek te verbeteren. b. Door persoonlijke beschermingsmiddelen periodiek te controleren. c. Door hen te laten zorgen voor een opgeruimde werkplek. 7. Wat zijn veiligheidsrisico’s bij het lopen over een niet-egale of gladde ondergrond? a. Struikelen en uitglijden. b. Tijdverlies en ergernis. c. Vermoeidheid en verstappen. 8. Welke verplichting heeft de werknemer volgens de Arbowet? a. Het ontwikkelen van arbobeleid. b. Het organiseren van voorlichting en onderricht. c. Persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste manier gebruiken. 9. Wanneer is voor een werknemer het risico het grootst? a. Als hij het werk al heel lang op dezelfde manier doet. b. Als hij geen medische keuring heeft gehad voordat hij op de bouwplaats komt. c. Als hij te weinig voorlichting heeft gehad over de risico’s van de werkzaamheden. 10. In welke situatie gebruik je een steekflens? a. Bij het controleren van de inhoud van een tank via een monsterpunt. b. Bij het transport van nieuwe leidingen om inwendige vervuiling tegen te gaan. c. Bij het werken in een besloten ruimte voor het afsluiten van de toevoerleiding(en). 11. Wat moet er in een werkvergunning staan? a. Wie de projectleider van de uitvoerende firma is. b. Wie de verantwoordelijke veiligheidsfunctionaris op de werkplek is. c. Wie verantwoordelijk is voor het nemen van de veiligheidsmaatregelen. 12. Wat zijn de kleuren van een waarschuwingsbord? a. Geel met zwarte rand en zwart symbool. b. Rood met wit symbool. c. Blauw met wit symbool. 13. Wat staat onder andere in het bedrijfsnoodplan vermeld? a. De fasering bij bestrijding van noodsituaties. b. Wanneer de evacuatieoefening wordt gehouden. c. Welke stoffen en processen op het terrein voor een noodsituatie kunnen zorgen. 14. Wat is het risico voor de mens van schadelijke en irriterende stoffen? a. De verpakking waarin zich de stoffen bevinden wordt snel aangetast. b. Je wordt ziek als ze in het lichaam of op de huid terechtkomen. c. Ze zijn licht ontvlambaar. 15. Welke maatregel kan aan de bron genomen worden om blootstelling aan gevaarlijke stoffen te voorkomen? a. De werknemers opleiden of trainen. b. Grondstoffen in tabletvorm gebruiken in plaats van in poedervorm. c. Het laten dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen. 16. op het etiket van een stof staat dit plaatje. Wat betekent dit plaatje? a. Deze stof is bijtend. b. Deze stof is corrosief. c. Deze stof is oxiderend. 17. Welke stof is giftig? a. Benzeen. b. Stikstof. c. Waterstof. 4 © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-15 Basisveiligheid (B)-VCA 18. Welke drie elementen zijn nodig voor het ontstaan van een brand? a. Brandbare stof, zuurstof en vlampunt. b. Brandbare stof, zuurstof en mengverhouding. c. Brandbare stof, zuurstof en ontstekingsenergie. 19. Wat is het belangrijkste bij de behandeling van uitwendige brandwonden? a. Direct minstens 15 minuten koelen met water. b. Direct verbinden met compressen. c. Direct 5 minuten koelen, afdrogen en verbinden. 20. Waarvoor waarschuwt dit bord? a. Voor een explosief mengsel. b. Voor een explosiegevaarlijk gebied. c. Voor een explosieve stof. 21. Je werkt met een vast opgestelde slijpmachine. Wat moet je altijd afschermen? a. De aan/uit-schakelaar van de machine. b. De leunspaan. c. De zijkanten van de stenen. 22. Aan welke eis moet de steel van de hamer voldoen zodat je er veilig mee kunt werken? a. De steel moet gemaakt zijn van kunststof en moet geïsoleerd zijn. b. De steel moet schoon zijn en een andere kleur hebben dan de kop van de hamer. c. De steel moet stevig en geborgd vastzitten aan de kop van de hamer. 23. Wanneer moet een hijsband worden afgekeurd? a. Als deze begint te verkleuren. b. Als deze ouder is dan 2 jaar. c. Als het label onleesbaar is. 24. Wat is een veiligheidsmaatregel bij het werken met hijskettingen? a. De ketting niet forceren. b. De ketting na gebruik in een kist stoppen. c. De ketting invetten voordat je hem opbergt. 25. Welk van onderstaande instrumenten is een hijstoestel zonder aandrijving? a. Een hijsbak. b. Een loopkat, c. Een takel. 26. Wat is een regel bij het verplaatsen van personen met een heftruck? a. Personen mogen alleen in een speciale werkbak verplaatst worden als voldaan is aan de veiligheidseisen. b. Personen mogen alleen verplaatst worden als zij een valgordel dragen. c. Personen mogen nooit met behulp van een heftruck verplaatst worden. 27. Welke straling komt er bij elektrisch lassen vrij en is zeer schadelijk voor de ogen? a. Bètastralen b. Gammastraling c. Ultraviolette straling. 28. Wat kan een gevaar zijn bij het uitvoeren van sloopwerkzaamheden? a. Dat er onvoldoende natuurlijke ventilatie aanwezig is. b. Dat je bekneld raakt tussen bewegende delen. c. Dat je tegen uitstekende constructiedelen aanloopt. 29. Een uitgespreid zeil ligt op een bouwplaats. Waar moet je voor oppassen? a. Dat er dieren onder het zeil gekropen kunnen zijn. b. Dat er onder het zeil een opening kan zijn waardoor je kunt vallen. c. Dat het zeil plotseling op kan waaien. 5 © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-15 Basisveiligheid (B)-VCA 30. Je bent bezig met graafwerkzaamheden. Wanneer graaf je zorgvuldig? a. Als je een getande graafbak gebruikt. b. Als je op aanwijzingen van de arbeidsinspectie graaft. c. Als je proefsleuven graaft. 31. Welke voorziening is verplicht bij het werken op platte daken? a. Dakladders. b. Dakrandbeveiliging. c. Een veiligheidswacht op het dak. 32. Hoe kan zuurstoftekort in een besloten ruimte ontstaan? a. Doordat een besloten ruimte vaak warm is. b. Doordat er een inert gas in de besloten ruimte aanwezig is. c. Doordat er teveel verlichting in de besloten ruimte aanwezig is. 33. Wat speelt een rol bij het ontstaan en de grootte van een elektrische vlamboog? a. De dikte van de spanningvoerende delen. b. De duur van het contact tussen de spanningvoerende delen. c. De mogelijke stroomsterkte op de spanningvoerende delen. 34. Wat is een veiligheidsmaatregel bij het werken met elektriciteit? a. Een aardlekbeveiliging. b. Een spanning van 110V wisselstroom. c. Het gebruiken van een aluminium ladder. 35. Wat is een veiligheidsmaatregel bij het werken met voedings- en verlengkabels? a. Alle kabels moeten dezelfde signaalkleur hebben. b. Je moet er zeker van zijn dat er geen overbelasting kan plaatsvinden. c. Verlengkabels mogen niet langer zijn dan tien meter. 36. Op welke manier kun je bij het tillen schade aan de rug voorkomen? a. Door alleen met armkracht te tillen. b. Door met een gebogen rug te tillen. c. Door met een rechte rug en vanuit de knieën te tillen. 37. Wat moet de gebruiker van persoonlijke beschermingsmiddelen doen? a. Hij moet ze aan het einde van elke week inleveren bij de opdrachtgever. b. Hij moet ze op een goede manier gebruiken en onderhouden. c. Hij moet collega’s wijzen op het juiste gebruik ervan. 38. Wanneer moet de werkgever gehoorbescherming geven? a. Vanaf 80 dBA b. Vanaf 85 dBA c. Vanaf 90 dBA 39. Een timmerman werkt aan een cirkelzaag. Moet hij handschoenen dragen ter bescherming tegen houtsplinters? a. Als hij het nodig vindt, dan mag hij handschoenen dragen. b. Ja, want hij moet zijn handen beschermen c. Nee, in de buurt van draaiende delen van een machine mag hij geen handschoen dragen. 40. Hoe vaak moet je een valbeveiliging laten keuren? a. Minstens eenmaal per jaar. b. Minstens eenmaal per drie jaar. c. Minstens eenmaal per vijf jaar. 6 © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-15 Basisveiligheid (B)-VCA 3. Proefexamen 3 B-VCA 1. Wat is het algemene doel van de Arbowet? a) Dat de werkgever een arbeidstijdenbeleid voert. b) Dat de werkgever een goed ondernemingsbeleid voert. c) Dat de werkgever een zo goed mogelijk arbobeleid voert. 2. Welk belangrijk recht van de werknemers is opgenomen in de Arbowet? a) Het recht om de CAO (Collectieve Arbeidsovereenkomst) na te leven. b) Het recht om het werk te onderbreken bij een ernstig gevaarlijke situatie. c) Het recht om te zwijgen over belastende feiten na een ongeval. 3. Welke maatregel kan de arbeidsinspectie nemen? a) Een eis stellen. b) Een gezondheidsonderzoek uitvoeren. c) Een spreekuur houden over arbeidsomstandigheden. 4. Welke werkzaamheden zijn risicoverhogend? a) Alle werkzaamheden op de werkplek. b) Werken in ploegendienst. c) Werken met gevaarlijke stoffen. 5. Waardoor wordt het risico op ongevallen op de werkplek verhoogd? a) Door het opvolgen van de voorschriften. b) Door het werken in een ruimte met vervuilde lucht. c) Door het werken met beschermingsmiddelen. 6. Wat is een risicoverhogende omstandigheid ten aanzien van het welzijn van de werknemer? a) Een onvolledige werkopdracht. b) Een volledige werkopdracht. c) Goede werkafspraken. 7. Waardoor worden de meeste ongevallen veroorzaakt? a) Door gebrekkig onderhoud van gereedschap. b) Door menselijk falen. c) Door slechte werkplekomstandigheden. 8. Wat moet er gelijk gebeuren bij een ongeval met ernstig letsel? a) De Ondernemingsraad en directie waarschuwen. b) De werkplek afzetten in verband met nader onderzoek. c) Zorgen dat er niet meer slachtoffers kunnen vallen. 9. Wat is het doel van een werkvergunning? a) De brandweer informeren over de uit te voeren brandgevaarlijke werkzaamheden. b) Overleg bevorderen tussen iedereen die met brandgevaarlijke werkzaamheden te maken heeft. c) Van de arbeidsinspectie toestemming krijgen om brandgevaarlijke werkzaamheden uit te voeren. 10. Voor welke soort werkzaamheden is een aanvullende specifieke werkvergunning nodig? a) Voor alle werkzaamheden die 's nachts worden uitgevoerd b) Voor alle werkzaamheden op het terrein van de opdrachtgever. c) Voor alle werkzaamheden met giftige stoffen. 11. Welke maatregel kan aan de bron genomen worden om blootstelling aan gevaarlijke stoffen te voorkomen? a) De werknemers opleiden of trainen. b) Grondstoffen in tabletvorm gebruiken in plaats van in poedervorm. c) Het laten dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen. 7 © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-15 Basisveiligheid (B)-VCA 12. Hoe lang mag je maximaal in een ruimte werken, als daar de Wettelijke grenswaarde van een stof aanwezig is? a) 4 uur per dag. b) 6 uur per dag. c) 8 uur per dag. 13. wat is het gevolg van te veel zuurstof in de lucht? a) Het leidt tot bewusteloosheid. b) Het leidt tot een vergiftiging. c) Het verhoogt het brandgevaar. 14. Wat is het effect van organische oplosmiddelen op de gezondheid? a) Ze belemmeren het normaal ademhalen. b) Ze kunnen ernstige schade veroorzaken. c) Ze kunnen zuurstof verdringen in het bloed. 15. Wat is de betekenis van dit pictogram? a) b) c) In deze verpakking zit een brandbare of giftige stof. In deze verpakking zit een schadelijke of irriterende stof. Tijdens het verwerken van deze stof moet de verpakking zoveel mogelijk gesloten worden gehouden. 16. Welk kenmerk hebben zeer licht ontvlambare (Klasse 0) vloeistoffen? a) Het kookpunt ligt beneden 35 graden Celsius. b) Het kookpunt ligt boven 35 graden Celsius. c) Het vlampunt ligt tussen de 0 en 21 graden Celsius. 17. Wanneer kan warmteoverdracht het ontstaan van een brand bevorderen? a) Indien er sprake is van grote hitte. b) Indien er sprake is van uitslaande brand. c) Indien er sprake is van veel vlammen. 18. Wat is een bluseigenschap van water? a) Met water kun je alleen brandend hout blussen. b) Vrijkomende stoom verdringt de zuurstof. c) Water vormt een afsluitende laag tussen de lucht (zuurstof) en de brandbare stof. 19. Wat moet je als eerste doen als je een brand ontdekt? a) De brand blussen. b) De vluchtroute vrijmaken. c) Zorgen voor je eigen veiligheid. 20. Wat is een kenmerk van een besloten ruimte? a) Goede verlichting. b) Slechte toegang. c) Voldoende werkruimte. 21. hoe kan zuurstoftekort in een besloten ruimte ontstaan? a) Doordat een besloten ruimte vaak warm is. b) Door te lassen in een besloten ruimte. c) Door te veel verlichting in een besloten ruimte. 22. Je moet werken in een besloten ruimte. Er heerst een te hoge concentratie gevaarlijke stoffen (boven de Wettelijke grenswaarde). Welk extra persoonlijk beschermingsmiddel moet je dan gebruiken? a) Chemicaliënbestendige handschoenen. b) Een filtermasker. c) Onafhankelijke adembescherming. 8 © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-15 Basisveiligheid (B)-VCA 23. Wat moet je doen als je stopt met lassen en snijden in een besloten ruimte? a) Alleen de gasafsluiters van alle gasflessen geheel dichtzetten. b) De brander in de ruimte op een onbrandbare ondergrond plaatsen. c) De slangen en de brander direct uit de besloten ruimte halen. 24. Wat is belangrijk als je werkt met een kolomboormachine? a) Je moet altijd oogbescherming dragen. b) Je moet boorkrullen weghalen met handschoenen aan. c) Je moet het werkstuk goed vasthouden. 25. Waar moet op worden gelet bij het werken met beitels? a) Er mag alleen gewerkt worden met gekeurde beitels. b) Er mag alleen gewerkt worden met beitels die de juiste sterkte hebben. c) Er mag alleen gewerkt worden met beitels waar geen bramen op de beitelkop zitten. 26. Wat is de maximale veilige wisselspanning? a) 30 volt. b) 50 volt c) 110 volt. 27. Wat is één van de veiligheidseisen bij het werken met een hijswerktuig? a) Het hijswerktuig mag niet gebruikt worden bij windkracht 4. b) Het hijswerktuig moet de juiste werkbelasting hebben. c) Het hijswerktuig moet op een betonnen ondergrond staan. 28. Hijswerkzaamheden worden vaak uitgevoerd met behulp van een samenstel. Wat is een samenstel ? a) De combinatie van de kraan, het hijsgereedschap en de last die getild moet worden. b) Een combinatie van een aantal hijsgereedschappen dat wordt gebruikt om één last te tillen. c) Een team van werknemers dat gespecialiseerd is in het veelvuldig verplaatsen van gelijksoortige lasten. 29. Wat is de beste manier om vallen en struikelen op de werkplek te vermijden? a) Door de werkplek na het werk op te ruimen. b) Door te zorgen voor een stroeve vloer. c) Door extra vaak schoon te laten maken. 30. Wanneer is een markering goed? a) Als je de markering duidelijk ziet rondom het gevaar. b) Als je de markering duidelijk ziet langs de gebruikelijke looproute. c) Als op de markering duidelijk staat welk gevaar er is. 31. Hoe kun je ervoor zorgen dat de gevolgen van vallen het minst ernstig zijn? a) Gebruik maken van een valbeveiliging. b) Medewerkers door voorlichting bewust te maken van het gevaar. c) Het valgevaar onderzoeken en in kaart brengen. 32. Welk document moet er bij het werken op een hoogwerker altijd aanwezig zijn? a) Een constructietekening. b) Een gebruikershandleiding. c) Een VCA-certificaat. 33. Welke veiligheidsvoorziening kan het gevaar van vallen verkleinen voor iedereen die aanwezig is bij werken op een plat dak? a) Dakrandbeveiliging. b) Een harnasgordel. c) Loopplanken en vangnetten. 34. Vanaf welke stroomsterkte krijg je hartfibrillatie? a) Vanaf 80 mA. b) Vanaf 100 mA. c) Vanaf 200 mA. 9 © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-15 Basisveiligheid (B)-VCA 35. Als de stroomsterkte gelijk is, hebben wisselspanning en gelijkspanning dan hetzelfde effect op een mens? a) Ja, het effect is precies hetzelfde. b) Nee, gelijkspanning heeft een groter effect. c) Nee, wisselspanning heeft een groter effect. 36. Mag een leek werken met elektrische installaties? a) Ja, als een deskundige altijd geraadpleegd kan worden. b) Ja, als een deskundige altijd aanwezig is bij de uitvoering. c) Nee, alleen deskundige personen mogen dit werk uitvoeren. 37. Wat geldt voor een aardlekschakelaar? a) Deze biedt absolute veiligheid. b) Deze verhoogt de veiligheid. c) Deze voorkomt aanraking van spanningvoerende delen. 38. Waarom is het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen noodzakelijk? a) Omdat daarmee letsel of schade kan worden voorkomen. b) Omdat daarmee ongevallen kunnen worden voorkomen. c) Omdat dit de juiste bronmaatregel is. 39. Waarom mag men in de industrie geen metalen veiligheidshelm gebruiken? a) Omdat deze hoofdletsel kan veroorzaken. b) Omdat deze de schok van een vallend voorwerp onvoldoende opvangt. c) Omdat deze elektriciteit kan geleiden. 40. Wat is de betekenis van onderstaand pictogram? a) b) c) Gevaar van vallende voorwerpen. Veiligheidshelm aanbevolen. Veiligheidshelm verplicht. 10 © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-15 Basisveiligheid (B)-VCA Antwoorden van de proefexamens Vraagnummer Examen 1 Examen 2 Examen 3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 A C A C A C B A B B C B B A A A C A B C B B C C A A A C B A B A B C B C C A B C A C A A C C A C C C C A A B B C A C A B C C C A C A C C B C B B C A B C B A C A C B A C B A B C B C B C C B B A A B C B B C C A C B B B A A A B A B C C B A C C 11 © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-15 Basisveiligheid (B)-VCA