1. Proefexamen 1 VIL VCU 1. Wat betekent de CE-markering op machines? a) Dat het product in Europa geen periodiek onderhoud nodig heeft. b) Dat het product aan de minimale Europese veiligheidseisen voldoet. c) Dat het product alleen in Europese landen mag worden gebruikt. 2. Welke instantie heeft de bevoegdheid om het werk stil te leggen? a) De arbodienst b) De vakbond c) De arbeidsinspectie 3. Waardoor kan het welzijn van de werknemer in gevaar komen? a) Door te vroeg naar huis gaan. b) Door persoonlijke omstandigheden. c) Door het ontbreken van een cao. 4. Voor welke personen is een werkgever verantwoordelijk? a) Alleen voor het eigen en ingeleend personeel. b) Voor iedereen op de bouwplaats en de omwonenden. c) Alleen voor het eigen personeel. 5. Veen uitzendkracht wordt aan het werk gezet door een uitzendorganisatie bij een inlenende werkgever. Wie is verantwoordelijk voor het geven van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) aan de uitzendkracht? a) Dit wordt vastgelegd in de uitzendovereenkomst. b) De uitzendorganisatie. c) De inlenende werkgever. 6. Bij welke handelingen is het risico op een ongeval het grootst? a) Staal bewerken met een hamer. b) Staal bewerken met een vijl. c) Staal bewerken met een haakse slijpmachine. 7. Wat is een Taak Risico Analyse (TRA)? a) Een schriftelijke samenvatting van taken die binnen een bedrijf risico’s kunnen veroorzaken. b) Een schriftelijke analyse van gevaren die tijdens risicovolle werkzaamheden kunnen optreden. c) Een schriftelijke evaluatie van de taken die genoemd zijn in de Risico-Inventarisatie en – Evaluatie (RI&E). 8. Je ontdekt op je werk een onveilige situatie. Wat moet je als eerste doen? a) De arbeidsinspectie waarschuwen. b) De oorzaak proberen weg te nemen. c) Bij de onveilige situatie blijven. 9. Wat is een risico-evaluatie? a) Overleggen en vastleggen van mogelijke gevaren op de werkvloer. b) Evalueren met leidinggevenden aan het eind van het werk. c) Bepalen wat de hoogte van de risico’s is. 10. Hoe kan er met medewerkers worden gecommuniceerd over de risico’s en de beheersmaatregelen op de werkvloer? a) Door overleg tussen alle direct leidinggevenden van alle afdelingen. b) Door overleg tussen de direct leidinggevende en zijn operationele medewerkers. c) Door overleg tussen alle operationele medewerkers van een afdeling. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 1 11. Wat moet er, na een ongeval zonder ernstig letsel, gedaan worden? a) Het ongeval moet worden gemeld bij de alarmcentrale 112. b) Binnen 24 uur moet dit aan de arbeidsinspectie worden gemeld. c) Er moet worden voorkomen dat het ongeval zich herhaalt. 12. Welke factor die kan leiden tot een ongeval, is een persoonlijke factor? a) Onvoldoende toezicht. b) Onvoldoende tijd. c) Onvoldoende kennis. 13. Welke technische maatregel voorkomt ongelukken met slijpmachines binnen een bedrijf? a) Het vastleggen van duidelijke werkinstructies. b) Het kiezen voor een goed ergonomisch ontwerp. c) Het aanstellen van een ervaren technisch directeur. 14. Wat zijn onderdelen van een ongevallenonderzoek? a) Een eventuele waarschuwing of boete van de arbeidsinspectie. b) Het verzamelen, bewaren en analyseren van bewijsmateriaal en een eindrapport. c) Een snelle ongevalsmelding en adequate bedrijfshulpverlening. 15. Wat verstaan we onder een goed actieplan / plan van aanpak? a) Een visuele presentatie over de RI&E en de maatregelen. b) Een schriftelijk verslag van de RI&E en de maatregelen. c) Een mondelinge toelichting over de RI&E en de maatregelen. 16. Hoe kunnen medewerkers gestimuleerd worden om veilig te werken? a) Door persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) periodiek te controleren. b) Door hen te laten zorgen voor een opgeruimde werkplek. c) Door de toegang tot de werkplek te verbeteren. 17. Waardoor wordt struikelen, uitglijden of verstappen vaak veroorzaakt? a) Door het ontbreken van afzetlint langs een looppad. b) Door de aanwezigheid van kabels en leidingen over een looppad. c) Door het niet dragen van veiligheidsschoenen. 18. Wat verhoogt de kans op onveilig gedrag van een medewerker? a) Er zijn afspraken gemaakt over de uitvoering van het werk. b) De werkopdracht is onvolledig. c) Er is onenigheid tussen de werkgever en de ondernemingsraad. 19. Een uitzendkracht is betrokken bij een arbeidsongeval. Wie moet hiervan aangifte doen bij de arbeidsinspectie? a) Het uitzendbureau. b) De uitzendkracht. c) De opdrachtgever. 20. Wat wordt bedoeld met het bevorderen van de veiligheidsmentaliteit? a) Het geven van werkinstructies op schrift. b) De motivatie om gehoor en medewerking te geven. c) De publicatie van de beleidsverklaring in de kantine. 21. Wat moet een werknemer doen als een beveiliging het werktempo nadelig beïnvloed? a) De beveiliging door de technische dienst laten verwijderen. b) De beveiliging zelf tijdelijk buiten werking stellen. c) De beveiliging niet verwijderen en op de juiste wijze gebruiken. 22. Welke arbeidsongevallen moeten aan de arbeidsinspectie worden gemeld? a) Alleen de dodelijke ongevallen b) Alle ongevallen. c) Alle ernstige ongevallen. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 2 23. Waarmee moet de werkgever rekening houden bij het geven van voorlichting op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn? a) Dat de voorlichting wordt gegeven door een bedrijfsveiligheidskundige of iemand van de arbodienst. b) Dat de voorlichting moet zijn afgestemd op de aar, de capaciteiten en de ervaring van de werknemer. c) Dat buitenlandse werknemers voorlichting en onderricht krijgen in de Nederlandse taal. 24. Wat is een belangrijk aandachtspunt bij het toekennen van een opdracht aan de uitzendkracht? a) Akkoord van de uitzendkracht als de selectie afwijkt van de voorwaarden van de aanvraag. b) Akkoord van de inlener als de selectie afwijkt van de voorwaarden van de aanvraag. c) Informatie van de inlener als de selectie afwijkt van de voorwaarden van de aanvraag. 25. Wat weet je over een bedrijf dat een VCA-certificering heeft? a) Dat het bedrijf onveilige situaties registreert en laat certificeren. b) Dat het bedrijf de veiligheidsbeheerssystemen naleeft en volgens een veiligheidsobservatierapport. c) Dat het bedrijf volgens de regels aan VGM-beheersing doet. 26. Waar hebben algemene veiligheidsregels betrekking op? a) Op het plaatsen van de juiste afzettingen bij werkzaamheden. b) Op het gebruik van harnasgordels voor het werken op hoogte. c) Op het aan- en afmelden op de weklocatie. 27. In welke situatie gebruik je een steekflens? a) Bij het controleren van de inhoud van een tank via een monsterpunt. b) Bij het werken in een besloten ruimte voor het afsluiten van de toevoerleiding(en). c) Bij het transport van nieuwe leidingen om inwendige vervuiling tegen te gaan. 28. Wat staat er in een werkvergunning? a) Kostenbegroting van werkzaamheden. b) Aanvraag van de werkzaamheden. c) Evaluatie van de werkzaamheden. 29. Hoe ziet een verbodsbord voor de bouwplaats eruit? a) Een rond wit bord met een rode rand en een rode diagonale streep. b) Een ruitvormig oranje bord met daarin een wit symbool. c) Een rond wit bord met een blauw symbool. 30. Wat geldt voor de werkgever voor het aandacht schenken aan de gevaren op de werkplek? a) Het is alleen een verplichting als de arbodienst dit aangeeft. b) Het is een vrijwillig onderdeel in het voorlichtingsprogramma. c) Het is een verplicht onderdeel in het voorlichtingsprogramma. 31. De leidinggevende heeft een belangrijke taak rond de werkvergunning. Waar moet hij in elk geval voor zorgen? a) Dat de werkvergunning na afloop direct wordt ingeleverd. b) Dat hij de werkvergunning een volgende keer nog eens kan gebruiken. c) Dat de werkvergunning op de werkplek aanwezig is. 32. Wat zijn de verschillende fasen bij de beheersing en bestrijding van noodsituaties? a) De eerste melding, het nemen van maatregelen en de beëindiging door een geluidssignaal. b) De eerste melding, het plaatsen van dranghekken en het waarschuwen van hulpdiensten. c) De eerste melding, de handelingen en de maatregelen en tot slot de beëindiging. 33. Wat is een taak van de bedrijfshulpverlening in een noodsituatie? a) Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) verstrekken b) Veiligheidstrainingen verzorgen. c) Het verlenen van eerste hulp. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 3 34. Welke ademhalingsbescherming gebruik je in een ruimte met weinig zuurstof? a) Onafhankelijke adembescherming. b) Een filtermasker met de juiste filterbus. c) Een snuitje, mits dit goed aansluit op het gelaat. 35. Er ontstaat een gevaarlijke situatie. Wanneer moeten mens en bron van elkaar gescheiden worden? a) Als persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) niet beschikbaar zijn. b) Als je met succes de bron hebt aangepakt. c) Als bronaanpak niet mogelijk is. 36. Op het etiket van een stof staat dit plaatje. Wat betekent dit plaatje? a) Deze stof is oxiderend. b) Deze stof is corrosief. c) Deze stof is bijtend. 37. Welke invloed kunnen biologische stoffen op de mens hebben? a) biologische stoffen zijn natuurproducten en niet schadelijk. b) Biologische stoffen zijn afbreekbaar en niet gevaarlijke. c) Biologische stoffen kunnen giftig zijn. 38. Wat bepaalt hoe erg de gevolgen van een vergiftiging kunnen zijn? a) De opleiding van het slachtoffer. b) De ervaring van het slachtoffer. c) De leeftijd van het slachtoffer. 39. Het witte vlak van een gevarendiamant is leeg. Wat betekent dit? a) Dat het product niet gevaarlijk is voor de gezondheid. b) Dat het product radioactief is. c) Dat deze stof bij calamiteiten geen bijzondere behandeling nodig heeft. 40. Op de werkplek wordt asbest verdacht materiaal aangetroffen. Wat moet er gebeuren? a) Direct de arbeidsinspectie bellen voor een inspectie en voor toezicht op de gang van zaken. b) Een gespecialiseerd bedrijf de opdracht geven het verdachte materiaal te verwijderen. c) Door een onafhankelijk laboratorium vast laten stellen of het echt om asbest gaat. 41. Hoe noemen we het begrip waarbij stoffen gaan branden zonder hulp van een ontstekingsbron? a) Ontstekingstemperatuur. b) Zelfontbrandingstemperatuur. c) Vlampunt. 42. Wat doe je als eerste als je een brand ontdekt. a) De politie waarschuwen. b) Voor eigen veiligheid zorgen. c) De brandweer waarschuwen. 43. Welk antwoord is juist voor een explosiegevaarlijke omgeving? a) Een werkvergunning is niet nodig. Mondelinge instructies van je leidinggevende zijn voldoende. b) De onderste en bovenste explosiegrens liggen dicht bij elkaar. c) Je moet speciale maatregelen nemen om ontsteking van explosiegevaarlijke mengsels tegen te gaan. 44. Wat beïnvloedt een katalysator bij brand? a) De snelheid van het verbrandingsproces. b) De rookontwikkeling van een brand. c) Het vlampunt van een vloeistof. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 4 45. Waarom is zand een goed blusmiddel voor ontvlambare vloeistoffen die over de grond verspreid zijn? a) Zand koelt de vloeistoffen af. b) Zand vertraagt de verbranding. c) Zand sluit de zuurstoftoevoer af. 46. Welk aspect moet zeker aanbod komen bij de evaluatie van de uitzendkracht met de inlener? a) De slijtage van de persoonlijke beschermingsmiddelen bij de uitvoering van het werk. b) Het respecteren van de rustpauzes. c) Het opvolgen van de veiligheidsinstructies door de uitzendkracht. 47. Welke eis wordt gesteld aan elektrisch handgereedschap in een ruimte waar kans op explosie is? a) Het elektrisch handgereedschap moet dubbel geïsoleerd en geaard zijn. b) Het elektrisch handgereedschap moet voorzien zijn van een vergrendelbare schakelaar. c) Het elektrisch handgereedschap moet explosieveilig zijn uitgevoerd. 48. Waarmee moet een veilige handslijpmachine uitgerust zijn? a) Zijhandvat. b) Vergrendelbare schakelaar. c) Nulspanningsbeveiliging. 49. Wat is een gevaar bij het werken met een hijswerktuig? a) Het oplopen van gehoorschade door d medewerker. b) Het uit de haak vallen van de last. c) Fysieke overbelasting van de medewerker. 50. Wat is een regel bij het gebruik van hijskettingen? a) Werk altijd met zijn tweeën. b) Draai de bouten van de sluitingen helemaal aan. c) Vet de ketting in voordat je gaat hijsen. 51. Welk van onderstaande instrumenten is en hijstoestel zonderaandrijving? a) Een handtakel. b) Een hijsbak. c) Een loopkat. 52. Mag er met een heftruck worden gehesen? a) Dat mag met geen enkele vorkheftruck. b) Dat mag alleen door te hijsen met hijbanden om de lepels. c) Alleen als deze een speciale hijsinrichting heeft. 53. Waarom is het gebruik van propaan in putten en kelders gevaarlijk? a) Propaan is zwaarder dan lucht, waardoor het zich verzamelt op het laagste punt. Daardoor zal het gemakkelijk in putten en kelders aanwezig blijven en daar een explosief mengsel vormen. b) Bij het gebruik van propaan wordt zeer veel zuurstof gebruikt. Hierdoor kan een zuurstoftekort ontstaan voor diegene die met het propaangas werkt. c) Het gebruik van propaan gaat gepaard met zeer hoge temperaturen en in putten en kelders zal brand ontstaan. 54. Welke specifieke maatregel neem je bij het verwijderen van asbest? a) Het dragen van een overall. b) Het dragen van een wegwerpoverall. c) Het dragen van veiligheidsschoenen. 55. Je ziet een gespreid zeil liggen op een bordes. Waar moet je rekening mee houden? a) Dat je alleen rommel mag leggen op dit zeil. b) Dat onder het zeil een opening aanwezig kan zijn. c) Dat het zeil door de wind is losgeraakt. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 5 56. Het werken met gascilinders in een uitgraving kan extra gevaar opleveren. Welke veiligheidsmaatregel neem je? a) Gascilinders alleen tegen de wand van de uitgraving plaatsen. b) Nooit werken met gas in of bij een uitgraving. c) Geen gascilinders in de uitgraving plaatsen. 57. Wanneer mot je persoonlijke valbeschermingsmiddelen gebruiken? a) Je moet zelf oordelen, wanneer je persoonlijke valbeveiligingsmiddelen gebruikt. b) Bij werkzaamheden boven 2,50 m en als andere beveiligingsmiddelen niet kunnen worden gebruikt. c) Als je op een hoogte van 7 meter werkt op een goed beveiligde steiger, ben je ook nog verplicht om persoonlijke valbeschermingsmiddelen te gebruiken. 58. Waardoor is er in een besloten ruimte een verhoogde kans op brand- en explosiegevaar? a) Er is weinig ventilatie, waardoor de luchtdruk snel kan oplopen. b) Er si weinig ventilatie, waardoor de grenswaarde (MAC-waarde) snel kan worden bereikt. c) Er is weinig ventilatie, waardoor de LEL snel kan worden bereikt. 59. Welk diploma is voor een uitzendconsulent vereist? a) Een diploma VIL-VCU. b) Een diploma VOL-VCA. c) Een diploma VCA. 60. Wat is van invloed op het effect van stroomdoorgang door het menselijk lichaam? a) De huid. Bij mensen met een ruwe huid is de stroom sterker dan bij mensen met een gladde huid. b) De plaats op de aarde. Dichter bij de polen is de stroom sterker. c) De grootte van het aanrakingsoppervlak. Bij een groter oppervlak is de stroom sterker. 61. Wat verhoogt het risico op ongevallen met elektriciteit op je werkplek? a) Het gebruik van vonkvrij gereedschap. b) Het gebruik van ongeïsoleerd gereedschap. c) Het gebruik van oplaadbaar gereedschap. 62. Wat is het gevaar bij het gebruik van verlangkabels en stekkerdozen? a) Lekstromen met gevaar voor elektrocutie. b) Kortsluiting als teveel kabels en stekkers worden gebruikt. c) Overbelasting van de kabel die kan leiden tot brand. 63. Wanneer mag je zelfstandig werken maan een elektrische installatie? a) Als je een mondelinge instructie hebt gekregen. b) Als je het diploma Basisveiligheid VCA hebt. c) Als je daarvoor een diploma hebt. 64. Wat kan een gevolg zijn van teveel geluid? a) Ontsteking van het middenoor. b) Blijvende gehoorschade. c) Chronische hoofdpijn. 65. Je plaatst 2 geluidsbronnen van 80 dB(A) bij elkaar. Hoe hoog is het totale geluidsdrukniveau? a) 160 dB(A). b) 120 dB(A). c) 83 dB(A). 66. Wie is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van passende hulpmiddelen bij het tillen? a) De veiligheidskundige. b) De werkgever. c) De Arboarts © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 6 67. Waaraan moeten persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) minimaal voldoen? a) Ze moeten nieuw zijn. b) Er moet een CE-markering op staan. c) Ze moeten in de originele verpakking zitten. 68. Wat is de maximale dempingswaarde van gehoorbeschermingswatten? a) 45 dB(A). b) 10 dB(A). c) 30 dB(A). 69. Hoe worden de verschillende beschermingsklassen aangegeven van stoffilters? a) S1, S2 en S3. b) P1, P2 en P3. c) Blauw, bruin en zwart. 70. Waaraan moet een veiligheidsharnas voldoen? a) Een veiligheidsharnas moet dubbel gestikte schouderbanden hebben. b) Een veiligheidsharnas moet voorzien zijn van lederen zitbanden. c) Een veiligheidsharnas moet goed passen en afgestemd zijn op de drager. 2. Proefexamen 2 VIL VCU 1. Wat is een verplichting bij veiligheidskleding? a) Deze moet makkelijk uitwasbaar zijn. b) Deze moet universeel toepasbaar zijn. c) Deze moet voorzien zijn van het CE-teken. 2. Wat is de taak van de arbeidsinspectie? a) Naleving van de V&G Wetgeving en Arbeidstijdenwet controleren. b) Naleving van de CAO en de afspraken in het plan van aanpak controleren. c) Overleg voeren met werkgevers over werkzaamheden met hoge risico’s en adviseren over de te nemen maatregelen. 3. Wie is verantwoordelijk voor de voorlichting over de gevaren van het werk? a) De Arbodienst. b) De werkgever. c) De werknemer. 4. Wat is het doel van gezondheidstoezicht? a) Het tijdig opsporen van chronische verzuimziekten. b) Het vaststellen of de persoon geschikt is voor het werk. c) Het voorkomen en tijdig opsporen van beroepsziekten. 5. Voor welke landen zijn de Europese richtlijnen op het gebied van arbeidsomstandigheden bindend? a) Voor landen die deel uitmaken van de EU. b) Voor alle Europese landen. c) Voor ADR (Accord europeen relatief au transport international de marchandises Dangereuses par Route) aangesloten landen binnen Europa. 6. Wat is een voorbeeld van onveilig handelen? a) Het inademen van gevaarlijke stoffen. b) Het werken in een besloten ruimte. c) Het gebruiken van kapot gereedschap. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 7 7. Wat is een Taak Risico Analyse (TRA)? a) Een schriftelijke analyse van gevaren die tijdens risicovolle werkzaamheden kunnen optreden. b) Een schriftelijke evaluatie van de taken die genoemd zijn in de Risico-Inventarisatie en – Evaluatie (RI&E). c) Een schriftelijke samenvatting van taken die binnen een bedrijf risico’s kunnen veroorzaken. 8. Waardoor wordt de complexiteit op de bouwplaats vergroot? a) Doordat de planning ruimschoots te realiseren is. b) doordat een partij de werkzaamheden tijdens de bouw verricht. c) Doordat meerdere partijen gelijktijdig aan het werk zijn. 9. Wat is een risico-inventarisatie? a) Het beoordelen van risico’s die op de werkplek aanwezig zijn. b) Het nemen van maatregelen om risico’s terug te dringen. c) Het schriftelijk inventariseren van risico’s die op de werkplek aanwezig zijn. 10. Wat is het doel van de werkvoorbereiding? a) Het vaststellen van een goedkope werkwijze. b) He vaststellen van een snelle werkwijze. c) Het vaststellen van een veilige werkwijze. 11. Wat moet er, na een ongeval zonder ernstig letsel, gedaan worden? a) Binnen 24 uur moet dit aan de arbeidsinspectie worden gemeld. b) Er moet worden voorkomen dat het ongeval zich herhaalt. c) Het ongeval moet worden gemeld bij de alarmcentrale 112. 12. Hoe kan een bedrijf ervoor zorgen dat de machines technisch veilig zijn? a) Regelmatig technische controles laten uitvoeren. b) Zorgen dat er een veiligheidsbril bij de machine aanwezig is. c) Zorgen voor orde en netheid op de werkplek. 13. Wat is een preventieve maatregel omtrent het aspect “de omgeving”? a) Machines aanschaffen die bestand zijn tegen de omgevingscondities. b) Regelmatig overleg voeren met bedrijven in de omgeving. c) Zorgen dat de omgeving van de fabriek er verzorgd uitziet. 14. Het onderzoek naar de oorzaak van een ongeval moet zorgvuldig gebeuren. Wat is hierbij een belangrijk onderdeel? a) De analyse van de onderzoeksresultaten. b) Een ongevalsrapport dat is ondertekend door de betrokkenen. c) De nummers van de relevante veiligheidscertificaten. 15. Wat moet er in een plan van aanpak staan? a) De medewerker die verantwoordelijk is voor een beheersmaatregel. b) Een verwijzing naar een procedure. c) Hoe vaak een risico optreedt. 16. Welk gedrag van een werknemer kan de kans op een ongeval verhogen? a) Een bril dragen en handschoenen dragen. b) Ongeïnteresseerd zijn en negatief doen. c) Zittend werken en spreken met collega’s. 17. Waar heb je het grootste risico op uitglijden? a) In een opslagmagazijn. b) Op een bordes nabij procesinstallaties. c) Op een gladde ondergrond. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 8 18. De leidinggevende van de opdrachtgever heeft een rol in het bevorderen van veilig werkgedrag bij de uitzendkracht. Waarom is deze rol zo belangrijk? a) De leidinggevende bepaalt de werkwijze en kan uitzendkrachten bij niet veilig werken onmiddellijk ontslaan. b) De leidinggevende beschikt over de nodige informatie over medewerkers, arbeidsomstandigheden en het arbeidsproces en hij bepaalt de werkwijze. c) De leidinggevende verifieert of de uitzendkracht de informatie over het arbeidsproces en de veiligheidsmaatregelen ontvangen heeft van het uitzendbureau. 19. Wie is verplicht om arbeidsongevallen van uitzendkrachten te melden bij de arbeidsinspectie? a) De getroffen uitzendkracht zelf. b) De opdrachtgever, dus de werkgever, die de uitzendkracht heeft ingeleend. c) Het uitzendbureau als formele werkgever van de uitzendkracht. 20. Hoe kan de uitzendconsulent de mentaliteit van een uitzendkracht verbeteren op het gebied van veiligheid en gezondheid? a) Door bij een beoordeling de nadruk te leggen op gemaakte fouten. b) Door de uitzendkracht formeel te benaderen. c) Door de uitzendkracht objectief te beoordelen. 21. Wat moet een werknemer doen als een beveiliging het werktempo nadelig beïnvloed? a) De beveiliging door de technische dienst laten verwijderen. b) De beveiliging niet verwijderen en op de juiste wijze gebruiken. c) De beveiliging zelf tijdelijk buiten werking stellen. 22. Voor welke bedrijven is en Risico Inventarisatie & Evaluatie verplicht? a) Alleen voor bedrijven met een VCA-certificaat. b) Alleen voor bedrijven met meer dan 10 werknemers. c) Voor alle bedrijven. 23. Welk van onderstaande onderwerpen moet deel uitmaken van voorlichting en onderricht? a) De CAO van het bedrijf. b) De organisatiestructuur van het bedrijf. c) De voorschriften binnen het bedrijf. 24. Wie is eindverantwoordelijk voor het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen? a) De opdrachtgever. b) De uitzendkracht. c) Het uitzendbureau. 25. Een bedrijf met 27 werknemers richt zich zowel op de directe VGM-zorg op de werkvloer als op de veiligheidsstructuren en –systemen binnen het bedrijf. Welke certificering is van toepassing? a) VCA*. b) VCA**. c) VCA***. 26. Wanneer worden specifieke veiligheidsregels gebruikt? a) Als er geen wettelijke regels van toepassing zijn op het uit te voeren werk. b) Als er sprake is van een verhoogd risico bij het uit te voeren werk. c) Als er voor het betreffende bedrijf geen algemene veiligheidsregels gelden. 27. In welke situatie gebruik je een steekflens? a) Bij het controleren van de inhoud van een tank via een monsterpunt. b) Bij het transport van nieuwe leidingen om inwendige vervuiling tegen te gaan. c) Bij het werken in een besloten ruimte voor het afsluiten van de toevoerleiding(en). © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 9 28. Wat is een van de doelen van een werkvergunning? a) De brandweer informeren over een brandgevaarlijk werk in een bedrijf. b) Overleg verbeteren tussen iedereen die met brandgevaarlijk werk te maken heeft. c) Van de arbeidsinspectie toestemming krijgen om brandgevaarlijk werk te doen. 29. Wat zijn de kleuren van een waarschuwingsbord? a) Geel met zwarte rand en zwart symbool. b) Rood met wit symbool. c) wit met blauw symbool. 30. Welke belangrijke eis geldt voor de vormgeving van waarschuwingsborden op de werkplek? a) De vormgeving is niet belangrijk als de waarschuwing maar groot genoeg is. b) De vormgeving mag naar eigen inzicht worden bepaald. c) De vormgeving moet zodanig zijn dat de betekenis duidelijk is. 31. Een werknemer heeft de werkvergunning gecontroleerd en ondertekend. Wat betekent dit? a) De werknemer gaat akkoord met d inhoud van de werkvergunning. b) De werknemer geeft hiermee aan dat hij de enige is die de werkzaamheden uitvoert. c) De werknemer heeft de werkvergunning alleen getekend voor ontvangst. 32. Wat zijn handelingen en maatregelen volgens het bedrijfsnoodplan? a) Een beschrijving van wat er moet worden gedaan na een melding van een noodsituatie b) Het evalueren van wat er gedaan is naar aanleiding van een noodsituatie. c) Het samenstellen en uitvoeren van het bedrijfsnoodplan. 33. Wat moet in een bedrijfsnoodplan opgenomen zijn over de communicatie tijdens en noodsituatie? a) Hoe de eerste hulp en de evacuatie zijn georganiseerd. b) Hoe noodsituaties gemeld en hulpdiensten gewaarschuwd moeten worden. c) Welke middelen de interne en externe hulpdiensten moeten inzetten. 34. Welke ademhalingsbescherming gebruik je in een ruimte met te weinig zuurstof? a) Een filtermasker met de juiste filterbus. b) Een snuitje, mits dit goed aansluit op het gelaat. c) Onafhankelijke adembescherming. 35. Voor wie is periodiek medisch onderzoek verplicht? a) Voor iedereen die werkzaam is in de chemie. b) Voor heftruckchauffeurs. c) Voor medewerkers die met gevaarlijke stoffen werken. 36. Wat betekent dit plaatje op een oranje bord? a) De stof is giftig. b) De stof is slecht voor het milieu. c) De stof kan kanker veroorzaken. 37. Wat is het effect van organische oplosmiddelen op de gezondheid? a) Ze belemmeren het normaal ademhalen. b) Ze kunnen ernstige schade aan de hersenen veroorzaken. c) Ze kunnen zuurstof verdringen in het bloed. 38. Welke effecten kunnen gevaarlijke stoffen op het lichaam hebben? a) Astmatische aanvallen en geheugenverlies. b) Hoofdpijn, maagkrampen en hartkloppingen. c) Neusverkoudheid, impotentie en koorts. 39. Wat geeft het bovenste (rode) vlak van de gevarendiamant aan? a) De reactietijd met water. b) Het brandgevaar. c) Het risico voor de gezondheid. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 10 40. Op de werkplek wordt asbest verdacht materiaal aangetroffen. Wat moet er gebeuren? a) De longarts in het dichtstbijzijnde ziekenhuis moet worden opgeroepen. b) Er moeten persoonlijke beschermingsmiddelen worden gevraagd aan de werkgever. c) Het werk moet onmiddellijk worden stilgelegd. 41. Hoe heet de mengverhouding van lucht en brandbaar gas, waarbij en explosie kan optreden? a) Explosiegebied. b) Ontsteking. c) Vlampunt. 42. Wat is belangrijk tijdens het vluchten bij een brand? a) Gebruik geen lift en volg de aanwijzingen op van de bedrijfshulpverlener. b) Open ramen en deuren en wacht op de brandweer. c) Rond werkzaamheden af en volg de aanwijzingen van leidinggevende. 43. Waarvoor waarschuwt dit bord? a) Voor een explosief mengsel. b) Voor een explosiegevaarlijk gebied. c) Voor een explosieve stof. 44. Wat is en veiligheidsrisico van brand in de buurt van een opslagtank met een brandbare stof? a) De inhoud van de tank wordt opgewarmd. b) De inhoud van de tank kan niet meer worden verkocht. c) De verf van de tank laat los. 45. Wat is de bluseigenschap van bluspoeder? a) Het koelt de omringende lucht af. b) Het remt de verbrandingsreactie af. c) Het zorgt voor extra zuurstofopname. 46. Wat is binnen een uitzendbureau het belang van de overlegstructuur in relatie tot veiligheid en gezondheid? a) Dat de uitzendkracht ook bij de opdrachtgever gemakkelijker aan het overleg zal deelnemen. b) Dat de uitzendkracht zal trachten om bij het uitzendbureau de veiligheids- en gezondheidsregels van de opdrachtgever in te voeren. c) Dat het management en leidinggevenden meer betrokken zijn bij het werk. 47. Wat is het gevaar van een boormachine met een open aandrijving? a) Lichaamsdelen kunnen bekneld raken. b) Gehoorschade kan ontstaan. c) Wegvliegende onderdelen kunnen iemand raken. 48. Wat is de eis waaraan en schroevendraaier moet voldoen? a) De schroevendraaier moet een hard stalen blad hebben. b) De schroevendraaier moet op maat zijn voor de schroefgleuf. c) De schroevendraaier met een handvat van 10 cm hebben. 49. Waar staan de hijsgegevens van en ketting vermeld? a) Op de keuringssticker. b) Op de opbergkist. c) Op een plaatje aan de ketting. 50. Wanneer moet je staalkabels in ieder geval niet gebruiken? a) Wanneer ze beschadigd of vervormd zijn. b) Wanneer ze niet voorzien zijn van een CE-markering. c) Wanneer ze ouder zijn dan 3 jaar. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 11 51. Welke veiligheidsmaatregel moet je nemen als je met een handtakel werkt? a) Je mag de hendel van de takel alleen met een stalen pijp verlengen. b) Je mag de takel niet overbelasten. c) Je moet de hak altijd op de punt belasten. 52. Wat is een regel bij het verplaatsen van personen met een heftruck? a) Personen mogen alleen met een speciale werkbak verplaatst worden als voldaan is aan de veiligheidseisen. b) Personen mogen alleen verplaatst worden als zij een vanggordel dragen. c) Personen mogen nooit met behulp van een heftruck worden verplaatst. 53. Welk risico is er bij elektrisch lassen? a) Collega’s kunnen niet met elkaar praten door het lawaai. b) De lasser wordt blootgesteld aan de vrijkomende warmte. c) De omgeving is door de straling niet goed herkenbaar. 54. Wat kan een gevaar zijn bij het uitvoeren van sloopwerkzaamheden. a) Dat er onvoldoende natuurlijke ventilatie aanwezig is. b) Dat je bekneld raakt tussen bewegende delen. c) Dat je tegen uitstekende constructiedelen aanloopt. 55. Welke veiligheidsvoorziening moet je treffen bij een wand- of vloeropening? a) Afzetten met een plastic lint. b) Een deugdelijke afzetting aanbrengen. c) Een waarschuwingsbord plaatsen. 56. Je bent bezig met graafwerkzaamheden. Wanneer graaf je zorgvuldig? a) Als je een getande graafbak gebruikt. b) Als je op aanwijzingen van de arbeidsinspectie graaft. c) Als je proefsleuven graaft. 57. Je moet over een tankdak lopen. Waar moet je op letten? a) De trap naar boven moet gekeurd zijn. b) Je moet de alarmsignalen kunnen horen. c) Je moet niet van het dak af kunnen glijden. 58. Hoe kun je voorkomen dat je lasdampen inademt in een besloten ruimte? a) Door alle mangaten te openen. b) Door de hele ruimte te ventileren. c) Door lasdampen bij de bron af te zuigen. 59. Welke opleiding is voor een uitzendconsulent verplicht? a) een cursus VCA. b) Een cursus VIL-VCU. c) Een cursus VOL-VCA. 60. Wat is van invloed op het effect van stroomdoorgang als je stroom door je lichaam krijgt? a) De kleding die je aanhebt. b) De leeftijd die je hebt. c) De vochtigheidsgraad van je huid. 61. Stroomvoerende delen worden afgeschermd met isolerend materiaal. Welk materiaal is voldoende isolerend? a) Aluminium. b) Hout. c) Keramiek. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 12 62. Welke maatregel kun je nemen om statische elektriciteit zoveel mogelijk te voorkomen? a) Aarden, zoveel mogelijk op het bestaande aardleidingnetwerk. b) Gebruik maken van rubber of kunststof als isolator. c) Leidingen en tanks aansluiten op een aardlekbeveiliging. 63. Wat zijn de grenswaarden van veilige spanning? a) 50 V wisselspanning en 120 V gelijkspanning. b) 50 V gelijkspanning en 120 V wisselspanning. c) 50 V gelijkspanning en 220 V wisselspanning. 64. Wat is de eenheid dB(A)? a) De eenheid, waarin de geluidsdruk wordt uitgedrukt. b) De eenheid, waarin de hoogte van het vlampunt wordt uitgedrukt. c) De eenheid, waarin de grenswaarde voor gevaarlijke stoffen wordt uitgedrukt. 65. Welk aandachtspunt is belangrijk bij het bepalen van de juiste verlichting? a) De aanschafkosten mogen niet te hoog zijn. b) De lampen die reeds in gebruik zijn, moeten ingesteld kunnen worden. c) Het voorkomen van weerspiegelend licht. 66. Wat is het belangrijkst voor een goeden zithouding? a) Dat er ondersteuning van de bovenbenen op het zitvlak is. b) Dat de instelling van de stoel door een deskundige wordt gecontroleerd. c) Dat de voeten 60% van het lichaamsgewicht opvangen. 67. Wat moet je, als gebruiker, doen met persoonlijke beschermingsmiddelen? a) Je moet er een naamsticker opplakken om te weten da het je eigendom is. b) Je moet ze alleen gebruiken als je denkt dat het nodig is. c) Je moet ze goed verzorgen en netjes opbergen. 68. Wat mag je gebruiken als gehoorbescherming? a) Een koptelefoon. b) Oortjes van een MP-3 speler. c) Oorpluggen. 69. Welke veiligheidsmaatregel geldt er voor het binnenwerk van een veiligheidshelm? a) Het binnenwerk moet bestand zijn tegen hoge temperaturen. b) Het binnenwerk moet jaarlijks worden vervangen. c) Het binnenwerk moet goed worden afgesteld. 70. Hoe vaak moeten valbeveiligingsmiddelen worden gecontroleerd? a) Dit is afhankelijk van de deskundigheid van de gebruiker. b) Dit is afhankelijk van de leverancier. c) Minstens eenmaal per jaar. 3. Proefexamen 3 VIL VCU 1. Welke wet regelt de zorg voor goede arbeidsomstandigheden van werknemers? a) De Arbeidstijdenwet. b) De Arbowet. c) De Veiligheidswet. 2. Wie is verantwoordelijk voor het laten beoordelen van de RI&E? a) De arbeidsinspectie. b) De arbodienst. c) De werkgever. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 13 3. Waarmee moet de werkgever rekening houden bij het geven van voorlichting op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn? a) Dat buitenlandse werknemers voorlichting en onderricht krijgen in de Nederlandse taal. b) Dat de voorlichting wordt gegeven door een bedrijfsveiligheidskundige of iemand van de Arbodienst. c) Dat de voorlichting moet zijn afgestemd op de aard, de capaciteiten en de ervaring van de werknemers. 4. Hoe moet de inhoud van de instructie door het uitzendbureau over veiligheid en gezondheid zijn? a) Het uitzendbureau geeft algemene informatie over veiligheid en gezondheid. b) Het uitzendbureau geeft gedetailleerde informatie over veiligheid en gezondheid. c) Het uitzendbureau geeft geen informatie over veiligheid en gezondheid, maar laat dit aan de werkgever over. 5. Wie is verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van de uitzendkracht? a) Alleen het inlenende bedrijf. b) Alleen het uitzendbureau. c) Zowel het inlenende bedrijf als het uitzendbureau. 6. Tijdens de opbouw van een steiger valt er een klauwhamer naar beneden die het hoofd van een voorbijganger raakt. De voorbijganger raakt daardoor gewond aan het hoofd Welke bewering is in dit verband juist? a) De aansprakelijkheid ligt bij degene die de fout maakt; in dit geval de persoon die de hamer laat vallen. b) De aansprakelijkheid ligt bij de voorbijganger; hij weet dat het passeren van een steiger in opbouw gevaarlijk kan zijn. c) De aansprakelijkheid ligt bij het bedrijf dat de werkzaamheden uitvoert; ook voorbijgangers moeten worden beschermd. 7. Wie moet bij een arbeidsongeval waarbij een uitzendkracht betrokken is aangifte doen bij de arbeidsinspectie? a) De opdrachtgever. b) De uitzendkracht c) Het uitzendbureau. 8. Welk gevolg heeft de CE-markering op een product? a) Het product mag in de EU-landen vrij worden verhandeld. b) Het product mag overal ter wereld vrij worden verhandeld en gebruikt. c) Het product mag uitsluitend in de EU-landen worden gebruikt. Welke factor is bepalend voor de risico's van het werk? a) De werkplek b) Het toezicht door de opdrachtgever c) Het Veiligheids- en Gezondheidsplan. 9. 10. Welk gedrag van de werknemer verhoogt het risico tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden? a) Negatief praten over het werk b) Roddelen over elkaar op de werkplek c) Stoeien met elkaar op de werkplek 11. Wat houdt een arbeidskundige werkvoorbereiding in? a) Het bepalen van een werkwijze, gebaseerd op veiligheid en gezondheid b) Het vastleggen van de soort en volgorde van de werkwijze c) Het vaststellen van een zo snel, efficiënt en doelmatig mogelijke werkwijze. 12. Wat is de taak van de intercedent bij uitzending voor risicovolle taken? a) Hij moet de arbodienst vragen om de uitzendkracht te informeren over de risicovolle taken. b) Hij moet de inlener meedelen hoe deze de uitzendkracht moet informeren. c) Hij moet de uitzendkracht informeren over de risicovolle taken. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 14 13. Welke persoonlijke factor kan leiden tot een ongeval? a) Een onjuiste werkmethode. b) Onvoldoende stressbestendigheid. c) Onvoldoende voorbereiding. 14. Wat moet een direct leidinggevende geregeld hebben vanuit de ongevallentheorie: a) Een ongeval altijd gemeld wordt bij de arbeidsinspectie. b) Er voldoende en deskundige bedrijfshulpverleners beschikbaar zijn. c) Er voorlichting en onderricht gegeven wordt over gezondheidsrisico's bij het werk. 15. Wie moet na een plaatsgevonden ongeval het ongevalonderzoek verrichten? a) De inlener en het uitzendbureau gezamenlijk. b) De inlener. c) Het uitzendbureau. 16. Hoe kan een leidinggevende veilig gedrag het beste stimuleren? a) Door meer veiligheidsrondjes te lopen. b) Door medewerking van de medewerkers te eisen. c) Door regelmatig veiligheidsonderwerpen te bespreken. 17. Op welke manier kan een leidinggevende de mentaliteit van zijn medewerkers verbeteren? a) Door de medewerkers niet onder of boven hun capaciteit te laten werken. b) Door medewerkers beter te belonen dan de concurrent. c) Door medewerkers duidelijk te vertellen wat ze niet mogen doen. 18. Wanneer neemt de uitzendkracht deel aan een toolboxmeeting? a) Alleen als de opdrachtgever dit duidelijk vraagt. b) De uitzendkracht is dit altijd verplicht. c) Indien de uitzendkracht dit wenst. 19 Wat is het doel van het VCU-certificaat? a) Uitzendbureaus die in het bezit zijn van dit certificaat, worden geacht de veiligheids-en gezondheidsaspecten bij het ter beschikking stellen van uitzendkrachten te beheersen. b) Uitzendbureaus die in het bezit zijn van dit certificaat, zijn bevoegd om bij de opdrachtgevers veiligheidsinspecties te houden. c) Uitzendbureaus die in het bezit zijn van dit certificaat, zijn bevoegd om op het bedrijf van de opdrachtgever toolboxmeetings te houden. 20. Wat voor soort regel wordt er bij het uitdelen van volgelaatsmaskers toegepast? a) Een algemene veiligheidsregel. b) Een gangbare voorzorgsmaatregel. c) Een specifieke veiligheidsregel. 21. Voor welke soort werkzaamheden is een aanvullende specifieke werkvergunning nodig? a) Voor werkzaamheden met jeugdigen. b) Voor werkzaamheden in de nachtdienst. c) Voor werkzaamheden met giftige stoffen. 22. Wat moet in een bedrijfsnoodplan opgenomen zijn over de communicatie tijdens een incident? a) Hoe overheids- en hulpdiensten onderling contact moeten houden. b) Hoe overheids- en hulpdiensten opgevangen worden op het bedrijf. c) Welke middelen overheids- en hulpdiensten moeten inzetten. 23. Waar dient een bedrijf rekening mee te houden als aanvulling op de eigen noodvoorzieningen? a) Met de beschikbaarheid van externe hulpdiensten. b) Met evaluaties van noodplan oefeningen. c) Met extra opgeleide BHV’ers binnen het eigen bedrijf. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 15 24. Hoe is blootstelling aan giftige stoffen te beperken? a) Door altijd dezelfde persoon met de gevaarlijke stof te laten werken. b) Door de medewerkers te trainen in het werken met giftige stoffen. c) Door een alternatief voor de giftige stof te gebruiken. 25. Over welke tijd wordt de wettelijke grenswaarde (vroeger MAC-waarde) als een tijdgewogen gemiddelde waarde gemeten? a) 4 uur. b) 8 uur. c) 12 uur. 26. Wat gebeurt er bij een (te) laag zuurstofgehalte? a) Een persoon in die omgeving zal angstig worden, in paniek raken en flauwvallen. b) Een persoon in die omgeving zal buikkrampen krijgen, overgeven en uiteindelijk uitdrogen. c) Een persoon in die omgeving zal versuft of bewusteloos raken en in het ergste geval sterven. 27. Wat is op korte termijn het meest schadelijke effect van bijtende stoffen? a) Deze tasten de hersenen en het evenwichtsorgaan aan. b) Deze tasten huid, longen en ogen aan. c) Deze tasten spieren en gewrichten aan. 28. Wat zijn voorbeelden van giftige stoffen? a) Kooldioxide en stikstof. b) Koolmonoxide en benzeen. c) Zuurstof en helium. 29. Op een gevaarsetiket staan de volgende zinnen: 1 Niet in combinatie met andere producten gebruiken. 2 Irriterend voor de ogen en de huid. 3 Bij aanraking met de ogen onmiddellijk uitspoelen. Welke zin is een zogenaamde R-zin ? a) Zin 1. b) Zin 2. c) Zin 3. 30. Wanneer is de kans op het ontstaan van een brand het grootst? a) Als er veel koolmonoxide in de lucht zit. b) Als er veel stikstof in de lucht zit. c) Als er veel zuurstof in de lucht zit. 31. Wat is een bluseigenschap van gasvormige blusstoffen? a) Ze hebben een koelende werking. b) Ze verbinden zich met de brandbare stof, zodat deze niet meer kan branden. c) Ze verdringen zuurstof. 32. Je komt in een besloten ruimte. Waarom is hier meer gevaar voor elektrocutie? a) Door slechte ventilatie ontstaat een hogere lichaamstemperatuur en een vochtige huid. b) Er wordt niet altijd gebruik gemaakt van een veilige lage spanning. c) Er wordt vaak elektrische apparatuur gebruikt. 33. Welke maatregel moet je nemen bij las- en snijwerkzaamheden in besloten ruimten? a) Alle brandbare stoffen weghalen of afdekken. b) Alleen werken om risico's te verkleinen. c) Voorkomen dat er geventileerd wordt. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 16 34. Wat is een veiligheidseis bij het werken met een boormachine? a) De boormachine moet VCA-gekeurd zijn. b) Je moet scherpe boortjes gebruiken. c) Je moet werken met de voorgeschreven veiligheidsbril. 35. Het werken met een vast opgestelde cirkelzaag is een risicovolle taak. Wat is een belangrijke eis waaraan de bediener moet voldoen? a) Altijd gehoorbescherming dragen. b) Geen loszittende kleding dragen. c) Minimaal 16 jaar zijn. 36. Wat is de maximale veilige spanning? a) 25 V wisselspanning en 50 V gelijkspanning. b) 50 V gelijkspanning en 120 V wisselspanning. c) 50 V wisselspanning en 120 V gelijkspanning. 37. Wat is het belangrijkste risico van het werken met een palletkar? a) De bediener kan uitglijden en vallen. b) De palletkar kan botsen tegen magazijnstellingen. c) De palletkar kan uit zichzelf gaan bewegen. 38. Wat is een voorbeeld van hijsgereedschap? a) Haken. b) Hoogwerkers. c) Pallets. 39. Welke factor kan van invloed zijn op de individuele belastbaarheid bij het tillen? a) Het aantal jaren dat men al tilt. b) Het geslacht. c) Het materiaal van het voorwerp dat wordt getild. 40. Wat is belangrijk als er een markering bij een gevaarlijke situatie is aangebracht? a) Dat bekend wordt gemaakt waarom de markering aangebracht is. b) Dat de markering de rood-wit-blauwe kleur heeft. c) Dat de markering duidelijk te zien is. 41. Wat kun je doen om valgevaar boven 2,5 meter te voorkomen? a) Vloeropeningen dicht leggen met plaatmateriaal. b) Vloeropeningen markeren met borden. c) Werkzaamheden alleen bij daglicht uitvoeren. 42. Wanneer mag er niet meer met een hangsteiger worden gewerkt? a) Vanaf windkracht 5. b) Vanaf windkracht 6. c) Vanaf windkracht 7 43. Wat is een goede veiligheidsmaatregel bij het werken aan de rand van een plat dak? a) De dakrand aangegeven door middel van een rood/wit lint. b) Een vangnet spannen en als dat niet kan een veiligheidsharnas dragen. c) Op de dakrand een loopplank met om de 40 cm looplatten aanbrengen. 44. Welke straling komt er bij elektrisch lassen vrij en is zeer schadelijk voor de ogen? a) Gammastraling. b) Infraroodstraling. c) Ultraviolette straling. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 17 45. Waardoor kan een ongeval met elektriciteit worden veroorzaakt? a) Door aanraking van delen die onder spanning staan. b) Door het gebruik van elektrische apparaten. c) Door het niet toepassen van dubbele isolatie. 46. Welke 'fysieke afscherming' kan als beveiligingsmaatregel bij elektriciteitsgevaar het best genomen worden? a) Door de onder spanning staande delen aan te sluiten op een aardlekschakelaar. b) Door de onder spanning staande delen af te schermen. c) Door de onder spanning staande delen te aarden. 47. Waar moet je altijd op letten bij haspels in opgerolde en uitgerolde toestand? a) De maximaal toegestane isolatieweerstand. b) De maximaal toelaatbare geleiding. c) Het maximaal toelaatbare vermogen. 48. Wat verstaan we onder ioniserende straling? a) Straling die in staat is elektronen uit een atoom vrij te maken, waardoor een ion (elektrisch geladen deeltje) ontstaat. b) Straling die in staat is ionen (elektrisch geladen deeltjes) in het bestraalde materiaal af te breken. c) Straling die in staat is verbrandingen te veroorzaken. 49 Wat kan een gevolg voor de gezondheid zijn van werken met asbest? a) Leukemie. b) Longembolie. c) Longkanker. 50. Wat is het risico bij een te hoog geluidsniveau? a) Men krijgt het er erg warm van. b) Men krijgt last van duizeligheid. c) Men loopt blijvende gehoorschade op. 51. Bij welk geluidsniveau kan al gehoorschade ontstaan? a) Bij 80 dB(A). b) Bij 90 dB(A). c) Bij 100 dB(A). 52. Wat is een mogelijk gevolg van te veel geluid? a) Gespannen spieren. b) Ontspannen spieren. c) Pijnlijke spieren. 53. Wat is het doel van een rustperiode bij lichamelijke belasting? a) De ademhaling wordt weer normaal. b) De bloedsomloop komt tot rust. c) De mogelijkheid wordt geboden om iets te drinken. 54. Wat is het belangrijkste waar je op moet letten bij een stoel die gebruikt wordt bij zittend werk? a) De stoel moet een goede rugleuning hebben. b) De stoel moet minimaal twee keurmerken hebben. c) De stoel moet zwenkwieltjes hebben. 55. Wie is eindverantwoordelijk voor het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen? a) De opdrachtgever. b) De uitzendkracht. c) Het uitzendbureau. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 18 56. Wat is een belangrijke eigenschap van een filtermasker? a) Alleen te gebruiken bij lage concentraties van een gevaarlijke stof. b) Hoog draagcomfort door goede pasvorm. c) Ook te gebruiken bij afwezigheid van voldoende zuurstof. 57. Waar moet je veiligheidsschoenen regelmatig mee insmeren om ze langdurig waterdicht te houden? a) Leervet. b) Minerale olie. c) Zuurhoudende vaseline. 58. Welke twee middelen zijn persoonlijke valbeschermingsmiddelen? a) Een non-chute en een touw om het middel bevestigd aan een vast hangpunt. b) Een remchute en een harnasgordel in combinatie met een vanglijn en vast hangpunt. c) Een remchute en touw om het middel bevestigd aan een vast hangpunt. 59. Waaraan moeten waarschuwingen op de werkplek minimaal voldoen? a) Er mag alleen tekst op staan. b) Ze moeten opgemerkt worden en duidelijk zijn. c) Ze mogen alleen pictogrammen bevatten. 60. Waar duidt het gevaarsymbool van een vlam boven een cirkel op? a) Explosieve stof. b) Giftige stof. c) Oxiderende stof. © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 19 Antwoorden proefexamen 1 Vraag antwoord Vraag antwoord 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 B C B B C C B B C B C C B B B B B B C B C C B B C C B B A C C C C A C A C C C C 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 B B C A C C C A B B A C A B B C B C A C B C C B C B B B B C © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU 20 Antwoorden proefexamens 2 en 3 Proefexamen 2 Vraag antwoord 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 C A B C A C A C C C B A A A A B C B B C B C C A B B C B A C A A B C C B B B B C Vraag antwoord 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 A A B A B C A B C A B A B C B C C C B C C A A A C A C C C C Proefexamen 3 Vraag antwoord 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 B C C A A C A A A C A C B C B C A B A C C B A C B C B B B C C A A C B C A A B C © havas adviesburo voor veiligheid en arbeidsomstandigheden 2011-5 VIL-VCU Vraag antwoord 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 A B B C A B C A C C A A B A A A A B B C 21