Document

advertisement
3. Het kind tussen het eerste en het vierde levensjaar
1. Objectpermanentie wordt als een mijlpaal in de ontwikkeling van het kind beschouwd. Op
welke leeftijd ontwikkelt deze zich in het gedrag van het kind?
- Objectpermanentie: de psychische vaardigheid te weten dat een object nog steeds bestaat
ook al is het op dat ogenblik niet zichtbaar.
Begint in de loop van het senso-motorische stadium vorm te krijgen, en is tegen het einde van
het 2de levensjaar doorgaans ontwikkeld: het kind heeft noties van voorwerpen ook als die niet
langer in het gezichtsveld zijn.
- Objectpermanentie niet verwarren met => constantie van vorm en grootte
Grootteconstantie of het besef dat een voorwerp hetzelfde blijft, ook al ziet het er kleiner uit
omdat het verder af gehouden wordt. Deze vaardigheid ontwikkelt zich al binnen de eerste
paar weken na de geboorte. Vormpermanentie is het blijven onderkennen van dezelfde vorm
van een voorwerp wanneer het bekeken wordt onder verschillende hoeken. Dit ontwikkelt
zich eveneens kort na de geboorte.
Bower (1974) toonde object- en vormconstantie aan bij baby’s van 1 tot 12 maanden.
2. Hoe kan de psychomotorische ontwikkeling kort geschetst worden en wat betekent in dit
verband de eerste ‘Gestaltwandel’? (Zeller, 1936)
De ontwikkeling wordt gekenmerkt door een aantal zeer fundamentele processen.
- 1 jaar tot 4 jaar: algemene lichamelijke en motorische ontwikkeling
- Wat in het begin van deze periode mogelijk is, ontwikkelt zich tot reëel gedrag.
- in het begin kan het kind staan, zitten en met hulp lopen op het einde is het in
praktisch-motorisch opzicht zelfstandig.
- de uitbouw van hechtingsgedrag tot een structurele achtergrond voor de rest van
het leven. (“hechting”= gericht op specifieke personen itt afhankelijkheid)
o (Bowlby, 1951): cruciale rol vd biologische moeder
o Differentiatietheorie (Rutter, 19 79): relatieve gehechtheid ad moeder tot
6j, daarna ook aan anderen
o Paralleltheorie: aanvankelijk hechting aan één volwassene (tot 1j) dan ook
hechting aan andere volwassenen en vervolgens ook aan leeftijdgenoten.
- Zindelijkheidstraining < toegenomen spierbeheersing. Het is zinvol deze training
pas van de leeftijd van 15 maanden te starten.
- De grotere verbetering van ogen en handen, die echte werktuigen worden waarmee
de wereld ontdekt en gemanipuleerd kan worden. Oog-handcoördinatie verbetert
en maakt nauwkeurige handelingen en gedrag nadoen mogelijk.
- Nieuwe, verbale dimensie in de levenswereld van een vierjarige, door het actief
kunnen deelnemen aan de gesprekken in het gezin. Gesprekken met
leeftijdsgenoten.
- Vertrouwdheid met objecten uit de omgeving.
- Perceptuele ontwikkeling: vormperceptie, delen kunnen onderscheiden.
- Ontwikkeling van ruimte- en tijdsoriëntatie.
- Normatieve ontwikkeling: besef van goed en fout.
- De nood om bezig te zijn, actief te zijn wordt in toenemende mate cognitief
bepaald, het kind begint het gedrag ook te zelf oriënteren op een toekomst in plaats
van enkel op toevallige gebeurtenissen te reageren ‘cognitive planning’).
- Toenemende nood aan contact met leeftijdsgenoten. Nood aan actieve
communicatie over en weer, eerder dan zorg ontvangen.
- Groei van de lichaamsdelen: verschillende snelheid +indiv. Verschillen.
1
-
Ontwikkeling van de gangen: stappen (1j) – traplopen (zelfde voet voor, andere
bijtrekken) – variaties van stappen (17-30m) – op één been staan (29m) – echt
rennen, stoppen, draaien en springen (2 à 3j) – balvaardigheden (4 à 5 j)
- 5 jaar:
- begin van de gestaltwandel: ‘volwassener’ lichaamsproporties
Persoonlijkheids- en sociale ontwikkeling:
Interactiemogelijkheden – interactieprocessen:
Role-taking en egocentrisme (zijn tegelijk structuur en proces, omgekeerd gecorreleerd)
3. Wat is egocentrisme en is het een typisch gedragsverschijnsel bij peuters of doet het zich
ook op andere leeftijden voor?
Egocentrisme = waarneming die volledig bepaald wordt door het eigen gezichtspunt. Er
bestaat geen differentiatie in de subjectobject oriëntatie. Het betekent dat een centreren
op/rond het ego plaatsvindt. (niet te verwarren met egoïsme of eigenzucht). Egocentrisme
staat tegenover decentrering, waarbij men in staat is de verschillende relaties in de eigen
visies te verdisconteren. Soorten egocentrisme:
- Egocentrisme in het senso-motorische stadium (0-18m) (ik = buitenwereld)
geleidelijke decentrering of ‘copernicaanse wending’ => objectpermanentie
- Egocentrisme in het pre-operationeel stadium (18m-6j) kind werkt met
voorstellingen. Toenemend gebruik van woorden en symbolen.
- Egocentrisme in het stadium van de concrete operaties (6j-11j): assumpieve
realiteiten, gebaseerd op beperkte informatie, wat soms leidt tot cognitieve
verwaandheid (“ik weet het altijd beter dan mama, want zij is soms mis”)
- Egocentrisme bij jeugdigen, adolescenten (va 11j, formele operaties en
hypothetica-deductief denken): het kind voelt het aan alsof hij steeds ih middelpunt
van de belangstelling staat, als speelt hij voortdurend voor een imaginair publiek.
Geen onderscheid tussen eigen ideeën en die van anderen. (Elkind) Het fenomeen
van de ‘persoonlijke fabel’
- Egocentrisme bij volwassenen: moeilijk leeftijd te bepalen. Voorbeeld: docent die
niet inziet dat lessen niet begrepen worden.
- Egocentrisme bij bejaarden: weinig onderzoek. Zeker gerelateerd aan cognitieve
regressie, onthechtingsprocessen (sociaal isolement, pensionering, dood,
eenzaamheid), inkrimping van de sociale relaties => absoluter en onbuigzamer
visie.
4. Rolnemingsgedrag speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van het kind tussen het
eerste en vierde levensjaar. Wat is het en hoe kan het gestimuleerd worden?
Rolneming is een sociaal en cognitief proces dat erop wijst dat het individu in staat is zich in
de motieven, gevoelens, gedachten en gedrag van een ander te verplaatsen. Men kan het
eigen, centrische wereldbeeld loslaten en de wereld bezien vanuit het perspectief van een
ander. Sociale decentrering. Vereist een empathisch inleven. Soorten rolneming:
- Perceptuele rolneming (zich kunnen inleven in iemand zijn perspectief)
- Conceptuele rolneming (zich kunnen inleven in de conceptformatie van een ander)
- Emotioneel-motivationele rolneming
 theoretisch zinvol onderscheid, in de praktijk niet eenvoudig te maken.
5. De koppigheidsfase werd lange tijd als een ontwikkelingsnoodzakelijk gedragsverschijnsel
voor de vorming van de wil beschouwd. Empirische gegevens ondersteunen deze opvatting
niet. Bespreek de resultaten van Kemler.
2
-
Europese vs. Amerikaanse literatuur
koppigheid = ontwikkelingsnoodzakelijk fase vs. negatief reactief gedrag
Kemler (1957): mbv. eventsampling, onderzoek naar ‘verzet’. Besluiten:
o Aantal aanvallen van verzet is gering in normale gezinnen (+-5/dag)
o Uitlokkende personen zijn meestal lichamelijk en mentaal superieure
mensen
o Oorzaak: kind is verdiept in iets en krijgt opdracht tot iets anders
o Ik-behoeften spelen geen enkele rol
o De verzetsreactie is quasi-reflectorisch gedrag, onredelijk.
o Verzet is van korte duur (soms volgt nog wat brommen)
o Leeftijd: vanaf 1 jaar, verdwijnt doorgaans rond 3de jaar.
o Geen duidelijke geslachtsverschillen. Belang van de omgevingsreactie
o Meeste reacties tussen 11 en 13u, honger veroorzaakt prikkelbaarheid.
 vroegkinderlijke koppigheid is een (niet ontwikkelingsnoodzakelijke) gedragsvorm
van voorbijgaande aard, afhankelijk van de vorderingen die het kind maakt bij het
beoordelen van en inspelen op de omgeving.
 Verklaring: discrepantie tussen wat het kind en wil en wat het aankan. Egocentrisme
vormt de structurele achtergrond.
 Koppigheid wordt ook in grote mate cultureel bepaald.
6. Spel wordt gezien als een natuurlijke activiteit van het kind. Er bestaan verschillende
theorieën, spelindelingen en gegevens betreffend spelvoorwaarden en spelconsequenties. Geef
een beschrijving van het complexe verschijnsel spel.
- Onderscheid kinderen en volwassenen in het spel (spelen – recreëren, ontspannen,
hobby)
o Breuk in de houding tov kinderen, als zijn het miniatuurvolwassenen:
Emile, van J.J. Rousseau.
o Die tweedeling in kinds en volwassen is niet eenduidig positief, moeilijke
overgang omdat het kind geïsoleerd raakt van de volwassen realiteit en
zelfs geen of amper verantwoordelijkheden te dragen heeft.
- Speltheorieën
o Groos: oefeningstheorie: spel = oefenen voor later
o Hall: recapitulatietheorie: spel is hernemen van dominantie gedragingen
o Schaller: recreatie: spel is ontspanning en katharsis of zuivering
o Spencer: spel dient voor het laten afvloeien van het overschot aan energie.
o Nieuwe theorieën: spel is een weerspiegeling van de realiteit en een vroege
vorm van kennisverwerving.
- Essentiële kenmerken of structuur van het spel (Buytenduyck, 1932)
- = spel is gedrag dat beïnvloed wordt door rijping- en leerprocessen
o Spelen met iets
o Heen en weer, interactie
o Spel is dynamisch: een dialectisch proces van these-antithese-synthese
o Onvoorstelbare afwisseling, variatie
o Wederzijdsheid in spelen (ik speel met de andere, de andere speelt met mij)
o Vereist speelruimte en regels.
o Spelregels begrenzen het veld waarbinnen het spel zich ontwikkelt.
o Definitie van Huizinga (1940): Spel is een vrijwillige handeling of
bezigheid die binnen zekere vastgestelde grenzen van tijd en plaats
wordtverricht naar vrijwillig aanvaarde, doch volstrekt bindende regels,
3
-
-
-
met haar doel in zichzelf en door het besef van ‘anders zijn’ dan het
gewone leven.
o structurele kenmerken van het spel
 Reframing of het aangeven van het kader
 Reversal of omkering (realiteit mag in het spel op z’n kop)
 Abstractie van prototypen (2 meisjes die zussen waren, speelden het
spel van twee meisjes die zussen waren)
 Thema en variatie
 Altijd tijd- en plaatsgebonden (ingrijpen op de realiteit)
 Verkleinen
 Overdrijven
 Cyclische herhaling
 Spanning en opwinding
Spelvoorwaarden
o De mogelijkheid om ervaring op te doen
o Bescherming en stimulatie zijn met name in de eerste jaren onontbeerlijk
o De moeder (verzorger) is constant en veranderlijk, blijvend en wisselend
o zeer afwisselend communicatiekader, interactie-episodes
o gelegenheid tot exploratie
Spelconsequenties
o Wat zijn de gevolgen indien men niet speelde?
o Speldeprivatie-experiment => moe en slaperig, minder gezond en
ontspannen, rapporteerden meer hoofdpijn, vonden zichzelf minder vatbaar
voor rede minder creatief. Dagelijkse activiteiten gingen gepaard met
verveling, lusteloosheid en neerslachtige gevoelens herleiden alledaagse
handelingen tot robotachtige gedragingen.
o Belangrijkste functies van het spel:
 Fundamenteel voor het menselijke welbevinden
 Compenserende en ontspannende werking
 Belangrijk aandeel in de creatieve ontwikkeling, door het scheppen
van ruimte voor creatieve handelingen en denkwijzen.
 Algemene bijdrage aan alle ontwikkelingsaspecten (motoriek,
creativiteit, sociale en cognitieve vaardigheden, motivationele en
emotionele ontwikkeling)
Spelvormen
o Het echtpaar Bühler (1928): leeftijdsgebonden spelvormen, het spel als
methode om de realiteit te verwerken en memoriseren.
o Parten (1932): observaties mbv. de genetische sociologie (6 types)
o Piaget (1945): spel is een uitingsvorm van cognitieve ontwikkeling (3)
o Callilois (1961): cultureel-historische visie op spel, spel als bevrediging
van de vier primaire levensbehoeften.
7. De ontwikkeling van kindertekeningen verloopt van het maken van krabbels naar
figuratieve tekeningen. Bespreek dit proces in verschillende stadia.
- Krabbelstadium: tekeningen zijn het resultaat van een spontane gedraging die zich
vanaf 52 weken ontplooit, zodra kinderen een potlood kunnen vasthouden. Tekenen is
een universeel verschijnsel.
- Aanvankelijk is het een globaal motorische beweging: het hele lichaam beweegt mee
Resultaat is ongericht krabbelen.
- Vormstadium (rond 3 à 4 jaar)
4
- Vlakverdelingspatronen (eenvoudige diagrammen)
- ontwerpstadium (combinaties, eerst twee, later meer, aggregaties)
=> Eenvoudige vormen of globale combinaties van vormen, zoals bvb. de
kopvoeter.
- Picturale stadium of figuratieve tekeningen: kind probeert iets uit te drukken
- kindertekeningen worden vaak gebruikt als diagnostisch middel. Bovendien is de
aard van de tekeningen een ontwikkelingsmaat.
- Bij de ontwikkeling van tekenvaardigheid zijn bescherming en stimulatie vereist.
8. Met betrekking tot de taalontwikkeling bestaan twee voorname verklaringen: de
nativistische en de leertheorie. Wat is het verschil tussen beide?
taalontwikkeling:
- Systematische studie van taal: Wilhelm von Humboldt (1766-1835)
- Echtpaar Stern (begin 20e eeuw)
- Karl Bühler, 1965, Der Kriese der Psychologie - semantiek
o Taal= Appell – Ausdruck – Darstellung
- Chomsky, Syntactic Structures, Aspects, Language and Mind
- Situatie rond 1965:
o Syntaxis, grammaticale structuur van twee- en driewoordzinnen
o Woordproductie bij het kind
o Taalontwikkeling (van 1 tot 4 jaar)
o Linguïstische mogelijkheden en semantische structuur
o Universele stadia in de taalontwikkeling?
o Chomsky’s LAD systeem veronderstelt een aangeboren vaardigheid
o Uitsluitend aandacht voor egocentrische taal vh kind
1. nativistische of organismische standpunt
Taal is aangeboren, bestaat uit universele linguïstische eigenschappen.
Oppervlaktestructuur van taal vs. dieptestructuur. Meer onderzoek is nodig: het
voorkomen, in alle talen, van negaties, vragen en een grammaticale
basisstructuur.Chomsky, McNeill
Linguistic data input => LAD processing => Grammatical competence
De theorie van Chomsky is niet empirisch aantoonbaar.
Francescato (1973) taal is afhankelijk van de omgeving en niet aangeboren
2. empirische of leertheoretische theorieën
= kinderen worden zonder bijzondere taalvermogens geboren en verwerven
taalvaardigheden door imitatie, modelleren en bekrachtigingsleren.
- Skinner, behaviorisme, stimulus-respons theorie
- Bandura: sociale leertheorie
- Piaget: interactietheorie: actief talig omgaan met omgeving=> nieuwe inzichten
=> interactie met de omgeving leidt tot nieuwe verbale structuren
9. Tussen het eerste en vierde levensjaar loopt de gemiddelde woordenschat van het kind op
tot 1500 woorden. Beschrijf het ontwikkelingsproces.
- Omstreeks het eerste levensjaar produceert het kind zijn eerste woord (doorgaans mama, dan
papa).
5
- Een-woord en twee-woordzinnen. Een woord heeft de psychologische inhoud van een
volledige zin. Klassen van woorden: pivotwoorden (vaakgebruikt) en de open klasse van
woorden:
Weg
mama
Weg
melk
Weg
poes
Semantiek: het kind kan mbv eenvoudige syntactische structuren al heel wat nuances
verwoorden.
- drie-woord-zinnen en de verdere taalontwikkeling
Drie-woord-zinnen ontwikkelen zich tussen 24e en 30e maand. Herschikken van het
vocabularium (weinig onderzocht). Specifieke vaardigheden naargelang de taal, worden
verbeterd (Engels woordvolgorde, Russisch vervoeging van het werkwoord).
Woordverbuiging (meervoud, vervoeging vh ww. aanvankelijk correcte vervoeging, dan
overgeneralisatie < processen van creativiteit, assimilatie en accomodatie).
Anne Marie Schaerlaekens: ontwikkelingspsycholinguïstiek
- prelinguale fase: een-woord-zinnen
- vroeg-linguale fase: twee-woord-zinnen
- differentiatiefase: va. 2.5 jaar, drie-woord-zinnen en differentiatie
Evolutie van de woordenschat
3000
2500
2000
aantal
woorden
1500
1000
500
0
1,5 2,5
4
5,5
7
ontwikkeling van de taalvaardigheid
a. fonologische: verwerving van het klanksysteem
b. morfologisch: verwerving van het vormsysteem
c. syntactisch: verwerving van de grammatica
d. lexicaal: woordenschat en uitbreiding van de kennis over de betekenis van woorden
e. semantisch: betekenis van taal
10. Wat verstaat men onder semantische ontwikkeling?
Semantiek: de kern van taal, nl. de studie van de betekenis van woorden en woordgroepen.
Semantische competentie van volwassenen is nauwelijks onderzocht, daarom is het
moeilijken een vergelijkend onderzoek te doen naar de ontwikkeling. Twee theorieën:
- referentie- of verwijzende theorie: de betekenis is het voorwerp waarnaar
verwezen wordt => geen verklarende waarde. Waarop hebben ‘maar’, ‘het’ e.a.
betrekking?
- Gedragstheorie: betekenis van het woord is afhankelijk van de (tendens tot) reactie
van de persoon.
- Dwight Bowlinger (1968): de betekenis van woorden is een manier om de wereld
in te delen, te ordenen. De woordbetekenis kan helpen om de wereld ‘semantisch’
in te delen. Werner (1959) de Lappen hebben 41 woorden om verschillende
soorten sneeuw te beschrijven en 20 namen voor verschillende soorten ijs. Idem
6
-
voor regen bij ons, mist in Engeland. Volgens Werner trachten we mbv. Taal
causale verbanden te leggen.
Er zijn grote individuele verschillen in woordbetekenissen. Zo heeft een woord op
verschillende leeftijden verschillende betekenissen (bvb. mama, papa).
Extra uitleg hoofdstuk 3
Model-leren:
- persoonlijk model, positioneel model
- sociale leertheorieën (Bandura, 1977) voorwaarden van model-leren
o aandacht
o rententie of opslaan
o motorische reproductie
o bekrachtiging en motivatie
circulaire reacties: gedrag dat herhaling van zichzelf oproept.
- primair: op het eigen lichaam gericht: kind kan tenen raken, herhaalt dit
- secundair (4-10m): externe omgeving: kind kan tas openen, herhaalt dit
- tertiair (11-18m): het actief en gericht zoeken van het kind.
Het kerngezin als primaire groep, zoals we dit zien in het westen, is een betrekkelijk recent
verschijnsel. Tot de 17de eeuw werd het kind beschouwd als een miniatuurvolwassene en werd
verondersteld op dezelfde wijze als de volwassenen aan het actieve leven deel te nemen.
17e eeuw
De kinderen werden toevertrouwd aan vreemden, in internaten ondergebracht, meestal
verbonden aan een school.
=> nu: het kind neemt een centrale plaats in, in het gezin en gaat naar een gewon
school in de buurt.
18e eeuw
- De oudste zoon was sterk geprivilegieerd en opzichte van de andere kinderen. Hij was de
waarborg voor het erfgoed van het gezin.
=> nu: alle kinderen in een gezin nemen een gelijke plaats in, genieten dezelfde
rechten en krijgen dezelfde opvoeding.
- het gezinsleven en de activiteiten waren gericht op de gemeenschap, op de grote
samenleving.
=> nu: het welbevinden en het welzijn van de kinderen staat centraal
18e en 19e eeuw
- de formele opvoeding van meisjes was zeldzaam.
=> nu: de opvoeding van jongens en meisjes is een algemeen aanvaarde zaak.
De periode van het kind-zijn wordt nu als volwaardige ontwikkelingsfase erkend. Daardoor
krijgt het kind meer ruimte voor zijn eigenheid, zijn eigen ontwikkeling. Het krijgt meer
ruimte om zich emanciperend waar te maken. De apartheid van leefwereld van kinderen
brengt ook problemen met zich mee: de zgn. generatiekloof. Onvolwassen personen worden
niet als volwaardige partners beschouwd. De socialiserende invloed van het gezin is cruciaal.
Hoewel ook invloeden van ‘peer’ groepen (leeftijdgenoten) meetellen, is houding van de
7
ouders en het gezin doorslaggevend in politieke opvattingen en beroepsoriëntering. Het kind
heeft
8
Download