Water, is niet altijd goed water! In het vorige artikel hebben we het over het grondwaterpeil gehad. Hierin is, hopelijk, duidelijk ge-worden dat de hoeveelheid water een belangrijke factor is voor de aanwezige natuur. Echter, dit is maar een deel van het verhaal, aangezien op twee verschillende plekken die even nat zijn totaal verschillende natuurtypen aanwezig kunnen zijn. Waarom is er in het ene gebied hoogveen aanwezig, terwijl in een ander gebied dit een rietruigte is? Aan het verschil in waterpeil ligt het niet, dit is in beide gebieden immers even hoog! Een belangrijke reden hiervoor is het aanwezige type water. Water bestaat in vele vormen. Het bekendste onderscheid is tussen zout en zoet water. Hiermee stopt het typeren van water niet. Vooral zoet water kan verder worden opgedeeld in verschillende groepen, waarbij vooral variatie bestaat in zuurgraad, hoeveelheid voedingstoffen en andere opgeloste stoffen. Hoe dit verschil ontstaat, is te verklaren door de cyclus van het water er bij te halen. Water verdampt uit de zee en andere waterlichamen en komt later in de vorm van neerslag weer terug op de grond. Regenwater bevat echter nauwelijks voedsel (stikstof, fosfaten, kalium) en kent zeer lage concentraties aan andere stoffen (zoals calcium en magnesium). Wanneer dit zure en voedselarme water de bodem raakt, trekt een groot deel hiervan de bodem in; het wordt dus grondwater. Wanneer het grondwater zich verder door de bodem beweegt, vindt er langzaam maar zeker verrijking plaats met allerlei stoffen zoals calcium, magnesium, ijzer en voedingsstoffen. Het water wordt “hard”. De chemische samenstelling verandert door de reis door de bodem. Met welke snelheid grondwater door deze stoffen wordt verrijkt hangt af van het bodemtype. In zandbodems verloopt dit proces zeer traag, in leem- en kleibodems echter snel. Uiteindelijk komt grondwater terecht in beken en rivieren. Dan spreken we over oppervlaktewater. Ook van oppervlaktewater varieert de kwaliteit, maar in het algemeen is het rijker aan voedingstoffen en andere opgeloste stoffen (calcium, ijzer, etc.) dan grondwater en regenwater. Uiteindelijk komt het water weer in de zee en begint het hele proces weer van voor af aan. Grondwater eindigt natuurlijk niet altijd in beken of rivieren. Zo kunnen harde lagen klei of leem in de bodem de afvoer van grondwater belemmeren. Als dat op plaatsen gebeurt waar het water nog maar kort geleden de bodem is ingezakt vindt er “ophoping” plaats van zuur, (zeer) voedselarm water. In deze moerassen kunnen alleen zeer gespecialiseerde soorten standhouden, zoals bepaalde veenmossoorten. Dit zijn dan ook de plaatsen waar hoogvenen ontstaan, zoals de Groote Peel en het Fochteloërveen. Wanneer ouder grondwater wordt belemmerd door de bodem te stromen, ontstaan venen onder minder zure condities. Soorten die in zulke venen groeien zijn bijvoorbeeld Spaanse ruiter (zie foto), Blauwe knoop en verschillende zeggensoorten. Deze plaatsen zijn onder meer te vinden in de Berk en het Gastels Laag. Het type (grond) water is dus van groot belang voor de natuurwaarden. Dit creëert een specifiek milieu, waardoor bepaalde soorten aanwezig kunnen zijn. Het lokale grondwater is essentieel hierbij en kan niet zomaar worden vervangen. Helaas is in veel gebieden juist de waterhuishouding sterk veranderd en reikt het oorspronkelijke grondwater niet meer tot aan het maaiveld. De oplossing lijkt voor de hand te liggen, namelijk het toedienen van “ander” water. Het gebied is toch immers weer nat? Dat dit niet klopt en in veel gevallen een slecht idee is, zal nu inmiddels duidelijk zijn en dat bijvoorbeeld het inlaten van oppervlaktewater in hoog- en laagvenen net zulke nadelige gevolgen heeft als verdroging. Om de natuurwaarden optimaal te beschermen is het dan ook zaak om de oorspronkelijke condities, met name de hydrologie, zo goed mogelijk te handhaven. Tegenwoordig is dit vaak onmogelijk door de sterk verbeterde afwatering in ons land. Het herstellen van oude condities is dan ook vaak erg ingewikkeld. Alleen door ingewikkelde, en vaak ook dure, ingrepen kan soms weer iets van de oude situatie in ere worden hersteld. In hoeverre dit het beste kan, is het onderwerp van een groot aantal onderzoeken. De kennis hierover en de inzichten van de (on)mogelijkheden nemen dan ook toe en maken dat in de toekomst natuurherstel hogere kansen van slagen zal hebben. Hans Backx en Fiona Franken