MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING

advertisement
MINISTERIE VAN ONDERWIJS
EN VOLKSONTWIKKELING
EXAMENBUREAU
HEREXAMEN EIND MULO tevens
2 ZITTING STAATSEXAMEN EIND MULO 2013
e
VAK
: NATUURKUNDE
DATUM : MAANDAG 12 AUGUSTUS 2013
TIJD
: 07.30 – 09.30 UUR
DEZE TAAK BESTAAT UIT 36 ITEMS.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- ---------------------------Dichtheid
Soortelijke
SmeltSmeltKookLineaire
Materiaal
warmte
temperatuur
warmte
temperatuur
uitzettingscoëfficiënt
g/cm3
J/g
J/gC
C
C
mm/mC
alcohol
0,8
2,5
 114
aluminium
2,7
0,9
660
400
benzine
0,8
glas
2,5
ijs
0,9
2,1
0
334
ijzer
7,9
0,45
1540
270
kaarsvet
78
2450
0,012
58
koper
8,9
0,38
1080
kwik
13,6
0,14
39
12
357
lood
11,2
0,16
327
25
1725
lucht)
0,024
0,018
0,00129
olie
0,9
1,7
320
petroleum
0,85
115
terpentine
0,87
180
wanahout
0,6
water
1,0
zand
1,6
zilver
10,5
4,2
0,24
100
962
105
g = 10 m/s² = 10 N/kg.
 = 3,14
*) bij 0°C en 1 bar
Bij de opgaven mag je bovenstaande gegevens gebruiken.
N.B.: Niet alle gegevens zijn nodig voor het oplossen van de vraagstukken.
2210
1
5
Warmte komt vrij wanneer een stof gaat
A
B
C
D
verdampen.
smelten.
koken.
condenseren.
2
De snelheid van een vliegtuig is 1440 km/h.
Dat is gelijk aan
A
0,4 m/s
B
24 m/s
C 400 m/s
D 1440 m/s
De oppervlakte van deze figuur is in
werkelijkheid 500 cm 2 .
3
Een leeg maatglas heeft een massa van 130 g.
Het maatglas wordt geheel gevuld met benzine.
De totale massa is dan 210 g.
De lengte l is
A 5 cm
B 6 cm
C 10 cm
D 15 cm
Als men hetzelfde maatglas geheel vult met
water, is de totale massa
A
B
C
D
6
210 g
230 g
310 g
niet te bepalen met deze gegeven.
4
Twee identieke bakken bevatten evenveel
water. In de eerste bak zet men een voorwerp P
dat erin zweeft. In de tweede bak zet men een
voorwerp Q dat zinkt. De voorwerpen P en Q
hebben een even grote massa.
Ga de juistheid van de volgende beweringen na.
I
In beide bakken staan de vloeistofspiegels
even hoog.
II Beide voorwerpen ondervinden van het
water een even grote opwaartse kracht.
A
B
C
D
Alleen I is juist.
Alleen II is juist.
I en II zijn beide juist.
I en II zijn beide onjuist.
Een zandloper is gemaakt om de tijd te meten.
Het zand sijpelt vanuit de bovenste ruimte naar
de onderste ruimte in 30 seconden.
Hoe vaak moet je de zandloper omkeren om een
tijd van 2 minuten te meten?
De tijd bij het omkeren wordt verwaarloosd.
A
B
C
D
2
3
4
15
7
10
Ga de juistheid van de volgende beweringen na.
I
Wanneer ijs van 5°C overgaat naar water
van 5°C gaan de moleculen sneller
bewegen.
II 1 dm 3 water van 0°C heeft een grotere
massa dan 1 dm 3 ijs van 0°C.
A
B
C
D
Alleen I is juist.
Alleen II is juist.
I en II zijn beide juist.
I en II zijn beide onjuist.
8
Een ponton is 12 m lang, 4 m breed en 2 m
hoog. Als de ponton leeg is, heeft deze een
massa van 26 ton.
Hoeveel ton lading vervoert de ponton als de
bovenkant van de ponton gelijk is met het
wateroppervlak?
A 26 ton
B 70 ton
C 96 ton
D 122 ton
Een gebouw heeft een hoogte van 37 m.
Op dit gebouw zit een watertank die bestemd is
voor de watervoorzienig van dit gebouw.
Het water in de tank is 2 m hoog. Een kraan
bevindt zich op de 2e verdieping.
De kraan staat 12 m van de grond.
De druk die het water op de kraan uitoefent is
A 2 N/cm 2
B 12 N/cm 2
C 27 N/cm 2
D 39 N/cm 2
11
Z2
9
Z1
Een blok S heeft een gewicht van 20 N en ligt
precies voor de helft in een vloeistof.
Op S wordt er een blok T geplaatst zodat het
bovenvlak van S gelijk met de vloeistofspiegel
komt te staan.
Het gewicht van blok T is
A 5N
B 10 N
C 20 N
D 40 N
De vloeistofspiegels staan in beide benen even
hoog. De massa’s van de zuigers Z1 en Z2 zijn
te verwaarlozen. In de U-buis bevindt zich olie.
De oppervlakte van Z1 is 10 cm 2 terwijl die van
Z2 20 cm 2 is. Op Z1 wordt er een blokje met een
massa van 90 g geplaatst waardoor Z1 10 cm
naar beneden zakt.
Wat is het verschil in hoogte( h) tussen Z1
en Z2?
A 5 cm
B 10 cm
C 15 cm
D 30 cm
12
14
De lucht in de fles wordt door een kwikdruppel
afgesloten. Deze lucht wordt afgekoeld zonder
dat de kwikdruppel uit de buis valt.
druk(p)
Aan een cilinder met een goed sluitende zuiger
hangt een blok met een gewicht van 30 N.
De zuiger heeft een doorsnede van 20 cm 2 en
een gewicht van 10 N en beweegt zonder
wrijving. De lengte van de afgesloten lucht is
50 cm en de buitenluchtdruk is 10 N/cm 2 . Het
blok wordt van de zuiger weggehaald waardoor
de lengte van de afgesloten luchtkolom in de
cilinder verandert.
Welk lijnstuk in de grafiek geeft het best het
verband weer tussen de druk en de temperatuur
van de afgesloten lucht?
A
I
B II
C III
D Geen van de drie lijnstukken.
13
Bereken nu de lengte van de lucht in de
cilinder.
A
12  50
cm
10
B
8  50
cm
9,5
C
8  50
cm
8,5
D
8  50
cm
8
15
Een cilinder is van beide kanten door de zuigers
Z1 en Z2 afgesloten. De zuigers kunnen
wrijvingloos bewegen. De buitenluchtdruk is
10 N/ cm 2 . De zuigers hebben elk een gewicht
van 5 N en een oppervlakte van 5 cm 2 .
Een open vloeistofmanometer is gevuld met
kwik. In beide benen staat het kwik even hoog.
De doorsnede van de benen is 1 cm 2 .
Het linkerbeen van deze manometer wordt
aangesloten op een gasreservoir. Het kwik in
het aangesloten been stijgt dan 20 cm.
De druk van het afgesloten gas bedraagt
Is er hier sprake van een onderdruk of overdruk
en hoeveel cm kwikdruk is dat?
A 10 N/cm 2
B 12 N/cm 2
C 20 N/cm 2
D 22 N/cm 2
A
B
C
D
Een onderdruk van 20 cm kwikdruk.
Een overdruk van 20 cm kwikdruk.
Een onderdruk van 40 cm kwikdruk.
Een overdruk van 40 cm kwikdruk.
16
Hoeveel kg alcohol moet er verbrand worden
om 51.000 kJ aan warmte te krijgen?
De verbrandingswarmte van alcohol is
17 MJ/dm 3 .
A
2,4 kg
B
3,75 kg
C 2400 kg
D 10383,75 kg
18
Een staaf met een lengte van 10 m, wordt
0,0004 m langer als je hem verwarmt van 30°C
tot 40°C. Een andere staaf van hetzelfde
materiaal en een onbekende lengte wordt
0,0002 m langer als je hem verwarmt van 25°C
tot 75°C.
De lengte van deze staaf is
17
A
1m
B 5m
C 25 m
D 100 m
19
Om 2 kg van een materiaal van 20°C tot 80°C
te verwarmen is 60 kJ aan warmte nodig.
Hoeveel warmte komt vrij als je 3 kg van
hetzelfde materiaal van 100°C tot 80°C afkoelt?
Dit is een warmte - temperatuur (Q -T) diagram
van een hoeveelheid water die verwarmd wordt.
A 30 kJ
B 60 kJ
C 90 kJ
D 120 kJ
20
Bereken de massa van het water.
A
250
335
kg
B
500
kg
4,2  80
C
500
kg
4,2  100
D
750
kg
4,2  80
Over twee even lange stroomdraden van
hetzelfde materiaal staat een even grote
spanning. Draad I is dikker dan draad II.
Beide draden zijn gedurende dezelfde tijd
aangesloten.
Wat is waar?
A De warmteontwikkeling in draad I is groter
dan in draad II.
B De warmteontwikkeling in draad I is
kleiner dan in draad II.
C De warmteontwikkeling in beide draden
is even groot.
D De warmteontwikkeling is niet te bepalen
want er zijn te weinig gegevens.
21
23
Een kWh aan energie kost SRD 0,10.
Een rice-cooker die een verwarmingselement
van 25 Ω heeft en waardoor een stroomsterkte
van 8 A gaat, wordt 30 minuten lang op de
juiste spanning aangesloten.
Hoeveel kost het gebruik van deze rice-cooker
in de 30 minuten?
A
B
C
D
SRD
SRD
SRD
SRD
Dit schema stelt een schakeling voor
van 3 weerstanden.
Het vermogen van R 1 bedraagt 32 W.
0,01
0,08
0,60
1,60
Hoe groot is de spanning die de bron levert?
22
A
3V
B 8V
C 11 V
D 14 V
24
L1
Dit schema stelt een schakeling voor van
4 lampen. L 1 is een lamp van 5V-20W en L 3 een
lamp van 5V-5W. De lampen branden normaal.
Het vermogen van lamp L 2 en L 4 is
respectievelijk
A
B
C
D
15 W en 45 W
45 W en 10 W
45 W en 15 W
60 W en 10 W
L2
Ga de juistheid van de volgende beweringen na.
I
In dit schema wordt door de voltmeter
alleen de spanning over lamp L 1 gemeten.
II De ampèremeter meet de stroom die door de
bron gaat.
A
B
C
D
Alleen I is juist.
Alleen II is juist.
I en II zijn beide juist.
I en II zijn beide onjuist.
25
27
Op een stuk glas met een rechthoekige
luchtholte valt een lichtstraal in en treedt er
weer uit.
In welke van de tekeningen is de gang van de
straal juist weergegeven?
P
Q
De stroomsterkten door de punten P en Q zijn
respectievelijk
A
B
C
D
40 mA en 70 mA
40 mA en 100 mA
60 mA en 70 mA
60 mA en 100 mA
26
28
vlieg
Dit schema stelt een schakeling voor van twee
lampen L 1 en L 2 en een weerstand R.
De ontwikkelde warmte in één minuut in R is
1440 J. De lampen branden normaal.
Faizel kijkt naar het beeld van een vlieg in een
vlakke spiegel. De vlieg beweegt in de richting
van de plaats y.
Wat is de weerstandswaarde van R?
A
1
24
Ω
B
1
6
Ω
C
6Ω
D
24 Ω
In welke richting beweegt het beeld van de
vlieg?
A I
B II
C III
D IV
29
31
Een voorwerp met een lengte van 6 cm, staat op
een afstand van 21 cm loodrecht op de hoofdas
voor een bolle lens.
De brandpuntsafstand is 12 cm.
Bereken de beeldsafstand.
Een voorwerp LL’ wordt achtereenvolgens op
twee plaatsen voor de lens geplaatst.
Eerst in punt P en daarna in Q.
A 4,0 cm
B 7,6 cm
C 12,0 cm
D 28,0 cm
32
Ga de juistheid van de volgende beweringen na.
Een voorwerp met een massa van 3 kg bevindt
zich op een hellend vlak dat een hoek maakt
van 30° met het horizontaal vlak. Op dit
voorwerp werkt er een trekkracht langs de
helling omlaag, waardoor dit voorwerp een
versnelling van 2 m/s 2 krijgt. De maximale
wrijving van dit vlak bedraagt 25 N.
I Indien de lens bol is ontstaat in beide
gevallen een reëel beeld.
II Indien de lens hol is ontstaat in beide
gevallen een virtueel beeld.
A
B
C
D
Alleen I is juist.
Alleen II is juist.
I en II zijn beide juist.
I en II zijn beide onjuist.
De trekkracht die langs de helling omlaag
werkt, is
A 6N
B 9N
C 16 N
D 46 N
30
33
F
Een auto beweegt eenparig over een horizontale
weg. De bestuurder remt af.
In welk diagram is de gehele beweging van
deze auto juist weergegeven?
Om een stuk karton te snijden met een
papiersnijder wordt er een kracht F van 40 N
uitgeoefend.
Met welke kracht komt het mes van de
papiersnijder tegen het stuk karton in punt M
aan?
A
B
C
D
A 25 N
B 60 N
C 320 N
D 480 N
34
Vanuit een 100 m hoge toren wordt een
voorwerp met een massa van 2 kg verticaal naar
beneden geworpen met een beginsnelheid van
20 m/s.
36
De frequentie van een trilling is 20 Hz.
Ga de juistheid van de volgende beweringen na.
I In 3 seconden worden er 60 trillingen
uitgevoerd.
Hoeveel mechanische energie bezit het
voorwerp bij het wegwerpen?
II De trillingstijd van deze trilling is 60 seconde.
A 400 J
B 1600 J
C 2000 J
D 2400 J
A
B
C
D
35
Dit s-t diagram laat van drie voorwerpen de
beweging zien die uit één punt op verschillende
tijdstippen in beweging komen.
Wat is juist?
A P haalt eerst Q in en dan R.
B P haalt eerst R in en dan Q.
C Q haalt eerst P in en dan R.
D R haalt eerst Q in en dan P.
1
Alleen I is juist.
Alleen II is juist.
I en II zijn beide juist.
I en II zijn beide onjuist.
Download
Study collections