MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING EXAMENBUREAU UNIFORM INHAALEXAMEN EINDMULO tevens 2E ZITTING STAATSEXAMEN EIND MULO 2012 VAK : NATUURKUNDE DATUM : TIJD : 09.45 – 11.25 UUR (Mulo III kandidaten) 09.45 – 11.45 UUR (Mulo IV kandidaten) DEZE TAAK BESTAAT UIT 36 ITEMS. Mulo III kandidaten maken item 1 t/m 30 Mulo IV kandidaten maken item 1 t/m 36 ----------------------------------------------------------------------------------------------- ---------------------------------------------------------Dichtheid Soortelijke SmeltSmeltKookLineaire Materiaal warmte temperatuur warmte temperatuur uitzettingscoëfficiënt g/cm3 J/g J/gC C C mm/mC alcohol 0,8 2,5 114 aluminium 2,7 0,9 660 400 benzine 0,8 glas 2,5 ijs 0,9 2,1 0 334 ijzer 7,9 0,45 1540 270 kaarsvet 78 2450 0,012 58 koper 8,9 0,38 1080 kwik 13,6 0,14 39 12 357 lood 11,2 0,16 327 25 1725 lucht) 0,024 0,018 0,00129 olie 0,8 1,7 320 petroleum 0,85 115 terpentine 0,87 180 wanahout 0,6 water 1,0 zand 1,6 zilver 10,5 4,2 0,24 100 962 105 g = 10 m/s² = 10 N/kg. = 3,14 *) bij 0°C en 1 bar Bij de opgaven mag je bovenstaande gegevens gebruiken. N.B.: Niet alle gegevens zijn nodig voor het oplossen van de vraagstukken. 2210 1 Vul in: 4 50 dm olie druk is …Pa. Een fles gevuld met 1,2 liter water wordt overgegoten in een bak. De bak heeft een lengte van 20 m, een breedte van 6 cm en een hoogte van 15 cm. A 0,04 B 4 C 400 D 40.000 Tot welke hoogte komt het water in de bak staan? 2 A 4 cm B 10 cm C 13,3 cm D 15 cm 5 Rudi heeft ter beschikking een thermometer waarin alcohol zit. Hij moet de temperatuur van smeltend ijs en kokend water meten. In een maatglas zit 200 ml water. In dit glas wordt eerst een ijzeren kogel met een massa van 158 g en daar na een glazen kogel met een volume van 20 cm geplaatst. Ga de juistheid van de beweringen na. Na de meting stelt hij vast… I dat er met deze thermometer geen smeltend ijs gemeten kan worden. Wat zal het maat glas dan aanwijzen? II dat er met deze thermometer wel kokend water gemeten kan worden. A 220 ml B 240 ml C 358 ml D 378 ml A B C D Alleen I is juist. Alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist. 6 3 Vul het juiste antwoord in. Watermoleculen zijn bij 4°C … dan bij 0°C. A B C D groter kleiner dichterbij elkaar verder van elkaar Het gewicht van een voorwerp op de maan is 6 maal zo klein als op de aarde. De massa van een astronaut is 66 kg. Hoe groot is het gewicht van deze man op de maan? A 0N B 11 N C 110 N D 660 N 7 Een buis heeft een lengte van 2 m. De inwendige diameter van deze buis is 4 cm. Hoeveel ml is de inhoud van deze buis? A 3,14 2 2 4 B 3,14 4 4 2 C 3,14 2 2 200 D 3,14 4 4 200 9 Van een hydraulische pers zijn de verhouden de oppervlakten van de klein en de grote zuiger van de zuigers zich als: 1 : 60. Op de kleine zuiger werk een kracht van 50 N. Hoe groot is de kracht die op de grote zuiger werkt? 8 A 0,02 N B 50 N C 110 N D 3000 N 10 en blokje wanahout met een massa van 300 g drijft in een kreek. Een kikker springt hierop en het blokje drijft net tot de rand van de vloeistofspiegel van het water. Hoe groot is de massa van de kikker? A B C D 180 g 200 g 300 g 500 g De afmeting van een glazen bak is aan de binnenkant 50 cm bij 40 cm bij 40 cm. De bak is voor 34 deel gevuld met water. Men plaatst voorzichtig een blok metaal met een volume van 2 dm 3 in de bak. Hierdoor stijgt het water in de bak. Hoe groot is nu de waterdruk op de bodem? A B C D 0,29 N/cm 3 0,30 N/cm 3 0,31 N/cm 3 0,40 N/cm 3 11 14 Een blokje wanahout wordt in water geplaatst. Er steekt 80 cm 3 boven water uit. Hetzelfde blokje wordt in een ander vloeistof geplaatst waarbij het 50 cm 3 boven de vloeistof uitsteekt. Bereken de dichtheid van de vloeistof. A 0,40 g/cm 3 B 0,75 g/cm 3 C 0,80 g/cm 3 D 2,40 g/cm 3 12 In een open vloeistofmanometer staat het kwik in beide benen even hoog. Het ene been verbindt men met een ruimte die gevuld is met gas. Hierdoor stijgt het kwik 5 cm in het ander been. De barometerstand is 76 cm kwikdruk. Hoe groot is de druk van dit gas. A B C D 71 cm kwikdruk 76 cm kwikdruk 81 cm kwikdruk 86 cm kwikdruk In een buis wordt een luchtkolom afgesloten door een waterkolom van 40,8 cm.( zie tek. I) De buitenluchtdruk bedraagt 75 cm kwikdruk. Er stroomt geen water uit de buis. Hoe groot is de lengte van de luchtkolom als de buis nu verticaal gehouden wordt. (zie tek.II) A B C D 19,2 cm 20,8 cm 23,0 cm 34,2 cm 15 13 Een hoeveelheid gas wordt bij constant volume verwarmd van 27 °C tot 107 °C. De druk neemt hierdoor toe tot 10 6 Pa. Bereken de oorspronkelijke druk van het gas. De twee cilinders P en Q zijn gevuld met gas. Cilinder P heeft en volume van 5 dm 3 en een druk van 2 bar en cilinder Q heeft een volume van 7 dm 3 en een druk van 3 bar. Beide cilinders worden verwarmd van 270 K tot 300 K. De verhouding van de druk van het gas in P staat tot de druk van het gas in Q is … A 2: 3 B 5: 7 C 10 : 21 D 15 : 14 A B C D 27 107 300 380 107 27 380 300 10 6 10 6 10 6 10 6 Pa Pa Pa Pa 16 Een grasmachine gebruikt in 2 uren , 8 kg benzine. De verbrandingswarmte van benzine is 18 MJ/dm 3 . Slechts 40 % van de benzine wordt nuttig gebruikt. De rest gaat “verloren”. De “verloren” energie bedraagt … A 7,2 MJ B 14,4 MJ C 21,6 MJ D 36,0 MJ 17 19 Aan 500 gr van een vaste stof wordt 6000 J warmte toegevoerd. De temperatuur stijgt hierdoor van 25 °C tot 50 °C. Er wordt nu 5760 J warmte toegevoerd aan de zelfde soort stof waarvan de massa nu x gr is. De temperatuur stijgt nu van 20 °C tot 50 °C. Hoe groot is de massa van deze stof? A 360 gr B 600 gr C 800 gr D Geen van de antwoorden zijn goed. Een damp van 2 kg in een afgesloten ruimte wordt afgekoeld. In het diagram is de temperatuur(T) uitgezet tegen de aan de stof ontrokken warmte(Q). Bereken de soortelijke warmte van de stof in vloeibare fase in kJ/kg°C. A 2 2 20 B 2 2 10 C 13 2 20 D 13 2 30 20 In een elektrische waterkoker van 110V-500W zit 1 liter water van 30 °C. Deze waterkoker wordt gedurende 7 minuten aangesloten op de juiste spanning. Hoeveel is de temperatuur van het water in de waterkoker na 7 minuten, als het rendement van dit proces 50 % is? A 30,4 °C B 45 °C C 55 °C D 80 °C 21 18 Een houten plank van 500 cm bij 20 cm bij 1 cm heeft een dichtheid van 800 kg/m 3 . De verbrandingswarmte van deze houdsoort is 18MJ/kg. Bereken hoeveel warmt er vrij komt bij volledige verbranding van die plank. A 0,8 18 MJ B 8 18 MJ C 18 MJ 0,8 D 18 MJ 8 Dit schema stelt een schakeling voor van 6 lampen waarbij de stroom door de lampen L2, L4 en L6 zijn aangegeven( zie schema) Hoe groot is de stroom door L5? A 10 mA B 15 mA C 20 mA D 40 mA 22 Dit is een schema van een spanningsbron die een constant spanning van 24 V levert. De spanning over lamp L is 12 V. De lamp L brand goed. De stroom door lamp L en de spanning over R2 is respectievelijk … A 12 A en 2 V B 1 A en 4 V C 2 A en 4 V D 2 A en 8 V 24 Dit schema stelt een schakeling voor van twee lampen L1 en L2 en twee weerstanden R1 en R2 voor. Op L1 staat: 12V 6W en op L2 staat 6V 6W en R2 heeft een waarde van 12 . Het vermogen dat de bron levert is … 23 A 6W B 12 W C 18 W D 24 W 25 Een apparaat van 110V- 550 W wordt door middel van een verlengsnoer op het net van 110 V aangesloten. De stroom gaat door een koperen draad met een lengte van 50 meter. De doorsnede van de draad is 1 mm 2 De soortelijke weerstand van koper is 0,016 mm 2 /m Hoe groot is de warmteontwikkeling in de draad in 1 minuut? A 240 J B 300 J C 960 J D 1200 J Dit schema stelt een schakeling voor van twee weerstanden R1 en R2en een lamp L. Lamp L brand goed. De weerstandswaarde van R1 is 3 zo groot als die van en R2. De weerstandswaarde van R1 en R 2 zijn respectievelijk … A 1 en 13 B 3 en 1 C 6 en 2 D 12 en 4 26 28 De brandpuntafstand van een fototoestel is 4 cm. Het beeld dat op de filmrol ontstaat is ... A B C D reëel, rechtopstaand en verkleind. reëel, omgekeerd en verkleind. virtueel, rechtopstaand en verkleind. virtueel, omgekeerd en verkleind. 29 Dit schema stelt een schakeling voor van vier lampen en een schakeling. De lampen zij identiek en branden goed. De schakeling S wordt gesloten en lamp L2 gaat kapot terwijl de andere drie blijven branden. Ga de juistheid van de beweringen na. I Alleen lamp L1 zal feller gaan branden. II De lampen L3 en L4 zullen feller gaan branden. A B C D Alleen I is juist. Alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist. 27 Twee evenwijdige lichtstralen vallen op een lens. Van een voorwerp LL’ is het beeld BB’ getekend. Er vallen vier lichtstralen van LL’ op de lens en gaan na breking door. Welke van de gebroken lichtstralen zijn goed getekend? A B C D stralen 1 en 2 stralen 3 en 4 alle vier stralen geen van de stralen 30 In welke tekening zijn de gebroken lichtstralen juist getekend? Een homogene balk heeft een lengte van 4 m en heeft als steunpunt S. het gewicht van de balk is 400 N. op de balk werken drie krachten F1, F2en F3 (zie tekening). Hoe groot moet de kracht F3 zijn om de balk in evenwicht te houden. A B C D 80 N 240 N 560 N 933 N 31 34 Een voorwerp met een lengte van 2 cm staat loodrecht op de hoofdas op een afstand van v cm de brandpuntsafstand f is 5 cm. De beeldafstand is 20 cm. Het beeld dat gevormd wordt is reëel en vergroot. Een auto rijdt met een constante snelheid over een horizontaal wegdek. De wrijving is te verwaarlozen. De motor van de auto valt plotseling uit. Voor de voorwerpafstand v en de sterkte van de lens S. A B C D Welk s-t diagram geeft het verloop van de auto weer? v = 4 cm en S = 0,2 dioptrieën v = 4 cm en S = 20 dioptrieën v = 6 23 cm en S = 0,2 dioptrieën v = 6 23 cm en S = 20 dioptrieën 32 Een blok met een massa van 2 kg ligt op een horizontaal vlak. Op het blok werk op een bepaald moment een kracht van 30 N onder een hoek van 30° met het horizontaal vlak waardoor het blok een versnelling krijgt. De maximale wrijvingskracht is 33 n. A B C D 35 Hoeveel is de afgelegde weg na 2 seconde? A 33 N B 63 N C 123 N D 153 N 33 Een lichaam met een massa van 4 kg wordt van een hoogte van 210 m verticaal naar beneden geworpen. Na 5 seconden heeft het lichaam een kinetische energie van 6050 J. Bereken de mechanische energie op die hoogte. A B C D ( 6050 + 4 10 × 60) J ( 6050 + 4 10 × 85) J ( 6050 + 4 10 × 125) J ( 6050 + 4 10 × 150) J Op een helling van 30 ligt een blok waarvan de massa 60 kg is. De wrijvingskracht is 180 N. Op dit blok werkt een kracht(F) evenwijdig aan het hellend vlak naar boven. Hoe groot is F als het blok op het punt staat langs de helling naar boven te bewegen? A B C D 120 N 300 N 420 N 480 N 36 Wat versterkt een klankkast en hoe heet de tijd die nodig is voor één trilling? A B C D Een klankkast versterkt de toonhoogte het geluid de klankkleur het geluid De tijd die nodig is voor één trilling heet de frequentie de trillingstijd de trillingstijd de frequentie