Chronologie binnen de Tachtigjarige oorlog (1568 – 1648) In de jaren 1560 brak er een Opstand tegen Filips II van Spanje uit. Hieruit kwam de Tachtigjarige Oorlog voort. 1568 1572 1575 1576 1579 1585 1588 1595 1598 1602 1608/40 1609 1609/21 1614 1621 1628 1648 Opstand breekt uit onder leiding van Willem van Oranje De geuzen veroveren grote delen van Holland op de Spanjaarden Spanje ging voor de tweede keer failliet door de oorlog Antwerpen dagenlang geplunderd door Spaanse soldaten die geen soldij kregen Unie van Utrecht, militair bondgenootschap van Noord-Nederlandse gewesten tegen Spanje. Dat is in feite de zelfstandigheid van de Noordelijke Nederlanden Val van Antwerpen, dat kwam nu weer in Spaanse handen. Veel koop- en handwerkslieden vluchtten naar het noorden en namen hun kennis en kapitaal mee De Staten-Generaal verklaren de gewesten soeverein. Daarmee begint de Republiek der Verenigde Nederlanden Nederlanders naar Oost-Indië, uitvinding van het fluitschip Nederlanders naar Afrika en Zuid-Amerika Oprichting VOC Drooglegging grote Hollandse meren Oprichting Amsterdamse Wisselbank Bestand met Spanje Oprichting Noordse Compagnie Oprichting WIC Piet Hein verovert de Spaanse Zilvervloot Vrede van Munster, de Republiek wordt officieel erkend door Spanje Begin van de Tachtigjarige Oorlog In 1555 was Filips II, koning van Spanje, landsheer van Nederland geworden. Nederland wilde echter van de Spaanse overheersing af. In 1568 brak daarom de Opstand uit, onder leiding van Willem van Oranje. Dat was het begin van de Tachtigjarige Oorlog met Spanje. Vooral de Zuidelijke Nederlanden waren een strijdtoneel van de oorlog. De Nederlandse Opstand was eigenlijk dus een opstand tegen de invoering van modern centraal bestuur. Vrede van Munster In 1648 werd de Vrede van Munster getekend. Dat was het einde van de Tachtigjarige Oorlog en nu werd de Republiek officieel erkend door Spanje, een rijk van de Habsburgers. (De Republiek bleef een onderdeel van het Heilige Roomse Rijk, maar was nu een soevereine staat. Hier werd ook de grens tussen de Republiek en de Zuidelijke Nederlanden getrokken). Economisch gunstig omdat de bloei van de Hollandse steden en de handel weer kon toenemen. Politiek gunstig omdat de Republiek geen oorlog meer hoefde te voeren. Crisis in de landbouw, leidde in Nederland tot urbanisatie Rond het jaar 1000 was Holland een moeras met hier en daar een nederzetting. Holland was bedekt met veenlagen (verteerde plantenresten en water). In de Hoge Middeleeuwen begon men met ontginning: het graven van sloten waardoor het water weg kon lopen en het land droog kwam te liggen. In 1300 was die ontginning voltooid en er was vruchtbaar akkerland ontstaan. In de 14e en 15e eeuw raakte Holland echter in een landbouwcrisis: landbouw werd moeilijker omdat de veenbodem inklonk en het land zakte tot onder het niveau van de rivieren en sloten. Het land werd te nat. Bij overstromingen gingen dorpen verloren en stormen vernielden de vruchtbare kustgronden. Die crisis op het platteland leidde tot urbanisatie. In 1500 woonden al 45% van de Hollanders in steden. Bij gebrek aan mogelijkheden in de landbouw, zochten velen een bestaan in handel, visserij, scheepvaart en nijverheid. Door de urbanisatie groeide de binnenlandse vraag en de handel nam toe. Voor ons land was deze landbouwcrisis dus niet nadelig, want het leidde op den duur tot urbanisatie en dat leidde weer tot meer welvaart. Zo ontwikkelde Holland zich later tot rijkste, machtigste en meest ontwikkelde gewest van Europa. Malthusiaanse spanningen Holland liep als welvarend gewest in de 16e eeuw toch nog achter bij Vlaanderen en Brabant. Er waren relatief weinig inwoners in de steden, er waren geen grote kooplieden, en Holland vervoerde slechts goedkope bulkgoederen als graan, hout en wol. De productie van broodgraan nam verder af en Holland ging steeds meer graag importeren, waardoor brood duurder werd. Die voedselvoorziening werd Hollands sterkste punt, want zo bleef het gespaard voor de malthusiaanse spanningen (bevolkingsomvang stijgt sneller dan voedselproductie, mensen gaan zuiniger doen en kopen geen luxeproducten meer, en toch blijft er een voedseltekort. Voor de crisis zijn er een stijgende werkeloosheid, hongersnood en epidemieën. Door de gevolgen van het voedseltekort neemt de bevolkingsomvang weer af, tot onder de voedselproductie en alles is weer ‘normaal’. Dan begint het opnieuw). De Republiek was een apart land, in alle opzichten - Nederland was versnipperd In Nederland was weinig nationaal bewustzijn, Nederland had vooral een middeleeuws bestuur, namelijk decentraal. Het centraal bestuur dat Karel V had proberen door te voeren, resulteerde slechts in de Raad van State, de Raad van Financiën, en de Geheime Raad, maar centrale belastingen mochten niet zomaar geheven worden. Daarvoor moest men toestemming vragen aan de Gewestelijke Staten; de besturen van de gewesten. In 1542 wilde de Raad van State bijvoorbeeld accijnzen. Die kwamen er met de toestemming, maar wel in het voordeel van de gewesten. Filips probeerde ook de Tiende Penning in te voeren (10% belasting op alle handelstransacties) maar dat was alleen olie op het vuur voor de Opstand. - Nederland had voor de Gouden Eeuw veel barrières in eigen economie De Republiek bestond uit stedelijke en regionale economieën met barrières voor binnenlandse handel. Ieder had zijn eigen munten, zijn eigen gewestelijke in- en uitvoerrechten en stedelijke stapelrechten en tollen. De steden bewaakten elk hun privileges. De gilden probeerden in hun stad de ambachtslieden te beschermen tegen concurrentie van buitenaf, maar ze slaagden er nauwelijks in hun leden volledig te beschermen. - Nederland had een overlegcultuur Naar buiten toe trad de Republiek op als een eenheid, men wilde namelijk de gezamenlijke belangen verdedigen. Intern waren er echter veel verschillen tussen kustgewesten en landgewesten. Kustgewesten: -Holland, Zeeland, Friesland -Commerciële economie (marktgericht) -Weinig adel, burgerlijke waarden en normen overheersen Landgewesten: -Gelderland, Overijssel -Autarkische economie (zelfvoorzienend) -Adel blijft invloedrijk Het stadsbestuur bestond altijd uit welgestelde burgers die actief waren in handel of nijverheid of die daarmee te maken hadden. Vanaf de 15e eeuw werden we steeds meer een eenheid en toen pas ontstond de overlegcultuur, gericht op compromissen. Een leerschool waren de waterschappen, waarin iedereen zijn eigen belang ondergeschikt had gemaakt om het water in bedwang te houden. 1585: Val van Antwerpen (heel belangrijk voor Gouden Eeuw in Nederland) In de 16e eeuw was Antwerpen nog het centrum en het financiële hart van de wereldhandel. Amsterdam stond inmiddels wel al op de tweede plaats, maar kon Antwerpen niet inhalen. Antwerpen raakte langzaam in de problemen door ontwikkelingen in het Spaans-Habsburgse rijk. De handel verschoof naar het westen, wat werd versterkt door de Spaanse veroveringen in Zuid- en Midden-Amerika. Van daar uit werd steeds meer zilver aangevoerd en de Portugezen verloren hun belangstelling in Antwerpen, met zijn zilver uit Midden-Europa. Zij gingen naar Sevilla. Daarna ging Spanje failliet door de oorlogsinspanningen. De koning had veel leningen bij kooplieden en die werden nu geruïneerd. Ook droogde de rijke handel met Italië op. Uiteindelijk brak de Opstand uit. De strijd tegen de opstandelingen kostte Spanje veel geld en in 1575 ging Spanje weer failliet, inclusief veel handelaars. De Spaanse soldaten sloegen aan het muiten omdat ze geen soldij meer kregen en plunderden Antwerpen in 1576. Antwerpen sloot zich daarom aan bij de Opstand. Maar in 1585 viel de stad weer in Spaanse handen. Veel kooplieden en handwerkslieden vluchtten naar het noorden en namen kennis en kapitaal mee. Ook sloten opstandige Hollanders en Zeeuwen de Schelde af en blokkeerden zo de doortocht naar de Antwerpse haven. De val van Antwerpen was compleet. Dit deed Holland als handelsgewest alleen maar goed; alle koop- en handwerkslieden kwamen nu daarheen met hun kennis en kapitaal en zo groeide Holland uit tot centrum van het handelskapitalisme en Amsterdam verving Antwerpen als stapelmarkt van financieel en commercieel hart van Europa. Staatsinrichting van Nederland De Republiek had een decentraal, op het middeleeuws gelijkend bestuur. Zie ‘De Republiek was een apart land’. Het particularisme van de steden en gewesten was op zijn top. Ieder richtte zich op eigen belangen en met in- en uitvoerrechten werd geprobeerd de eigen handel te bevorderen. De drie vijanden van Nederland: Spanje, Engeland en Frankrijk In het begin was Spanje onze vijand, en wel in de Tachtigjarige Oorlog. Dit Spaans-Habsburgse rijk wilde een modern centraal bestuur invoeren en Nederland verzette zich daartegen. De handel tussen Spanje en de Republiek ging tijdens de oorlog echter gewoon door. Daarna werd Engeland onze vijand. Het besloot zijn eigen handel te beschermen met mercantilistische maatregelen en kondigde in 1651 de Acte van Navigatie af: nu mochten buitenlandse koopvaarders alleen nog goederen naar Engeland brengen als ze in eigen land geproduceerd waren, en dan vooral gericht op de Hollanders. Hieruit ontstond in 1652 de Eerste Engelse Zeeoorlog, en in 1654 werd de Acte ingetrokken. De handelsspanningen liepen op en in 1665 brak de Tweede Engelse Zeeoorlog uit. De Republiek won. Ook Frankrijk groeide tot een geducht gevaar. Het was lang verlamd geweest door (burger)oorlogen met Spanje, maar onder Lodewijk XIV werd de rust hersteld. In 1659 sloot Spanje vrede met Frankrijk en in dat jaar nam ook Frankrijk mercantilistische maatregelen tegen Nederland. Er kwamen steeds hogere tarieven voor Nederlandse schepen in de Franse havens, en ook militair werd Frankrijk een bedreiging omdat Lodewijk XIV een groot leger opbouwde. Sociale situatie in de Republiek De inkomensverschillen tussen inwoners in de 17e eeuw namen toe. Oorzaak is toenemend kapitalisme (rijken worden rijker, armen worden niet armer, maar gaan ook niet vooruit). Vooral vrouwen van vissers en matrozen waren kwetsbaar, evenals de arbeiders als die door rampen werden getroffen. Ze kwamen al bijna niet rond. Kinderarbeid was in die tijd normaal. De werkdagen waren lang en behalve op zondag waren er weinig vrije dagen. De calvinistische overheid had kerkelijke feestdagen namelijk geschrapt. Toch was de volksklasse beter af dan elders, want door de graanaanvoer was er altijd voedsel en ook de lonen waren hoger dan elders. Er was een opmerkelijk goed stelsel van armenzorg en liefdadigheid. De steden organiseerden de armenzorg meestal samen met de kerken. Het geld kwam uit opbrengst van bezittingen, beleggingen, giften en collectes. Bedeelden kregen voedsel, wat geld, en turf in de winter. Wezen werden opgevangen in weeshuizen, zieken in gastenhuizen, ouderen in hofjes. Wel werden armen in wees- en werkhuizen onder streng toezicht aan het werk gezet. Ook gevangenen moesten werken. Ook waren er de gilden die hun leden steunden. Hier konden de kleine burgerij en de geschoolde arbeiders op terugvallen. Ze waren sterk in ambachtelijke bedrijfstakken die voor een lokale markt werkten. Grote ondernemers werkten meestal zonder beperkende gildenregels (VOC, scheepswerf, manufaturen). Werknemers waren loonarbeiders met weinig rechten. Ze verrichten slechts deelhandelingen en werden scherm gecontroleerd. Daarom ontstonden er arbeidsconflicten. Arbeiders waren slechts lokaal georganiseerd, de overheid stond aan de kant van de patroons. Bronnen met begrippen combineren Positie van vrouwen Men had over het algemeen respect voor vrouwen en personeel. -Zij hadden een vrije partnerkeuze zonder bemoeienis van de ouders -Scheiden was toegestaan -Vrouwen hadden dezelfde rechten als mannen -Vrouwen konden lezen en schrijven -Vrouwen waren ook partner in het bedrijf van de man -Vrouwenarbeid was mogelijk Zilveren Eeuw een terechte term? Nee, de achteruitgang was slechts relatief (wet van de remmende voorsprong). De handelsomvang bleef echter groot en er kwamen nieuwe inkomsten door voorbijlandvaartschippers, commissiehandel en de toename van koloniale handel. De VOC werd twee keer zo groot en men kreeg een groter assortiment. De WIC werd tien keer zo groot. Ook de geldhandel groeit hard, vooral na 1750. Dat kwam omdat de Republiek zelf weinig investeringsmogelijkheden had en omdat er aflossingen van schulden vrijkwamen van Holland en de Staten Generaal. Ja, de nijverheid stagneerde in Holland eerst en liep daarna langzaam achteruit door mercantilisme, hoge lonen, verdwijnen van technologische voorsprong en het afnemen van de stapelmarkt. Ook nam (ondanks de groei van WIC en VOC) de winst niet toe door bestuurlijke en militaire kosten. De concurrentie van Engeland en Frankrijk had daar invloed op. Van 1660 tot 1750 was er ook een landbouwcrisis, vooral in Holland omdat de landbouw daar marktgericht was. Bron Nederlandse Leeuw en Zeven Pijlen Uitleg: de Nederlandse Leeuw is de Staten Generaal, daaronder staan de 7 gewesten. Verder kennen: ‘suiker’ + ‘scheepswerven schiedam’