Aardrijkskunde H4 het mondiale klimaatvraagstuk

advertisement
Aardrijkskunde H4 het mondiale klimaatvraagstuk
1.Oriëntatie
Zijn er aanwijzingen dat het klimaat op aarde veranderd?
Het wereldklimaat is geen vast gegeven. We zien dat er warme en kouden tijden zijn maar dat er ook
nate en drooge tijden zijn. De oorzaak is het warmen worden van het klimaat. Op natte plekken zal
het natter worden en op drooge plekken zal het droger worden, en er zullen zich meer extreme
weersituaties voordoen.
Welke natuurlijke en menselijke oorzaken kunnen voor klimaatverandering zorgen?
In het verre verleden zorgden alleen natuurlijke factoren voor het veradnere nvan het klimaat
(de natuur heeft nu nog steeds invloed), maar nu is de mens die invloed heeft op het klimaat door
CO2 en door het gebruik van fossiele brandstoffen.
Welke maatregelen moet genomen worden om klimaatverandering te beperken?
Eeen verandering gaat iedereen aan. Er zijn verschillende manier om het tegen te gaan zoals het
bouwen van dijken voor de laaggelegen gebieden. Ook zal het CO2 gebruik omlaag moeten, dit kan
door schone enregie te gebruiken (door gebruik te maken van duurzame energie).
2.Klimaatveranderingen opsporen
2.1 Gletsjers en ijskappen als thermormeters
Accumulatie(het aansterken van ijskappen of gletsjers) tegenover afsmelten.
Glesjers en ijskappen zijn goeden indicatoren van klimaatveraderingen. Wanneer er veranderingen in
de omvang van de gletsjers of ijskappen duidt op een klimaatverandering. Deze kan zowel de
teperatuur als de neerslag of beide treffen.Hierbij kun je denken aan het bevriezen van gletsjers of
ijskappen en bij het smelten van gletjers of ijskappen.
Ijskappen en glestjers reageren verschillend op het klimaat.
-Een dalgletsjer komt alleen voor in een hoogebergte, in deze gletsjer zie je goed de verschillen
tussen de accumulatie tegenover het afsmelten. De scheiding hiervan wordt gevormd door de
sneeuwgrens. In een dalgletsjer verdwijnd het ijs in de zomer en het sneeuw dat daar licht blijft daar
de hele tijd liggen en wordt omgevormd in ijs.
-Een ijskap bestaat uit een groote massa van ijs die zich in een polair klimaat bevind. Groenland en
Antartica zijn goede voorbeelden hiervan. Meestal stromen er in de ijskap deeltjes ijs van het
centrum naar de rand en zo ontstaan ijsbergen. Een afname van landijsbedekking betekent meestal
een temperatuurstijging.
Gletsjers en ijskappen op aarde krimpen.
Door de opwarming van de aarde is vanaf 1850 de lengte van gletsjers afgenomen, de cijfers
verschillen per gebied, zo is in de alpen het percentage 30-40%. Ook de sneeuwgrens is met
tientallen meters verhoogd. De grotte massa’s reageren traag op de opwarming van de aarde.
2.2 De klimaten van het geologisch verleden
Door verschillende metingen hebben we vastgesteld dat de tempratuur vanaf 1860 geleidelijk is
toegenomen of dit doorzet is maar de vraag. Voor klimaatvoorspellingen is het nodig om over eeen
veel langere periode gegevens te hebben. Noodzakelijk zijn de gegevens over de klimaten in het
geologisch verleden: de peoklimaten. Aan de hand van historische bronnen, biologische bronnen en
geologische bronnen is het mogelijk een tijdschaal voor de laatste duizend jaar of nog langer op te
stellen.
Er zijn verschillednede aanwijzingen voor het aantonen van het klimaat:
1.Historische bronnen
Er zijn verschillende aanwijzingen uit historische bronnen, die kunnen aanwijzingen geven over het
klimaat op de historische tijdschaal: voorbeelden kunnen zijn:
1.Boekhoudingen kunnen laten zien dat men geen tol betaalde voor de boot dan lag de scheepvaart
stil dus dan was het water (ijs) een belemerde factor.
2.Verslagen met graanprijzen, bij veel graan en dus lage prijzen was er een gunstig klimaat.
2.Aanwijzingen uit biologische bronnen
Een manier om de veranderingen in het klimaat te achterhalen de pollenanalyse. Pollen zijn de
stuifmeelkorrels planten. Ze zijn lang houdbaar en daardoor zijn ze tot in de lengte van de jaren te
herkennen.
Ook boomringen zijn klimattindicatoren. Je vind ze alleen bij een bepaald klimaat en/of neerslag. Je
kunt door middel van de dikte van de ringen aantonen of het een goed groeijaar was of een
slechtgroeijaar was.
3.Aanwijzingen uit geologische bronnen
Door middel van te boren in Groenland, Antartica of het hooggebergte kun je matriaal vinden. Door
de luchtbelletjes hierin (die zitten in ijskernen) . Aan de hand van de samenstelling van de zuurstof in
de ijskernen zijn op deze manier warme en koude perioden van elkaar te onderscheiden.
Ook geologische afzettingen en landschapsvormen kunnen op een zeer lange termijn informatie
geven over het klimaat. Door bijvoorbeeld door stuwwallen kun je zien waar het ijs is geweest en tot
waar het ijs is geweest. Ook wijzen keileemlagen en grote zwerfstenen naar de vroegere aanwijzing
van landijs.
Download