2 Periodiek systeem 2.1 Metalen en niet

advertisement
■■
2
Periodiek systeem
10 a Goud is een metaal en geleidt dus de stroom.
Pyriet is geen metaal en geleidt dus niet de
stroom.
■■
2.1 Metalen en niet-metalen
1
Zout, voor bestrijding van gladheid.
Zand, ondergrond voor bouw en wegen
Gas, voor elektriciteit en warmte.
b pyriet + zuurstof  ijzeroxide + zwaveldioxide
FeS2(s) +2 ½ O2(g)  FeO(s) + 2 SO2(g)
2 FeS2(s) +5 O2(g)  2 FeO(s) + 4 SO2(g)
2
ijzeroxide + koolstof  ijzer + koolstofdioxide
2 FeO(s) + C(s)  2 Fe(s) + CO2(g)
Hoe haalt men zout uit de bodem?
Zout is oplosbaar in water, metaalertsen zijn
dat niet. Zout kun je dus ondergronds
oplossen en omhoog pompen. Metaalertsen
moeten echt opgegraven worden.
c Pyriet is een ontleedbare stof en is dus in
principe te gebruiken als grondstof voor de
productie van zwavel.
11 a Kwik wordt vast bij 234 K.
3 a ijzer(II)oxide + cokes  ijzer + koolstofdioxide
2 FeO(s) + C(s)  2 Fe(s) + CO2(g)
b Je moet tijdens het proces voortdurend sterk
verhitten, dus dit is een endotherme reactie.
4 a Bij elektrolyse treedt ontleding op van de stof.
b Kwik is beneden deze temperatuur een vast
metaal, dat net als andere vaste metalen de
stroom zal geleiden.
13 a Fosfor is een niet-metaal dat de stroom niet
zal geleiden.
b De niet-metalen zwavel en koolstof zijn
brandbaar.
Aluminiumoxide  aluminium + zuurstof
2 Al2O3  4 Al + 3 O2
c Die conclusie mag je niet zomaar trekken. De
edelgassen zijn niet-metalen, die niet
reageren met zuurstof!
b Uit één stof (aluminiumoxide) ontstaan twee
stoffen. Het is dus een ontleding.
5 a butagas + zuurstof  water + koolstofdioxide
C4H10 + 6,5 O2  5 H2O + 4 CO2
2 C4H10(g)+ 13 O2(g) 10 H2O(l) + 8 CO2(g)
b Een butagasvlam is in staat om water aan de
kook te brengen. Er komt dus energie bij vrij:
de reactie is exotherm.
6 a Die metalen zitten al heel lang in de aarde en
worden blijkbaar niet aangetast door vocht en
zuurstof. Ze reageren dus niet met andere
stoffen: het zijn edele metalen.
■■
13 a Mendelejev rangschikte de elementen naar
opklimmende atoommassa. Verder plaatste hij
de elementen met overeenkomstige
eigenschappen onder elkaar in dezelfde
kolom.
b “Periodiek” betekent “regelmatig terugkerend”.
In het periodiek systeem keren met een
zekere regelmaat elementen terug die
vergelijkbare chemische eigenschappen
hebben.
b Goud, zilver, platina, palladium, kwik.
7
8
Arjen denkt dat alle zuurstof aanwezig is in de
vorm van siliciumoxide. Dat is onjuist, want er
is veel water en er zijn zeer veel andere
oxides.
De uitspraak is juist. Er is 74,1 massa %
silicium en zuurstof in de aardkorst aanwezig.
Silicium en zuurstof zijn niet-metalen.
9 a Diamant bestaat uit één element: koolstof. De
andere edelstenen zijn opgebouwd uit onder
andere siliciumdioxide, een ontleedbare stof.
b Als een diamant verbrandt, reageert de
koolstof met zuurstof. Er ontstaat dan
koolstofdioxide! Weg diamant!
2.2 De bouw van het atoom
14 a Ze staan boven elkaar, in dezelfde kolom.
b Ze staan naast elkaar.
15
Natrium wordt onder olie bewaard, omdat het
niet in contact mag komen met lucht en water.
Natrium reageert snel met water en met
zuurstof.
16 a Een mengsel van waterstof en zuurstof is
explosief. Er is dus waterstof ontstaan.
b Waterstof moet wel ontstaan zijn uit water.
17
Kalium en de andere metalen uit groep 1
reageren nog heftiger dan natrium met water.
Daardoor zijn de proeven te gevaarlijk om op
school te doen.
18
Radon is een edelgas. Het staat in groep 18.
19
27 a In H2O en in D2O komen per molecuul 2 x 1 +
8 = 10 protonen voor, dus ook 10 elektronen.
In totaal zijn er in een molecuul H2O 2 x 0 + 8
= 8 neutronen. In een molecuul D2O komen 2
x 1 + 8 = 10 neutronen voor.
b Een deuteriumatoom bestaat uit een proton,
een elektron en een neutron. De totale massa
is, afgerond, 2 u.
Een tritiumatoom bestaat uit een proton, een
elektron en twee neutronen. De totale massa
is, afgerond, 3u.
Dat mag je zelf doen.
20 a Zie ook opdracht 18.
Cesium staat in groep 1. Net als natrium
en kalium reageert cesium heftig met
water. De reactie verloopt nog heftiger
dan die van kalium en natrium.
21
Volgens Dalton zijn atomen harde
onveranderlijke “knikkers”. Volgens het model
van Dalton kunnen er geen deeltjes
ontsnappen uit een atoom.
22
c De massa van een “gewoon” waterstofatoom
is 1 u. De gemiddelde atoommassa van
waterstof is 1,008 u. Daaruit blijkt dat het
percentage H heel hoog is en het percentage
D en T heel laag.
28
Kijk in tabel 25 naar de halveringstijd. Die
geeft aan in hoeveel tijd de helft van de
(radioactieve) atomen vervalt.
Het zijn de atoomsoorten met de
atoomnummers 6 en 26. Dus koolstof, C, en
ijzer, Fe.
In tabel 25 is bij diverse isotopen te zien dat
ze helemaal niet radioactief zijn, bijvoorbeeld
helium-3 en helium-4, of koolstof-12 en
koolstof-13. Kevins bewering is dus onjuist.
23 a Het atoomnummer van Al is 13.
b Het atoomnummer van P is 15. Het aantal
29
protonen is dus ook 15.
a Eigenlijk kan dat niet. Maar het is
waarschijnlijk boor-10 en boor-11. (Boor-10 en
boor-12 had ook gekund!)
c Het atoomnummer van Pt is 78. Het aantal
protonen = aantal elektronen = 78.
d Het atoomnummer is dus 12. Het is dus
b Bij 50% boor-10 en 50 % boor-11 zou de
gemiddelde massa gelijk zijn aan 10,5.
De gemiddelde massa is 10,81: veel dichter bij
11 dan bij 10. Boor-11 komt dus het meeste
voor.
magnesium, Mg.
e Het atoomnummer is dus 30. Dat is zink, Zn.
24
atoom
He
Li
O
aantal
elektronen
2
3
8
elektronen
in K-schil
2
2
2
elektronen
in L-schil
0
1
6
Zie ook tabel 25.
30
Van de 1000 atomen zijn er 75 met massa
6,015 u. De andere 925 hebben een massa
7,016 u. De totale massa = 75 x 6,015 + 925
x 7,016 u = 451,14 + 6489,8 = 6940,9254 u.
De gemiddelde atoommassa is dus (afgerond)
6,941 u.
25
kern
kern
wolk
soort
deeltje
proton
neutron
elektron
afkorting massa
(in u)
p
1,0
n
1,0
e
0,0
lading
1+
0
1–
26 a Zilver, Ag.
Neem 1000 atomen lithium in gedachten.
Bereken daarvan de massa en dan de
gemiddelde massa.
■■
2.3 Soorten stof
31
+ : wel stroomgeleiding
- : geen stroomgeleiding
vast
gesmolten
metalen
+
+
zouten
+
moleculaire stoffen
b De atoommassa is dus 107 u.
c De kern bestaat uit 47 protonen en 107-47 =
60 neutronen. De elektronenwolk bevat 47
elektronen.
d
107Ag
of Ag-107.
32
a Ga na tot welke groep stoffen paraffine
behoort.
Rode fosfor lost nergens in op en is een vrij
stabiele stof. Het is wel brandbaar.
Het is opgebouwd volgens een atoomrooster.
Paraffine is een ontleedbare stof, opgebouwd
uit twee niet-metalen. Paraffine is dus een
moleculaire stof. Paraffine geleidt niet de
stroom.
d Magnesium is een metaal en dus opgebouwd
volgens een metaalrooster.
e Geef de formule van glucose.
b Koper is een metaal. Het geleidt de stroom in
vaste en in gesmolten toestand.
De formule van glucose is C6H12O6.
Glucose is dus geen zout, maar een
moleculaire stof: molecuulrooster.
c Natrium is een metaal, broom is een nietmetaal. Natriumbromide is dus een zout.
33
Volgens het model van Dalton zijn atomen
vaste, onveranderlijke deeltjes. Dit model kan
het optreden van elektronen niet verklaren.
Het atoommodel van Rutherford is hiervoor
wel geschikt.
34
f Ga eerst na tot welke groep stoffen titaan
behoort.
Zie ook opdracht 21.
Titaan is een metaal en dus opgebouwd
volgens een metaalrooster.
37
De elektronenwolk is hoofdzakelijk leeg, dus
er is ruimte genoeg voor vrije elektronen die
zich van het ene koperatoom naar het andere
koperatoom verplaatsen.
Koperchloride kan gemaakt worden uit een
metaal en een niet-metaal. Dus koperchloride
is een zout. In de vaste toestand kunnen de
ionen niet van hun plaats komen. In de
vloeibare toestand kunnen de ionen wel
bewegen en is stroomgeleiding mogelijk.
35 a Als lood smelt, verliest het zijn vorm. Het
metaalrooster stort in elkaar.
38
b Als lood smelt, wordt de metaalbinding
zwakker. Pas als gesmolten lood het kookpunt
bereikt, wordt de metaalbinding verbroken en
verdampt het gesmolten lood.
c Hoe sterker de metaalbinding, hoe hoger het
smeltpunt. Bij lood is de metaalbinding dus
sterker dan bij tin (bij dezelfde temperatuur).
d De metaalbinding in kwik is zwakker dan bij
andere metalen. Daarom heeft kwik een lager
smeltpunt dan de andere metalen.
36 a Jood bestaat uit moleculen I2. Vaste jood is
dus opgebouwd volgens een molecuulrooster.
b Let op de plaats van silicium in het periodiek
systeem.
Silicium vertoont overeenkomsten met
koolstof, dat vooral als grafiet en diamant
voorkomt. Hier is sprake van een
atoomrooster. Silicium is ook opgebouwd
volgens een atoomrooster.
c Maak gebruik van gegevens in tabel 40A en
45C van Binas.
Ga na tot welke groep stoffen koperchloride
behoort.
Ga eerst na tot welke groep stoffen zink en
zinkchloride behoren. Kijk ook naar opdracht
34.
Zink is een metaal, dat in vaste toestand de
stroom kan geleiden door middel van de vrije
elektronen. Zinkchloride is net als
koperchloride een zout. Zie verder bij opdracht
37..
369 Ga eerst na tot welke groep stoffen de
genoemde stoffen behoren.
a Kaliumjodide is een zout, dat opgebouwd is uit
positieve en negatieve ionen. Die trekken
elkaar aan: de ionbinding.
b Koolstof is een niet-metaal. Het komt vooral
voor als grafiet en diamant. De koolstofatomen
zijn in deze stoffen door middel van
atoombindingen aan elkaar gebonden.
c Koper is een metaal. Het is opgebouwd uit
positieve metaalionen en negatieve
elektronen. Die trekken elkaar sterk aan: de
metaalbinding.
d Zie de antwoorden a, b en c.
Fosfor komt in twee varianten voor: witte
fosfor en rode fosfor. Witte fosfor verdampt
gemakkelijk en reageert snel met zuurstof. Het
kan ook in een geschikt oplosmiddel worden
opgelost. Het bestaat uit moleculen P4. Het is
dus opgebouwd volgens een molecuulrooster.
40 a Een natriumatoom bevat 11 protonen en 11
elektronen.
b Een chlooratoom bevat 17 protonen en 17
elektronen.
In tabel 40A staat bij astaat dat het ion een
lading 7+ heeft. In het periodiek systeem staat
At in groep 17, net als bijvoorbeeld chloor.
Dan verwacht je een ion met lading 1-.
41
K- atoom
K+ ion
S-atoom
S2- ion
aantal
protonen
19
19
16
16
aantal
elektronen
19
18
16
18
47
I–
O2–
Cl–
O2–
Cl–
Sr2+
Zr4+
Pd4+
Pt2+
W6+
42 a Lood(IV)chloride is opgebouwd uit
lood(IV)ionen, Pb4+ en chloride-ionen, Cl–.
Sr2+I–2
Zr4+O2–2
Pd4+Cl–4
Pt2+O2–
W6+Cl–6
formule
SrI2
ZrO2
PdCl4
PtO
WCl6
b De ionen zijn aanwezig in de verhouding 1 : 4.
De verhoudingsformule is dus Pb4+Cl–4 of
kortweg PbCl4.
■■
2.4
Atoombinding
43 a K+ en S2– in de verhouding 2: 1
48 a C(s) + O2(g)  CO2(g)
b Al3+ en Cl– in de verhouding 1 : 3
c Fe2+ en O2– in de verhouding 1 : 1
44 a Lithium heeft atoomnummer 3 en staat in
groep 1, net als bijvoorbeeld natrium. Het
lithiumion heeft dus de lading 1+.
b Jodium heeft atoomnummer 53 en staat in
groep 17, net als bijvoorbeeld chloor. Het
jodide-ion heeft dus de lading 1–.
c Seleen heeft atoomnummer 34 en staat in
groep 16, net als bijvoorbeeld zuurstof. Het
selenide-ion heeft dus de lading 2–.
b Bij de volledige verbranding van een
ontleedbare stof ontstaan de oxides van de
elementen waaruit die stof is opgebouwd.
Bij de volledige verbranding van aardgas,
CH4, ontstaan de oxides van koolstof, CO2, en
van waterstof, H2O.
49 a Ga na wat de formule is van glucose. Bij de
volledige verbranding van een ontleedbare
stof ontstaan de oxides van de elementen
waaruit die stof is opgebouwd.
De formule van glucose is C6H12O6.
De oxides die ontstaan, zijn koolstofdioxide en
water.
C6H12O6 + 6 O2  6 CO2 + 6 H2O
d Barium heeft atoomnummer 56 en staat in
groep 2, net als bijvoorbeeld magnesium. Het
magnesiumion heeft dus de lading 2+.
e De ionen van de elementen in groep 1, resp.
2 hebben een lading 1+, resp. 2+.
De ionen van de elementen in groep 16,
resp.17 hebben een lading –2, resp. –1.
b Ga na hoe glucose gevormd wordt in groene
planten.
In groene planten vindt fotosynthese plaats.
Uit koolstofdioxide en water ontstaan glucose
en zuurstof. Dat is precies de omgekeerde
reactie van de volledige verbranding van
glucose. Er is dus een gesloten kringloop: er
zijn geen extra stoffen van buitenaf voor
nodig.
45
K+
Ag+
Fe3+
Mg2+
Zn2+
Sn4+
I–
O2–
Cl–
Br–
O2–
Cl–
verhouding
1:1
2:1
1:3
1:2
1:1
1:4
K+I–
Ag+2O2–
Fe3+Cl–3
Mg2+Br–2
Zn2+O2–
Sn4+Cl–4
formule
KI
Ag2O
FeCl3
MgBr2
ZnO
SnCl4
50 a
46
ionlading
francium-ion
bismut-ion
mendelevium-ion
astaation
Fr+
Bi3+ , Bi5+
Md2+ Md3+
At–, At7+
metaal of nietmetaal
metaal groep 1
metaal
metaal
grensgeval
b F–F
51 a H – I
b Br – Br
52 a
koolstofatomen moeten wel op covalentie 4
uitkomen. Dat betekent een extra binding
tussen twee C-atomen.
b O=O
53 a Het atoomnummer van stikstof is 7.
c In een molecuul propeen komt één dubbele
binding voor, tussen twee C-atomen. Er zijn
dus zes enkele C-H bindingen en één C-C
binding.
b Een stikstofatoom heeft drie elektronen
beschikbaar voor het vormen van
gemeenschappelijke elektronenparen.
c De atoomrest van een stikstofatoom bestaat
uit de kern plus de 4 resterende elektronen.
57 a
b
d
54
Let erop dat koolstof covalentie 4 heeft en
zuurstof covalentie 2.
Hoe kunnen aan een atoom met covalentie
vier slechts twee atomen gebonden zijn?
Zonder dubbele bindingen red je het niet in dit
geval. Koolstof heeft covalentie 4, zuurstof
heeft covalentie twee. Een structuurformule
als O – C – O klopt dus niet. De covalenties
kloppen wel als je dubbele bindingen gebruikt:
O=C=O
Koolstof heeft nu wel covalentie 4 (2 x 2) en
zuurstof covalentie 2.
c H-S -H
58 a Je moet eerst weten tot welke groep een stof
behoort. Zo zijn bij moleculaire stoffen de
vanderwaalsbindingen belangrijk. Bij zouten
en metalen spelen die geen rol van betekenis.
b De vanderwaalskrachten zijn aanwezig in de
vaste en vloeibare fase.
c Butaan en zuurstof zijn moleculaire stoffen. In
de moleculen zijn atoombindingen aanwezig.
55 a Een waterstofatoom heeft covalentie 1 en kan
dus maar één enkele atoombinding hebben
met een ander atoom.
d Natriumchloride is een zout. Tussen de ionen
is sprake van de ionbinding.
e Butaan en zuurstof zijn bij kamertemperatuur
gassen. Bij (sterk) afkoelen kunnen zij
vloeibaar en zelfs vast worden. Tussen de
moleculen is in de vaste en vloeibare fase
sprake van vanderwaalsbindingen.
b
c Een molecuul butaan bestaat uit vier Catomen en tien H-atomen. Er is dan geen
mogelijkheid voor een dubbele binding. Met
enkele bindingen kunnen vier C-atomen en
tien H-atomen precies aan elkaar gebonden
zijn in één enkel molecuul.
56 a Zie ook opdracht 55b
Wat moet je doen als er te weinig
waterstofatomen lijken te zijn?
Koolstof heeft covalentie 4, waterstof heeft
covalentie 1. De drie koolstofatomen moeten
dus aan elkaar vastzitten. Vervolgens kunnen
we de zes waterstofatomen aan de
koolstofatomen ‘vastplakken’. Maar.... de
■■
Toepassing
1
De elementen silicium, zuurstof en aluminium
komen het meeste voor in de aardkorst.
2
Dat zijn waarschijnlijk siliciumdioxide en
aluminiumoxide.
3
In het menselijk lichaam komen de elementen
koolstof, stikstof en zuurstof het meest voor.
4
Watermoleculen en eiwitmoleculen.
5
6
In het heelal komen de elementen koolstof,
stikstof en zuurstof het meest voor.
In het menselijk lichaam en in de aardkorst
komt veel koolstof en zuurstof voor. Dat geldt
ook voor stikstof, natrium, fosfor en calcium.
In het menselijk lichaam komt geen aluminium
voor en maar heel weinig silicium.
17
Er is niet gegeven wat die overige 86,6 % is.
18
Mars heeft amper een atmosfeer. Bovendien
zou je meer van de ontstaansgeschiedenis
van Mars moeten weten om hier iets over te
kunnen zeggen.
19
Argon behoort tot de edelgassen. Deze
elementen laten zich chemisch niet binden.
De edelgassen staan in groep 18 van het
periodiek systeem.
7
Daar mag je zelf over nadenken en met
anderen discussiëren.
20
8
Eka-aluminium staat dus onder aluminium.
Het is het element gallium, Ga.
21
9
Ekaborium is scandium, Sc, atoomnummer
21.
10
Gallium is vernoemd naar Gallia = Frankrijk,
Scandium naar Scandia = Scandinavië.
40
aantal protonen
aantal neutronen
aantal elektronen
eka-aluminium
68
5,9
laag
gallium
gevonden:
69,72
12
Ekazirkonium is het element onder zirkonium.
(nummer 40). Dat is hafnium, Hf.
13
De gesteenten zijn opgebouwd uit ijzerionen,
oxide-ionen, disulfide-ionen en titaniumionen.
14
Hematiet bestaat uit ijzerionen en O2–ionen in
de verhouding 2 : 3. Dus twee ijzerionen
moeten zes plusladingen hebben. Dus Fe3+.
Ilmeniet bestaat uit ijzerionen, titaniumionen
en oxide-ionen in de verhouding 1 : 1 : 3. Een
ijzerion en een titaniumion hebben dus samen
zes plusladingen. Dat betekent (zie ook tabel
40A) Fe2+ en Ti4+.
15
Hematiet = ijzer(III)oxide
Pyriet = ijzer(II)disulfide
Ilmeniet is ijzer(II)titaan(IV)oxide.
16
De gesteenten zijn te beschouwen als zouten.
In de vaste toestand kunnen de ionen niet vrij
bewegen en is van stroomgeleiding geen
sprake.
18
22
18
Bij de omzetting van 40 K in 40Ar reageren
blijkbaar een proton en een elektron met
elkaar en ontstaat een neutron. Dat neutron
blijft in de kern van het zo ontstane argonatoom.
23
De ouderdom van het gesteente wordt
bepaald door te kijken naar het 40Ar dat
ontstaan is ná het stollen van het gesteente.
Als er tijdens het stollen al 40Ar werd
ingesloten is daardoor de hoeveelheid 40Ar in
het gesteente groter dan de hoeveelheid 40Ar
die ontstaan is ná het stollen.
Het gesteente wordt dan als ouder bepaald
dan het in werkelijkheid is.
24
De magnesiumionen en de orthosilicaationen
komen voor in de verhouding 2 : 1.
Twee magnesiumionen hebben een lading 4+.
Het orthosilicaation heeft dus een lading 4–.
■■
Voorbeeldproefwerk
5,3
303 K
eigenschappen
eka-borium
scandium
voorspelde
44
gevonden:
atoommassa (u)
44,956
dichtheid
3,0
2,99
smeltpunt
hoog
1814 K
Conclusie: de voorspellingen van Mendelejev
kloppen behoorlijk goed!
40Ar
22
11
eigenschappen
voorspelde
atoommassa
(u)
dichtheid
smeltpunt
K
19
21
19
1 a Koperchloride is een ontleedbare stof,
opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal.
Dat soort stoffen is vrijwel altijd een zout.
Volgens tabel 42A zijn het smeltpunt een
kookpunt hoog. Dat past bij een zout.
Het smeltpunt van barium is volgens tabel 40A
hoog. Barium staat in groep 2 van het
periodiek systeem, onder magnesium. Barium
is dus een metaal.
C6H12O6 is opgebouwd uit niet-metalen. Dit
soort stoffen is vaak (niet altijd!) een
moleculaire stof.
b Koperchloride is een zout, dat goed oplosbaar
is in water. Koperchloride kan in gesmolten
toestand en in opgeloste toestand elektrische
stroom geleiden, omdat de koperionen en de
chloride-ionen dan vrij kunnen bewegen.
Barium is een metaal, dat in vaste en
gesmolten toestand de stroom kan geleiden
door middel van de vrije elektronen.
C6H12O6 is een moleculaire stof, die de
elektrische stroom nooit zal geleiden.
CuCl2
barium
C6H12O6
vast
geleidt
-
gesmolten
geleidt
geleidt
-
opgelost
geleidt
-
2 a Sulfide-ionen hebben altijd een lading 2–
De kwikionen hebben dus een lading 2+.
b
c De molecuulformule is CF2ClBr.
d
e De stof is opgebouwd uit niet-metalen en dat
type stoffen is meestal een moleculaire stof.
De stof kan dan niet de elektrische stroom
geleiden.
5 a Ga na wat het atoomnummer van plutonium
is.
Het atoomnummer van Pu is 94. Een Pu-238
atoom bevat 94 protonen en 238 - 94 = 144
neutronen. Als een alfadeeltje wordt
afgesplitst, blijven er 94 -2 = 92 protonen over
en 144 - 2 = 142 neutronen.
b Het is dus element 92, uranium.
c Zoek het smeltpunt en kookpunt op van
zwaveldioxide.
- Het smeltpunt van zwaveldioxide is 200 K
volgens tabel 12. Het kookpunt is 263 K. Dat
lage smeltpunt en kookpunt wijst op een
moleculaire stof. Zwaveldioxide is geen zout.
- Volgens tabel 40A vormen zwavel en
zuurstof negatieve ionen en daaruit is geen
zout samen te stellen.
d Kwik is een metaal, dat in de vloeibare
(gesmolten) toestand de stroom kunnen
geleiden door middel van vrije elektronen.
3 a Astaat staat in groep 17 van het periodiek
systeem. Daarin staan ook chloor en jood.
Astaat behoort dus tot de halogenen.
b Astaat zal in chemisch opzicht op de
halogenen lijken en dus een niet-metaal zijn.
(in werkelijkheid is astaat een lastig
grensgeval. Het element heeft een
zikverkleurig, metaalachtig uiterlijk).
c Astaat heeft atoomnummer 85 en
atoommassa 210. Een atoom astaat bevat dus
85 protonen, 85 elektronen en 210 - 85 = 125
neutronen.
d Astaat vertoont overeenkomsten met chloor,
broom en jood. Je kunt dus de formule At2
verwachten voor de niet-ontleedbare stof.
4 a 2 P + 3 Cl2  2 PCl3
b Aan een fosforatoom zijn drie chlooratomen
gebonden. De covalentie van fosfor is dus
drie.
c Uranium heeft symbool U.
d Een kernsplitsing is niet te beïnvloeden door
chemicaliën toe te voegen of door bijvoorbeeld
verwarmen of afkoelen. Het is dus geen
chemische reactie, maar een natuurkundig
proces.
Download