Wat veroorzaakt de aurora's ? Door V. Pierrard Aurora's zijn te wijten aan elektronen en protonen met een energie van 10 eV tot 500 keV die voortkomen uit de magnetosfeer en die langs de veldlijnen van het magneetveld van de Aarde, de atmosfeer binnendringen. Deze elektronen en protonen komen in de atmosfeer op een hoogte van ongeveer 100 km in botsing met neutrale deeltjes die geïoniseerd worden. Bepaalde gasdeeltjes in de atmosfeer worden gestimuleerd en zenden licht uit wanneer ze terugvallen in de grondtoestand. Daardoor ontstaan aan de hemel op een hogere breedtegraad typische lichtverschijnselen, aurora's genoemd. Om uit te leggen waarom atmosferische bestanddelen licht uitzenden bij het terugkeren van een aangeslagen toestand naar de grondtoestand, kan men het atoommodel van Bohr (1915) gebruiken. Met dit gesimplifiëerd atoommodel kan men de voornaamste eigenschappen van een atoom uitleggen, ook al geeft de kwantummechanica een meer correct model. In het atoommodel van Bohr, bestaat de kern uit neutronen en protonen. De elektronen draaien rond de kern, aangetrokken door de Coulombiaanse krachten tussen de positief geladen kern en de negatief geladen elektronen. Maar slechts bepaalde "elektronenbanen" zijn toegelaten; de energie van de deeltjes kan slechts bepaalde discrete waarden aannemen. De elektronen kunnen overgaan van de ene baan naar een andere door het absorberen (aanslaan) of door het uitzenden (terugvallen) van het verschil in energie tussen twee banen toegelaten door de kwantummechanica. Bij een botsing met een deeltje met een hoge energie, kunnen de atmosferische bestanddelen dus energie absorberen en in een aangeslagen toestand terechtkomen. Bij het terugvallen in de oorspronkelijke grondtoestand, zenden ze licht uit. De golflengte van dit licht komt overeen met een foton met een energie gelijk aan het energieverschil tussen beide elektronenbanen.