- Scholieren.com

advertisement
Termen en Begrippen
Abstracte kunst = Kunst waarin het afbeelden of verbeelden van natuurlijke waarneembare
voorstellingen geen rol speelt. Vormen, kleuren en lijnen spelen in deze kunstvorm een zelfstandige rol.
Ook wel: non- figuratieve kunst
Action painting = Benaming voor schildertechniek waarbij de handeling of actie van de schilder met
verf, al dan niet gebruikmakend van kwasten het directe resultaat op het schilderij bepaalt. De verf op
het doek laat sporen van de actie zien. Pollock. Onderdeel van abstract expressionisme.
Arts & crafts- beweging = Om de scheiding tussen ontwerpers en arbeider tegen te gaan pleit Morris
voor kleinere werkplaatsen, werkgemeenschappen. Kunstenaars en arbeiders kunnen hier
samenwerken aan hun producten. Het samengaan van kunst en stijlen.
Assemblage = Werk dat naast verf bestaat uit allerlei andere materialen die op of aan het platte vlak zijn
bevestigd. O.a. bekend Karel Appel
Automatisme = Het maken van een kunstwerk op een zodanige manier dat het bewuste, verstandelijke,
zoveel mogelijk is uitgeschakeld ten gunste van het intuïtieve, onbewuste en spontane. Het
automatisme leidt bijna altijd tot abstracte kunstwerken. Uitbeelding van surrealiteit
Baldakijn = Afscherming als ‘hemel’ dak boven troon, altaar en dergelijke
Bas- reliëf = Een tamelijk vlak beeldhouwwerk waarbij de figuren slechts gedeeltelijk van een
achtergrond loskomen
Bouworde = Vaste maatvoering en decoraties in de klassieke of daarvan afgeleide bouwkunst, te
herkennen aan zuilen en kapitelen. De Grieken onderscheiden o.a. de Dorische, Ionische en Korinthische
(bouw)orde
CIAM = Congres Internationaux d’ Architecture Moderne. International organisatie voor het opstellen
van richtlijnen voor vernieuwing in de architectuur rekening houdend met sociale, economisch en
technische mogelijkheden. In Nederland ook wel ‘ het nieuwe bouwen’
Collage = Benaming voor kunstwerken waarbij knipsels, afval, foto’s en dergelijke geplakt zijn op een
ondergrond (drager), al dan niet in combinatie met een schildering of tekening. Naam wordt gebruikt
voor tweedimensionale werken. Picasso, Gris
Contrareformatie = Grote vernieuwingsbeweging sinds het midden van de zestiende eeuw van de
rooms katholieke kerk, reactie op de protestantse hervormingsbeweging op de reformatie
Korinthische orde = Bouworde toegepast door de Grieken maar vooral populair bij de latere Romeinse
bouwkunst. Kenmerkend zijn gladde zuilen, zonder cannelures of groeven, en kapiteeldecoraties
gebaseerd op (berenklauw- achtige) bladeren
Cross over = Het overschrijden van grenzen tussen kunst en populaire cultuur, en tussen verschillende
culturen
Dorische orde = Een van de oudste en meest voorkomende bouworden in de Griekse bouwkunst en
hiervan afgeleidde bouwkunst. Kenmerkt zich door zware zuilen met cannelures (verticale holle
profielen) en een eenvoudig kapiteel zonder decoraties.
Environment = Letterlijk: omgeving. Begrip uit de beeldende kunst vooral in jaren zestig en zeventig van
de twintigste eeuw. Kunstwerk dat bestaat uit verschillende onderdelen geplaatst in een
(expositie)ruimte, zodat de kijker totaal omgeven wordt door het kunstwerk. Kienholz.
Evangelie = algemeen: de leer van Jezus Christus zoals beschreven in het Nieuwe Testament. Meer
specifiek: de benaming van elk van de vier ‘ boeken’ die het leven en de dood van christus beschrijven,
opgenomen in het nieuwe testament. Veel thema’s uit de vroegere kunsten zijn ontleend aan het
evangelie.
Fresco = Muur- of plafondschildering op een vers aangebrachte vochtige kalkondergrond met behulp
van met water aangemaakte pigmenten
Gebrandschilderd raam = Kunstvorm waarbij voorstellingen worden samengesteld uit stukken gekleurd
glas die met elkaar worden verbonden door loodlijsten. Het gekleurde glas wordt beschilderd met email.
Genre = Type schilderij. De volgende genres worden onderscheiden: genrestuk, portret, stilleven,
landschap en historiestuk.
Genrestuk = Een schilderij met een al dan niet gefantaseerd tafereel uit het dagelijkse leven. Drank en
feesten of huiselijke bezigheden vormen het onderwerp. De afgebeelde personen zijn meestal nietbestaand. Het genrestuk herbergt vaak een verborgen boodschap met betrekking tot de moraal
Gewelf = Gebogen bovenste afsluiting van een ruimte; wordt meestal geconstrueerd uit stenen die
zijdelings tegen elkaar steunen.
Half zuil of schalk = Halve zuil die tegen een dragende pijler of muur is aangebouwd, half verzonken in
muurvlak en wordt voortgezet in de ribben van het gewelf. Voornamelijk decoratieve functie
High and low = Een begrippenpaar dat de invloed van populaire en triviale cultuur (low art) op de
moderne kunst (high art) omschrijft
Houtsnede = Vorm van hoogdruk waarbij met gutsen een voorstelling wordt uitgesneden uit langhout
(gezaagd volgens lengtedoorsneden, zoals planken) van zachte houtsoorten. De niet weggestoken delen
worden ingerold met inkt en op papier afgedrukt. Door het zachte materiaal is deze grafische techniek
minder verfijnd dan de koper- of houtgravure
Installatie = Een kunstwerk waarbij de ruimte waarin tentoongesteld wordt bij het kunstwerk betrokken
is
Ionische orde = Bouworde toegepast door de Grieken en daarvan afgeleide bouwkunst. Kenmerkend
zijn slanke sierlijke zuilen en een kapiteel met aan twee kanten spiraalvormige decoraties.
Kapel = Deel van de kerk, toegevoegd aan kooromgang of zijbeuken, gewijd aan een heilige of ter
nagedachtenis aan een bepaald persoon
Kapelmeester = Leider van een kapel, dirigent
Kapiteel = Kopstuk van een zuil, pijler of pilaster. De verbreding van de zuil door het kapiteel heeft als
functie het dragen van dwarsbalken of architraven. Aan de kapitelen kunnen we de bouworde
herkennen.
Kathedraal = Kerk van de bisschopszetel
Landschap = (genre) schilderij waarop een natuurlandschap, stadslandschap of zeelandschap is
afgebeeld. Het landschap is een zeventiende eeuw Nederlandse specialisme.
Lantaarn = In de architectuur; een veelhoekig of rond torentje, met vensters, ter bekroning van een dak
of koepel
Centraal perspectief/lijn perspectief = Wetmatige aanduiding van de ruimte, waarbij de regelmatige
verkleining naar een verdwijnpunt op de horizon uitgangspunt is. Toegepast vanaf de Renaissance
Middenschip = Gedeelte van de kerk waar de gemeente zich verzamelt, geflankeerd door de zijbeuken
Montage = Het verbinden van losse elementen tot een nieuw geheel. In meer algemene zin is montage
een begrip voor beeldende kunst, theater en muziek, waarbij losse fragmenten op een niet voor de hand
liggende manier worden gecombineerd met andere fragmenten, waardoor de oorspronkelijke context
een nieuwe betekenis krijgt.
Multimedia = Het gebruikmaken van verschillende technische mogelijkheden, waaronder
computertechnieken, om beeld en geluid een rol te laten spelen in een kunstwerk. Vergelijkbaar met
mixed media met dat verschil dat met het woord ‘ multimedia’ doorgaans de digitale media worden
bedoeld
Muze = Benaming van de Griekse godinnen van de kunsten en wetenschappen
Net- art = Interactieve kunstwerken in de vorm van websites op internet
Pelgrimstocht = Bedevaart. Tocht naar plaatsen waar heiligen worden vereerd of waar het goddelijke
zich heeft geopenbaard. Het ondernemen van een pelgrimstocht is vaak een vorm van boetedoening:
door de (vaak moeizame) tocht te ondernemen en bij het heiligdom te bidden, worden zonden vergeven
Pijler = Kolom. Al naar gelang de positie en type van de pijler wordt onder mee een onderscheid
gemaakt tussen muurpijlers (pilasters) hoekpijlers en dubbele pijlers.
Pilaster = Platte decoratieve toevoeging aan muurvlak ontleend aan de vorm van een zuil. Zuilvorm
opgenomen in de muur, waarui hij iets naar voren steekt.
Pixels = Stippen die op een beeldscherm of in drukwerk samen de voor het oog zichtbare letters,
vlakken enz. vormen. De dichtheid van het stippenraster bepaalt de scherpte van het beeld.
Pre- fab = Afkorting voor geprefabriceerd. Term die vaak wordt gebruikt in verband met het gebruiken
van geprefabriceerde onderdelen in de bouw
Ready made = Letterlijk: kant- en- klaar. Begrip in de beeldende kunst waarbij alledaagse voorwerpen
tot kunst verheven worden.
Reformatie = Hervormingsbeweging in de zestiende eeuw binnen de christelijke kerk die uiteindelijk
leidt tot het ontstaan van het protestantisme. Onder aanvoering van Luther werd de kerk in zijn 95
stellingen aangeklaagd. Hij wil de kerk zuiveren van de misstanden die er langzamerhand zijn ontstaan
Romaans = (beeldende) kunst uit Europa uit de elfde en twaalfde eeuw. Hoewel er regionale verschillen
zijn is een algemeen kenmerk van de romaanse (bouw)kunst dat ze is gebaseerd op de vroegere
Romeinse kunst, met als direct zichtbaar kenmerk het gebruik van rondbogen en zware massieve,
dragende muren. De benaming wordt soms exclusief gebruikt voor de bouwkunst uit deze periode, maar
ook wel als meer algemene benaming voor deze periode als onderdeel van de Middeleeuwen.
Scaena = Klein bouwwerk ter afsluiting van het toneel in de Griekse openluchttheaters
Spitsbogen = Boog gevormd door twee elkaar snijdende cirkelsegmenten met gelijke straal: kenmerk
van de gotiek
Staatsieportret = Officiële portretten van machthebbers. In traditionele staatsieportretten wordt de
machthebber omgeven en aangekleed met de symbolen van zijn macht zoals een kroon, een scepter,
enz.
Stilleven = (genre) schilderij waarop levenloze of dode voorwerpen op een bepaalde wijze gerangschikt
zijn afgebeeld
Stucwerk = Ruimtelijke decoratieve toevoegingen in architectuur, gemaakt van een mengesel bestaand
uit o.a. gips, lijm, kalk en zand. Vaak toegepast als imitatie voor duurdere materialen (bijvoorbeeld
marmer)
Subculturen = Culturen die naast de algemene cultuur bestaan. Groepen met eigen en afwijkende
normen, waarden en doelen.
Tableau vivant = Levend schilderij, bestaand uit een of meerdere stilstaande personen.
Bewegingsloze voorstellingen door mensen waarin een verhaal of gebeurtenis wordt uitgebeeld.
Meestal betreft het een verhaal uit de klassieke oudheid, de bijbel of de geschiedenis.
Timpaan = Driehoekige ruimte ingesloten door de lijst van een fronton. Vaak voorzien van reliëfs.
Trompe l’oeil = Het zo nabootsen van voorwerpen op schilderijen dat de beschouwer de illusie krijgt dat
wat hij/zij ziet echt is. Al toegepast vanaf de klassieke oudheid, weer heringevoerd in de Renaissance.
Hier: Het voorstelbaar maken van de wereld van dromen en fantasieën. Verbeelding van de surrealiteit
Underground = Verzamelnaam vanaf de jaren zeventig van de twintigste jaren voor culturele
tegenbeweging die zich ontwikkelt buiten de gevestigde instituten om en zich weinig of niets gelegen
laat liggen aan commercieel succes en in alle opzichten tegendraads is.
Vanitas stilleven = (genre) een schilderij in de vorm van een stilleven waarbij de afgebeelde voorwerpen
een symbolische betekenis hebben. De eindigheid van het leven en de dood staan hierbij centraal. Veel
voorkomende voorwerpen zijn: schedel, zandloper, een uitgebluste of bijna opgebrande kaars. Het
genre werd vooral in de zeventiende eeuw beoefend door Nederlandse schilders.
Variété = Een in de tweede helft van de negentiende eeuw ontstane wijze van vertoning die het midden
houdt tussen circus en revue en waarbij in bonte afwisseling acrobaten, goochelaars, jongleurs,
sneltekenaars, hypnotiseurs, gedachtelezers, rekenwonders, humoristen enz. hun prestaties laten zien
Video – installatie = Kunstwerk waarin een of meerdere videomonitoren een rol spelen. Bij een videoinstallatie speelt de opstelling van de monitoren in de expositieruimte en de eventuele combinatie met
andere objecten in deze ruimte een rol
Virtual reality = Met de computer (computeranimatie) gemaakte kunstmatige wereld
Wandtapijt = Weefsel vervaardigd door het invlechten van kleurige inslagdraden uit wol of zijde, soms
goud of zilverdraad, die op het weefgetouw is gespannen. Vooral bekend zijn de Vlaamse tapijten
(vijftiende tot achttiende eeuw) en de Franse tapijten, ook wel Gobelins, die vanaf 1650 gemaakt
worden door de Manufacture Royale
Zeefdruk = Grafische techniek waarbij drukinkt door een stuk zijde wordt gedrukt dat gedeeltelijk is
afgedekt. Toegepast voor industriële doeleinden (verpakkingen, reclameposters, enz.) en door de popart geïntroduceerd als techniek in de beeldende kunst
Zuil = Vrijstaande, verticale en cilindervormige ondersteuning. Soms ook als vrijstaand monument. In de
barok past men ook gedraaide (getorste) zuilen toe die iets weg hebben van een kurkentrekker
Download