Aantekeningen ‘Inleiding tot de studie van het kerkrecht’ (blz 32-42 J. Plomp) Is de kerk vatbaar voor recht? Al vroeg heeft de kerk zich in een organisatorische gedaante vertoond, maar er was ook al vroeg verzet (anti-institutionele tendensen). Montanisme2e eeuw, verzette zich tegen verambtelijking vd kerk en wilde profetie doen herleven. Joachim van Fiore Gaf in 13e eeuw visie op KG. 1e periode Vader (Adam tot Christus) gehuwden bovenaan, 2e Zoon (koning Uzzia tot Jezus) clerici bovenaan, 3e periode Geest, geen hiërarchie, monniken treden naar voren. Dopers 16e eeuw, hervormers hadden half werk gedaan. Dopers bepleitten afschaffing van alles wat niet in de Schrift werd geleerd (restitutio ipv reformatio). John Nelson Darby 19e eeuw, ambtsdrager in Eng. Staatskerk. Schafte alle organisatie af. Kritische gemeenten sinds zestiger jaren, zetten zich af tegen kerk als instituut. Rudolph Sohm jurist aan faculteit in Leipzig. 1892: uitgave Kirchenrecht. KR staat met wezen vd kerk in tegenspraak want dat wezen vd kerk is geestelijk, KR is wettelijk. Gemeente NT staat model voor alle gemeenten. Geen juridische organisatie, Christus als hoofd (Geist/Liebeskirche). Ubi Christus, ibi ecclesia (Sanne: Waar Christus is, daar is de kerk..ofzo..). Deze manier van gemeente-zijn eindigt blijkens de 1e brief van Clemens van Rome in de 1e eeuw. (Clemens berispt hierin jongeren die zich verzetten tegen de ambtsdragers). Door maatregelen die genomen werden ontstond de ‘Rechtskirche’. Ubi episcopus, ibi ecclesia (Sanne: ?waar de bisschop is, daar is de kerk?). In de Middeleeuwen kwam er steeds meer regelgeving/organisatie waardoor er nauwelijks ruimte meer was voor de werken vd Geest. Luther en Zwingli hadden beide goede plannen hiertegen maar werden beide al snel ook regelneefjes evenals Calvijn. De Verlichting degradeerde de kerk tot ene vereniging met een godsdienstig doel, onderworpen aan de staat. Met de kerk ging het bergafwaarts. De oude kerk was een zuiver christelijke, de katholieke kerk een geestelijk-wereldlijke en de evangelische kerk zoals ze tegenwoordig voor ons staat een zuiver wereldlijke organisatie. (al het bovenstaande is de mening van Rudolph Sohm het volgende is de evaluatie vd schrijvers). Voorzover Sohm protesteert tegen de bureaucratisering vd kerk heeft hij gelijk. Maar hij wilde vooral de principiële onverenigbaarheid van kerk en recht aantonen. Hiertegen is: 1. Sohm zegt met beroep op het NT dat een gemeente ‘geestelijk’ moet zijn. Hij heeft echter een modern begrip van Geest, nl ‘geestelijk’ als in, niet materieel, ongrijpbaar. In het NT gaat het echter over de Geest die werkt in de gemeente. 2. Volgens Sohm is een ambtelijk geleide kerk teken van verval van de oude kerk. In de oude kerk waren idd charismata meer zichtbaar. Maar het ambt is ook een charisma! 3. Sohm legt bij ‘recht’ de nadruk op dwangmatigheid. Omdat de kerk een kerk van liefde is is er volgens hem geen plaats voor die vorm van recht. Hij heeft echter een te beperkte opvatting van recht. Rechtsregels komen nl. ook voor in bijv. een huwelijk. Afhankelijk van hun context krijgen rechtsregels hun eigen kleur. Kerkrecht kent geen dwang, men mag verwachten dat kerkleden zich er vrijwillig naar voegen. Bij verzet gaat men niet over tot dwang maar tot een gesprek. Zelfs excommunicatie is geen dwang, verbreking vd band met de kerk doet het lid zelf. Conclusie: Sohm heeft ongelijk. Van een principiële onverzoenlijkheid tussen kerk en KR kan niet gesproken worden. In het NT vind je al sporen van KR. Paulus stelt oudsten aan om opzicht te houden. Nog geen volledig KR, maar wel beginselen (KR in wording). Abusus non tollit usum.(Sanne: ?misbruik heft bruikbaarheid/goed gebruik niet op?) Het gevaar van slecht kerkrect dreigt vooral wanneer de staat zich met de kerk wil bemoeien. Voorbeeld hiervan is de Duitse ‘Kirchenkampf’ (1933-1945) deze strijd begon toen Karl Barth in Theologische Existenz Heute beschreef hoe er de afgelopen maanden In Duitsland was gewerkt aan een rijkskerk onder der Führer. De Kandidaat-Bisschop van de behoudenden was tot aftreden gedwongen en zo lag de weg voor de vertrouwensman van Hitler en de Deutsche Christen open. Achter het principe van een rijksbisschop lag de wens tot invoering van het Führer-principe in de kerk. Volgens Barth zou dit de ondergang vd kerk betekenen. Volgens hem moest de kerk zichzelf blijven en geen enkel gezag erkennen anders dan Gods Woord. Hoogtepunt van de Kirchenkampf was de eerste belijdenissynode vd Deutsche Evangelische Kirche, gehouden in mei 1934 in Barmen. In een verklaring zeiden ze bijv. (eigen vrije vertaling) dat ze de valse leer verwierpen dat de kerk haar bestuur aan haar eigen geloof kon overlaten en dat de kerk alleen macht had over zichzelf dmv ambten. De Deutsche Christen verklaarden voortdurend dat de bemoeienis vd staat met de kerk alleen betrekking had op haar uitwendige organisatie. De belijdende kerk wilde zich hier echter niet naar voegen. Hier ligt de winst vd Kirchenkampf: het inzicht was gewonnen dat de wijze waarop de kerk geordend moet worden, uitsluitend bepaald wordt door het belijden vd kerk omtrent haar Heer en zichzelf (Selbstverständnis). Barth (Theologische Erklärung 1934) schreef in zijn Kirchliche Dogmatik: Christus moet erkend worden als hoofd vd gemeente. Deze Christocratie is bepalend voor heel de ordening vd gemeente en is in KR het Grundrecht (Ius Divinum –Sanne: Goddelijk recht). De gemeente moet daarom als secundair subject luisteren en aan de Heer ‘biblische Weisung’ ontlenen. Inhoudelijk moet KR zijn: - dienstrecht: (geen heerschappij maar dienen) liturgisch recht: eredienst is vatbaar voor misverstand/misbruik dus KR levend recht: omdat de Heer leeft, leeft de kerk, openstaan voor verandering exemplarisch recht: KR is voor kerk, niet willen toepassen op bijv. staat (mag wel goed voorbeeld willen zijn) Barth wilde geen kerkorde geven. Elke kerk heeft eigen KR. Barth wilde wel voorwaarden voor KR schetsen. (blz 59-72 A. van de Beek) Hermeneutiek van het KR Is hermeneutiek van KR nodig? Moet men niet gewoon de regel toepassen? Juist ‘Regel is regel’ is wortel van willekeur. Lijkt op toepassen van Bijbeltekst buiten verband. Ook juridische tekst heeft uitleg nodig. Voorbeeld: de regel: ‘’het ene ambt niet boven het andere’’ zou een dominee kunnen gebruiken als een ouderling hem terecht wil wijzen. Deze regel is echter bedoeld om ervoor te zorgen dat er niet 1 ambt alles gaat regelen/domineren. Het gereformeerde KR kent het presbyteriaal-synodaal stelsel het presbyterium (kerkeraad), heeft de beslissing, niet de presbyter (dominee). In de vergadering wordt dus in overleg besloten. Hermeneutiek probeert de regels voor de discussie over artikelen (van kerkordes) te formuleren. Verschillen tussen juridische hermeneutiek en historische/literaire hermeneutiek: 1. recht is prescriptief: Het is een Weisung. Een rechtstekst beschrijft niet wat was of is, maar wat zijn moet. 2. het recht is betrokken op een situatie in het heden. Er is dus een extra hermeneutische boog, niet alleen gericht op ontstaan of structuur van tekst, maar ook op de tegenwoordige situatie waarin hij moet worden toegepast. 3. een rechtstekst is aanvaard als voorschrift van een gemeenschap en dient gelezen te worden tegen de achtergrond van die gemeente. Het moet dus niet als individuele maar als collectieve tekst gelezen worden. De vraag is of kerkrechtelijke teksten nog een andere hermeneutiek vereisen dan gewone rechtsteksten. Kerkrechtelijke teksten zijn wel in zoverre gelijk aan gewone rechtsteksten dat men geen beroep kan doen op de eigen aard van kerkrechtteksten om de regel te ontkrachten. Elke kerk heeft zijn eigen recht, maar het is allemaal gebaseerd op dezelfde Schrift. Soorten hermeneutiek: 1. literaire hermeneutiek: kijken nr de literaire context 2. structurele hermeneutiek: kijken naar de context van de omringende regels 3. historische hermeneutiek: In welke historische context is de regel ontstaan?3 aspecten: - wetshistorisch: in welke context is de regel ontstaan? (welke andere wetten) - rechtshistorisch: wat is de voorgeschiedenis vd regel? - nr gesch, vh functioneren: hoe heeft men de regel in het verleden toegepast? 4. systematische hermeneutiek: context vd regel in het geheel vd theol. traditie vd kerk 5. teleologische hermeneutiek: gericht op doel: dat recht gedaan wordt aan rechtsgevoel Recht moet inzichtelijk zijn. Rationaliteit: men moet de redelijkheid van de toepassing van het recht kunnen aantonen. Methoden om te bepalen of een beslissingrechtvaardig is: 1. analyse vd situatie: Is de regel wel op deze situatie van toepassing? 2. analogieprincipe: wat je de ene keer toestaat kun je de volgende keer niet verbieden 3. algemeen rechtsgevoel: als er geen expliciete regel is kan men hierop beroep doen In sommige gevallen gaat algemeen rechtsgevoel boven een expliciete regel. Voorbeeld: Toen abortus nog verboden was, werden abortusartsen tóch niet veroordeeld omdat er veel mensen voor abortus waren. Ook in de kerk kunnen zulke situaties ontstaan. De wetgeving kan achterblijven bij de theologische ontwikkelingen. In alle gereformeerde kerken mogen alleen belijdende leden aan het avondmaal. In sommige kerken wordt het echter als onjuist ervaren om kinderen uit te sluiten en worden kinderen wel toegelaten. 3 Criteria voor recht/onrecht door Langemeijer: 1. natuurrecht: (vooral in RKK) KR is gebaseerd op natuur (homofilie=onnatuurlijk) 2. historisch-culturele context met maatschappelijk draagvlak: beroep op eigen traditie 3. het geweten: niet als individu maar als gemeenschap Binnen KR wordt vaak gekozen voor het laatste met een beroep op Gods roeping, ons geweten is niet autonoom maar staat onder kritiek van de Schrift. KR kan niet zonder fundering in de gemeenschap. Ook moet KR luisteren naar wat mensen buiten die gemeenschap over recht en onrecht zeggen(eigenlijk soort natuurrecht). Er bestaat een complex netwerk van hermeneutische cirkels die men telkens weer moet doorlopen om de complexe werkelijkheid recht te doen. Om dit niet altijd uitgebreid te hoeven doen zijn er een aantal generale regels vastgesteld. Deze zijn echter nooit absoluut. (blz. 75-85 H.B. Weijland) Ontwikkeling vd Oud-chr. Kerkinrichting en versterking van episcopale structuren Na het wegvallen van de apostelen en hun geïnspireerde leiding kwam de jonge kerk voor grote problemen te staan. Er kwamen allerlei twisten en ketterijen op en er was geen NT canon. Deze situatie vroeg om: - inspirerende leiding vd gemeente als teken van identiteit - nauwgezette bewaking vd heiligheid vd gemeente als teken vd Geest - sterke consolidatie vd eenheid als belichaming van het ‘in Christus zijn’ vd gemeente - een apostolisch-betrouwbare Schrift/traditie als garantie voor de heilszekerheid Deze factoren vroegen om ambtsdragers. (mede) doordat er minder aandacht kwam voor spontane geestesgaven (in tongen spreken enz.) werden ambtsdragers vruchtdragers vd Geest. Er ontstond een clerus (geestelijkheid) als houvast voor eenheid en heiligheid. Hierdoor heeft het ambt van episcopus (bisschop) een versnelde ontwikkeling doorgemaakt. Uit de oorspronkelijke vele ambten werd één hoofd gemaakt. Dit had verschillende oorzaken: - een griekse episcopus was vrij administratief, een joodse was juist onderwijzender, doordat de heidens gemeenten sneller groeiden kwam het accent op het administratieve, representatieve aspect te liggen - het representatieve optreden (bijv. martelaarschap) gaf ambt aanzien - leidinggeven bij eucharistieviering gaf verantwoordelijkheid (sleutelmacht) - bisschop had macht over wijze van boetedoening - in strijd tegen ketterij werd bisschop oriëntatiepunt wat betreft goed/kwaad - bisschoppen beheerden de geschreven Bijbelboeken en legden ze uit Verschillende fasen: Irenaeus van Lyon 180, de opeenvolging van bisschoppen vormt de belichaming vd apostolische traditie, biedt garantie voor Canon vd Schrift. Cyprianus 250, het episcopaat gaat de structuur vd kerk als instituut bepalen. Bij Irenaeus was het episcopaat hulplijn voor het ware kerk zijn, bij Cyprianus van het episcopaat zelf de legitimatie vd ware kerk. Hoe is dat zo gekomen vanuit de oude kerk waarin de gemeente centraal stond? Gemeenten werden vooral gesticht in steden en waren vaak erg groot. Dit heeft ertoe bijgedragen dat de hiërarchische structuur zo snel opkwam. In kleine steden en dorpen mocht geen bisschop aangesteld worden, wel priesters, deze werden bestuurd door een bisschop. Al sinds de 2e/3e eeuw komen bisschoppen bijeen in synoden. In de Oosters orthodoxe kerk vond de episcopale kerkinrichting afronding. Hier was de keizer de grote baas. Onder Karel de Grote kreeg deze juridische binding tussen kerk en staat ook invloed in West-Europa en dat heeft doorgewerkt in sommige reformatorische stromingen van kerkrechtelijk denken. Kenmerkend voor de organisatie vd Oosterse kerk is het ontbreken van verschil in rangorde tussen bisschoppen. Iedere autocephale (administratief zelfstandige) kerk bestaat uit een aantal bisdommen met aan het hoofd een synode met een aartsbisschop. Bisschoppen, priesters en leken zijn de gewone leden. Elke bisschop heeft een raad van bijstand. De priester bestuurt samen met een kerkenraad. Belangrijk begrip voor deze kerken: sobornost (katholiek). De oude kerk werd door drie scheppingen gekenmerkt: 1. eucharistische liturgie, 2. triniteitsleer, 3. christologie van grote concilies. De positie van de paus hoort daar dus niet bij, het is eigen instelling. De kerk van Rome genoot veel aanzien vanwege haar rijke leden en haar martelaarschap. Hierdoor kon men zich ook bemoeien met andere kerken (zoals Clemens deed). Irenaeus bepaalde dat alle kerken in zake van ketterijen hun beslissingen af moesten stemmen op die van Rome. Omdat Petrus en Paulus daar gepreekt hadden kreeg de bisschop van Rome ook het etiket ‘opvolger van Petrus’. Toen het Romeinse Rijk instortte deed dat niet af aan de positie van de Roomse kerk (zoals in de Oosterse kerk!) maar doordat de kerk daar standvastig bleek vermeerderde haar aanzien juist. In zijn boek Civitate Dei heeft Augustinus het over twee rijken, dat van Christus en zijn volgelingen en dat van satan en de zijnen. Augustinus plaatst hier de staat niet bij de kerk maar eerder bij satan. Later plaatst hij de kerk tóch onder het Corpus Christi. Gelasius formuleerde in 494 een brief aan de keizer over de twee machten theorie waarin God beide machten -de bisschoppelijke en die vd vorsten- heeft ingesteld. Hierdoor ontbrandde de strijd of de macht in de kerk in handen vd paus of vd keizer gelegd moest worden, Uiteindelijk won de paus. Veel later (18 juli 1870) werd de paus onfeilbaar verklaard en werd bepaald dat zijn uitspraken omtrent geloof en zeden geldig waren. In het Tweede Vaticaans Concilie werd bepaald dat bisschoppen niks konden doen zonder instemming vd Paus. Bellarminius 1542-1621, over kerk en staat: De Paus hanteert het wereldlijke zwaard niet zelf maar kan gebruik ervan wel verbieden of gebieden. Scheiding tussen kerk en staat wordt steeds meer erkend, wel streeft de RKK ernaar dmv concordaten (verdragen tussen staat en de Heilige Stoel) een groot deel vd eigen rechtsbepalingen door de staat te doen erkennen. (blz. 86-103 W. van ’t Spijker) de opvattingen vd Reformatoren Luther ‘rechtvaardiging door geloof alleen’ zo handelde hij ook omtrent de kerk en haar organisatie. Met zijn 95 stellingen sloeg hij een breuk in de kerkelijke hiërarchie en in 1520 gooide hij de pauselijke decreten samen met het corpus iuris canonici (CICRKK kerkorde) in het vuur. Er volgde een tijd zonder kerkelijke wetten. Luther beschreef een tweeslag: Door geloof is een christen vrij en niemands onderdaan, door liefde is hij ieders knecht. Volgens Luther was de gehele structuur vd kerk alleen voor Gods ogen zichtbaar, voor ons onzichtbaar. Van goddelijk recht (ius divinum) is in de uiterlijke structuur vd kerk geen sprake, wel leeft de ‘geestelijke kerk’ (ecclesia spiritualis) naar het goddelijke recht. Hij zei ook dat de gemeente macht heeft leiders aan te stellen en af te zetten. Het priesterschap van alle gelovigen geeft alle gedoopte mensen het recht om te preken. Het moet wel ordelijk gebeuren en niemand mag zich opdringen. Luthers theologische inzichten dat het wezen van de kerk onzichtbaar was zette hem er niet toe om de zichtbare organisatie zelf ter hand te nemen, hij gaf de regering in hand vd vorsten om als noodbisschoppen te functioneren. Hertog Johan Friedrich vroeg Luther visitaties te gaan verrichten om onkundige predikers af te zetten. Luther stelde visitatoren aan en schreef een voorwoord voor het visitatorenreglement. (er volgt een uitgebreide ingewikkelde beschrijving van hoe Luther dit deed en wie hij aanstelde voor welke functie, mocht dit relevant zijn: het staat op blz.89) Zwingli aan Zwingli’s model wordt beurtelings de naam ‘theocratie’ en ‘pneumatocratie’ gegeven. De eerste verwijst naar sociale en politieke motieven die al vanaf het begin zichtbaar waren. De tweede staat ivm de eigenaardige opvatting die de transsubstantiatieleer afwees, maar haar tegelijkertijd omboog in deze zin, dat de gehele gemeente leefde door de kracht vd Geest. Zwingli betrok staat en kerk erg nauw op mekaar, hij vergeleek het met de verhouding tussen lichaam en ziel. Hij wilde niet dat de kerk zich boven de staat stelde, maar verwachtte ook dat de staat zich aan de Bijbel onderwierp. Vooronderstelling was dat de Bijbel duidelijk was. De nadruk kwam sterk te liggen op de plaatselijke kerk. Toch geloofde Zwingli ook in een katholieke kerk die de kerk in bijv. India verbond met die van Rome. Het is Zwingli’s zorg geweest om te voorkomen dat de tucht of tot een puur kerkelijke activiteit of tot een zuiver burgerlijke aangelegenheid zou worden. Van betekenis werd de instelling van een kerkelijk huwelijkstribunaal. Dit ‘Ehegericht’ werd in 1525 in Zürich ingesteld en heeft model gestaan voor tal van gelijksoortige instituten. Verder was van belang de instelling van een functie ‘ouderling in naam vd kerk’ (ongeveer zelfde als onze ouderling nu). Het is onjuist om te zeggen dat Zwingli’s gedachten zijn opgenomen in de Calvijnse traditie. Zwingli’s ideeën waren vrij uniek, vooral wat betreft de verhouding kerk/staat. Bucer zijn inzichten zijn van grote betekenis geworden voor de ontwikkeling van het gereformeerde KR en de organisatie vd gemeente. Hij nam een eigen plaats in door sterk te pleiten voor een zelfstandige plaats vd kerk tegenover de samenleving. De kerk had eigen ambtsdragers nodig met oog op uitoefening vd tucht. Samen met Oecolampadius heeft Bucer een kerkorde ontworpen in 1531. Bucer volgde Luther niet wat betreft organisatie van een gemeente (Luther vond dat hij daarvoor niet genoeg echte christenen had), Bucer voerde in 1538 in Hessen een kerkorde in. Op drie punten onderscheidt de theologie van Bucer zich van die van Luther: 1. Bucer verbond rechtvaardiging en heiliging met elkaar (voegt dus factor toe) 2. sterker dan Luther zag Bucer wet en evangelie in heilshistorisch perspectief 3. de twee rijken hebben bij Bucer één Heer, een geestelijke en sociale gemeenschap Er komt een spanning aan het licht door Bucers vereenzelviging van kerk en koninkrijk van Christus. Hij probeert die spanning op verschillende manieren op te vangen: 1. door zijn kerkidee zorgvuldig te omschrijven 2. hantering van het begrip ‘ordo’ Bucer beriep zich voor zijn kerkrechtelijke uiteenzettingen bij voorkeur op de Schrift. KR bezit van zichzelf geen goddelijk gezag. Het is niet vanzelfsprekend ius divinum, maar heeft slechts gezag voorzover het overeenkomt met Gods Woord. (contra Luther) Uit kerkorden die Bucer zelf ontwierp valt het volgende op te maken: Kerkorde is ordening van het pastoraat in de gemeente, regeling vd tucht als middel om tot Christus te trekken. Calvijn Bij Calvijn komen tal van lijnen uit de Reformatie samen. Calvijn is de theoloog vd HG. Hij is ook architect van een kerkelijke structuur die het gereformeerde protestantisme sterk heeft beïnvloed. Calvijn blijft verwijzen naar de Schrift waarop hij alles baseert. De zorg van Calvijn voor de uiterlijke organisatie vd kerk is te herleiden tot zijn overtuiging dat de zichtbare kerk vd grootste betekenis is voor de bemiddeling van het verborgen werk vd HG. Voor Calvijn is de kerk de vergadering vd uitverkorenen. Voor een groot deel bestaat Calvijns KR uit ambtsrecht. Calvijn was in zijn ambtsleer volledig afhankelijk van Bucer. In zekere zin plaatst Calvijn de ambtsdragers in het verlengde van het apostolaat. Bij de instelling vd ambten onderscheid hij vier elementen: 1. innerlijke roeping, 2.uiterlijke roeping, 3. verkiezing, 4. ordinatie (wijding) De nadruk ligt bij Calvijn bij de dienaar van het Woord. Evenals Bucer zag Calvijn in de presbyter de ouderling die optreedt als hoeder vd heiligheid vd gemeente, in het bijzonder bij het H.A.. Calvijn verzette zich hevig tegen een tuchtpraktijk die de gemeente verscheurde ipv haar eenheid bevorderde. Hij zag wat dat betreft de Dopersen op één lijn met de Donatisten die geen oog hadden voor het karakter van heiligheid vd gemeente. Calvijns kerkrechtelijke positie kenmerkt zich door de middenweg tussen Rome en de spiritualisten. Hij legt de nadruk op vrijheid die ook in de kerkelijke wetgeving moet worden nagestreefd. Wetten zijn wel nodig, zonder wetten wordt de kerk ontzenuwd. Weliswaar kan de kerkorde het lichaam vd gemeente niet bezielen, dat doet de prediking. Calvijn achtte net als Bucer maar contra Luther en Zwingli een zelfstandige kerk noodzakelijk.