Protocol voor de verzorging van acute huidreacties tijdens en na radiotherapie Versie 2.0 ©2015 Protocol voor de verzorging van acute huidreacties tijdens en na radiotherapie _________________________________________ INTRODUCTIE EN DOELSTELLING Radiotherapie is een van de drie pijlers van kankerbestrijding. Ongeveer 50% van de kankerpatiënten zullen inderdaad radiotherapie ondergaan in de loop van hun ziekte, dit als enige therapie of in combinatie met andere therapieën.1 Radiotherapie gebruikt ioniserende straling om de groei van tumorcellen te controleren of om deze te doden, voornamelijk door het DNA van de cellen te beschadigen. Maar ondanks de technologische vooruitgang kan radiotherapie ook gezonde cellen aantasten, wat neveneffecten veroorzaakt. Een van de (niet-dodelijk) neveneffecten die veel aandacht hebben gekregen de laatste tiental jaren zijn stralingsgeïnduceerde huidreacties (dwz. huidreacties die voorkomen tijdens en kort na radiotherapie), of radiation dermatitis/ radiodermatitis (RD). Bijna 95% van de patiënten die radiotherapie ondergaan zullen huidreacties ervaren.2 Deze reacties kunnen een negatieve invloed hebben op hun levenskwaliteit,3,4 boven anderen neveneffecten en de distress geassocieerd met de radiotherapie zelf.5,6 Gezien de impact van psychologische factoren op wondheling7 kan een verminderde levenskwaliteit van significant belang zijn. Bij sommige patiënten kan ernstige RD tot een onderbreking of zelfs het stopzetten van de radiotherapie leiden,8 wat de uitkomst van de therapie in gevaar kan brengen.9 RD is dus een zeer voorkomend neveneffect van radiotherapie welk een negatieve impact heeft zowel op de levenskwaliteit van de patiënt als op de uitkomst van de therapie. Preventie en behandeling van RD is daardoor een zeer belangrijke doelstelling van de radiotherapie verpleegkundigen. In 2001 heeft de Werkgroep Radiotherapie van de Vlaamse Vereniging voor Radiotherapieen Oncologieverpleegkundigen (VVRO) een onderzoek uitgevoerd over de praktijken toegepast in de Vlaamse radiotherapiecentra om RD te voorkomen en behandelen. Deze studie toonde aan dat er aanvankelijk heel wat variatie bestond in het verstrekken van adviezen en hanteren van technieken aangaande de preventie en behandeling van acute RD.10 Tevens werd duidelijk dat er verouderde technieken werden gebruikt en dat de huidzorg niet altijd gebaseerd was op beschikbaar wetenschappelijk onderzoek. Om deze reden werd door Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 1 de werkgroep een protocol opgesteld voor de verzorging van acute huidreacties tijdens en na radiotherapie. Dit protocol werd ter beschikking gesteld van al de Vlaamse radiotherapiecentra. Om de efficiëntie van dit protocol te beoordelen werden er in 200611 en 2009 (ongepubliceerde data) onderzoeken uitgevoerd waaruit bleek dat er enerzijds minder variaties zijn in adviezen en aanpak van RD en anderzijds de aanwezige variaties minder uitgesproken zijn. Op basis van deze onderzoeken wordt het bestaand protocol aangepast volgens de huidige behandelingsmodaliteiten in de verschillende Vlaamse Radiotherapiecentra. De voornaamste doelstellingen van dit protocol zijn: Consistente en kwaliteitsgerichte huidverzorging. Identificeren van belangrijke huidverzorgingsprincipes. Zorgverstrekking gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Scheppen van een omgeving voor een optimale heling van huidreacties. Het informeren van alle relevante zorgverstrekkers over huidverzorging. Het informeren van patiënten over huidverzorging en hun zelfzorg stimuleren. Aanrijken van kennis over anatomie en pathofysiologie van de huid. Aanrijken van kennis over wondheling. De preventie van huidreacties. Dit protocol is gebaseerd op de expertise van radiotherapeutische verpleegkundigen, de resultaten van beschikbaar onderzoek en de opinie van huidspecialisten en radiotherapeuten. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 2 DEEL I: Theoretische aspecten Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 3 1. ANATOMIE VAN DE HUID* De huid is het omhulsel dat het individu van de buitenwereld afgrenst. Dit orgaan beschermt tegen allerlei invloeden van buitenaf. Ze bestaat uit drie delen (zie Figuur 1). Het bovenste (= buitenste) gedeelte wordt gevormd door de opperhuid: de epidermis. Daaronder ligt de lederhuid: het corium of de dermis. Het onderste gedeelte is het onderhuidse bindweefsel: de zogenaamde subcutis. Onder de subcutis bevindt zich de vetlaag. In de huid bevinden zich ook huidaanhangsels: talgklieren, zweetklieren, haarwortels en het nagelbed. Figuur 1. Anatomie van de huid 1.1. De opperhuid (epidermis) De epidermis bestaat voornamelijk uit één type cel: de keratinocyt. De keratinocyten worden in de basale laag van de epidermis gevormd en schuiven van daaruit langzaam naar boven. Geleidelijk gaan ze over in een dode verhoornde cellaag, de hoornlaag. De opperhuid is normaal slechts enkele tienden van een millimeter dik, waarbij de hoornlaag niet meer is dan een dun vliesje. Doordat de cellen in de basale laag zich voortdurend delen en uiteindelijk aan de bovenkant afschilferen, vernieuwt de opperhuid zich ongeveer één keer per maand. Het vermogen tot aanmaak van nieuwe cellen in de basale laag zorgt ervoor dat een wonde vrij snel dichtgroeit. De delingsactiviteit van de basale laag wordt door verschillende factoren bepaald (bijv. leeftijd).12 Naast keratinocyten bevinden zich in de basale laag ook nog pigmentcellen: de melanocyten. Het pigment van de pigmentkorrels, het melanine, bepaalt de kleur van de huid en beschermt ons tegen zonlicht. Hoe meer pigmentkorrels, hoe donkerder de huid. * Bron: Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 4 De epidermis vormt in zijn geheel een natuurlijke barrière tegen chemische en fysische schade, uitdroging en beschadiging door zonlicht. De huid beschermt ons ook tegen het binnendringen van bacteriën, schimmels en virussen. 1.2. De lederhuid (cutis/ dermis) De lederhuid is een één tot drie mm dikke bindweefsellaag. De grens vertoont een sterk golvend patroon met in- en uitstulpingen waardoor de opperhuid in de lederhuid verankerd ligt. De uitstulpingen bevatten vele kleine bloedvaatjes (haarvaatjes of capillairen) en lymfevaatjes, die verantwoordelijk zijn voor de voedsel- en zuurstofvoorzieningen afvoer van afvalstoffen van de huid. In de lederhuid bevinden zich ook talrijke zenuwuiteinden die de mens tast-,pijn-,en temperatuurzin verschaffen. Meer naar onderen in de lederhuid bevindt zich een dicht netwerk van grotere bloedvaten en lymfevaten. Deze bloedvaten in de huid staan ook in voor het regelen van de lichaamstemperatuur. De huiddoorbloeding bepaalt in belangrijke mate de hoeveelheid warmte die aan de buitenwereld wordt afgegeven. De vezels in de huid bepalen de rekbaarheid en de trekvastheid. Hoe ouder de huid, des te minder rekbaar en trekvast deze is. 1.3. Het onderhuids bindweefsel (subcutis) Het onderhuidse bindweefsel bestaat voornamelijk uit vet en dient tot verbindingen steun van andere weefsels en organen. Andere belangrijke functies zijn warmte-isolatie, energieopslagplaats en stootkussen. 2. DE FASEN VAN WONDHELING Bij verwonding van de huid komt een ingewikkeld proces op gang. Dit heeft tot doel de schadelijke gevolgen zoveel mogelijk te beperken en de beschadigde huid zo spoedig mogelijk te herstellen of te vervangen. Het wondhelingsproces wordt gewoonlijk in drie of vier fasen opgedeeld.12-16 Deze fasen vertonen een specifieke opeenvolging maar lopen in feite in elkaar over. 2.1. Hemostase Zodra een wonde optreedt, treedt een vasoconstrictie van de beschadigde bloedvaten op om bloedverlies te vermijden. De vorming van fibrine en de aggregatie van bloedplaatjes wordt gestimuleerd en leidt tot de vorming van een ‘wondprop’. Deze 'prop' houdt bloedcellen vast en vormt een bloedklonter die opdroogt en een korst vormt. Een bloedklonter wordt meestal gevormd binnen tien minuten na de verwonding. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 5 2.2. Inflammatoire fase In een later stadium worden vanuit het getraumatiseerde weefsel bradykinine en histamine afgescheiden. Deze factoren veroorzaken vasodilatatie. Vocht, proteïnen en enzymen lekken vanuit de bloedvaten naar de extracellulaire ruimte waar ze zwelling, roodheid en pijn veroorzaken. Witte bloedcellen migreren naar de getraumatiseerde zone en zorgen voor het opruimen van bacteriën en beschadigde weefselcellen (fagocytose). 2.3. Proliferatieve fase De proliferatiefase of regeneratiefase start twee tot drie dagen na de verwonding en wordt gekenmerkt door de vorming van granulatieweefsel. Fibroblasten gaan over tot de vorming van collageen. Macrofagen activeren het angiogenese-proces. Fibroblastenproliferatie Macrofagen en bloedplaatjes stimuleren de produktie van fibroblasten. Deze vormen vanaf de vijfde of de zesde dag na de verwonding collageen, de steunmatrix van nieuw weefsel. Hierna verhoogt de weefselsterkte van de wonde. Gelijktijdig groeien vanuit de wondranden nieuwe capillairen in de wonde (angiogenese). Aan de uiteinden van de beschadigde capillairen wordt granulatieweefsel gevormd dat in het zich vormende collageennetwerk dringt en een rood korrelig aspect geeft aan de wonde. Via deze nieuwe capillairen worden zuurstof en voedingsstoffen in de wonde gebracht, waardoor de vorming van fibroblasten gestimuleerd wordt. Het epitheelweefsel, dat over het granulatieweefsel uitgroeit, wordt op deze wijze van voldoende bouwstoffen voorzien. Epithelialisatie Epithelialisatie is de migratie van epitheelcellen over de wonde. Epithelialisatie sluit het wondoppervlak hermetisch af en beschermt de wonde tegen dehydratatie en contaminatie door micro-organismen. Dit afdichten start bij een gehechte wonde binnen de 24 uur. Grotere wonden vereisen collageenvorming en de vorming van granulatieweefsel vooraleer de migratie van epitheelcellen kan plaatsvinden. De epithelialisatie verloopt sneller bij gezond weefsel. Bij chronische wonden, zoals decubituswonden, wordt een uitgestelde fibroblastenformatie en epithelialisatie vastgesteld. Epithelialisatie verloopt het best in een vochtig, beschermd milieu dat vrij is van necrotisch weefsel. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 6 Wondretractie Wondretractie wordt voornamelijk veroorzaakt door de myofibroblasten die in het granulatieweefsel aanwezig zijn. Zij zorgen voor de samentrekking van de cellen waardoor de wonde in volume gereduceerd wordt. De retractie begint vanaf de vijfde dag en kan soms, in combinatie met granulatie en epithelialisatie, de wonde volledig sluiten. Is de wonde echter te uitgebreid dan kan een operatieve ingreep noodzakelijk zijn. 2.4. Differentiatiefase De diepere weefsellagen worden vervangen door bindweefsel en littekenweefsel. In de differentiatiefase wordt de uiteindelijke sterkte van het littekenweefsel bepaald. Deze fase begint rond de 21ste dag na de verwonding en eindigt 1 tot 2 jaar later. De fibroblasten nemen af in aantal en het collageen wordt vervangen door nieuwe vezels. 3. ETIOLOGIE VAN RD RD is gedefinieerd als een inflammatoire huidreactie als gevolg van blootstelling aan ioniserende straling†, zoals radiotherapie.17 Het ontstaat door het effect van ioniserende straling op de homeostase van de huid en op het wondgenezing proces.18,19 Kort samengevat, cellen van de oppervlakkige laag van de huid, de epidermis, schilferen af door normale desquamatie. Deze dode cellen worden steeds vervangen door nieuwe cellen die in de basale laag van de epidermis door mitose (i.e., celdeling) ontstaan. Er is dus een constant evenwicht tussen celverlies & celvernieuwing. Normaal gezien duurt het ongeveer 1 maand totdat de gehele celpopulatie van de epidermis zich vernieuwd. Huidcellen hebben dus een snelle celdeling. Omdat ioniserende straling juist de delingsactiviteit aantast, zijn deze bijzonder gevoelig voor het effect van radiotherapie. Door de celdeling te beschadigen, belemmert ioniserende straling de huidregeneratie (de vernieuwing van huidcellen) en verstoort daardoor het evenwicht tussen celvorming en celverlies: er worden minder en minder nieuwe cellen gevormd om de dode cellen te vervangen. Bovendien stoort ioniserende straling het complex, dynamisch en interactief proces van wondgenezing en leidt tot ontsteking, verminderde en/ of beschadigde stamcellen (die verantwoordelijk zijn voor cel-regeneratie), beschadigde endotheelcellen (cellen van bloedvaten die noodzakelijk zijn voor wondgenezing) en uiteindelijk tot celdood (apoptose) en necrose. † Dermatitis radiation: “a finding of cutaneous inflammatory reaction occurring as a result of exposure to biologically effective levels of ionizing radiation (Chen et al., 2012, p. 103417). Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 7 De beschadiging door ioniserende straling is niet alleen onmiddellijk maar bouwt zich op met elke bestraling (een “build up” effect) zodat de huid geen tijd heeft om te herstellen. Huidreacties verergeren dus in de loop van de radiotherapie. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen acute en late nevenwerkingen. Acute nevenwerkingen manifesteren zich tijdens of kort na de behandeling – meestal rond de tweede en derde week van de radiotherapie – en bereiken hun hoogtepunt rond het einde van de therapie.20,21 Late nevenwerkingen ontstaan 90 dagen na beëindiging van de therapie, sommige symptomen ontwikkelen zich zelfs na verschillende maanden of jaren. Terwijl acute RD volledig na beëindiging van de therapie verdwijnt, kunnen late nevenwerkingen chronisch en onomkeerbaar worden.19,22 4. SYMPTOMEN VAN RD RD kan zich manifesteren onder verschillende vormen waarvan de ernst aan diverse factoren gerelateerd is (zie deel II). 4.1. Acute reacties Roodheid of erytheem – Wordt veroorzaakt door een inflammatie en een vasculaire respons op celbeschadiging. De huid is rood, kan oedemateus zijn, voelt warm aan en is gevoelig. Meestal verschijnt de eerste roodheid twee weken na de start van de radiotherapie, uitzonderlijk binnen de eerste dag. Het erytheem is niet permanent aanwezig. Op dagen wanneer er geen bestraling is kan het verminderen om daarna weer op te flakkeren. Droge desquamatie en 'peeling' – Ontstaat doordat basale cellen afsterven en de overblijvende cellen versneld naar boven worden geschoven en verhoornd. De vernietiging van zweet- en talgklieren en het verlies aan vocht in de huidcellen zorgt voor uitdroging van de huid die gaat scheuren, schilferen en kan jeuken. Zwelling of weefseloedeem – Ontstaat door vasodilatatie van de capillairen. Hierdoor gaat de huidtemperatuur stijgen, de basale cellen gaan zwellen en infiltreren de dermis. Dit verhoogt de vasculaire permeabiliteit waardoor oedeem ontstaat. Pruritis – Door de droge schilfering worden de zenuwuiteinden geprikkeld waardoor jeuk optreedt. Vochtige desquamatie – Op een bepaald ogenblik zijn er niet genoeg verhoornde cellen meer waardoor de dermis bloot komt te liggen. Zo komt sereus vocht vrij en komen de zenuwuiteinden bloot te liggen met pijn als gevolg. De wonde kan veel of weinig exsudaat produceren en kan makkelijk infecteren. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 8 4.2. Chronische reacties Huidpigmentatie veranderingen – Door stimulatie van de melanocyten komen deze in de hogere, oppervlakkige lagen van de huid terecht waardoor de huid gaat kleuren. De kleuring varieert van licht (hypopigmentatie) tot donker bruin (hyperpigmentatie) en heeft meestal de vorm van het bestralingsveld. Ischemie, Atrofie, Ulceratie – De vernietiging of beschadiging van bloedvaten leidt tot verminderde bloedvoorziening en graduele weefselvernietiging (ischemie). Na heling van een wonde kan de textuur en de kleur van de huid veranderd zijn. De huid wordt donkerder en papierachtig en wordt gemakkelijk gekwetst (atrofie). Mogelijk ontstaat er een blijvende wonde die zeer traag of helemaal niet heelt (ulceratie). Telangiectasiën – Onaangetaste capillairen kunnen de vernietigde of vernauwde capillairen compenseren door hun bloeddruk te verhogen en uit te zetten. De huid vertoont talrijke, zichtbare, oppervlakkige adertjes. Fibrose – Bestraling kan veranderingen in het bindweefsel veroorzaken waardoor collageen wordt gevormd. De huid vertoont een verlies aan elasticiteit, een typisch leerachtig gevoel, is oneffen en verdikt. 5. EVALUATIE VAN ACUTE RD 5.1. Classificatiesystemen De ernst van acute RD wordt meestal geëvalueerd volgens een classificatiesysteem dat (observeerbare) symptomen indeelt in verschillende graden. 5.1.1. World Health Organization recommendations for grading of toxic effects of cancer treatment In 1979 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een leidraad gepubliceerd om resultaten van wetenschappelijke onderzoeken te rapporteren op een meer uniforme manier. 23 Naast aanbevelingen over het rapporteren van data en behandeling staat er een classificatie, op een schaal van vier graden (van 0 tot 4) voor bijwerkingen van kankertherapieën (zie Tabel 1). Dit is het oudste en meest eenvoudige systeem en is sinds deze datum ongewijzigd gebleven. Het wordt eigenlijk niet gebruikt in klinische onderzoeken om RD te evalueren maar het preventie- en behandelingsbeleid in de meeste radiotherapiecentra komt overeen met deze classificatie (wondzorg bij erytheem, droge en vochtige desquamatie). Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 9 Tabel 1. Wereldgezondheidsorganisatie aanbevelingen om acute bijwerkingen van kankertherapieën te beoordelen: huidtoxiciteit 5.1.2. Evaluatie criteria van de Radiation Therapy Oncology Group/ European Organisation for Research and Treatment of Cancer (RTOG/EORTC) De RTOG en de EORTC hebben een reeks gemeenschappelijke criteria opgesteld om diverse neveneffecten van radiotherapie, acute en late, te classificeren op een schaal van vijf graden (van graad 0, geen toxiciteit, tot graad 5, dood direct gerelateerd aan het neveneffect; deze laatste graad wordt nooit gebruikt in het kader van RD).24 Dit systeem is een van de vaakst gebruikte classificaties om acute RD te evalueren (zie Tabel 2a). Deze dateert van 1995 en heeft nadien geen (officiële) aanpassingen meer gekend, al bestaan er vele gemodificeerde versies. De bekendste en meest gebruikte modificatie is degene geïnitieerd door Porock in haar thesis 25-27 en overgenomen door de Britse Society and College of Radiographers in hun laatste klinische aanbeveling voor acute huidreacties (zie Tabel 2b).28,29 Noteer dat dit systeem nooit een criterium betreffende de diameter van de wonde heeft bevat (om patchy vs confluerende vochtige desquamatie te onderscheiden). Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 10 Tabel 2. RTOG/ EORTC classificatiesysteem van acute huidtoxiciteit en de (meest gebruikte) gemodificeerde versie van de College of Radiographers 5.1.3. Common Toxicity Criteria for Adverse Events (CTCAE) Dit classificatiesysteem van het Amerikaanse National Cancer Institute is ontwikkeld om acute bijwerkingen (adverse effects) van medische therapieën te melden. De diverse bijwerkingen zijn ingedeeld op een schaal van vijf graden (graad 1 = mild, graad 2 = matig, graad 3 = ernstig, graad 4 = levensbedreigend, graad 5 = dood gerelateerd aan de bijwerking). De CTCAE wordt vaak herzien en de criteria kunnen behoorlijk veranderen tussen twee versies. Bijvoorbeeld, in de oude versie van 1999 (CTCAE v2.0) was graad 3 gedefinieerd als ‘confluerende vochtige desquamatie ≥ 1.5 cm niet beperkt tot huidplooien en holtes’. Dit criterium van grootte werd in 2006 verlaten (graad 3 = ‘confluerende vochtige desquamatie niet beperkt tot huidplooien en holtes’). Het is dus belangrijk om up-to-date te blijven. De meest recente versie dateert van 2010 (v4.03, te downloaden op http://ctep.cancer.gov/protocolDevelopment/electronic_applications/ctc.htm of http://evs.nci.nih.gov/ftp1/CTCAE/About.html, zie ook Chen et al., 201217) en is gelijkaardig aan het RTOG/ EORTC systeem (zie Tabel 3). Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 11 Tabel 3. Laatste versie van de National Cancer Institute Common Toxicity Criteria for Adverse Events (CTCAE) om huidtoxiciteit te classificeren Deze drie classificatiesystemen geven dus een objectieve manier om RD te beoordelen. Niettemin wijzen vele auteurs op het gebrek aan consistentie binnen deze systemen, in het bijzonder het feit dat verschillende symptomen als gelijkwaardig beschouwd zijn. Bij voorbeeld in zowel de RTOG/ EORTC als in de CTCAE systemen krijgen licht erytheem en droge desquamatie eenzelfde graad. Bovendien houden deze classificatiesystemen geen rekening met de ernst in termen van omvang van de symptomen (bv., één patchy plek of meerdere krijgen eenzelfde graad). Ten slotte verwijten ze het gebrek aan aandacht voor de patiënt: hun gevoel en ervaring wordt inderdaad helemaal niet in acht genomen in deze systemen. Het grootste voordeel van deze classificatiesystemen is dat ze universele criteria aanbieden om RD te beoordelen waardoor de communicatie tussen verschillende radiotherapie centra vereenvoudigd wordt. Er bestaan andere systemen om de ernst van RD te evalueren (bv., de Skin Toxicity Assessment Tool,30 of de LENT/SOMA schaal voor late RD31). Een daarvan in het bijzonder wordt meer en meer gebruikt in wetenschappelijke studies over acute RD: de RadiotherapyInduced Skin Reaction Assessment Scale. 5.2. Evaluatieschaal: de Radiotherapy-Induced Skin Reaction Assessment Scale (RISRAS) De RISRAS is een schaal ontwikkeld door Noble-Adams in 1999 om een meer uitgebreid en precieze evaluatie van RD te kunnen doen.32,33 Op basis van de klinische evaluatie van de RISRAS34 zijn er enkele jaren later een paar modificaties aangebracht.35 De RISRAS bevat twee delen (zie Figuur 2): een voor de patiënt en een voor de zorgverlener. Het deel voor de patiënt bestaat uit vier vragen over hoe hij/ zij de huidreactie ervaart en de impact daarvan op zijn/ haar dagelijks leven. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 12 De zorgverlener moet de vier voornaamste symptomen van RD evalueren in termen van de ernst en omvang van de symptomen (de mate van roodheid voor erytheem en het percentage van droge desquamatie, vochtige desquamatie en necrose van de bestraalde zone). In tegenstelling tot andere classificatiesystemen wordt RD in deze evaluatieschaal niet in graden ingedeeld maar het krijgt dus een gewogen score: hoe uitgebreider het symptoom, hoe hoger de score. De scores van de twee delen kunnen apart beschouwd worden (subjectieve of objectieve score) of samengeteld worden om een totale score te geven. Het voordeel van de RISRAS is dus de combinatie van objectieve en subjectieve evaluatie. Maar een ander belangrijk voordeel is de mogelijkheid om RD te evalueren niet naargelang het ergste symptoom zoals de classificatiesystemen hierboven voorgesteld, maar als een samenstelling van verschillende symptomen. In de klinische praktijk is de RISRAS een zeer interessant instrument omdat het meer nuances toelaat dan de klassieke classificatiesystemen (bv., twee patiënten met dezelfde RTOG/ EORTC-graad zullen waarschijnlijk niet dezelfde RISRAS score hebben). Ook in wetenschappelijk klinisch onderzoek kan het nuttige informatie leveren, bijvoorbeeld om verschillende behandelingsmethodes van RD te vergelijken. Niettemin is het aangewezen om de RISRAS in combinatie met een classificatiesysteem te gebruiken (zoals de gemodificeerde RTOG/ EORTC). Door deze combinatie kan men inderdaad een beeld krijgen zowel van de aard van het symptoom als van de ernst daarvan. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 13 Figuur 2. Nederlandse versie van de Radiotherapy-Induced Skin Reaction Assessment Scale Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 14 DEEL II: Richtlijnen voor huidverzorging tijdens radiotherapie Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 15 6. RISICOFACTOREN Een aantal factoren kunnen het begin van de eerste symptomen, de ernst en de duur van de huidreacties beïnvloeden. Gewoonlijk worden deze factoren in twee categorieën verdeeld: extrinsieke factoren die aan de therapie gerelateerd zijn en intrinsieke factoren die aan de patiënt gerelateerd zijn.2,18,28,36 Extrinsieke (therapie-gebonden) factoren Hoge totale dosis Hoge dosis per fractie (de fractiedosis speelt een grotere rol in het ontstaan van huidreacties dan de totale dosis) Veldgrootte Lage fotonen energie: geeft hogere huiddosis Electronenbestraling: hogere energie geeft hogere huiddosis Tangentiële velden: huiddosis is hoger Gebruik van bolusmateriaal Eerdere bestraling in dezelfde regio Borstdiameter (grotere borstdiameter heeft hoger risico op vochtige epidermolyse) Intensity Modulated Radiation Therapy (vermindert risico bij borstbestraling4,37) Chemotherapie/ targeted therapie: Huidreacties nemen toe wanneer chemotherapie/ targeted therapie en radiotherapie concomitant worden gegeven38 of wanneer chemotherapie/ targeted therapie juist voor of na radiotherapie (minder dan 7 dagen daarna18) wordt gegeven. Daardoor worden dergelijke middelen “radiosensitizers” genoemd (bijv. doxorubicin, methotrexate, 5-fluorouracil, bleomycin, cetuximab, cisplatin). Verminderde heling door toxisch effect op gezonde cellen, immunosupressie en/of slechte voedingstoestand door neveneffecten. ‘Recall’ fenomeen: een rode, jeukende huidreactie in de vorm van het bestralingsveld dat optreedt na het beëindigen van de radiotherapie en na het geven van chemotherapie.39 Intrinsieke (patiënt-gebonden) factoren Niet opvolgen van de adviezen ter preventie en behandeling van huidreacties (bijv. blootstelling aan UV-stralen tijdens de radiotherapie) Hoge leeftijd (langere helingstijd) Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 16 Regio: huidplooien zijn vatbaarder door vochtigheid en frictie (oksel, borst, nek, oor, perineum, lies), huid t.h.v. gewrichten is vatbaarder door mindere vascularisatie Comorbiditeit: diabetes, collageen vasculaire ziektes (bv. rheumatoïde artritis, lupus, ...), erfelijke ziektes (syndroom van Down, syndroom van Bloom, ...), obesitas. Body mass index (hogere BMI verhoogt het risico op huidtoxiciteit40) Immunosupressie/ Infectie Concomitante steroïden (vertragen het helingsproces vooral bij chronisch gebruik) Slechte voedingstoestand (een tekort aan proteïnen en vitaminen heeft een negatieve invloed op de wondheling) Roken41,42 Individuele gevoeligheid (genetische factoren i.v.m. radiosensitiviteit of intravasaal trombine vorming44)45 Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 DNA-herstel vermogen43, 17 7. RICHTLIJNEN VOOR HUIDVERZORGING TIJDENS RADIOTHERAPIE Gebaseerd op de richtlijnen van de Multinational Association of Supportive Care in Cancer (MASCC) Skin Toxicity Study Group,22 de Oncology Nursing Society,8 de Britse Society and College of Radiographers,29 de Ontario Supportive Care Guidelines Group 46 en op verschillende meta-analysen en systemische reviews.47-50 7.1. Algemene en hygiënische richtlijnen Algemene en hygiënische richtlijnen Vermijden van druk en wrijving t.h.v. de bestraalde zone Advies Reden Dragen van loszittende kledij, geen das bij hoofd-hals-bestraling, geen strakke jeans of broeksriem bij bekkenbestraling, geen bustehouder of niet te strakke BH of geen beugel-BH bij borstbestraling. Katoenen kledij is aan te raden omdat de huid beter kan ademen. Druk en wrijving verminderen de capillaire bloedstroom waardoor de bloedvoorziening en de voeding van de huid in het gedrang komt. Dit bevordert het ontstaan van huidreacties. Wassen Algemeen Advies Reden Wassen van de bestraalde zone is aan te raden. Een douche wordt geprefereerd boven een bad. Patiënten hebben minder jeuk, pijn, erytheem en desquamatie. Wassen verhoogt de kans op verwijderen van de markeringslijnen. Indien inkt wordt gebruikt, moeten de lijnen dagelijks gecontroleerd en eventueel bijgetekend worden. De patiënt aanraden voorzichtig te zijn tijdens het weekend en eventueel afraden afhankelijk van het individu. Overweeg het tatoeëren van de markeringen. Hygiëne en algemeen welzijn van de patiënt (de meeste patiënten hechten veel waarde aan het zich mogen wassen). Bacteriële groei vermindert. Tegenargumenten, namelijk dat vochtig maken de kans op maceratie (= verweking) en dus ook huidreacties verhoogt, worden niet bevestigd door klinisch onderzoek. Wassen met zeep Advies Reden Wassen met zeepvrije zeep (= zeep zonder zeep) of neutrale, milde zeep is toegelaten. Er zijn geen verschillen aangetoond in het optreden van huidreacties bij wassen met een Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 18 neutrale zeep of zonder zeep. Watertemperatuur Advies Reden Watertemperatuur op lichaamstemperatuur. Lage of hoge temperaturen doen de celactiviteit dalen waardoor gemakkelijker reacties ontstaan of de heling vertraagt en veroorzaken een fysiologische reactie. Gebruik van handen i.p.v. washandje Advies Reden Bij het wassen gebruik maken van de handen i.p.v. van een washandje. Het gebruik van een washandje is traumatischer voor de huid. Afdrogen Advies Reden Na het wassen de huid voorzichtig droog deppen in plaats van wrijven. Wrijven is traumatischer voor de huid. Gebruik van poeders Advies Reden Het gebruik van poeders wordt niet meer aanbevolen. Argumenten tegen het gebruik van poeders zijn dat ze de haarfollikels en zweetporiën afsluiten waardoor de kans op irritatie toeneemt en dat door contact van poeder met zweet glucose kan worden gevormd, wat bacteriële en schimmelgroei bevordert. Geen blootstelling aan extreme temperaturen Advies Reden Geen gebruik van ijszakjes, warmwaterkruik, sauna, solarium, airco,… ter hoogte van de bestraalde zone. Lagere of hogere temperaturen doen de celactiviteit dalen waardoor gemakkelijker reacties ontstaan of de heling vertraagt. Zonlicht Reden Reden Blootstelling aan zonlicht moet vermeden worden of extra voorzorgsmaatregelen dienen getroffen te worden bij onvermijdelijke blootstelling. Zonnestralen kunnen de huid 'verbranden'. Afhankelijk van het individueel huidtype kan een beperkte hoeveelheid zonlicht worden verdragen. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 19 Zwemmen Advies Reden Niet zwemmen in een zwembad met chloorhoudend water of een zout-water-zee. De watertemperatuur is meestal niet op lichaamstemperatuur (zie hoger). Verder heeft chloor een uitdrogend effect. Ook kunnen de huidmarkeringen afgespoeld worden. Toch zijn er wondzorgspecialisten die het zwemmen toelaten indien de huid intact is en als men de huid nadien zorgvuldig afspoelt. Deodorant en andere geparfumeerde huidverzorgingsprodukten Advies Het gebruik van deodorant mag. Best wordt een niet-alcoholhoudende roller of spray gebruikt. Het gebruik van alcoholhoudende produkten (bijv. parfum, aftershave) is sterk afgeraden. Hydrateren van de huid Advies Reden Twee tot vier maal per dag een vochtinbrengend produkt (bijv. hydraterende crème, lotion, hydroactive gel) aanbrengen op de bestraalde regio. Hydrateren van de huid kan een preventief effect hebben en een positief effect op de helingstijd doordat het vochtverlies gecompenseerd wordt en de huid minder snel uitdroogt.51 Alleen produkten gebruiken die aanbevolen worden door de verpleegkundige of de arts omdat andere produkten alcohol, menthol of andere chemische produkten kunnen bevatten die de huidreactie versterken. Verhoogt het comfort van de patiënt. 26 Tegenargumenten dat crèmes een ‘boluseffect’ hebben worden door onderzoek tegengesproken.52 Crèmes aanbrengen van bij de start van de behandeling en niet wachten tot symptomen optreden of tot na de behandeling. Aanbevolen: Zie appendix 2 Zachte silicone verbanden Advies Reden Overweeg het gebruik van zachte silicone verbanden. De laatste jaren wordt het preventief gebruik van atraumatische verbanden bestudeerd Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 20 Afhankelijk van het soort verband moet het verwijderd worden tijdens de bestraling. Op niet-geïnfecteerde, droge huid kan het verband gedurende meerdere dagen herbruikt worden. (verbanden die geen pijn en schade aan de wonde en aan de omliggende huid veroorzaken tijdens het aanbrengen, wisselen en verwijderen). Verhogen het comfort voor de patiënt en verminderen de kans op trauma door wrijving en krabben. 7.2. Erytheem en droge desquamatie Erytheem en droge desquamatie Algemene en hygiënische richtlijnen Advies Reden Toepassen van de algemene en hygiënische richtlijnen. Kan de ernst van de huidreactie en het comfort van de patiënt positief beïnvloeden. Zachte silicone verbanden Advies Reden Overweeg het gebruik van een zachte silicone verband. Verhogen het comfort voor de patiënt en verminderen de kans op trauma door wrijving en krabben. Afhankelijk van het soort verband moet het verwijderd worden tijdens de bestraling. Op niet-geïnfecteerde, droge huid kan het verband gedurende meerdere dagen herbruikt worden. Vochtinbrengend produkt Advies Reden Doorgaan met vochtinbrengend produkt. Combinatie met zachte silicone verband mogelijk. In dit geval, voldoende tijd laten tussen het aanbrengen van de twee produkten (> 1u). Verhoogt het comfort van de patiënt Gebruik van corticoïdencrème Advies Reden Een corticoïdencrème kan aangeraden worden bij een duidelijke inflammatoire reactie (jeuk, pijn, oedeem) maar moet altijd Verlicht jeuk, irritatie en eventuele pijn. Werkgroep Radiotherapie VVRO Heeft een inhiberend effect op de cytokines versie 2.0 21 worden voorgeschreven door de arts. die inflammatie veroorzaken. Gebruik laag gedoseerde crèmes (1% of minder) met een laag risico op huidatrofie (Klasse IV crèmes). Bedenkingen Corticoïden induceren vasoconstrictie van de huid en atrofie waardoor de helingstijd kan stijgen. Kunnen een eventuele infectie maskeren. Zijn duurder dan gewone hydraterende crèmes. 7.3. Vochtige desquamatie Vochtige desquamatie Stoppen met hydraterende produkten Advies Reden Aanbrengen van crèmes en/of lotions in de probleemzones stopzetten. Worden niet op open wonden aangebracht. Stoppen met corticoïdencrème Advies Reden Aanbrengen van corticoïdencrème in de probleemzones stopzetten. Vertragen de heling. Reinigen van de wonde Advies Reden Grondige reiniging van de wonde met wondreiniger of douchen met lauw water. Creëren van optimale omstandigheden voor de wondheling Bij tekenen van infectie: wondontsmetting Indien mogelijk de korsten/ wondbeslag zoveel mogelijk verwijderen. Gebruik van zachte silicone verbanden Advies Reden Gebruik van een zacht silicone verband wordt sterk aanbevolen. Zachte silicone verbanden creëren een vochtige wondomgeving. Dit bevordert de vorming van collageen en nieuwe capillairen en zorgt voor een kortere inflammatiefase Verband verwijderen voor de radiotherapie. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 22 dan bij wonden die droog worden gehouden. 53-55 Pijn of trauma door kleven van het verband of de huidplooien wordt gereduceerd. Vormen een fysische barrière tegen infecties. 56,57 Gebruik van wondhelende zalf (enzym-alginogel) Advies Reden Zalf aanbrengen na de radiotherapie 1 keer per dag. Verhoogt het comfort van de patiënt Creëren van optimale omstandigheden voor de wondheling (absorberend en antibacterieel). Wondhelende zalven kunnen gebruikt worden onder siliconenverbanden. Geen kleefpleister Advies Reden Geen kleefpleister aanbrengen in de bestraalde zone. De meeste verbanden kleven spontaan en moeten niet extra bevestigd worden. Het gebruik van kleefpleisters is traumatisch voor de bestraalde huid. Indien extra bevestiging toch gewenst is, gebruikt men best een tubulair verband, windel of een siliconepleister. Wondcultuur bij infectie Advies Reden Bij tekenen van infectie moet een wondcultuur worden genomen en moet de arts gecontacteerd worden. Vroegtijdig vaststellen van infectie en opstarten van juiste behandeling. Documenteren van de huidreactie Advies Reden Documenteren van de huidreactie in het patiëntendossier (verpleegdossier). Bevorderen van de communicatie in het multidisciplinair team. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 23 7.4. Na de bestralingscyclus Afhankelijk van de graad kan de huidreactie nog twee tot vier weken zichtbaar zijn. De verzorging is vrijwel analoog aan de verzorging tijdens de bestraling. De huid beschermen tegen sterk zonlicht Reden: Blootstelling aan direct zonlicht kan hyperpigmentatie van de bestraalde zone geven. Hydrateren van de bestraalde huid indien de huid intakt is Reden: De bestraalde huid kan nog lang na de behandeling droog blijven omdat de zweeten talgklieren vanaf een bepaalde stralingsdosis permanent vernietigd worden. 8. AANDACHTSPUNTEN VOOR SPECIFIEKE LOCATIES BORST Volgende factoren bevorderen het ontstaan van huidreacties: Adjuvante of concomitante chemotherapie Grote of hangende borsten Nauwe bustehouders; sport- of zwangerschapsbustehouders zijn meestal wel bruikbaar Aanwezigheid van een lymphocoele27 HOOFD-HALS GEBIED De halsregio is sterk gevasculariseerd en heelt daarom beter dan minder gevasculariseerde regio’s. Elektrisch scheren is aangewezen. Aftershave vermijden. Halsplooien, oorschelpen en de huid achter de oren zijn vatbaarder voor reacties. Baard en snor worden best afgeschoren voor de simulatie. Baard- en hoofdhaargroei kan permanent uitblijven. Mucositis door radiotherapie zorgt voor verminderde voedselopname wat het ontstaan van huidreacties versnelt en het helen ervan vertraagt. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 24 Haar wassen zoals men gewoon is te doen, is toegelaten.58 PELVIS Volgende plaatsen zijn meer vatbaar voor huidreacties: Navel Liezen Huidplooien Perineum Bij graad 3 huidreakties: zitbaden met kamillosan in geval van pelvisradiotherapie. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 25 Referenties 1. Gezondheidsraad. De radiotherapie belicht. Een vooruitblik tot 2015. Den Haag, Nederland (2008/27), 2008. Available from: http://www.gezondheidsraad.nl/nl/publicaties 2. McQuestion M. Evidence-based skin care management in radiation therapy: clinical update. Semin Oncol Nurs 2011;27:e1-e17. 3. Fisher J, Scott C, Stevens R et al. Randomized phase III study comparing best supportive care to biafine as a prophylactic agent for radiation-induced skin toxicity for women undergoing breast irradiation: Radiation therapy oncology group (RTOG) 97-13. Int J Radiat Oncol Biol Phys 2000;48:1307-1310. 4. Pignol J-P, Olivotto I, Rakovitch E et al. A multicenter randomized trial of breast intensity-modulated radiation therapy to reduce acute radiation dermatitis. J Clin Oncol 2008;26:2085-2092. 5. Munro AJ, Biruls R, Griffin AV et al. Distress associated with radiotherapy for malignant disease: a quantitative analysis based on patients perceptions. Br J Cancer 1989;60:370-374. 6. Whelan TJ, Levine M, Julian J et al. The effects of radiation therapy on quality of life of women with breast carcinoma. Cancer 2000;88:2260-2266. 7. Walburn J, Vedhara K, Hankins M et al. Psychological stress and wound healing in humans: A systematic review and meta-analysis. J Psychosom Res 2009;67:253-271. 8. Feight D, Baney T, Bruce S et al. Putting evidence into practice. Clin J Oncol Nurs 2011;15:481-492. 9. The Royal College of Radiologists. The timely delivery of radical radiotherapy: standards and guidelines for the management of unscheduled treatment interruptions. London (BFCO(08)6), 2008. Available from: https://www.rcr.ac.uk/ 10. D’Haese S, Bate T, Claes S et al. Management of skin reactions during radiotherapy: a study of nursing practice. Eur J Cancer Care 2005;14:28-42. 11. D’Haese S, Van Roy M, Bate T et al. Management of skin reactions during radiotherapy in Flanders (Belgium): A study of nursing practice before and after the introduction of a skin care protocol. Eur J Oncol Nurs 2010;14:367-372. 12. Harper D, Young A, McNaught C-E. The physiology of wound healing. Surgery (Oxford) 2014;32:445-450. 13. Gantwerker EA, Hom DB. Skin: Histology and physiology of wound healing. Facial Plast Surg Clin North Am 2011;19:441-453. 14. Reinke JM, Sorg H. Wound repair and regeneration. Eur Surg Res 2012;49:35-43. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 26 15. Sussman C, Bates-Jensen BM. Skin and soft tissue anatomy and wound healing physiology. In Wound Care: A collaborative practice manual for health professionals (4th edn), Sussman C, Bates-Jensen BM (eds). Lippincott Williams & Wilkins: Philadelphia, PA, 2012; 17-52. 16. Teller P, White TK. The physiology of wound healing: Injury through maturation. Surg Clin North Am 2009;89:599-610. 17. Chen AP, Setser A, Anadkat MJ et al. Grading dermatologic adverse events of cancer treatments: The Common Terminology Criteria for Adverse Events Version 4.0. J Am Acad Dermatol 2012;67:1025-1039. 18. Hymes SR, Strom EA, Fife C. Radiation dermatitis: clinical presentation, pathophysiology, and treatment. J Am Acad Dermatol 2006;54:28-46. 19. Payne WG, K. Naidu D, Wheeler CK et al. Wound healing in patients with cancer. Eplasty 2008, 8:e9. 20. Archambeau JO, Pezner R, Wasserman T. Pathophysiology of irradiated skin and breast. Int J Radiat Oncol Biol Phys 1995;31:1171-1185. 21. Haas M. Radiation therapy: Toxicities and management. In Cancer nursing: Principles and practice (7th edn), Yarbro CH, Wujcik D, Gobel BH (eds). Jones and Bartlett Publishers: Sudbury, MA, 2011; 312-351. 22. Wong RK, Bensadoun RJ, Boers-Doets CB et al. Clinical practice guidelines for the prevention and treatment of acute and late radiation reactions from the MASCC Skin Toxicity Study Group. Support Care Cancer 2013;21:2933-2948. 23. World Health Organization. WHO handbook for reporting results for cancer treatment. Geneva, Switzerland, 1979. Available from: http://apps.who.int/iris/ 24. Cox JD, Stetz J, Pajak TF. Toxicity criteria of the Radiation Therapy Oncology Group (RTOG) and the European organization for research and treatment of cancer (EORTC). Int J Radiat Oncol Biol Phys 1995;31:1341-1346. 25. Porock D. Predicting the severity of radiation skin reactions in women with breast cancer. Unpublished doctoral dissertation, Edith Cowan University, Western Australla, 1998. 26. Porock D, Kristjanson L. Skin reactions during radiotherapy for breast cancer: the use and impact of topical agents and dressings. Eur J Cancer Care 1999;8:143-153. 27. Porock D, Kristjanson L, Nikoletti S et al. Predicting the severity of radiation skin reactions in women with breast cancer. Oncol Nurs Forum 1998;25:1019-1029. 28. Glean E, Edwards S, Faithfull S et al. Intervention for acute radiotherapy induced skin reactions in cancer patients: the development of a clinical guideline recommended for use by the college of radiographers. J Radiother Pract 2001;2:75-84. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 27 29. The Society and College of Radiographers. Skin care advice for patients undergoing radical external beam megavoltage radiotherapy. London, 2015. Available from: http://www.sor.org/learning/document-library 30. Berthelet E, Truong PT, Musso K et al. Preliminary reliability and validity testing of a new Skin Toxicity Assessment Tool (STAT) in breast cancer patients undergoing radiotherapy. Am J Clin Oncol 2004;27:626-631. 31. [No authors listed] Lent soma scales for all anatomic sites. Int J Radiat Oncol Biol Phys 1995;31:1049-1091. 32. Noble-Adams R. Radiation-induced skin reactions. 2: Development of a measurement tool. Br J Nurs 1999;8:1208-1211. 33. Noble-Adams R. Radiation-induced reactions. 1: An examination of the phenomenon. Br J Nurs 1999;8:1134-1140. 34. Noble-Adams R. Radiation-induced skin reactions. 3: Evaluating the RISRAS. Br J Nurs 1999;8:1305-1312. 35. MacBride SK, Wells ME, Hornsby C et al. A case study to evaluate a new soft silicone dressing, Mepilex Lite, for patients with radiation skin reactions. Cancer Nurs 2008;31:E8-14. 36. Porock D. Factors influencing the severity of radiation skin and oral mucosal reactions: development of a conceptual framework. Eur J Cancer Care 2002;11:33-43. 37. Freedman GM, Li T, Nicolaou N et al. Breast intensity-modulated radiation therapy reduces time spent with acute dermatitis for women of all Breast sizes during radiation. Int J Radiat Oncol Biol Phys 2009;74:689-694. 38. Fiets WE, van Helvoirt RP, Nortier JWR et al. Acute toxicity of concurrent adjuvant radiotherapy and chemotherapy (CMF or AC) in breast cancer patients: a prospective, comparative, non-randomised study. Eur J Cancer 2003;39:1081-1088. 39. Ruocco E, Di Maio R, Caccavale S et al. Radiation dermatitis, burns, and recall phenomena: Meaningful instances of immunocompromised district. Clin Dermatol 2014;32:660-669. 40. Twardella D, Popanda O, Helmbold I et al. Personal characteristics, therapy modalities and individual DNA repair capacity as predictive factors of acute skin toxicity in an unselected cohort of breast cancer patients receiving radiotherapy. Radiother Oncol 2003;69:145-153. 41. Kraus-Tiefenbacher U, Sfintizky A, Welzel G et al. Factors of influence on acute skin toxicity of breast cancer patients treated with standard three-dimensional conformal radiotherapy (3D-CRT) after breast conserving surgery (BCS). Radiat Oncol 2012;7:217. 42. Sharp L, Johansson H, Hatschek T et al. Smoking as an independent risk factor for severe skin reactions due to adjuvant radiotherapy for breast cancer. Breast 2013;22:634638. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 28 43. Andreassen CN, Alsner J. Genetic variants and normal tissue toxicity after radiotherapy: A systematic review. Radiother Oncol 2009;92:299-309. 44. Lincz LF, Gupta SA, Wratten CR et al. Thrombin generation as a predictor of radiotherapy induced skin erythema. Radiother Oncol 2009;90:136-140. 45. Harris R, Probst H, Beardmore C et al. Radiotherapy skin care: A survey of practice in the UK. Radiography 2012;18:21-27. 46. Bolderston A, Lloyd NS, Wong RK et al. The prevention and management of acute skin reactions related to radiation therapy: a systematic review and practice guideline. Support Care Cancer 2006;14:802-817. 47. Chan R, Webster J, Chung B et al. Prevention and treatment of acute radiation-induced skin reactions: a systematic review and meta-analysis of randomized controlled trials. BMC Cancer 2014;14:53. 48. Kedge EM. A systematic review to investigate the effectiveness and acceptability of interventions for moist desquamation in radiotherapy patients. Radiography 2009;15:247-257. 49. Salvo N, Barnes E, van Draanen J et al. Prophylaxis and management of acute radiationinduced skin reactions: a systematic review of the literature. Curr Oncol 2010;17:94-112. 50. Zhang Y, Zhang S, Shao X. Topical agent therapy for prevention and treatment of radiodermatitis: a meta-analysis. Support Care Cancer 2013;21:1025-1031. 51. Sussman C, Bates-Jensen BM. Skin and soft tissue anatomy and wound healing physiology. In Wound Care: A collaborative practice manual for health professionals (4th edn), Sussman C, Bates-Jensen BM (eds). Lippincott Williams & Wilkins: Philadelphia, PA, 2012; 17-52. 52. Burch SE, Parker SA, Vann AM et al. Measurement of 6-MV X-ray surface dose when topical agents are applied prior to external beam irradiation. Int J Radiat Oncol Biol Phys 1997;38:447-451. 53. Dyson M, Young S, Pendle CL et al. Comparison of the effects of moist and dry conditions on dermal repair. J Invest Dermatol 1988;91:434-439. 54. Korting HC, Schöllmann C, White RJ. Management of minor acute cutaneous wounds: importance of wound healing in a moist environment. J Eur Acad Dermatol Venereol 2011;25:130-137. 55. Singer AJ, Dagum AB. Current management of acute cutaneous wounds. N Engl J Med 2008;359:1037-1046. 56. Hutchinson JJ, Lawrence JC. Wound infection under occlusive dressings. J Hosp Infect 1991;17:83-94. 57. Schultz GS, Sibbald RG, Falanga V et al. Wound bed preparation: a systematic approach to wound management. Wound Repair Regen 2003;11:S1-S28. Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 29 58. Westbury C, Hines F, Hawkes E et al. Advice on hair and scalp care during cranial radiotherapy: a prospective randomized trial. Radiother Oncol 2000;54:109-116. Websites Digitaal Ziekenhuis Nederland. www.ziekenhuis.nl/ziektebeelden/59.html (Assessed October, 2002) Academisch Ziekenhuis Brugge. Ziekenhuishygiëne. www.azbrugge.be/ziekenhuishygiene/Procedures/Wondzorg.pdf (Assessed October, 2002) Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 30 APPENDICES Appendix 1 SAMENVATTING - RICHTLIJNEN VOOR DE PREVENTIE EN BEHANDELING VAN HUIDREACTIES Algemene preventieve maatregelen Vermijden van druk en wrijving (loszittende kledij) Wassen met zeepvrije zeep of neutrale, milde zeep (washandje afgeraden) Droogdeppen ipv wrijven Het gebruik van niet-alcoholhoudende deodorant mag; andere (alcoholhoudende) produkten worden afgeraden Vermijden van irriterende produkten Vermijden van blootstelling aan extreme temperaturen, wind en zon Gebruik van hydraterende crème Vermijdt poeders (talkpoeders) Geen kleefpleisters aanbrengen in de bestraalde regio geparfumeerde Preventief (van start van radiotherapie) Algemene preventieve maatregelen Twee tot vier maal per dag een vochtinbrengend produkt (bijv. hydraterende crème, lotion, hydroactive gel) Eventueel zachte silicone verbanden Bij ongemak en/of jeuk: + Hydrocortisone 1% crème Erytheem en Droge desquamatie Algemene preventieve maatregelen Gebruiken van zachte silicone verbanden te overwegen. Doorgaan met vochtinbrengend produkt. Combinatie met zachte silicone verband mogelijk (in dit geval, voldoende tijd laten tussen het aanbrengen van de twee produkten). Corticoïdencrème bij een duidelijke inflammatoire reactie (voorgeschreven door de arts) Vochtige desquamatie Stoppen met vochtinbrengend produkt Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 31 Stoppen met corticoïdencrème Reinigen van de wonde Gebruik van zachte silicone verbanden en/ of van wondhelende zalf (enzym-alginogel) Geen kleefpleister Wondcultuur Nazorg (na het einde van radiotherapie) Algemene preventieve maatregelen De verzorging is vrijwel analoog aan de verzorging tijdens de bestraling (afhankelijk van de graad) Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 32 Appendix 2 LIJST VAN AANBEVOLEN PRODUKTEN VOOR HUIDVERZORGING TIJDENS RADIOTHERAPIE Vochtinbrengend produkt Bepanthol® (Bayer) Flamigel® (Flen Pharma) Extracalm® spray (Flen Pharma) Lipikar Baume AP+® (La Roche-Posay) Cicaplast® (La Roche-Posay) Trixéra (Avène) XeraCalm AD (Avène) Cicalfate (Avène) Radiocare (HDP Medical) Alhydran (BAP Medical) Aquaphor (Eucerin) Atraumatische verbanden Mepilex® / Mepilex® Lite/ (Mölnlycke) Mepilex® Transfer (Mölnlycke) Mepitel® Film (Mölnlycke) Wondhelende zalven Matig exsudaat: Flaminal® Hydro (Flen Pharma) Veel exsudaat: Flaminal® Forte (Flen Pharma) Werkgroep Radiotherapie VVRO versie 2.0 33