1 wat is politiek? Belangrijkste dingen (zoals tot welke leeftijd je leerplichtig bent) besluit regering en parlement (politieke macht), maar burgers en media kunnen wel beïnvloeden. Politiek = de manier waarop een land bestuurd word. terreinen waarover voortdurend word besloten: -openbare orde en veiligheid ( blauw op straat) -buitenlandse betrekkingen ( uitzetten militairen naar vredesmissie) -Infrastructuur ( aanleg wegen zoals spoorwegen, autowegen en waterwegen) -Welvaart ( zorg en werkgelegenheid voor jongeren ) -Welzijn ( wegwerken wachtlijsten ziekenhuizen) -Onderwijs ( gratis maken schoolboeken hoe kun je invloed uitoefenen op de politiek: -stemmen ( 2de kamer verkiezingen ) -lid worden ( van politieke partij ) -contact ( met politici ) -verzoek ( indienen) -media ( brief insturen naar krant met probleem ) -actiegroep ( zoals amnesty international en greenpeace ) -bezwaarschrift ( of naar rechter stappen bijv. bij aanleg snelweg ) -burgerlijke ongehoorzaamheid ( het openlijk overtreden van de wet om politici ervan te overtuigen dat een genomen besluit verkeerd is ) Democratie = een staatsvorm waarbij de bevolking invloed heeft op de politieke besluitsvorming Directe democratie = iedereen en alles mag beslissen over dingen op stadsplein Volledige democratie = vrouwen en slaven mogen ook stemmen (iedereen) Indirecte democratie = volk kiest volksvertegenwoordigers parlementaire democratie = parlement neemt beslissingen (indirecte democratie en parlementaire democratie is het zelfde ) 1919 -> vrouwen en mannen kiesrecht werd ingevoerd Aantal regels grondwet: -alle Nederlanders vanaf 18 jaar hebben het recht om te stemmen -iedereen mag een politieke party of vereniging oprichten -iedereen mag demonstreren of op een andere manier zijn of haar mening uiten. -eerste en tweede kamer (parlement en staten generaal) worden gekozen door een geheime stemming -Wetten worden vastgesteld door Staten-Generaal en regering samen. autocratie = macht in handen van 1 persoon of kleine groep mensen. Communisme= een samenleving waarin mensen op basis van gelijkheid zouden leven, (Karl Marx) fascisten = eigen land en volk is het best van allen (nationalisme)<- leidde tot discriminatie en racisme (Hitler Duitsland) religieuze dictatuur = gebaseerd op islam Dictatuur = komt tot stand door een revolutie of staatsgreep kenmerken dictatuur: -Geweld en onderdrukking -Grondrechten worden niet beschermd -geen vrije meningsuiting -oppositie partijen zijn verboden -politieke rol voor militairen -(schijn)verkiezingen 2 politieke stromingen ideologie = samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving. politieke stromingen = liberalisme, socialisme, confessionalisme ideologie en politieke stromingen hangen samen meeste ideeën die je in een ideologie tegen komt: -normen en waarden -sociaal economische verhoudingen -machtsverdeling in samenleving Progressief = vooruitstrevend, wil maatschappij veranderen ( benadrukken tekortkomingen) conservatief = behoudend, graag alles bij het oude ( benadrukken wat er al bereikt is.) reactionair = regels van vroeger terug rechts = nadruk op eigen verantwoordelijkheid en vrijheid van mensen overheid moet rust en orde handhaven en passief opstellen partijen: VVD/PVV links = gelijkwaardigheid, gelijke kansen in werk, onderwijs en inkomen. overheid moet actief opstellenom zwakkeren te beschermen partijen:PvdA/SP/GL politieke midden = partijen met linkse en rechtse ideeën liberalisme: -persoonlijke en economische vrijheid -voor vrije markt economie -overheid moet zich beperken tot kerntaken vb:PVV, D66 (defensie,onderwijs,bescherming rechtstaat en klassieke grondrechten) socialisme: -einde armoede en ongelijkheid -tegen lage lonen en onmenselijkheden socialisten verdeeld over hoe ze gelijkheid willen bereiken: -communisten (marxisten) wilden door revolutie de macht in handen van de arbeiders brengen. -sociaal democraten wilden meedoen aan verkiezingen als eigen partij socialisten nu: -zwakkeren in samenleving beschermen -kennis, inkomen, macht eerlijker verdelen -voor verzorgingsstaat ( onderwijs, inkomen etc. is in wet vastgelegd ) vb:PvdA, SP confessionalisme = politieke opvattingen gebaseerd op geloofsovertuiging Christendemocraten streven naar: -chr. grondslag -rentmeesterschap (mens heeft taak zelf goed voor aarde te zorgen) -solidariteit = zorgen voor kwetsbaren in de samenleving -harmonie = samenwerken -gespreide verantwoordelijkheid = overheid richt zich alleen op dingen die niet door anderen geregeld kunnen worden. Vb: CDA ( politieke midden) ChristenUnie(links), SGP(rechts conservatief) 3 politieke partijen politieke partij = groep mensen met zelfde ideeën en idealen. actiegroepen = voeren buiten parlementaire acties (demonstreren, blokkades, handtekeningen) belangen organisaties = behartigen de belangen van 1 bepaalde groep mensen (FNV/ANWB/Cons. Bond) Soorten partijen: -Partij op basis van een ideologie (partijen zijn voortgekomen uit 3 ideologieën ( liberaal, confessionalisme etc.)) -one-issue partij (richten zich zich op 1 duidelijk aspect van de samenleving en hebben daar een duidelijk standpunt over) protestpartij ( ontstaan uit onvrede met de bestaande politiek) -Niet-democratische partijen (fascistische en recht-extremistische partijen) Fucties politieke partijen: -Integratie functie (op basis van eigen ideologie maakt partij een programma) -informatie functie (partijen informeren hun kiezers over hun standpunten.) -Participatie functie (partijen stimuleren burgers om actief deel te nemen aan politiek) -selectiefunctie (mensen die in politiek willen, doen dit door omhoog te klimmen via een bestaande partij) Politieke partijen: SP: wil armoede bestrijden/flinke verhoging studiebeurs voor studenten GL: ontstaan uit enkele linkse partijtjes/voor milieuvriendelijke duurzame energie/ biologische landbouw stimuleren/links, progressief PVDD: one-issue partij/ dierenmishandeling meer en stenger straffen. PVDA: eerlijkere verdeling macht, kennis , inkomen/ banen creëren door overheid om langdurig werklozen aan een baan te helpen. D66: werd opgericht uit protest tegen bestaande politiek in 1966/ gekozen bestuurders op alle niveaus zoals burgemeesters en premier. CU: ontstaan ui 2 kleinere partijen/ abortus niet wettelijk toestaan. CDA: voortgekomen uit katholieke en protestantse partijen/ scholen meer zelf het onderwijs laten inrichten. VVD:samenleving gedijt het best als individu zich goed kan ontplooien/ bezuinigen op overheidsuitgaven en loonkosten. SGP: God behoort alle eer toe te komen en bijbelse normen en waarden zijn goed voor iedereen / euthenasie en abortus moeten weer geheel strafbaar worden. PVV: opgericht door Geert wilders die uit onvrede uit de vvd stapte/ - na 3 zware geweldsmisdrijven een levenslange gevangenisstraf. 4 Verkiezingen Politici op verschillende niveaus: - Europees parlement <- worden meeste besluiten door genomen - Tweede kamer - De provinciale staten - Gemeente raden wat moet iemand doen om zich verkiesbaar te stellen: - 18 jaar of ouder zijn - zich officieel laten registreren bij de kiesraad. - in alle negentien kiesdistricten een kandidatenlijst en een ondertekende steunbetuiging van dertig personen inleveren. - een borgsom van 11.250 euro betalen( de partij krijgt dit bedrag terug als de partij 75% van de stemmen die voor 1 zetel nodig zijn behaald, ong 45000 stemmen) Actief kiesrecht = iedereen van 18 jaar en ouder mag zijn of haar stem op landelijke verkiezingen uitbrengen. Passief kiesrecht = het recht je verkiesbaar te stellen. verkiezingsprogramma = hierin staan standpunten van een partij lijsttrekker = de nummer 1 van de partij, de bekendste kiesdrempel = je moet 5% van de stemmen hebben om in de 2de kamer te komen. redenen om op een partij te stemmen: - de standpunten van een partij komen overeen met jouw ideeën. - de partij let goed op jou belangen. - strategisch , je kijkt welke partij het meeste kans heeft om in de regering te komen. - aantrekkingskracht van lijsttrekker. evenredige vertegenwoordiging= alle zetels worden eerlijk verdeeld op basis van alle geldig uitgebrachte stemmen. kiesdeler = de hoeveelheid stemmen die een partij nodig heeft om 1 zetel te bemachtigen. (150 zetels en daar het procent van) voorkeursstemmen = op een allochtoon of vrouw stemmen omdat die ondervertegenwoordigd zijn in de politiek. zwevende kiezers = kiezers die niet op een vaste partij stemmen maar makkelijk wisselen van partij. (tv en internet democratie) kabinet = alle ministers en staatssecretarrissen samen. een meerderheids kabinet kan je krijgen door met meerde partijen samen te werken en zo 50% van de stemmen binnen te krijgen. 5 De regering regering = koningin en ministers kabinet = staatssecrestarrissen en ministers doel van het kabinet vormen: - samen globaal eens over toekomstig beleid - samen de steun hebben van de meerderheid van de 2E kamer (76 leden <- de helft + 1) stappen kabinetsformatie: 1. Adviezen De koningin ontvangt de vice-president van de Raad van State, de voorzitters van de 1e en 2e kamer en de fractievoorzitters van de politieke partijen in de Tweede Kamer. Zij adviseren haar welke partijen de beste regering kunnen vormen. 2. Informateur De informateur kijkt welke partijen het best bij elkaar passen, laat ze allerlei compromissen sluiten en de coalitiepartijen stellen een regeerakkoord op. 3. Formateur De formateur zoekt de geschikte ministers en staatssecretarissen bij elkaar Soms dient de kamer een motie van wantrouwen in, dan gaat de gewantrouwde minister naar de koningin voor zijn of haar ontslag en komt er een nieuwe voor in de plaats. ( het is de bedoeling dat een kabinet 4 jaar aanhoud) kabinetscrisis= problemen lopen zo hoog op dat het hele kabinet in gevaar komt. manieren hoe een kabinetscrisis kan worden veroorzaakt: -De ministers zijn het onderling oneens over kwesties. -de meerderheid van het kabinet steunt het kabinet niet meer. vervroegde verkiezingen = als de regering zijn ontslag heeft ingediend moet het land wel bestuurd worden, dit gebeurd eerst nog door het oude kabinet en (demissionair kabinet = kabinet met geen eigen missie meer en alleen nog de lopende zaken afhandelt.) als er een nieuwe verkiezing is geweest dan neemt de nieuwe regering het over. constitutionele monarchie = staatsvorm waarin de taken en bevoegdheden van het staatshoofd grondwettelijk zijn vastgesteld. belangrijkste taken van de koningin: -handtekening zetten onder alle wetten. -troonrede voorlezen op prinsjesdag -ministers, informateurs en formateurs benoemen. -regelmatig overleg voeren met de minister-president. dagelijks bestuur = de ministers het voorbereiden en uitvoeren van het overheidsbeleid gebeurd door: - het opstellen van wetsvoorstellen. - het uitvoeren van eenmaal aangenomen wetten. - het jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement. Prinsjesdag = derde dinsdag van september troonrede = plannen van het kabinet voor een jaar. miljoenennota = rijksbegroting in vorm van een samenvatting. koningin is onschendbaar, de ministers draaien overal voor op. ambtenaren = bereiden wetsvoorstellen voor en geven adviezen. Een minister heeft 1 of 2 staatssecretarissen onder zich die verantwoordelijk zijn voor een deel van het beleidsterrein (portefeuille) 6 het parlement politieke cultuur = de manier waarop de regering en het parlement met elkaar omgaan. poldermodel = de nederlandse politieke cultuur, bereidbaarheid to overleg en het sluiten van compromissen. staten generaal = de eerste en de tweede kamer samen. eerste kamer word indirect gekozen door leden van de provinciale staten. tweede kamer heeft 150 leden. tweede kamer bespreekt elk wetsvoorstel en mag dit afwijzen of veranderen. daarna bespreekt de eerste kamer het voorstel eerste kamer (senaat) heeft 75 leden. de senaat mag een wetsvoorstel niet veranderen maar alleen goed- of afkeuren. eerste kamer is controlegroep van tweede kamer fractie = de groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan. regeringsfracties = de partijen die ook ministers in de regering hebben zitten. oppositiepartijen = alle partijen die niet in de regering zitten. Ministers hebben zowel wetgevende als uitvoerende macht. triaspolitica word in Nederland dus niet strikt doorgevoerd. rechten van de eerste en tweede kamer: -stemrecht bij wetsontwerpen.(ze hebben het recht om een wetsvoorstel te aanvaarden of te verwerpen) -budgetrecht (rijksbegroting wel of niet goed keuren) rijksbegroting = bevat per ministerie de plannen voor het komende jaar. tweede kamer heeft nog 2 bevoegdheden: -Het recht van initiatief (bied de tweede kamer leden mogelijkheid om een wetsvoorstel in te dienen) -recht van amendement ( bied de tweede kamer mogelijkheid om wijzigingen in een wetsvoorstel aan te brengen) rechten eerste en tweede kamer om informatie te verkrijgen: -schriftelijk vragen stellen aan ministers of staatssecretarrissen. -recht van interpellatie ( minister ter verantwoording roepen) -parlementaire enquete (gedetailleerd onderzoek naar een onderdeel van het regeringbeleid) -het recht van een motie.( een verzoek aan de minister om iets te dopen of juist niet te doen) motie van afkeuren = het beleid van een minister wordt afgekeurd 2 RECHTSTAAT Inleiding Nederlandse samenleving Er zijn vier terreinen in de Nederlandse samenleving: - Nederland als rechtsstaat - Nederlandse parlementaire democratie - De pluriforme samenleving - Nederlandse verzorgingsstaat Je maakt onderscheid tussen persoonlijke problemen en maatschappelijke problemen. Bij een persoonlijk probleem heeft er één iemand last van. Iets is een maatschappelijk probleem als: - het probleem gevolgen heeft voor grote groepen - het probleem alleen gemeenschappelijk kan worden opgelost, de overheid moet zich ermee bezighouden - het probleem te maken heeft met tegenstellingen Voorbeelden van maatschappelijke problemen: files, drugsgebruik, discriminatie. Normen, waarden, belangen en macht We hebben in een samenleving te maken met normen en waarden. Waarden zijn uitgangspunten of principes dat mensen belangrijk vinden en nastreven. Een voorbeeld van een waarde is eerlijkheid of netheid. Normen zijn opvattingen over hoe je op grond van een bepaalde waarde behoort te gedragen. Een norm kan je ook wel omschrijven als sociale verplichting. Een verplichting die je in bepaalde situaties wordt opgelegd door je omgeving. Bijvoorbeeld dat je niet in een korte broek naar een begrafenis gaat Iedereen heeft andere belangen. Een belang is het voor- of nadeel dat iemand ergens bij heeft. Het heeft vaak met financieel voor- en nadeel te maken. In veel relaties krijg je te maken met macht. Macht is het vermogen om het gedrag van anderen te beïnvloeden. Bijvoorbeeld als een leraar besluit een so te geven. Zo kan hij de leerlingen beïnvloeden om te gaan leren. Formele macht is gezag ( is vastgelegd in regels en wetten ). Informele macht is invloed ( niet in regels vastgelegd, denk aan regels in een vriendengroep ). Men kan alleen macht uitoefenen als ze machtsbronnen hebben, zoals geld, een bepaald beroep, kennis, overtuigingskracht, aanzien, geweld en aantal. Normen, waarden, belangen en macht kunnen verschillen per: - plaats - tijd - groep Feiten en meningen Feiten zijn objectief omdat ze iets zeggen over de werkelijkheid. Meningen zijn subjectief omdat ze vooral iets zeggen over degene die de mening geeft. Iedereen heeft selectieve waarneming: elke informatie wordt zodanig vervormd dat deze zo veel mogelijk past in ons referentiekader. Je referentiekader is alles wat je bezit aan kennis, ervaringen, normen, waarden en gewoonten. Manipulatie, propaganda en indoctrinatie We spreken van manipulatie als feiten opzettelijk weggelaten of verdraaid worden zonder dat de ontvanger dit merkt. Een stapje verder is propaganda. Dat betekent dat er doelbewust eenzijdige informatie wordt gegeven met als doel de mening van mensen te beïnvloeden. Bijvoorbeeld reclame. Nog een stap verder is indoctrinatie, waarbij langdurig, systematisch en heel dwingend opvattingen en meningen worden opgedrongen aan het publiek. Denk aan de nazi kampen in WO2, waar jongens opgeleid werden tot soldaat. Vooroordelen en stereotypen Een stereotypering is een vaststaand beeld wat je van een hele groep mensen hebt. Bijvoorbeeld domme blondjes. Door stereotypering ontstaan gemakkelijk vooroordelen. Een vooroordeel is een oordeel dat je vormt zonder de persoon of de zaak waar het over gaat te kennen. Bijvoorbeeld: Die vrouw weet niks van muziek, daar is ze te oud voor. Vooroordelen en stereotyperingen leiden makkelijk tot discriminatie. Dat is wanneer je mensen van een bepaalde groep anders behandelt op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn. Bijvoorbeeld als iemand wordt gepest omdat hij klein is. Rechtstaat Normen Je hebt 2 verschillende normen, maatschappelijke normen en rechtsnormen. Maatschappelijke normen komen voort uit geloof, tradities en gewoonten. Bijvoorbeeld dat je iemand een hand geeft bij een eerste ontmoeting. Rechtsnormen zijn gedragsregels die door de overheid wettelijk zijn vastgelegd. Bijvoorbeeld dat iedereen aan dezelfde kant van de weg rijdt. Recht Het belangrijkste onderscheid bij recht is publiekrecht en privaatrecht. Beiden gaan over rechten (datgene waar je recht op hebt) en plichten (datgene wat je moet doen). Het publiekrecht regelt de inrichting van de staat en de relatie tussen burgers en de overheid. Dit rechtsgebied wordt onderverdeeld in: - Staatsrecht: hierin staan de regels voor de inrichting van de Nederlandse staat. Bijvoorbeeld de bevoegdheden van ministers, rechten van politieke partijen. - Bestuursrecht: hierin staat de verhouding tussen de burger en overheid centraal. Bijvoorbeeld vergunningen aanvragen, belastingrecht, ruimtelijke ordening. - Strafrecht: hierin staan wettelijke strafbepalingen. Bijvoorbeeld de maximale straf voor een overtreding. Het privaatrecht (of burgerlijk recht) regelt de betrekkingen tussen burgers onderling. Dit rechtsgebied wordt onderverdeeld in: - Het personen- en familierecht: hierin worden zaken geregeld als het sluiten van een huwelijk, echtscheiding, het adopteren van kinderen. - Het ondernemingsrecht: hierin worden de voorwaarden geregeld voor rechtspersonen (stichting, vereniging, bv oprichten). - Het vermogensrecht: hierin worden alle zaken geregeld die te maken hebben met iemands vermogen en in geld zijn uit te drukken. Bijvoorbeeld huurovereenkomst. Rechtstaat Een absolute monarchie is een regeringsvorm waarbij de koning alle macht had. De grondwet heeft daar een einde aan gemaakt. Omdat er ook sociale grondrechten in de grondwet werden opgenomen, werd Nederland een sociale rechtsstaat. De uitgangspunten van een rechtsstaat zijn: - bescherming tegen de macht van de overheid - burgers worden gelijk behandeld - men moet in vrijheid kunnen leven Machtenscheiding In Nederland is er een machtsverdeling (trias politica) die wordt onderverdeeld in: - De wetgevende macht: stelt wetten vast waaraan burgers (en overheid) zich aan moeten houden. Bijvoorbeeld de leerplichtwet. In Nederland is dit de taak van de regering en het parlement samen. - De uitvoerende macht: zorgt ervoor dat wetten ook precies worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld d.m.v. de arbeidsinspectie. In Nederland is dit de taak van de regering. - De rechterlijke macht: beoordeelt of mensen, rechtspersonen of de overheid wetten hebben overtreden en doet uitspraak in conflicten. Deze macht is exclusief in handen van onafhankelijke rechters. Onafhankelijke rechters zijn neutraal en onafhankelijk. Dit geeft een aantal garanties: - Het biedt de mogelijkheid om je recht te halen als je je benadeeld voelt door andere burgers. - Het biedt bescherming tegen ongeoorloofd overheidsoptreden. - Het zorgt ervoor dat mensen geen eigen rechter gaan spelen, omdat misdadigers in een eerlijk proces hun verdiende straf krijgen. Grondrechten Je kunt grondrechten onderverdelen in: - vrijheidsrechten: bijvoorbeeld vrijheid van godsdienst. - gelijkheidsrechten: bijvoorbeeld het discriminatieverbod. - politieke rechten: bijvoorbeeld het kiesrecht. - sociale grondrechten: bijvoorbeeld recht op werk. De eerste drie zijn klassieke grondrechten. Ze leggen de overheid beperkingen op en als de overheid een klassiek grondrecht van je schendt, kun je naar de rechter stappen. Bij sociale grondrechten geldt er een zorgplicht van de overheid. Bijvoorbeeld zo veel mogelijk banen creëren. Je kunt hierbij niet naar de rechter stappen. Strafbaarheid Over strafbaarheid is een aantal belangrijke beginselen vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht: - Legaliteitsbeginsel: Iets is alleen strafbaar als het in de wet staat. - De strafmaat: In de wet staat bij ieder strafbaar feit de maximale straf. - Ne bis in idem - regel: Na de uitspraak van de rechter kun je niet voor een tweede keer worden vervolgd. Wet BOB Sinds 2000 is de wet bijzondere opsporingsbevoegdheden van kracht. Deze wet geeft de politie onder voorwaarden de bevoegdheid tot inkijkoperaties, waarbij de politie inbreekt om te kijken of er ergens bewijsmateriaal aanwezig is. Ook mag de politie infiltreren. Geweldsmonopolie De overheid heeft een geweldsmonopolie, omdat die als enige geweld mag gebruiken. Zo mag politie de wapenstok of peperspray gebruiken. Maar er wordt wel aan regels gehouden. Dit is het verschil tussen een rechtstaat en een totalitaire samenleving of dictatuur, waar regels geschonden worden. Misdrijven en overtredingen Misdrijven zijn ernstigere strafbare feiten dan overtredingen. Overtredingen zijn bijvoorbeeld door rood licht rijden, te snel rijden. Misdrijven zijn bijvoorbeeld diefstal, mishandeling of moord. Enkele belangrijke verschillen tussen overtredingen en misdrijven: - de mogelijke straffen zijn hoger bij misdrijven. - overtredingen en misdrijven staan geregistreerd bij justitie. Vooral bij misdrijven kan dit nadelig werken bij sollicitaties. De beste omschrijving voor criminaliteit is: alle misdrijven die in de wet staan omschreven. Verdachte Er is sprake van een verdachte als er een redelijk vermoeden bestaat van schuld. De politie mag dan gebruik maken van bepaalde dwangmiddelen. Zonder toestemming: - De politie mag een verdachte staande houden. Dit betekent iemand laten stilstaan om hem te vragen naar zijn personalia. - De politie kan een verdachte aanhouden oftewel arresteren. - Een verdachte mag worden gefouilleerd. Dit betekent aan zijn kleding en zijn lichaam worden onderzocht. - De politie mag een verdachte zes uur op het bureau vasthouden. - Bewijsmateriaal mag in beslag worden genomen. Met toestemming: - De politie mag een woning binnengaan om iemand te arresteren met een machtiging tot binnentreding. Als er een huiszoekingsbevel is, mag de politie zoeken naar bewijzen. - De politie moet met de officier van justitie overleggen over het opvragen van speciale persoonsgegevens, zoals bankrekeningnummers, internetgedrag. - De politie mag preventief fouilleren in bepaalde, door de burgemeester aangewezen gebieden. Je wordt dan gefouilleerd zonder verdenking. Officier van justitie In feite is de officier van justitie de openbare aanklager, omdat hij namens de samenleving bewijzen zoekt tegen een verdachte en een straf tegen hem kan eisen. We noemen alle officieren bij elkaar het Openbaar Ministerie (OM). De officier heeft 2 mogelijkheden als het opsporingsonderzoek klaar is: - Seponeren: er is onvoldoende bewijs of het gaat om een klein vergrijp. Er wordt dat afgezien van verdere rechtsvervolging. - Transactie: het is een voortijdige afdoening (schikking) en heeft meestal de vorm van een geldboete. - Vervolgen: het dossier naar de rechtbank sturen en een rechtszaak beginnen. Strafrecht: de rechter Kleine misdrijven zoals diefstallen komen voor de politierechter die in zijn eentje rechtspreekt. Ernstige misdrijven komen voor de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters. Een strafzaak is altijd openbaar, behalve als de verdachte minderjarig is of als in de zaak staatsgeheimen worden onthuld. Voor het begin van elke terechtzitting krijgt de verdachte een dagvaarding. Hierin staat dat je ervan verdacht wordt dat je op een bepaald moment, op een bepaalde plaats een bepaald delict hebt begaan. Er staat ook in op welk tijdstip de zitting plaatsvindt. Een rechtszaak bestaat uit 7 stappen: 1. opening: rechter controleert persoonsgegevens 2. tenlastelegging of aanklacht: officier leest aanklacht voor 3. onderzoek: verdachte wordt verhoort door rechter, officier en eigen advocaat. 4. requisitoir: officier probeert aan te tonen dat de verdachte schuldig is 5. pleidooi: advocaat verdedigt de verdachte 6. laatste woord: de verdachte mag het laatste woord spreken 7. vonnis: rechter sluit onderzoek af en doet een uitspraak Straffen Er zijn vier soorten straffen in Nederland: - Vrijheidsstraf: hechtenis (geen gevangenisstraf) - Taakstraf: werkstraf of leerstraf die nuttig is voor de samenleving - Geldboete - Bijkomende straffen: kunnen in combinatie met een van bovenstaande straffen worden opgelegd. Bijvoorbeeld ontzegging van rijbevoegdheid Als een straf voorwaardelijk wordt opgelegd, betekent dit dat de dader die straf niet krijgt, onder de voorwaarde dat hij binnen een bepaalde proeftijd niet een soortgelijk strafbaar feit begaat. Naast een straf kan er ook een maatregel worden opgelegd: - Terbeschikkingstelling (TBS). Men wordt na de gevangenisstraf opgenomen in een tbskliniek waar hij psychiatrisch behandeld wordt tot hij is genezen. - Onttrekking aan het verkeer. - Ontneming wederrechtelijk voordeel. Winst d.m.v. misdrijven wordt afgenomen. - Schadevergoeding aan het slachtoffer. Bijvoorbeeld smartengeld. Het geven van straffen is bedoeld als: Crimineel gedrag Er zijn verschillende oorzaken van crimineel gedrag. Enkele maatschappelijke oorzaken: - alcohol en drugsgebruik. - Minder sociale controle. - Maatschappelijke achterstand. Persoonlijke factoren: Er zijn verschillende theorieën. - Biologische theorie: iemand wordt als misdadiger geboren. - Bindingstheorie: door bindingen houdt iedereen zich aan de normen en waarden. Als er geen bindingen zijn, zijn mensen eerder geneigd naar crimineel gedrag. - Aangeleerd-gedragtheorie: crimineel gedrag wordt aangeleerd. - Persoonlijkheidstheorie: Als de balans tussen het id, het ego en het superego wordt verstoord kan dit tot crimineel gedrag leiden. - Anomietheorie: Als mensen er niet in slagen hun levensdoelen te bereiken, kunnen ze neigen tot crimineel gedrag. De overheid voert een tweesporenbeleid: - preventieve maatregelen: bedoeld om crimineel gedrag te voorkomen - repressieve maatregelen: straffen die na het crimineel gedrag worden opgelegd. Schadevergoeding - Vermogensschade: vergoeding van gemaakte kosten, van geleden verliezen en misgelopen winst. - Immateriële schade: ander nadeel dan vermogensschade, bijvoorbeeld als compensatie voor de pijn of het leed. Kort geding Een kort geding is een versnelde en vereenvoudigde procedure voor spoedeisende zaken die wordt behandeld door een voorzieningenrechter. Die doet in zijn eentje uitspraak. Er wordt een kort geding gehouden als er ernstige spoed bij een zaak is. Tussen Nederland en de VS zijn een aantal verschillen: - De macht van het staatshoofd. (in de VS groter) - De onafhankelijkheid van rechters. (in de VS 9 rechters op politieke gronden) - De wijze van rechtspraak. (VS heeft een jury die uitspraak doet over schuldvraag) - De rechten van verdachten. (in de VS is uitlokking toegestaan)\ - De straffen ( Plea bargaining, Three strikes and you’re out law)