SET 1 Maatschappijleer – Parlementaire democratie

advertisement
1 wat is politiek?
Belangrijkste dingen (zoals tot welke leeftijd je leerplichtig bent) besluit regering en
parlement (politieke macht), maar burgers en media kunnen wel beïnvloeden.
Politiek = de manier waarop een land bestuurd word.
terreinen waarover voortdurend word besloten:
-openbare orde en veiligheid ( blauw op straat)
-buitenlandse betrekkingen ( uitzetten militairen naar vredesmissie)
-Infrastructuur ( aanleg wegen zoals spoorwegen, autowegen en waterwegen)
-Welvaart ( zorg en werkgelegenheid voor jongeren )
-Welzijn ( wegwerken wachtlijsten ziekenhuizen)
-Onderwijs ( gratis maken schoolboeken
hoe kun je invloed uitoefenen op de politiek:
-stemmen ( 2de kamer verkiezingen )
-lid worden ( van politieke partij )
-contact ( met politici )
-verzoek ( indienen)
-media ( brief insturen naar krant met probleem )
-actiegroep ( zoals amnesty international en greenpeace )
-bezwaarschrift ( of naar rechter stappen bijv. bij aanleg snelweg )
-burgerlijke ongehoorzaamheid ( het openlijk overtreden van de wet om politici ervan te
overtuigen dat een genomen besluit verkeerd is )
Democratie = een staatsvorm waarbij de bevolking invloed heeft op de politieke
besluitsvorming
Directe democratie = iedereen en alles mag beslissen over dingen op stadsplein
Volledige democratie = vrouwen en slaven mogen ook stemmen (iedereen)
Indirecte democratie = volk kiest volksvertegenwoordigers
parlementaire democratie = parlement neemt beslissingen
(indirecte democratie en parlementaire democratie is het zelfde )
1919 -> vrouwen en mannen kiesrecht werd ingevoerd
Aantal regels grondwet:
-alle Nederlanders vanaf 18 jaar hebben het recht om te stemmen
-iedereen mag een politieke party of vereniging oprichten
-iedereen mag demonstreren of op een andere manier zijn of haar mening uiten.
-eerste en tweede kamer (parlement en staten generaal) worden gekozen door een geheime
stemming
-Wetten worden vastgesteld door Staten-Generaal en regering samen.
autocratie = macht in handen van 1 persoon of kleine groep mensen.
Communisme= een samenleving waarin mensen op basis van gelijkheid zouden leven,
(Karl Marx)
fascisten = eigen land en volk is het best van allen (nationalisme)<- leidde tot discriminatie
en racisme (Hitler Duitsland)
religieuze dictatuur = gebaseerd op islam
Dictatuur = komt tot stand door een revolutie of staatsgreep
kenmerken dictatuur:
-Geweld en onderdrukking
-Grondrechten worden niet beschermd
-geen vrije meningsuiting
-oppositie partijen zijn verboden
-politieke rol voor militairen
-(schijn)verkiezingen
2 politieke stromingen
ideologie = samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van
de samenleving.
politieke stromingen = liberalisme, socialisme, confessionalisme
ideologie en politieke stromingen hangen samen
meeste ideeën die je in een ideologie tegen komt:
-normen en waarden
-sociaal economische verhoudingen
-machtsverdeling in samenleving
Progressief = vooruitstrevend, wil maatschappij veranderen ( benadrukken tekortkomingen)
conservatief = behoudend, graag alles bij het oude ( benadrukken wat er al bereikt is.)
reactionair = regels van vroeger terug
rechts = nadruk op eigen verantwoordelijkheid en vrijheid van mensen
overheid moet rust en orde handhaven en passief opstellen
partijen: VVD/PVV
links = gelijkwaardigheid, gelijke kansen in werk, onderwijs en inkomen.
overheid moet actief opstellenom zwakkeren te beschermen
partijen:PvdA/SP/GL
politieke midden = partijen met linkse en rechtse ideeën
liberalisme:
-persoonlijke en economische vrijheid
-voor vrije markt economie
-overheid moet zich beperken tot kerntaken vb:PVV, D66
(defensie,onderwijs,bescherming rechtstaat en klassieke grondrechten)
socialisme:
-einde armoede en ongelijkheid
-tegen lage lonen en onmenselijkheden
socialisten verdeeld over hoe ze gelijkheid willen bereiken:
-communisten (marxisten) wilden door revolutie de macht in handen van de arbeiders
brengen.
-sociaal democraten wilden meedoen aan verkiezingen als eigen partij
socialisten nu:
-zwakkeren in samenleving beschermen
-kennis, inkomen, macht eerlijker verdelen
-voor verzorgingsstaat ( onderwijs, inkomen etc. is in wet vastgelegd )
vb:PvdA, SP
confessionalisme = politieke opvattingen gebaseerd op geloofsovertuiging
Christendemocraten streven naar:
-chr. grondslag
-rentmeesterschap (mens heeft taak zelf goed voor aarde te zorgen)
-solidariteit = zorgen voor kwetsbaren in de samenleving
-harmonie = samenwerken
-gespreide verantwoordelijkheid = overheid richt zich alleen op dingen die niet door anderen
geregeld kunnen worden.
Vb: CDA ( politieke midden) ChristenUnie(links), SGP(rechts conservatief)
3 politieke partijen
politieke partij = groep mensen met zelfde ideeën en idealen.
actiegroepen = voeren buiten parlementaire acties (demonstreren, blokkades,
handtekeningen)
belangen organisaties = behartigen de belangen van 1 bepaalde groep mensen
(FNV/ANWB/Cons. Bond)
Soorten partijen:
-Partij op basis van een ideologie (partijen zijn voortgekomen uit 3 ideologieën ( liberaal,
confessionalisme etc.))
-one-issue partij (richten zich zich op 1 duidelijk aspect van de samenleving en hebben daar
een duidelijk standpunt over)
protestpartij ( ontstaan uit onvrede met de bestaande politiek)
-Niet-democratische partijen (fascistische en recht-extremistische partijen)
Fucties politieke partijen:
-Integratie functie (op basis van eigen ideologie maakt partij een programma)
-informatie functie (partijen informeren hun kiezers over hun standpunten.)
-Participatie functie (partijen stimuleren burgers om actief deel te nemen aan politiek)
-selectiefunctie (mensen die in politiek willen, doen dit door omhoog te klimmen via een
bestaande partij)
Politieke partijen:
SP: wil armoede bestrijden/flinke verhoging studiebeurs voor studenten
GL: ontstaan uit enkele linkse partijtjes/voor milieuvriendelijke duurzame energie/
biologische landbouw stimuleren/links, progressief
PVDD: one-issue partij/ dierenmishandeling meer en stenger straffen.
PVDA: eerlijkere verdeling macht, kennis , inkomen/ banen creëren door overheid om
langdurig werklozen aan een baan te helpen.
D66: werd opgericht uit protest tegen bestaande politiek in 1966/ gekozen bestuurders op
alle niveaus zoals burgemeesters en premier.
CU: ontstaan ui 2 kleinere partijen/ abortus niet wettelijk toestaan.
CDA: voortgekomen uit katholieke en protestantse partijen/ scholen meer zelf het onderwijs
laten inrichten.
VVD:samenleving gedijt het best als individu zich goed kan ontplooien/ bezuinigen op
overheidsuitgaven en loonkosten.
SGP: God behoort alle eer toe te komen en bijbelse normen en waarden zijn goed voor
iedereen / euthenasie en abortus moeten weer geheel strafbaar worden.
PVV: opgericht door Geert wilders die uit onvrede uit de vvd stapte/ - na 3 zware
geweldsmisdrijven een levenslange gevangenisstraf.
4 Verkiezingen
Politici op verschillende niveaus:
- Europees parlement <- worden meeste besluiten door genomen
- Tweede kamer
- De provinciale staten
- Gemeente raden
wat moet iemand doen om zich verkiesbaar te stellen:
- 18 jaar of ouder zijn
- zich officieel laten registreren bij de kiesraad.
- in alle negentien kiesdistricten een kandidatenlijst en een ondertekende steunbetuiging van
dertig personen inleveren.
- een borgsom van 11.250 euro betalen( de partij krijgt dit bedrag terug als de partij 75% van
de stemmen die voor 1 zetel nodig zijn behaald, ong 45000 stemmen)
Actief kiesrecht = iedereen van 18 jaar en ouder mag zijn of haar stem op landelijke
verkiezingen uitbrengen.
Passief kiesrecht = het recht je verkiesbaar te stellen.
verkiezingsprogramma = hierin staan standpunten van een partij
lijsttrekker = de nummer 1 van de partij, de bekendste
kiesdrempel = je moet 5% van de stemmen hebben om in de 2de kamer te komen.
redenen om op een partij te stemmen:
- de standpunten van een partij komen overeen met jouw ideeën.
- de partij let goed op jou belangen.
- strategisch , je kijkt welke partij het meeste kans heeft om in de regering te komen.
- aantrekkingskracht van lijsttrekker.
evenredige vertegenwoordiging= alle zetels worden eerlijk verdeeld op basis van alle geldig
uitgebrachte stemmen.
kiesdeler = de hoeveelheid stemmen die een partij nodig heeft om 1 zetel te bemachtigen.
(150 zetels en daar het procent van)
voorkeursstemmen = op een allochtoon of vrouw stemmen omdat die
ondervertegenwoordigd zijn in de politiek.
zwevende kiezers = kiezers die niet op een vaste partij stemmen maar makkelijk wisselen
van partij. (tv en internet democratie)
kabinet = alle ministers en staatssecretarrissen samen.
een meerderheids kabinet kan je krijgen door met meerde partijen samen te werken en zo
50% van de stemmen binnen te krijgen.
5 De regering
regering = koningin en ministers
kabinet = staatssecrestarrissen en ministers
doel van het kabinet vormen:
- samen globaal eens over toekomstig beleid
- samen de steun hebben van de meerderheid van de 2E kamer (76 leden <- de helft + 1)
stappen kabinetsformatie:
1. Adviezen  De koningin ontvangt de vice-president van de Raad van State, de
voorzitters van de 1e en 2e kamer en de fractievoorzitters van de politieke partijen in de
Tweede Kamer. Zij adviseren haar welke partijen de beste regering kunnen vormen.
2. Informateur  De informateur kijkt welke partijen het best bij elkaar passen, laat ze
allerlei compromissen sluiten en de coalitiepartijen stellen een regeerakkoord op.
3. Formateur  De formateur zoekt de geschikte ministers en staatssecretarissen bij elkaar
Soms dient de kamer een motie van wantrouwen in, dan gaat de gewantrouwde minister
naar de koningin voor zijn of haar ontslag en komt er een nieuwe voor in de plaats. ( het is
de bedoeling dat een kabinet 4 jaar aanhoud)
kabinetscrisis= problemen lopen zo hoog op dat het hele kabinet in gevaar komt.
manieren hoe een kabinetscrisis kan worden veroorzaakt:
-De ministers zijn het onderling oneens over kwesties.
-de meerderheid van het kabinet steunt het kabinet niet meer.
vervroegde verkiezingen = als de regering zijn ontslag heeft ingediend moet het land wel
bestuurd worden, dit gebeurd eerst nog door het oude kabinet en (demissionair kabinet =
kabinet met geen eigen missie meer en alleen nog de lopende zaken afhandelt.) als er een
nieuwe verkiezing is geweest dan neemt de nieuwe regering het over.
constitutionele monarchie = staatsvorm waarin de taken en bevoegdheden van het
staatshoofd grondwettelijk zijn vastgesteld.
belangrijkste taken van de koningin:
-handtekening zetten onder alle wetten.
-troonrede voorlezen op prinsjesdag
-ministers, informateurs en formateurs benoemen.
-regelmatig overleg voeren met de minister-president.
dagelijks bestuur = de ministers
het voorbereiden en uitvoeren van het overheidsbeleid gebeurd door:
- het opstellen van wetsvoorstellen.
- het uitvoeren van eenmaal aangenomen wetten.
- het jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement.
Prinsjesdag = derde dinsdag van september
troonrede = plannen van het kabinet voor een jaar.
miljoenennota = rijksbegroting in vorm van een samenvatting.
koningin is onschendbaar, de ministers draaien overal voor op.
ambtenaren = bereiden wetsvoorstellen voor en geven adviezen.
Een minister heeft 1 of 2 staatssecretarissen onder zich die verantwoordelijk zijn voor een
deel van het beleidsterrein (portefeuille)
6 het parlement
politieke cultuur = de manier waarop de regering en het parlement met elkaar omgaan.
poldermodel = de nederlandse politieke cultuur, bereidbaarheid to overleg en het sluiten van
compromissen.
staten generaal = de eerste en de tweede kamer samen.
eerste kamer word indirect gekozen door leden van de provinciale staten.
tweede kamer heeft 150 leden. tweede kamer bespreekt elk wetsvoorstel en mag dit afwijzen
of veranderen. daarna bespreekt de eerste kamer het voorstel
eerste kamer (senaat) heeft 75 leden. de senaat mag een wetsvoorstel niet veranderen maar
alleen goed- of afkeuren.
eerste kamer is controlegroep van tweede kamer
fractie = de groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan.
regeringsfracties = de partijen die ook ministers in de regering hebben zitten.
oppositiepartijen = alle partijen die niet in de regering zitten.
Ministers hebben zowel wetgevende als uitvoerende macht. triaspolitica word in Nederland
dus niet strikt doorgevoerd.
rechten van de eerste en tweede kamer:
-stemrecht bij wetsontwerpen.(ze hebben het recht om een wetsvoorstel te aanvaarden of
te verwerpen)
-budgetrecht (rijksbegroting wel of niet goed keuren)
rijksbegroting = bevat per ministerie de plannen voor het komende jaar.
tweede kamer heeft nog 2 bevoegdheden:
-Het recht van initiatief (bied de tweede kamer leden mogelijkheid om een wetsvoorstel in te
dienen)
-recht van amendement ( bied de tweede kamer mogelijkheid om wijzigingen in een
wetsvoorstel aan te brengen)
rechten eerste en tweede kamer om informatie te verkrijgen:
-schriftelijk vragen stellen aan ministers of staatssecretarrissen.
-recht van interpellatie ( minister ter verantwoording roepen)
-parlementaire enquete (gedetailleerd onderzoek naar een onderdeel van het
regeringbeleid)
-het recht van een motie.( een verzoek aan de minister om iets te dopen of juist niet te
doen)
motie van afkeuren = het beleid van een minister wordt afgekeurd
2 RECHTSTAAT
Inleiding
Nederlandse samenleving
Er zijn vier terreinen in de Nederlandse samenleving:
- Nederland als rechtsstaat
- Nederlandse parlementaire democratie
- De pluriforme samenleving
- Nederlandse verzorgingsstaat
Je maakt onderscheid tussen persoonlijke problemen en maatschappelijke problemen.
Bij een persoonlijk probleem heeft er één iemand last van. Iets is een maatschappelijk
probleem als:
- het probleem gevolgen heeft voor grote groepen
- het probleem alleen gemeenschappelijk kan worden opgelost, de overheid moet zich ermee
bezighouden
- het probleem te maken heeft met tegenstellingen
Voorbeelden van maatschappelijke problemen: files, drugsgebruik, discriminatie.
Normen, waarden, belangen en macht
We hebben in een samenleving te maken met normen en waarden.
Waarden zijn uitgangspunten of principes dat mensen belangrijk vinden en nastreven. Een
voorbeeld van een waarde is eerlijkheid of netheid.
Normen zijn opvattingen over hoe je op grond van een bepaalde waarde behoort te
gedragen.
Een norm kan je ook wel omschrijven als sociale verplichting. Een verplichting die je in
bepaalde situaties wordt opgelegd door je omgeving. Bijvoorbeeld dat je niet in een korte
broek naar een begrafenis gaat
Iedereen heeft andere belangen. Een belang is het voor- of nadeel dat iemand ergens bij
heeft. Het heeft vaak met financieel voor- en nadeel te maken.
In veel relaties krijg je te maken met macht. Macht is het vermogen om het gedrag van
anderen te beïnvloeden. Bijvoorbeeld als een leraar besluit een so te geven. Zo kan hij de
leerlingen beïnvloeden om te gaan leren.
Formele macht is gezag ( is vastgelegd in regels en wetten ).
Informele macht is invloed ( niet in regels vastgelegd, denk aan regels in een vriendengroep
).
Men kan alleen macht uitoefenen als ze machtsbronnen hebben, zoals geld, een bepaald
beroep, kennis, overtuigingskracht, aanzien, geweld en aantal.
Normen, waarden, belangen en macht kunnen verschillen per:
- plaats
- tijd
- groep
Feiten en meningen
Feiten zijn objectief omdat ze iets zeggen over de werkelijkheid. Meningen zijn subjectief
omdat ze vooral iets zeggen over degene die de mening geeft.
Iedereen heeft selectieve waarneming: elke informatie wordt zodanig vervormd dat deze zo
veel mogelijk past in ons referentiekader. Je referentiekader is alles wat je bezit aan kennis,
ervaringen, normen, waarden en gewoonten.
Manipulatie, propaganda en indoctrinatie
We spreken van manipulatie als feiten opzettelijk weggelaten of verdraaid worden zonder dat
de ontvanger dit merkt. Een stapje verder is propaganda. Dat betekent dat er doelbewust
eenzijdige informatie wordt gegeven met als doel de mening van mensen te beïnvloeden.
Bijvoorbeeld reclame. Nog een stap verder is indoctrinatie, waarbij langdurig, systematisch
en heel dwingend opvattingen en meningen worden opgedrongen aan het publiek. Denk aan
de nazi kampen in WO2, waar jongens opgeleid werden tot soldaat.
Vooroordelen en stereotypen
Een stereotypering is een vaststaand beeld wat je van een hele groep mensen hebt.
Bijvoorbeeld domme blondjes. Door stereotypering ontstaan gemakkelijk vooroordelen. Een
vooroordeel is een oordeel dat je vormt zonder de persoon of de zaak waar het over gaat te
kennen. Bijvoorbeeld: Die vrouw weet niks van muziek, daar is ze te oud voor.
Vooroordelen en stereotyperingen leiden makkelijk tot discriminatie. Dat is wanneer je
mensen van een bepaalde groep anders behandelt op grond van kenmerken die in de
gegeven situatie niet van belang zijn. Bijvoorbeeld als iemand wordt gepest omdat hij klein
is.
Rechtstaat
Normen
Je hebt 2 verschillende normen, maatschappelijke normen en rechtsnormen.
Maatschappelijke normen komen voort uit geloof, tradities en gewoonten. Bijvoorbeeld dat je
iemand een hand geeft bij een eerste ontmoeting.
Rechtsnormen zijn gedragsregels die door de overheid wettelijk zijn vastgelegd. Bijvoorbeeld
dat iedereen aan dezelfde kant van de weg rijdt.
Recht
Het belangrijkste onderscheid bij recht is publiekrecht en privaatrecht. Beiden gaan over
rechten (datgene waar je recht op hebt) en plichten (datgene wat je moet doen).
Het publiekrecht regelt de inrichting van de staat en de relatie tussen burgers en de
overheid.
Dit rechtsgebied wordt onderverdeeld in:
- Staatsrecht: hierin staan de regels voor de inrichting van de Nederlandse staat.
Bijvoorbeeld de bevoegdheden van ministers, rechten van politieke partijen.
- Bestuursrecht: hierin staat de verhouding tussen de burger en overheid centraal.
Bijvoorbeeld vergunningen aanvragen, belastingrecht, ruimtelijke ordening.
- Strafrecht: hierin staan wettelijke strafbepalingen.
Bijvoorbeeld de maximale straf voor een overtreding.
Het privaatrecht (of burgerlijk recht) regelt de betrekkingen tussen burgers onderling.
Dit rechtsgebied wordt onderverdeeld in:
- Het personen- en familierecht: hierin worden zaken geregeld als het sluiten van een
huwelijk, echtscheiding, het adopteren van kinderen.
- Het ondernemingsrecht: hierin worden de voorwaarden geregeld voor rechtspersonen
(stichting, vereniging, bv oprichten).
- Het vermogensrecht: hierin worden alle zaken geregeld die te maken hebben met iemands
vermogen en in geld zijn uit te drukken. Bijvoorbeeld huurovereenkomst.
Rechtstaat
Een absolute monarchie is een regeringsvorm waarbij de koning alle macht had. De
grondwet heeft daar een einde aan gemaakt. Omdat er ook sociale grondrechten in de
grondwet werden opgenomen, werd Nederland een sociale rechtsstaat.
De uitgangspunten van een rechtsstaat zijn:
- bescherming tegen de macht van de overheid
- burgers worden gelijk behandeld
- men moet in vrijheid kunnen leven
Machtenscheiding
In Nederland is er een machtsverdeling (trias politica) die wordt onderverdeeld in:
- De wetgevende macht: stelt wetten vast waaraan burgers (en overheid) zich aan moeten
houden. Bijvoorbeeld de leerplichtwet. In Nederland is dit de taak van de regering en het
parlement samen.
- De uitvoerende macht: zorgt ervoor dat wetten ook precies worden uitgevoerd.
Bijvoorbeeld d.m.v. de arbeidsinspectie. In Nederland is dit de taak van de regering.
- De rechterlijke macht: beoordeelt of mensen, rechtspersonen of de overheid wetten
hebben overtreden en doet uitspraak in conflicten. Deze macht is exclusief in handen van
onafhankelijke rechters.
Onafhankelijke rechters zijn neutraal en onafhankelijk. Dit geeft een aantal garanties:
- Het biedt de mogelijkheid om je recht te halen als je je benadeeld voelt door andere
burgers.
- Het biedt bescherming tegen ongeoorloofd overheidsoptreden.
- Het zorgt ervoor dat mensen geen eigen rechter gaan spelen, omdat misdadigers in een
eerlijk proces hun verdiende straf krijgen.
Grondrechten
Je kunt grondrechten onderverdelen in:
- vrijheidsrechten: bijvoorbeeld vrijheid van godsdienst.
- gelijkheidsrechten: bijvoorbeeld het discriminatieverbod.
- politieke rechten: bijvoorbeeld het kiesrecht.
- sociale grondrechten: bijvoorbeeld recht op werk.
De eerste drie zijn klassieke grondrechten. Ze leggen de overheid beperkingen op en als de
overheid een klassiek grondrecht van je schendt, kun je naar de rechter stappen.
Bij sociale grondrechten geldt er een zorgplicht van de overheid. Bijvoorbeeld zo veel
mogelijk banen creëren. Je kunt hierbij niet naar de rechter stappen.
Strafbaarheid
Over strafbaarheid is een aantal belangrijke beginselen vastgelegd in het Wetboek van
Strafrecht:
- Legaliteitsbeginsel: Iets is alleen strafbaar als het in de wet staat.
- De strafmaat: In de wet staat bij ieder strafbaar feit de maximale straf.
- Ne bis in idem - regel: Na de uitspraak van de rechter kun je niet voor een tweede keer
worden vervolgd.
Wet BOB
Sinds 2000 is de wet bijzondere opsporingsbevoegdheden van kracht. Deze wet geeft de
politie onder voorwaarden de bevoegdheid tot inkijkoperaties, waarbij de politie inbreekt om
te kijken of er ergens bewijsmateriaal aanwezig is. Ook mag de politie infiltreren.
Geweldsmonopolie
De overheid heeft een geweldsmonopolie, omdat die als enige geweld mag gebruiken. Zo
mag politie de wapenstok of peperspray gebruiken. Maar er wordt wel aan regels gehouden.
Dit is het verschil tussen een rechtstaat en een totalitaire samenleving of dictatuur, waar
regels geschonden worden.
Misdrijven en overtredingen
Misdrijven zijn ernstigere strafbare feiten dan overtredingen. Overtredingen zijn bijvoorbeeld
door rood licht rijden, te snel rijden. Misdrijven zijn bijvoorbeeld diefstal, mishandeling of
moord.
Enkele belangrijke verschillen tussen overtredingen en misdrijven:
- de mogelijke straffen zijn hoger bij misdrijven.
- overtredingen en misdrijven staan geregistreerd bij justitie. Vooral bij misdrijven kan dit
nadelig werken bij sollicitaties.
De beste omschrijving voor criminaliteit is: alle misdrijven die in de wet staan omschreven.
Verdachte
Er is sprake van een verdachte als er een redelijk vermoeden bestaat van schuld. De politie
mag dan gebruik maken van bepaalde dwangmiddelen.
Zonder toestemming:
- De politie mag een verdachte staande houden. Dit betekent iemand laten stilstaan om hem
te vragen naar zijn personalia.
- De politie kan een verdachte aanhouden oftewel arresteren.
- Een verdachte mag worden gefouilleerd. Dit betekent aan zijn kleding en zijn lichaam
worden onderzocht.
- De politie mag een verdachte zes uur op het bureau vasthouden.
- Bewijsmateriaal mag in beslag worden genomen.
Met toestemming:
- De politie mag een woning binnengaan om iemand te arresteren met een machtiging
tot binnentreding. Als er een huiszoekingsbevel is, mag de politie zoeken naar bewijzen.
- De politie moet met de officier van justitie overleggen over het opvragen van speciale
persoonsgegevens, zoals bankrekeningnummers, internetgedrag.
- De politie mag preventief fouilleren in bepaalde, door de burgemeester aangewezen
gebieden. Je wordt dan gefouilleerd zonder verdenking.
Officier van justitie
In feite is de officier van justitie de openbare
aanklager, omdat hij namens de samenleving
bewijzen zoekt tegen een verdachte en een straf
tegen hem kan eisen. We noemen alle officieren
bij elkaar het Openbaar Ministerie (OM).
De officier heeft 2 mogelijkheden als het
opsporingsonderzoek klaar is:
- Seponeren: er is onvoldoende bewijs of het gaat
om een klein vergrijp. Er wordt dat afgezien van
verdere rechtsvervolging.
- Transactie: het is een voortijdige afdoening
(schikking) en heeft meestal de vorm van een
geldboete.
- Vervolgen: het dossier naar de rechtbank sturen
en een rechtszaak beginnen.
Strafrecht: de rechter
Kleine misdrijven zoals diefstallen komen voor de
politierechter die in zijn eentje rechtspreekt.
Ernstige misdrijven komen voor de meervoudige
kamer van de rechtbank, bestaande uit drie
rechters.
Een strafzaak is altijd openbaar, behalve als de verdachte minderjarig is of als in de zaak
staatsgeheimen worden onthuld.
Voor het begin van elke terechtzitting krijgt de verdachte een dagvaarding. Hierin staat dat je
ervan verdacht wordt dat je op een bepaald moment, op een bepaalde plaats een bepaald
delict hebt begaan. Er staat ook in op welk tijdstip de zitting plaatsvindt.
Een rechtszaak bestaat uit 7 stappen:
1. opening: rechter controleert persoonsgegevens
2. tenlastelegging of aanklacht: officier leest aanklacht voor
3. onderzoek: verdachte wordt verhoort door rechter, officier en eigen advocaat.
4. requisitoir: officier probeert aan te tonen dat de verdachte schuldig is
5. pleidooi: advocaat verdedigt de verdachte
6. laatste woord: de verdachte mag het laatste woord spreken
7. vonnis: rechter sluit onderzoek af en doet een uitspraak
Straffen
Er zijn vier soorten straffen in Nederland:
- Vrijheidsstraf: hechtenis (geen gevangenisstraf)
- Taakstraf: werkstraf of leerstraf die nuttig is voor de samenleving
- Geldboete
- Bijkomende straffen: kunnen in combinatie met een van bovenstaande straffen worden
opgelegd. Bijvoorbeeld ontzegging van rijbevoegdheid
Als een straf voorwaardelijk wordt opgelegd, betekent dit dat de dader die straf niet krijgt,
onder de voorwaarde dat hij binnen een bepaalde proeftijd niet een soortgelijk strafbaar feit
begaat.
Naast een straf kan er ook een maatregel worden opgelegd:
- Terbeschikkingstelling (TBS). Men wordt na de gevangenisstraf opgenomen in een tbskliniek waar hij psychiatrisch behandeld wordt tot hij is genezen.
- Onttrekking aan het verkeer.
- Ontneming wederrechtelijk voordeel. Winst d.m.v. misdrijven wordt afgenomen.
- Schadevergoeding aan het slachtoffer. Bijvoorbeeld smartengeld.
Het geven van straffen is bedoeld als:
Crimineel gedrag
Er zijn verschillende oorzaken van crimineel gedrag.
Enkele maatschappelijke oorzaken:
- alcohol en drugsgebruik.
- Minder sociale controle.
- Maatschappelijke achterstand.
Persoonlijke factoren:
Er zijn verschillende theorieën.
- Biologische theorie: iemand wordt als misdadiger geboren.
- Bindingstheorie: door bindingen houdt iedereen zich aan de normen en waarden. Als er
geen bindingen zijn, zijn mensen eerder geneigd naar crimineel gedrag.
- Aangeleerd-gedragtheorie: crimineel gedrag wordt aangeleerd.
- Persoonlijkheidstheorie: Als de balans tussen het id, het ego en het superego wordt
verstoord kan dit tot crimineel gedrag leiden.
- Anomietheorie: Als mensen er niet in slagen hun levensdoelen te bereiken, kunnen ze
neigen tot crimineel gedrag.
De overheid voert een tweesporenbeleid:
- preventieve maatregelen: bedoeld om crimineel gedrag te voorkomen
- repressieve maatregelen: straffen die na het crimineel gedrag worden opgelegd.
Schadevergoeding
- Vermogensschade: vergoeding van gemaakte kosten, van geleden verliezen en
misgelopen winst.
- Immateriële schade: ander nadeel dan vermogensschade, bijvoorbeeld als compensatie
voor de pijn of het leed.
Kort geding
Een kort geding is een versnelde en vereenvoudigde procedure voor spoedeisende zaken
die wordt behandeld door een voorzieningenrechter. Die doet in zijn eentje uitspraak. Er
wordt een kort geding gehouden als er ernstige spoed bij een zaak is.
Tussen Nederland en de VS zijn een aantal verschillen:
- De macht van het staatshoofd. (in de VS groter)
- De onafhankelijkheid van rechters. (in de VS 9 rechters op politieke gronden)
- De wijze van rechtspraak. (VS heeft een jury die uitspraak doet over schuldvraag)
- De rechten van verdachten. (in de VS is uitlokking toegestaan)\
- De straffen ( Plea bargaining, Three strikes and you’re out law)
Download