Uitwerkingen Mulo-B Examen 1950 Meetkunde Opgave 1. ABG 90o BAC GFA 90o BCF ABG GFA BAC 12 boog BC BCF 12 boog BC GFH omdat Nu geldt ABH ABG GFA (bewezen) AHB GHF (overstaande hoeken) Hieruit volgt AH : GH BH : FH AH HF BH HG . Opgave 2. In ABC geldt AC BC AC 10 AC o sin BAC sin ABC sin 65 10 ' sin 46o33' 10 sin 46o33' 7, 259747974 7,999428774 . sin 65o10' 0,9075332976 DCA BAC 65o10' . In ACD geldt AD2 AC 2 CD2 2 AC CD cos DCA AD2 7,9994287742 32 2 7,999428774 3 cos 65o10' AD2 52,83325365 AD 7, 268648681 7,3 Opgave 3. Zie voor de constructie van een hoek van 72 o de aanvulling na opgave 3. Teken eerst het lijnstuk AB (=9,1). Neem daarna de hoek van 72 o over uit de hulpconstructie van deze hoek. Pas BC (=6,9) af. Construeer de bissectrices van de hoeken ABC en BCD. Deze bissectrices snijden elkaar in M. Dit is het middelpunt van de cirkel die in het trapezium ABCD beschreven kan worden. Construeer nu vanuit A de raaklijn aan deze cirkel. Deze raaklijn snijdt de lijn door C evenwijdig aan AB in D. ABCD is het gevraagde trapezium. Verdeling van een lijnstuk in uiterste en middelste reden en constructie hoek van 72o . figuur 1 Voor deze constructie gaan we uit van ABC met ABC 90o en AB 2 BC . Construeer een cirkel met middelpunt C en straal BC. Deze snijdt zijde AC in D. Construeer nu een cirkel met middelpunt A en straal AD. Deze snijdt zijde AB in E. We hebben nu een gulden snede aangebracht op lijnstuk AB, d.w.z. het grootste deel AE is middelevenredig tussen het kleinste lijnstuk AE en het gehele lijnstuk AB. Zie figuur 1. Gaan we uit van BC 1 ( AB 2 AC 5) . Als nu ook geldt CD 1 dan geldt verder AE AD 5 1 dus BE 2 ( 5 1) 3 5 Er geldt dus BE : AE AE : AB of (3 5) : ( 5 1) ( 5 1) : 2 . Ook zeggen we, da het lijnstuk AB in uiterste en middelste reden is verdeeld. Eigenlijk een vreemde uitdrukking, want er zijn twee reden ( BE : AB en AE : AB ), die men eventueel beide uiterste reden zou kunnen noemen, maar een middelste reden is er niet want er zijn maar twee reden. Voorheen sprak men over een lijnstuk in gedurige reden verdelen. Een gedurige reden is een evenredigheid, waarbij beide middelste termen gelijk zijn. Door nu het kleinste gedeelte van AB, nl. BE te gebruiken als basis van een gelijkbenige driehoek met als benen het grootste stuk van AB, nl AE, krijgen we een driehoek met B E 72o en A 36o . Zie figuur 2. figuur 2 figuur 3 In figuur zien we nogmaals de constructie van de verdeling in uiterste en middelste reden. Daar is de constructie van een driehoek van één hoek van 36o en twee hoeken van 72 o aan toegevoegd. In ABB ' geldt, dat AE AB ' 5 1 en B ' E BE 3 5 EF 3 5 1 12 12 5 . 2 EF 1 12 12 5 AF 5 1 Duidelijk is nu dat AEB ' AB ' E 72o . In AEF geldt sin EAF 1 4 5 14 EAF 18o EAB ' 36o .