Schriftelijk examen ZVB

advertisement
Schriftelijk examen ZVB
Vak: Vliegtuigen
Tijdsduur: 45 minuten
KIES ALTIJD HET BESTE ANTWOORD !
Vragen aerodynamica
1) Wat heb je niet nodig om een kracht te omschrijven?
grootte
a)
richting
b)
aangrijppunt
c)
arm
d)
2) Welke stelling is juist?
a) Het gewicht van een voorwerp is de kracht waarmee het wordt aangetrokken door de aarde.
b) Het gewicht van een voorwerp is gelijk aan zijn massa uitgedrukt in kg.
c) Het gewicht van een voorwerp is op de maan hetzelfde als op de aarde.
d) Een kilo lood heeft meer massa dan een kilo piepschuim.
3) Lift ontstaat:
omdat er drukverschillen bij de vleugel zijn.
a)
omdat onder de vleugel in het stuwpunt overdruk ontstaat.
b)
omdat de vleugel een asymmetrisch profiel heeft.
c)
omdat door luchtversnelling drukverlaging optreedt.
d)
4) De liftformule luidt:
a) lift = ½ . luchtdichtheid . snelheid² . liftcoëfficiënt . vleugeloppervlak
b) lift = ½ . luchtdichtheid . snelheid . liftcoëfficiënt . vleugeloppervlak
c) lift = ½ . luchtdichtheid . snelheid² . invalshoek . vleugeloppervlak
d) lift = ½ . luchtdichtheid . snelheid² . liftcoëfficiënt
5) Wanneer is de liftcoëfficient het grootst? (in een niet overtrokken toestand)
a) bij een grote invalshoek. b) bij een kleine invalshoek. c) bij een hoge snelheid. d) bij een lage snelheid.
6) De tipwervel:
a) komt niet voor in de zweefvliegerij.
b) wordt groter naarmate de vleugel slanker wordt.
c) ontstaat doordat lucht langs de tip in de dwarsrichting van onder naar boven de vleugel tracht te stromen.
d) wordt sterker gemaakt door opsteektippen of winglets.
7) Welke stelling over de overtrek is juist?
a) De overtrek treedt op als de stroming turbulent wordt.
b) De overtrek kan niet optreden tussen Vs en Va.
c) De overtrek zet zich in als de invalshoek groter wordt dan de kritieke invalshoek.
d)
Boven de minimale liersnelheid kan je niet in een overtrek komen.
8) Bij een overtrek ontstaat een aërodynamisch moment. Dit komt doordat:
het drukpunt naar voren verschuift.
a)
het zwaartepunt naar voren verplaatst.
b)
het stabilo nog niet overtrekt.
c)
de vleugeltippen wrong vertonen.
d)
9) Wat is waar over flaps of welvingskleppen?
a) Positieve uitslag is flap-uitslag naar beneden. Dit geeft betere vliegeigenschappen bij lage snelheid.
b) Positieve uitslag is flap-uitslag naar beneden. Dit geeft betere vliegeigenschappen bij hoge snelheid.
c) Negatieve uitslag is flap-uitslag naar beneden. Dit geeft betere vliegeigenschappen bij hoge snelheid.
d) Negatieve uitslag is is flap-uitslag naar boven. Dit geeft betere vliegeigenschappen bij lage snelheid.
10) Een schuivende bocht heeft de volgende kenmerken:
te weinig voeten en de binnenvleugel kan wegvallen.
a)
te weinig voeten en de buitenvleugel kan wegvallen.
b)
te veel voeten en de binnenvleugel kan wegvallen.
c)
te veel voeten en de buitenvleugel kan wegvallen.
d)
11) Je kunt tijdens de vlucht 2G opwekken door o.a.:
a) een stationaire bocht te vliegen met 80º helling.
b) door bij de kritieke invalshoek fors aan de knuppel te trekken.
c) door met een kracht van twee keer je eigen gewicht aan te knuppel te trekken.
d) door in een eenparig rechtlijnige vlucht de invalshoek te vergroten van 4º naar 8º.
12. Waarom nemen wedstrijdvliegers waterballast mee?
a) De beste glijhoek wordt beter.
b) De snelheid voor het bereiken van de beste glijhoek komt hoger te liggen.
c) De daalsnelheid bij een bepaalde vliegsnelheid is dan minder.
d) De polaire verschuift naar beneden.
13) Het trimvlakje aan het hoogteroer is, bij centrale stand van de stuurknuppel, naar boven uitgeslagen. Hoe staat
de trim handel?
in neutrale stand (0 stand).
a)
neuslastig afgesteld.
b)
staartlastig afgesteld.
c)
afhankelijk van de stand van het hoogteroer.
d)
14) Het haakeffect wordt verminderd door:
differentiaalrolroeren.
a)
b)
c)
d)
tipwrong.
v-stelling.
een negatieve pijlstelling (ASK-13).
15) Waarom is het gevaarlijk om te vliegen met te laag vliegergewicht?
De buigbelasting in de neus wordt te groot.
a)
Je krijgt de neus van de kist niet genoeg omhoog getrimd.
b)
Het hoogteroer heeft dan niet genoeg uitslag omhoog.
c)
De arm van het hoogteroer-moment wordt te kort.
d)
16) Met het wiel achter het zwaartepunt:
a) treedt er een corrigerend moment op tijdens een getraverseerde landing.
b) treedt er een verergerend moment op tijdens een getraverseerde landing.
c) treedt er geen extra belasting op tijdens een getraverseerde landing.
d) heb je geen neuswiel of schaats nodig.
17) Welke stelling is juist?
a) Een luchtwaardig zweefvliegtuig vertoont geen flutter boven Vne.
b) Flutter kan ontstaan onder Vne als er speling zit op de stuurvlakken.
c) Flutter is een gedempte trilling.
d) Flutter treedt alleen op in je hoogteroer.
18) Bij de volgende stellingen wordt met "het gewicht van het zweefvliegtuig" het totale gewicht bedoeld van kist
plus de vlieger en alles wat hij bij zich heeft.
I De lift halverwege een normale lierstart is veel groter dan het gewicht van het zweefvliegtuig.
II De lift gedurende een eenparig rechtlijnige vlucht is even groot als het gewicht van het zweefvliegtuig.
a)
b)
c)
d)
Alleen I is juist.
Alleen II is juist.
Beiden zijn juist.
Beiden zijn onjuist.
19) Het neveneffect van ‘gieren’ is:
haken.
a)
stampen.
b)
rollen.
c)
helling.
d)
20) Met vieze vleugels:
a) verschuift je polaire naar boven.
b) heb je meer geïnduceerde weerstand.
c) heb je meer wrijvingsweerstand.
d) heb je minder wrijvingsweerstand, omdat de stroming eerder turbulent wordt.
Constructie-vragen
21) Welke stelling is juist?
a) Vakwerkconstructie haalt zijn stijfheid uit de huid.
b) Een schaalconstructie haalt zijn stijfheid alleen uit de huid.
c) Een semi-schaalconstructie haalt zijn stijfheid alleen uit de huid.
d) Bij een semi-schaalconstructie heeft een gat in de huid geen consequenties voor de stijfheid.
22) Welke stelling is juist?
a) Ribben zorgen voor stijfheid in de spanwijdte-richting.
b) Ribben geleiden de luchtkracht van de huid naar de hoofdligger.
c) Ribben hebben een boven- en een ondergording.
d) Net als in het menselijk lichaam moeten ribben beweeglijk worden gemonteerd.
23) Een sandwich-constructie bestaat uit:
één laag.
a)
twee lagen.
b)
drie lagen.
c)
vier lagen.
d)
24) Een overcenterlock treft men nooit aan bij:
een zwaartepuntshaak.
a)
remkleppen.
b)
een kapsluiting.
c)
een trim.
d)
25)
a)
b)
c)
d)
I Bij een aërodynamische trim wordt door een verenpakket de stuurknuppel in de gewenste stand getrokken.
II Een veertrim werkt met een stuurvlakje aan het hoogteroer.
Alleen I is juist.
Alleen II is juist.
Beiden zijn juist.
Beiden zijn onjuist.
26) De overbrenging tussen het voetenstuur en het richtingsroer bestaat:
uitsluitend uit stangen.
a)
uitsluitend uit kabels.
b)
uit stangen en kabels.
c)
b en c kunnen allebei.
d)
27) Een stuikbreuk krijg je bij:
belasting op trek.
a)
belasting op druk.
b)
torsie-belasting.
c)
afschuiving.
d)
28) Door wie mag een zweefvliegtuig weer luchtwaardig verklaard worden na een harde landing?
de DDI.
a)
de gezagvoerder.
b)
een zweefvliegbewijshouder.
c)
een erkend zweefvliegtechnicus.
d)
29) Wat is delamineren?
a) Het verlijmen van diverse lagen hout voor de constructie van een hoofdligger.
b) Het scheuren van de triplex torsie-neus.
c) Het onderling loslaten van de glasdoeken welke tot laminaat waren verharst.
d) Het loslaten van de lijmlaag tussen het laminaat en de sandwich-constructie.
30) Waar mag je een kap mee ontvetten?
aceton.
a)
oplosser.
b)
water en groene zeep.
c)
wasbenzine.
d)
Open vragen
1) Teken een belastingdiagram. Geef hierin aan:
N-maximaal positief
a)
N-maximaal negatief.
b)
overtreksnelheid.
c)
maximum toelaatbare snelheid.
d)
maximum snelheid onrustige lucht.
e)
2) Teken een snelheidspolaire. Geef hierin aan:
overtreksnelheid.
a)
snelheid minimum dalen.
b)
snelheid beste glijhoek.
c)
maximum toelaatbare snelheid.
d)
Download