Vervolg expertmeeting april 2011

advertisement
Vervolg op de expertmeeting van april 2011.
Samenvatting en vervolg.
§1 Wat wil de overheid en waarom (wat is de achterliggende gedachte).
Ik splits dat op in 2 categorieën:
1.1 De volgende motieven moeten eigenlijk ook onze drijfveer zijn.
a. Keuzemogelijkheden voor de cliënt.
b. Verbetering van de kwaliteit van de zorgconcepten.
c. Verbetering van de kwaliteit van de huisvesting.
d. Meer verantwoordelijkheid (en daarmee concurrentie) bij de aanbieders.
1.2 De volgende motieven begrijpen we en we zien het als een verantwoordelijkheid om
daaraan een bijdrage te leveren.
a. Kostenbeheersing: de vraag naar een groeiend wooncomfort kan niet blijvend
gehonoreerd worden op kosten van de AWBZ.
b. Mensen moeten meer hun eigen problemen oplossen (ipv de gemeenschap). Zo
voorzien burgers in Nederland in hun eigen huisvesting. Als zij daar niet toe in staat
zijn, is er een voorziening als de huursubsidiering. De AWBZ beperkt zich tot
bijzondere ziektekosten. Waar nodig doen burgers een groter beroep op de WMO ipv
de AWBZ.
c. De overheid wil meer particulier geld aanboren om de druk op de staatskas te
verminderen.
§2 Onze insteek: we analyseren of scheiden wonen zorg een adequaat
instrument is waarmee de overheid het voorgenomen beleid kan bevorderen.
Niet: roepen dat het bij een ander (lees V&V) wel kan, maar bij ons niet.
Wel:
a. Wordt het beoogde resultaat met deze aanpak wel gerealiseerd? Of: helpt ‘scheiden
wonen zorg in de GHZ’ de problemen van de overheid op te lossen? En leidt dat dan
tot meer keuzemogelijkheden en kwaliteitsverbetering?
b. Wat zijn de neveneffecten (positief / negatief)?
c. Zijn er ‘GHZ-specifieke’ alternatieven die misschien beter recht doen aan de motieven
van de overheid dan het instrument van scheiden wonen zorg?
§ 3 Uitwerking van de genoemde elementen.
3.1 Zorgconcepten veranderen bij scheiden wonen zorg niet. Bij BZW (beschermd
zelfstandig wonen) is de beschermende omgeving juist noodzaak voor de cliënt om zich
staande te houden (hulp bij structuur in hun leven, dreigende vereenzaming,
verslavingsgevaar, drugs, loverboys). Als je de bescherming weghaalt, leidt dat tot
verwaarlozing en later tot extra investering (schade herstellen). Om de begeleiding te
kunnen geven, is clustering in de woonsetting nodig. Theoretisch kan dat ook wel
gerealiseerd worden in het concept van scheiden wonen zorg, maar de vraag is wat het
voordeel voor de cliënt is. Wellicht biedt het financiële voordelen voor de overheid (en
nadelige financiële effecten voor cliënt en aanbieder), maar het zorgconcept an sich
wordt er niet anders door. Tegelijk geldt ook (en daar moeten wij als aanbieders wel
rekening mee houden) dat instellingen die een compleet pakket leveren, nu vaak ook een
stukje regie overnemen. Op zich is het voor de cliënten gewenst zo lang mogelijk eigen
1
regie te houden (voor zover mogelijk). En de vraag is dan of in dit opzicht (financieel)
scheiden wonen en zorg deze (op zichzelf gewenste) eigen regie zal bevorderen of juist
tot (o.a. de bovengenoemde) problemen leidt.
Kortom: we zien niet zonder meer een meerwaarde bij scheiden wonen zorg.
3.2 Woonconcept: er zitten een aantal adders onder het gras bij scheiden wonen zorg.
Puntentelling: een eenvoudige standaardwoning in de samenleving kost aan huur pakweg
€ 500 per maand; bij ons pakweg € 700/800 (gemeenschappelijke ruimtes,
behandelruimtes, koeling, liftsystemen, beveiliging, is allemaal extra nodig). Het
puntentellingsysteem van VROM werkt hier niet. Bovendien is de systematiek van de
puntentelling politiek bepaald, dat weinig relatie heeft met de feitelijke exploitatie van
vastgoed.
Veiligheid: wie is verantwoordelijk voor brandveiligheid en andere
veiligheidsvoorzieningen? Bijzondere zorg en begeleiding moeten vaak ‘gebouwelijk’
geborgd worden. Dit komt bij scheiden wonen zorg sterk onder druk te staan. Wie is
verantwoordelijk? En als het niet gewaarborgd wordt, accepteren we als maatschappij
dan de grotere veiligheidsrisico’s?
Organisatorisch: klein onderhoud (wie doet dat?), contracten, verzekeringen (doet de
aanbieder nu steeds) hoe gaat dat straks? Zal leiden tot veel extra overhead en
administratieve lasten bij instellingen. Bovendien is de cliënt per definitie nietzelfredzaam (anders zou deze niet in een instelling wonen), kortom: hoe gaat de cliënt al
deze eigen ‘regel-dingen’ doen? We kunnen ook te maken krijgen met ‘uitgewoonde’
gebouwen door verwaarlozing. Wie draait op voor de kosten? Woningcorporaties?
Instellingen? Cliënten (die het wellicht niet eens kunnen betalen)? Instellingen krijgen te
maken met huurprijsbeleid, toewijzingsbeleid, huuradministratie, (24-uurs)-servicedesk,
wanbetaling, huurdersparticipatie, geschillencommissie enz.
Juridisch: je krijgt te maken met de combinatie van huurcontracten en
zorgovereenkomsten. NMa-aspecten; koppelverkoop. Zijn de corporaties bereid direct
aan onze doelgroepen te leveren? Nu gaat het vaak via een instelling omdat die dan ook
garant staat voor het in goede staat terugleveren van het gehuurde.
Kortom: we zien qua woonconcepten geen meerwaarde bij scheiden wonen zorg voor
mensen met beperkingen die dit veelal zelf niet kunnen en daarom juist geïndiceerd zijn
voor ondersteuning met wonen.
3.3 Woningvoorraad.
Of er nu keuzemogelijkheden zijn of niet: er is niet zomaar een nieuwe voorraad
woningen beschikbaar. Het huidige arsenaal is nodig. Anderzijds dreigt voor aanbieders
ook: als de keuzemogelijkheden toenemen, dreigt leegstand (boekwaardeproblematiek).
De bestaande ‘voorraad’ (huisvesting voor cliënten voor wie het scheiden van wonen en
zorg gaat gelden) zal eigendom blijven van de instellingen. Want de waardeoverdracht
aan een andere eigenaar is hier te complex (vgl. die boekwaardeproblematiek) om
overdracht te realiseren. De meest logische partner (de corporatie) dient 90% van de
voorraad binnen de huursubsidiegrens aan te bieden en zal nauwelijks bereid zijn
zorgwoningen met een hogere huur te realiseren. Daarbij is het zelfs de vraag of
corporaties bereid zullen zijn huurbescherming te bieden aan cliënten van wie het
onzeker is hoe hun vraag om woningaanpassing zich ontwikkelt.
Kortom: de huidige woningvoorraad (inclusief die van de intramurale instellingen) is
nodig en het is de vraag of en in hoeverre dus de keuzemogelijkheden daadwerkelijk
zullen toenemen.
2
3.4 Kwaliteit van de huisvesting.
Dit is in de GHZ zo langzamerhand op maat. Het laatste rood/oranje wordt momenteel
weggewerkt. De GHZ bouwt al veel kleinschalig en met individuele appartementen.
Instellingen willen zelf ook graag appartementsbouw, ook waar groepswonen geïndiceerd
is. NB: dan moet de NHC dat ook wel mogelijk maken! Als de klant het zelf moet betalen,
wordt het echt niet goedkoper.
Kortom: scheiden wonen zorg biedt geen garantie dat de kwaliteit van de woningen
toeneemt.
3.5 Overheveling naar de WMO.
Deze operatie is al volop aan de gang.
3.6 Financiële effecten.
 Omvang van de AWBZ wordt bij scheiden wonen zorg inderdaad kleiner;
 Maar er volgt een groter beslag op de huurtoeslag;
 Het scheiden van wonen en zorg brengt een verdubbeling van de administratie met
zich mee. Lang niet alle cliënten die (begeleid) zelfstandig wonen, kunnen ook
(begeleid) zelfstandig huren. Het scheiden van wonen en zorg zal beduidend extra
uren begeleiding vragen.
 Negatieve inkomenseffecten voor groepen < 65 jaar en voor Wajong;
 De instelling moet maar zien of ze voldoende huuropbrengsten heeft om de
kapitaallasten te betalen;
 Voor zover de overheid extra particulier geld wil aanboren: dat zit m.n. bij de rijkere
ouderen en nauwelijks in onze sector. Overigens is er geen enkele reden om rijke
gehandicapten financieel anders te behandelen dan rijke ouderen.
We zien geen voordelen voor de cliënt en voor de instelling. We zien een verschuiving
binnen de geldstromen van de overheid. Naarmate cliënt en instelling meer geld moeten
inbrengen, zal dit uiteraard ten gunste van de overheidsfinanciën zijn.
§4 Wat vinden we nu als VGN in dit stadium.
1. Wij gaan gewoon verder op de weg van het vrijwillig scheiden wonen zorg obv de
wens van de cliënt, afhankelijk van de gewenste kwaliteit van zorgverlening.
Laten we het blijvend uitvoeren waar dat meerwaarde heeft voor de cliënt. Dat moet
blijken uit de samenspraak tussen de (vertegenwoordiger van) de cliënt en de
aanbieder, obv de indicatiestelling: wil de cliënt het wonen verzilveren of niet.
Voorbeeld: m.n. in de LG. Daar heeft het zich bewezen en daar kan het ook vaak.
2. Als de overheid scheiden wonen zorg dan toch verplicht gaat invoeren, doe het dan
stapsgewijs.
Dan ligt de start voor de hand bij ZZP 1 en 2 in de V&V: dat cohort bestaat
grotendeels uit goed bemiddelde ouderen die in hun laatste levensfase hulp en
ondersteuning nodig hebben. Dat is een groeiende groep, waaruit de overheid ook
privaat geld kan aanboren. In onze sector zit nauwelijks privaat kapitaal. Afhankelijk
van de ervaringen daar, kunnen we het beleid al dan niet aanpassen. We kunnen
daarbij goed gebruik maken van onderzoeken die de overheid zelf heeft laten
uitvoeren (Research voor Beleid en RIGO). Met een incrementele aanpak kunnen we
de noodzakelijke condities inbouwen voor negatieve neveneffecten, zoals:
a. Er is een relatie met de overheveling WMO: gaan de gemeenten hun grenzen
sluiten?
b. Hoe loopt het af met de juridische gevolgen (NMa, koppelverkoop)?
3
c. De overheid kan wel verplichten, maar wil de cliënt het ook?
d. Druk op de veiligheid;
e. Komt er een adequaat systeem voor puntentelling en wie betaalt de kosten voor
gemeenschappelijke ruimten bij onzelfstandige woonruimte?
f. Eigen betalingen voor extra m2?
g. Hoe loopt het af met de kapitaallasten van de aanbieder?
h. Hoe wordt bijzondere zorg gebouwelijk geborgd?
3. Na de V&V volgt de GHZ: we beginnen dan met het beëindigen van wonen in ZZP 1
en 2 als de meest voor de hand liggende aanpak.
En zo bouwen we in de loop der jaren verder.
§5. Verdere aanpak
Er zijn (nog) geen GHZ-specifieke alternatieven naar voren gekomen die we inbrengen
om scheiden wonen zorg te voorkomen. We denken dus na over de techniek en de
invoering. Ook betrekken we daarbij het systeem van PersoonsVolgende Bekostiging
(PVB): dit vergroot daadwerkelijk de keuzevrijheid voor de cliënt. Op onze schouders rust
zeker de taak om met voorstellen te komen over de vraag hoe keuzemogelijkheden
verder vergroot worden en hoe het woonaanbod meer gedifferentieerd kan worden,
willen we een adequaat antwoord hebben op de vraag naar scheiden van wonen en zorg.
NZa biedt ook een interessante opening met verschillende mogelijkheden:
 Scheiden wonen zorg realiseren via de lijn van de indicatiestelling. De lat voor wonen
in de aanspraak op Verblijf zodanig verhogen, dat ZZP 1 en 2 afvallen.
 Idem via de tarieven: de zuivere huisvestingscomponenten uit de ZZP en NHC halen
en die vergoeden obv sociale huur; de overige noodzakelijke ruimten (gebouwelijke
elementen) vergoeden via een klein ‘rest-NHC-tje’ of een ‘zorg-NHC-tje’.
 Als je uitgaat van de doelen van de overheid (m.n. de differentiatie in het
woonaanbod en de keuzemogelijkheden voor de cliënt), kun je ook insteken via de
lijn van de eigen betalingen: de standaard zit in het pakket; wie meer wil moet dat
realiseren via scheiden wonen zorg; de aanbieder die minder levert, krijgt ook een
lager tarief.
Een cirkelmodel kan nader uitgewerkt worden:
 Binnenste ring is de romp-AWBZ met integrale tarieven (nog even los van de vraag
welke doelgroepen in deze romp terecht komen).
 Tweede ring: indicaties die niet verzilverd worden: VPT.
 Derde ring: alles scheiden wonen.
 Daarbij mogelijk ook bekijken of scheiden wonen zorg in de binnenste ring toch ook
nog zinvol en mogelijk is.
Frits Mul
13 april 2011.
Docnm: Fr/Sch wo zo/samenvatting expertmeeting april 2011.
4
Download