Draaiboek - WOT Informatievoorziening Natuur

advertisement
Wettelijke Onderzoekstaken Informatievoorziening Natuur WOT-IN
Draaiboek Vogelrichtlijn derogatie rapportage
Björn Veltman en Jaap van Os
Wageningen, 23 december 2006
versie 1.1
(na uitvoering van de VR-rapportage 2005)
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 1 van 18
1
Inleiding ................................................................................................................. 3
2
Wetgeving en Vergunningsinstanties .................................................................. 3
3
Voorgaande rapportages ...................................................................................... 4
4
Vogelrichtlijn derogatie rapportage 2005 ........................................................... 4
5
Verbeterpunten...................................................................................................... 4
6
5.1
Uitbreiding van FF-wet artikelen ............................................................................................. 4
5.2
HABIDES .................................................................................................................................. 4
5.3
Aantallen dieren ....................................................................................................................... 5
5.4
Opslag, ontsluiting Artikel 75 ontheffingen .............................................................................. 5
5.5
Stapeling van ontheffingen ....................................................................................................... 5
Stappenplan derogatierapportage 2005 .............................................................. 6
Bijlage I VR artikelen ................................................................................................ 7
Bijlage II Contactpersonen per provincie.............................................................. 16
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 2 van 18
1 Inleiding
De EG-richtlijn inzake het behoud van de vogelstand (79/409/EEG, 2 april 1979) wordt meestal
aangeduid als de "Vogelrichtlijn". Het is een Europese richtlijn die betrekking heeft op de
instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van
de Lidstaten van de Europese Unie. De richtlijn is sinds 6 april 1981 van kracht.
Artikel 9 van de Vogelrichtlijn (BIJLAGE I) bepaalt de omstandigheden waaronder lidstaten mogen
derogeren van de artikelen 5,6,7 en 8 (verstoren, doden, jagen). Onder derogeren wordt verstaan:
afwijken van een stuk wet- of regelgeving waardoor toepassing van de bepalingen beperkt wordt.
Tevens bepaalt artikel 9 dat de lidstaten jaarlijks een rapportage aan Europese Commissie toezenden
over de toepassing van artikel 9, de zogenaamde ‘derogatierapportage’.
De bepalingen van artikel 9 zijn geïmplementeerd in de Flora en Faunawet. Voor het verlenen van
vergunningen hebben de lidstaten vergunningsinstanties aangewezen die bevoegd zijn voor het afgeven
van vergunningen voor het doden of verstoren van in het wild levende vogels. Voor Nederland is de
Directie Natuur van het ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV-DN)
verantwoordelijk voor het collationeren en rapporteren naar Brussel.
De Wettelijke Onderzoekstaak Informatievoorziening Natuur (WOT-IN) ondersteunt LNV DN en LNV
DK bij het uitvoeren van de wettelijke verplichtingen in het kader van internationale en nationale weten regelgeving op het gebied van natuur. Om de samenstelling en verzameling van informatie voor
deze rapportage te structureren en waar nodig te verbeteren, is het voorliggende draaiboek opgenomen
in de WOT-IN.
De eerste versie is opgesteld in het voorjaar 2006 en in juni rondgestuurd aan betrokkenen; eind
augustus zijn de opmerkingen verwerkt en is versie 1.0 verzonden. Deze versie zal bij de
startbijeenkomst van de eerstvolgende rapportage als uitgangspunt gebruikt worden. Na afloop van de
rapportage zal een actualisatie van het draaiboek plaatsvinden, gebaseerd op de ervaringen van die
laatste rapportage.
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 3 van 18
2 Wetgeving en Vergunningsinstanties
In Nederland implementeren de Flora en Faunawet (FF-wet) voor wat betreft soortenbescherming en de
Natuurbeschermingswet (NB-wet) voor wat betreft gebiedsbescherming de Vogelrichtlijn. Uit de
richtlijnteksten vloeit voort dat derogaties betrekking hebben op soorten, niet op gebieden. In bijlage I
zijn de betreffende artikelen van de richtlijn opgenomen.
De interpretatie van de rapportageverplichtingen zoals genoemd in de Vogelrichtlijn is dat hieraan
voldaan kan worden door de verslaglegging van de in tabel 1 genoemde beschikkingen in het kader van
de FF-wet. Dit betekent bijvoorbeeld dat de vergunningen die LNV-DRZ (Directie Regionale Zaken) in
het kader van de NB-wet vanaf 1 oktober 2005 verzamelt, voor deze rapportage niet relevant zijn.
Nederland kent veel typen beschikkingen (vrijstellingen, ontheffingen, aanwijzingen en gedragscodes).
Het type beschikking is afhankelijk van de status van de soort en het belang van de ingreep. Uit de
tabel valt op te maken dat bijna alle typen beschikkingen van belang zijn. De registratie hiervan zit bij
de rijksoverheid maar ook bij de provincies.
De afgifte van ontheffingen in het kader van de FF-wet is een zaak van de daartoe bevoegde instanties.
In Nederland zijn dit Dienst Regelingen van het ministerie van LNV (LNV-DR) te Dordrecht en
Gedeputeerde Staten per provincie. Indien er sprake is van schadelijke effecten op beschermde soorten
door werkzaamheden is Dienst Regelingen te Dordrecht enige de bevoegde instantie.
Ontheffingen voor schadebestrijdingsmaatregelen (FF-wet artikel 68) worden door Gedeputeerde
Staten verleend aan faunabeheereenheden (FBE). FBE zijn door de FF wet gestimuleerde
samenwerkingsverbanden van jachthouders. Ook natuurbeschermingsinstanties (in hun hoedanigheid
als jachthouder) kunnen hierin vertegenwoordigd zijn [www.faunafonds.nl]. In bijlage II is een lijst van
contactpersonen voor de provinciale ontheffingen opgenomen.
Derogaties zijn soort- en locatiespecifiek. Gedragscodes zijn dit niet en worden daarom niet vermeld in
de derogatierapportages. Gedragscodes zullen als beleidsmaatregel worden opgenomen in de reguliere
vogelrichtlijnrapportage.
Pm De eerste 3 rijen zijn ook niet locatie-specifiek - klopt dat? Wel soort specifiek?
Tabel 1. Beschikkingsgronden voor derogaties van de Flora- en Faunawet.
Beschikkingsgronden
Type beschikking
Jachtbeheer
Beheer en bestrijding bij veelvuldige belangrijke schade
vrijstelling landelijk
vrijstelling landelijk
vrijstelling provinciaal
aanwijzing provincie
ontheffing provincie
ontheffing provincie
ontheffing provincie
ontheffing provincie
algemene vrijstelling
vrijstelling via gedragscode
vrijstelling via gedragscode
algemene vrijstelling
vrijstelling via gedragscode
ontheffing rijksoverheid
algemene vrijstelling
vrijstelling via gedragscode
ontheffing rijksoverheid
ontheffing rijksoverheid
Beperking stand diersoorten (exoten)
Belangrijke schade aan gewassen
Ter voorkoming van schade aan flora en fauna
Ihbv volksgezondheid en openbare veiligheid
Ihbv veiligheid luchtverkeer
Bestendig beheer en onderhoud
Bestendig gebruik
Ruimtelijke ontwikkelingen
Overige belangen (onderzoek, herintoroductie etc)
317565971, d.d. 23 december 2006
Artikel
FF-wet
artikel 31
artikel 65
artikel 65
artikel 67
artikel 68
artikel 68
artikel 68
artikel 68
artikel 75
artikel 75
artikel 75
artikel 75
artikel 75
artikel 75
artikel 75
artikel 75
artikel 75
artikel 75
soorten
6
5
19
19
alles
alles
alles
alles
tabel 1
tabel 2
tabel 3
tabel 1
tabel 2
tabel 3
tabel 1
tabel 2
tabel 3
tabel 2,3
Pagina 3 van 18
VR
soorten
3
3
16
5
alle
alle
alle
alle
nee
nee
nee
nee
nee
alle
nee
nee
alle
alle
3 Voorgaande rapportages
In 1999 is in opdracht van de Europese Commissie een Derogatie Informatie Systeem (DIS)
geprogrammeerd dat verspreid is onder de lidstaten. Doel van het systeem was tot een uniforme norm
en efficiëntere (digitale) verslaglegging te komen.
Tot op heden is door Nederland niet aan de jaarlijkse verplichting tot inzending van een
derogatierapportage voldaan. Er zijn 3 derogatie rapportages gemaakt, allen als bijlage van de 3jaarlijkse vogelrichtlijn rapportages. De rapportages beslaan de tijdsvakken 1996 – 1998, 1999 – 2001
en 2002 – 2004. In laatstgenoemd rapport is de rapportage over 2004 niet opgenomen. Deze zal worden
nagezonden (augustus 2006).
Pm Volgens DN zijn wel jaarlijkse verslagen gemaakt en verzonden - Waar kunnen wij die vinden?
Inhoudelijk heeft de verstrekte informatie in de rapportages zich beperkt tot Artikel 75 van de FF-wet.
Voor de opstelling van de rapportages is het DIS programma niet gebruikt omdat het opgave van
aantallen vereist, die niet in Nederland verzameld worden.
4 Vogelrichtlijn derogatie rapportage 2005
Momenteel wordt een systeem ontwikkeld, genaamd HABIDES (HAbitat and BIrds DErogation
System: https://webgate.cec.eu.int/env/habides), voor de registratie van derogaties van de vogelrichtlijn
en de habitatrichtlijn; daarnaast is het ook geschikt voor melding van derogaties voor de Bern
conventies. Dit nieuwe systeem zal het oude DIS vervangen. Het nieuwe systeem werkt via een
internetsite waarop invulformulieren zijn opgenomen; de gegevens worden opgeslagen in een centrale
database.
HABIDES is zo opgezet dat de nationale rapportageplichtige instantie andere vergunningsverlenende
instanties als gebruiker kan machtigen. Daarmee is het systeem ook een communicatiemiddel
geworden tussen de nationale rapportageplichtige instantie en de vergunningsinstanties.
Voor de derogaties van de vogelrichtlijn is HABIDES een vertaling van artikel 9 van diezelfde
richtlijn. In afwijking van artikel 9 moeten ook in het nieuwe systeem aantallen vogels per derogatie
vermeld worden. Per derogatie moet een melding gemaakt worden.
Op een bijeenkomst van de SWG Habitats 13 februari 2006 is de verwachting uitgesproken tijdens de
presentatie van HABIDES dat het systeem halverwege 2006 operationeel zal zijn. Hierdoor komt de
‘papieren’ rapportage als bijlage bij de 3-jaarlijkse periodieke vogelrichtlijnrapportage te vervallen.
Uitgaande van deze planning moet de derogatierapportage over 2005 als eerste in HABIDES ingevoerd
kunnen worden. Deze rapportage moet uiterlijk eind 2006 zijn ingediend.
5 Verbeterpunten
5.1 Uitbreiding van FF-wet artikelen
Tot op heden is indicatief en alleen voor artikel 75 (FF-wet) gerapporteerd. Voor 2005 zal ook over de
andere artikelen gerapporteerd worden (zie tabel 1). Dit betekent dat ook provinciale gegevens en
gegevens van de Koninklijke Nederlands Jachtvereniging (KNJV) (artikel 31) gerapporteerd zullen
worden.
5.2 HABIDES
Om aanloopproblemen te vermijden met het nieuwe HABIDES systeem wordt voorgesteld de
provinciale derogatiegegevens eerst te verzamelen alvorens ze centraal in te voeren. Op deze manier
kan een netwerk van contactpersonen opgebouwd worden bij de provincies en ervaring opgedaan
worden met het HABIDES systeem en de kwaliteit van de informatie.
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 4 van 18
Verzamelen, selecteren en invoeren zal voor de derogaties van 2005 door Alterra uitgevoerd worden.
Deze ervaring zal in het draaiboek voor de rapportage van 2006 verwerkt worden.
Voor de VR derogatierapportage van 2006 kunnen de provincies dan als gebruikers van HABIDES
aangemaakt worden (Derogation Reporting Officer). Vervolgens kunnen de ingevoerde gegevens
worden nagekeken door een Member State Administrator; na goedkeuring of herstel kunnen de
ingevoerde gegeven aan de EC gerapporteerd worden.
5.3 Aantallen dieren
Algemeen geldt dat Nederland niet in staat is aantallen te vermelden in derogatierapportages omdat die
niet verzameld worden. Het is wenselijk dat LNV een standpunt inneemt hoe hier mee omgegaan moet
worden. Enerzijds is het zo dat de derogaties die in Nederland worden toegestaan, in tegenstelling tot
andere landen, geen enkele invloed hebben op de soort. Wat dat betreft lijkt het onnodig om aantallen
te vermelden in de derogatierapportages. Anderzijds kan deze conclusie alleen onderbouwd worden als
er een overzicht is van de aantallen derogaties per soort en de populatie omvang per soort.
In het oude DIS was invoer van aantallen verplicht. Als dat in het nieuwe HABIDES ook het geval is,
zullen we schattingen moeten maken. Kan dat met de huidige informatie of moeten er extra data
verzameld worden?
Tot op heden zijn ook aantallen van ringstations opgenomen in de derogatierapportages zoals Artikel
10 (Bijlage V) dat voorschrijft. Om de derogatierapportages beperkt te houden tot Artikel 9 zullen deze
gegevens voortaan in de 3-jaarlijkse reguliere rapportage opgenomen worden.
5.4 Opslag, ontsluiting Artikel 75 ontheffingen
Omdat niet alle verleende Artikel 75 ontheffingen van belang zijn voor de VR derogatie rapportage is
een doorzoekbaar registratiesysteem wenselijk waarmee selecties gemaakt kunnen worden. Doordat
ontheffingen door DR Dordrecht alleen in de vorm van Word documenten vastgelegd worden, is het
niet mogelijk selecties te maken.
Voor een effectieve ontsluiting zouden de relevante gegevens ook in een database opgenomen moeten
worden. In 2005 is er in het kader van de WOT IN i.o. een verkenning uitgevoerd naar de
mogelijkheden voor een dergelijk systeem. Op dit moment beschikt DR Dordrecht over een
voortgangsregistratiesysteem. Hierdoor is een nieuw systeem, waarbij gegevens in een database
opgenomen worden, niet zonder extra belasting van de medewerkers inpasbaar in het huidige
werkproces. Een dergelijk nieuw systeem of een uitbreiding van het huidige
voortgangsregistratiesysteem heeft nog niet plaatsgevonden.
5.5 Stapeling van ontheffingen
Omdat het voor LNV van belang is te weten wanneer en waar er is afgeweken van de bescherming van
soorten, zouden ook de geografische locaties van de ontheffingen moeten worden vastgelegd. Op die
manier zou een effectieve monitoring mogelijk zijn van de cumulatieve effecten van stapeling van
ontheffingen in ruimte en tijd. Deze suggestie is door Alterra aangedragen. DR heeft aangegeven
binnen LNV na te gaan wat de mogelijkheden zijn voor deze uitbreiding van de registratie.
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 5 van 18
6 Stappenplan derogatierapportage 2005
Na goedkeuring van dit draaiboek kan direct gestart worden met de verzameling van de
derogatiegegevens over 2005 bij DR Dordrecht, KNJV en de provincies. Deze gegevensverzameling
vindt door Alterra plaats. Na verzameling kan invoer in HABIDES plaatsvinden.
De beschikbaarheid van de derogatiegegevens bij de provinciale overheden is niet bekend. Een
steekproef met provincie Drenthe en Zuid-Holland leerde dat de gegevens direct leverbaar waren. Voor
alle provincies tezamen wordt met een doorlooptijd van 3 maanden gerekend.
De derogatie gegevens van DR Dordrecht zijn direct leverbaar. De gegevens zijn in documentvorm
(Word) per jaar vastgelegd. Niet alle gegevens zijn relevant voor de derogatierapportages daarom zal er
een selectie gemaakt moet worden. Omdat de vorm van opslag (Word) niet doorzoekbaar is zal DR
Dordrecht alle ontheffingen over 2005 leveren waarna Alterra handmatig de relevante derogaties
selecteert.
De derogatie gegevens over 2005 van de KNJV zijn al in bezit van DN. Als DN deze doorlevert aan
Alterra, kunnen ze worden meegenomen bij invoer in HABIDES.
De derogatierapportage wordt samengesteld door Jan van Spaandonk (LNV/DN) en Edgar Vos
(Alterra). Daarbij zal Alterra het voortouw nemen in de verzameling en invoer van de gegevens.
Twijfelgevallen zullen worden kortgesloten met Jan van Spaandonk.
Vervolgens zal de conceptrapportage voor commentaar naar betrokken medewerkers van DN, DK, DR,
KNJV (?) worden verzonden.
Tenslotte zal de conceptrapportage ter goedkeuring naar het MT van DN gaan en kan hij na
goedkeuring verzonden worden naar de EC.
Uitgaande van bovenstaande activiteiten kan de volgende planning worden gehanteerd:
activiteit
dagen september
oktober
november
verzamelen en invoeren derogaties
20
van de provincies
verzamelen, selecteren en invoeren
10
van derogaties van DR
verzamelen, selecteren en invoeren
5
van derogaties van KNJV
commentaarronde van het
5
conceptrapport
goedkeuring door MT - DN
1
aanpassing draaiboek
2
december
Het grootste deel van de benodigde capaciteit zal door Alterra worden geleverd; gedurende de looptijd
zal regelmatig inzet van Jan van Spaandonk nodig zijn, in september / oktober eveneens van Dienst
Regelingen, bij de commentaarronde is inzet nodig van de betrokkenen van DN, DK en DR.
In het projectplan is de volgende taakverdeling voorgesteld:
- LNV-DN: Jan van Spaandonk, Carleen Weebers, Stefan Verbunt: gewenst ambitieniveau en
accent, commentaarronde, eindverantwoordelijk;
- LNV-DK: Annemiek Adams - kwaliteitscontrole;
- LNV-DR: Jeroen van Ostendorf - levering van gegevens;
- Alterra: Edgar Vos - verzameling gegevens, samenstelling rapport; Fred Kistenkas - interpretatie
van de regelgeving; Mirjam Broekmeijer - ecologische ondersteuning.
Vanuit DR is aangegeven dat Jeroen van Ostendorf wordt vervangen door Karen Kloth of Bea
Kluivingh.
In de startbijeenkomst zal bovenstaande planning en taakverdeling worden besproken en zonodig
aangepast.
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 6 van 18
Bijlage I VR artikelen
Krachtens artikel 9 van de richtlijn kunnen afwijkingen worden toegestaan
Artikel 9
1. De Lid-Staten mogen, indien er geen andere bevredigende oplossing
bestaat, om onderstaande redenen afwijken van de artikelen 5, 6, 7
en 8:
a) — in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid,
— in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer,
— ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee,
bossen, visserij en wateren,
— ter bescherming van flora en fauna;
b) voor doeleinden in verband met onderzoek en onderwijs, het
uitzetten en herinvoeren van soorten en voor de met deze doeleinden
samenhangende teelt;
c) ten einde het vangen, het houden of elke andere wijze van
verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden
selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan.
2. In de afwijkende bepalingen moet worden vermeld:
— voor welke soorten mag worden afgeweken,
— welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden
zijn toegestaan,
— onder welke voorwaarden met betrekking tot het risico en onder
welke omstandigheden van tijd en van plaats deze afwijkende maatregelen
mogen worden genomen,
— welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan die voorwaarden is
voldaan, en te beslissen welke middelen, installaties of methoden
mogen worden aangewend, binnen welke grenzen en door welke
personen,
— welke controles zullen worden uitgevoerd.
3. De Lid-Staten zenden de Commissie jaarlijks een verslag toe over
de toepassing van dit artikel.
4. In het licht van de inlichtingen waarover zij beschikt en met name
van die welke haar krachtens lid 3 worden verstrekt, ziet de Commissie
er voortdurend op toe dat de gevolgen van deze afwijkende maatregelen
niet onverenigbaar zijn met deze richtlijn. Zij neemt in dat
verband de nodige initiatieven.
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 7 van 18
Artikel 5
Onverminderd de artikelen 7 en 9 nemen de Lid-Staten de nodige
maatregelen voor de invoering van een algemene regeling voor de
bescherming van alle in artikel 1 bedoelde vogelsoorten; deze maatregelen
omvatten met name de volgende verbodsbepalingen:
a) een verbod om, ongeacht de gebruikte methode, opzettelijk de
bedoelde vogels te doden of te vangen;
b) een verbod om opzettelijk hun nesten en eieren te vernielen of te
beschadigen of hun nesten weg te nemen;
c) een verbod om in de natuur eieren van deze vogels te rapen en deze
— zelfs leeg — in bezit te hebben;
d) een verbod om deze vogels, met name gedurende de broedperiode,
opzettelijk te storen, voor zover een dergelijke storing, gelet op de
doelstellingen van deze richtlijn, van wezenlijke invloed is;
e) een verbod om vogels te houden van soorten die niet mogen worden
bejaagd of gevangen.
Artikel 6
1. Onverminderd het bepaalde in de leden 2 en 3 verbieden de LidStaten voor alle in artikel 1 bedoelde vogelsoorten de verkoop, het
vervoer voor verkoop en het in bezit hebben voor verkoop alsmede
het ten verkoop aanbieden van levende en dode vogels alsmede van
gemakkelijk herkenbare delen van deze vogels of op uit deze vogels
verkregen produkten.
2. Voor de in bijlage III/1 vermelde soorten zijn de in lid 1 bedoelde
activiteiten niet verboden indien de vogels op geoorloofde wijze zijn
gedood of gevangen of op andere geoorloofde wijze verkregen.
3. De Lid-Staten kunnen voor de in bijlage III/2 genoemde vogelsoorten
de in lid 1 bedoelde activiteiten op hun grondgebied toestaan
en hierbij beperkingen opleg gen indien de vogels op geoorloofde wijze
zijn gedood of gevangen of op andere geoorloofde wijze verkregen.
Lid-Staten die een dergelijke toestemming willen verlenen, treden
vooraf in overleg met de Commissie om met deze na te gaan of door
het in de handel brengen van vogels van de betrokken soort, naar
hetgeen redelijkerwijs kan worden verwacht, het populatieniveau, de
geografische verspreiding of de omvang van de voortplanting van
deze soorten in de gehele Gemeenschap in gevaar worden gebracht of
kunnen worden gebracht. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de beoogde
toestemming volgens de Commissie tot een van de genoemde gevaren
leidt of kan leiden, richt de Commissie een met redenen omklede
aanbeveling tot de Lid-Staat, waarin het in de handel brengen van de
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 8 van 18
betrokken soort wordt afgekeurd. Indien een dergelijk gevaar volgens
de Commissie niet aanwezig is, dan deelt zij dit mede aan de Lid-Staat.
De aanbeveling van de Commissie wordt bekendgemaakt in het Publikatieblad
van de Europese Gemeenschappen.
Een Lid-Staat die uit hoofde van dit lid toestemming verleent, onderzoekt
met regelmatige tussenpozen of nog voldaan wordt aan de
voorwaarden voor de verlening van deze toestemming.
4. Ten aanzien van de in bijlage III/3 genoemde soorten verricht de
Commissie studies over hun biologische status en de weerslag van het
in de handel brengen daarop.
De Commissie legt uiterlijk vier maanden vóór het verstrijken van de
in artikel 18, lid 1, bedoelde termijn een verslag en haar voorstellen
voor aan het in artikel 16 bedoelde Comité met het oog op een besluit
over het opnemen van deze soorten in bijlage III/2.
In afwachting van dat besluit kunnen de Lid-Staten op deze soorten de
bestaande nationale regelingen toepassen onverminderd het bepaalde in
lid 3.
Artikel 7
1. Op de in bijlage II vermelde soorten mag, vanwege hun populatieniveau,
hun geografische verspreiding en de omvang van hun
voortplanting in de hele Gemeenschap, worden gejaagd volgens de
bepalingen van de nationale jachtwetgeving. De Lid-Staten zien erop
toe dat de jacht op deze soorten de pogingen tot instandhouding die in
hun verspreidingsgebied worden ondernomen, niet in gevaar brengt.
2. Op de in bijlage II/1 genoemde soorten mag worden gejaagd in
de geografische zee- en landzone waar deze richtlijn van toepassing is.
3. Op de in bijlage II/2 genoemde soorten mag alleen worden
gejaagd in de Lid-Staten waarbij deze soorten zijn vermeld.
4. De Lid-Staten zien erop toe dat bij de beoefening van de jacht,
eventueel met inbegrip van de valkenjacht, zoals deze voortvloeit uit
de toepassing van de geldende nationale maatregelen, de principes van
een verstandig gebruik en een ecologisch evenwichtige regulering van
de betrokken vogelsoorten in acht worden genomen, en dat deze beoefening
wat de populatie van deze soorten, in het bijzonder van de
trekvogels betreft, verenigbaar is met de uit artikel 2 voortvloeiende
bepalingen. Zij zien er in het bijzonder op toe dat soorten waarop de
jachtwetgeving van toepassing is, niet worden bejaagd zolang de jonge
vogels het nest nog niet hebben verlaten of gedurende de verschillende
fasen van de broedperiode. Ten aanzien van trekvogels zien zij er met
name op toe dat de soorten waarop de jachtwetgeving van toepassing
is, niet worden bejaagd tijdens de broedperiode noch tijdens de trek
naar hun nestplaatsen. De Lid-Staten zenden de Commissie alle nuttige
gegevens betreffende de praktische toepassing van hun jachtwetgeving.
Artikel 8
1. Wat de jacht op en de vangst of het doden van vogels in het
kader van deze richtlijn betreft, verbieden de Lid-Staten het gebruik
van alle middelen, installaties of methoden voor het massale of nietselectieve
vangen of doden van vogels of waardoor een soort plaatselijk
kan verdwijnen, en in het bijzonder het gebruik van de in bijlage
IV, sub a), genoemde middelen.
2. Bovendien verbieden de Lid-Staten elke achtervolging met behulp
van de in bijlage IV, sub b), genoemde vervoermiddelen op de in die
bijlage omschreven wijze.
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 9 van 18
Bijlage II Artikelen FFwet
Paragraaf 3. Beheer en bestrijding van schade
Artikel 65
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden beschermde inheemse diersoorten aangewezen, die niet
in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen
soorten die:
a. in het gehele land schade aanrichten;
b. in delen van het land schade aanrichten.
2. Slechts wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan
aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid
worden gedaan ter voorkoming van:
a. belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, of
b. schade aan de fauna.
3. Voorzover overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, soorten zijn aangewezen, kan bij ministeriële
regeling worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12,
handelingen, bedoeld in die artikelen, verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem
gebruikte opstallen ter voorkoming van in het huidige of komende jaar dreigende schade als bedoeld in
het tweede lid, binnen de grenzen van het werkgebied van de wildbeheereenheid waarin die gronden of
opstallen zijn gelegen.
4. Voorzover overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, soorten zijn aangewezen, kan bij provinciale
verordening worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12,
handelingen, bedoeld in die artikelen, verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem
gebruikte opstallen ter voorkoming van in het huidige of komende jaar dreigende schade als bedoeld in
het tweede lid, binnen de grenzen van het werkgebied van de wildbeheereenheid waarin die gronden of
opstallen zijn gelegen.
5. Slechts wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan
aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kan het krachtens het derde en vierde lid
worden toegestaan de in die leden bedoelde handelingen te verrichten.
6. De grondgebruiker kan bij schriftelijke toestemming het hem ingevolge het derde of vierde lid
toekomende recht door anderen doen uitoefenen. Indien die toestemming wordt verleend aan een
houder van een jachtakte of valkeniersakte is deze gerechtigd, behalve de middelen, bedoeld in artikel
72, eerste lid, tevens de middelen te gebruiken waarvan hem het gebruik is toegestaan.
7. Voorzover krachtens het derde en vierde lid regels zijn gesteld, is nietig elk beding dat de
grondgebruiker de uitoefening belet van de rechten die hem krachtens die regels toekomen.
8. Alvorens Ons een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel
van bestuur als bedoeld in het eerste lid te doen, stelt Onze Minister het Faunafonds in de gelegenheid
over het ontwerp daarvan zijn oordeel te geven.
9. Alvorens een ministeriële regeling als bedoeld in het derde lid of een provinciale verordening als
bedoeld in het vierde lid vast te stellen, te wijzigen of in te trekken, stelt Onze Minister
onderscheidenlijk provinciale staten het Faunafonds in de gelegenheid over het ontwerp daarvan zijn
oordeel te geven.
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 10 van 18
10. De begrenzing van het werkgebied van een wildbeheereenheid als bedoeld in het derde en vierde
lid, wordt door de desbetreffende wildbeheereenheid vastgesteld en aangegeven op een kaart. Het
werkgebied van een wildbeheereenheid strekt zich niet uit tot een gebied waarover zich de zorg van een
andere wildbeheereenheid uitstrekt. Door de tussenkomst van gedeputeerde staten van de provincie of
provincies waarin het desbetreffende gebied is gelegen wordt de begrenzing van het werkgebied van
een wildbeheereenheid bekendgemaakt in het provinciaal blad.
Artikel 66
Het bepaalde in artikel 65 is van overeenkomstige toepassing voor de gebruiker van opstallen, niet
zijnde grondgebruiker, voorzover het de door hem gebruikte opstallen en de daarbij behorende erven
betreft.
Artikel 67
1. Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat, in
afwijking van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9, 11, 12, 50, 51, 53, 72, vijfde lid, en 74, door
door hen aan te wijzen personen of categorieën van personen de stand van bij ministeriële regeling
aangewezen beschermde inheemse diersoorten of andere diersoorten of verwilderde dieren op door
gedeputeerde staten aan te wijzen gronden kan worden beperkt:
a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid;
b. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren
of
d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna.
2. Gedeputeerde staten kunnen bij het treffen van een bepaling als bedoeld in het eerste lid niet
afwijken van het bepaalde bij of krachtens artikel 72, vijfde lid;
a. voorzover de bepaling ziet op het beperken van de stand van bij de in het eerste lid bedoelde
ministeriële regeling aangewezen vogelsoorten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, of
b. voor het toestaan van middelen die onnodig lijden van dieren veroorzaken.
3. Voorzover het beschermde inheemse diersoorten betreft, kan een bepaling als bedoeld in het eerste
lid slechts worden getroffen indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van
instandhouding van de soort.
4. Gedeputeerde staten kunnen hun besluit, bedoeld in het eerste lid, afhankelijk stellen van een
faunabeheerplan.
5. Gedeputeerde staten kunnen ten aanzien van één of meer van de door hen krachtens het eerste lid
aangewezen personen of categorieën van personen bepalen dat zij toegang hebben tot alle krachtens het
eerste lid aangewezen gronden. In dat geval zijn deze personen gerechtigd zich daartoe zonodig met
behulp van de sterke arm toegang te verschaffen.
6. Gedeputeerde staten kunnen bepalen hetgeen met de ingevolge het eerste lid bemachtigde dieren
dient te geschieden.
7. Bij een regeling als bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat het verboden is dieren
behorende tot een krachtens dat lid aangewezen soort onder zich te hebben.
8. Alvorens een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid vast te stellen, te wijzigen of in te
trekken, stelt Onze Minister het Faunafonds in de gelegenheid over het ontwerp daarvan zijn oordeel te
geven.
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 11 van 18
Artikel 68
1. Wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan
een gunstige staat van instandhouding van de soort, kunnen gedeputeerde staten, voorzover niet bij of
krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van
beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of
krachtens de artikelen 9 tot en met 18, 53, eerste lid, onderdelen c en d, 72, vijfde lid, en 74:
a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid;
b. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en
wateren;
d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna of
e. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
2. Gedeputeerde staten kunnen bij verlening van een ontheffing als bedoeld in het eerste lid niet
afwijken van het bepaalde bij of krachtens artikel 72, vijfde lid, voor het toestaan van middelen die
onnodig lijden van dieren veroorzaken.
3. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend aan een faunabeheereenheid op basis
van een faunabeheerplan.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 80, onderdeel e, worden ontheffingen als bedoeld in het eerste
lid, verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaren.
5. In afwijking van het derde lid kan de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, ook aan anderen dan een
faunabeheereenheid worden verleend indien:
a. de noodzaak ontbreekt voor een faunabeheerplan gelet op de soort dan wel de aard of omvang van te
verrichten handelingen;
b. de noodzaak ontbreekt dat de te verrichten handelingen worden verricht door tussenkomst van een
faunabeheereenheid;
c. het gebied waar de handelingen worden verricht niet is gelegen in een gebied waarover zich de zorg
van een faunabeheereenheid uitstrekt.
6. Gedeputeerde staten doen tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van
besluiten als bedoeld in het eerste en vijfde lid mededeling van deze besluiten in één of meer dag-,
nieuws- of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze. Van besluiten als bedoeld in het eerste
juncto derde lid wordt tevens tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van deze
besluiten mededeling gedaan in de Staatscourant. Een afschrift van deze besluiten sturen zij aan Onze
Minister.
Artikel 69
1. Een faunabeheereenheid waaraan een ontheffing als bedoeld in artikel 68, eerste lid, is verleend,
brengt jaarlijks aan gedeputeerde staten verslag uit van de wijze waarop zij van de ontheffing heeft
gebruik gemaakt en van de uitvoering van het faunabeheerplan.
2. Het verslag wordt door gedeputeerde staten voor een ieder ter inzage gelegd op het provinciehuis.
3. Gedeputeerde staten doen mededeling van de terinzagelegging in één of meer dag-, nieuws- of huisaan-huisbladen of op andere geschikte wijze.
Artikel 70
In afwijking van de artikelen 29, 30, 46, vijfde lid, 67, 68 en 74a, tweede lid, neemt Onze Minister
besluiten als bedoeld in die artikelen voorzover het terreinen betreft waar het genot van de jacht berust
bij de Kroondrager.
Artikel 71
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 12 van 18
Gedeputeerde staten verschaffen Onze Minister desgevraagd alle inlichtingen met betrekking tot het
nemen van besluiten als bedoeld in de artikelen 65, 67 en 68.
Artikel 72
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden, voorzover noodzakelijk in afwijking van artikel 15, de
middelen aangewezen waarmee, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 65 tot
en met 70, dieren mogen worden gevangen of gedood. Als middelen worden slechts aangewezen
middelen die geen onnodig lijden van dieren veroorzaken.
2. Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, worden tevens de middelen aangewezen waarmede de
zwarte rat, de bruine rat en de huismuis mogen worden bestreden. Naast middelen als bedoeld in het
eerste lid zijn tevens toegelaten middelen die krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zijn
toegelaten.
3. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden regels gesteld met
betrekking tot het gebruik van de in het eerste en tweede lid bedoelde middelen. Deze regels betreffen
in ieder geval:
a. de soorten waarop de middelen betrekking hebben;
b. de afmetingen van de gronden waarop de middelen gebruikt mogen worden en
c. de vaardigheden waarover bij het gebruik van de middelen beschikt moet worden.
4. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kan tevens worden bepaald dat het
gebruik van middelen afhankelijk kan worden gesteld van de toestemming daartoe van gedeputeerde
staten.
5. Het is verboden dieren te vangen of te doden met andere dan de in het eerste of tweede lid bedoelde
middelen of in strijd met de toestemming, bedoeld in het vierde lid of de regels die op grond van het
derde lid worden gesteld.
6. Voorzover het bij of krachtens het eerste tot en met het derde lid is toegestaan gebruik te maken van
het geweer, is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 54 en 55 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 73
Bij de bestrijding van schade en overlast bij of krachtens de artikelen 65 tot en met 70 dan wel
krachtens een ontheffing als bedoeld in artikel 75, dient onnodig lijden van dieren te worden
voorkomen.
Artikel 74
1. Het is verboden bij de uitoefening van bevoegdheden toegekend bij of krachtens de artikelen 65 tot
en met 70, dieren te vangen of te doden:
a. met een geweer of een jachtvogel in een veld dat niet voldoet aan de krachtens artikel 49 gestelde
eisen;
b. door middel van drijven, voorzover het edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen betreft;
c. op zondagen, de nieuwjaarsdag, de tweede paas- en pinksterdag, de beide kerstdagen en
hemelvaartsdag;
d. op begraafplaatsen.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, is het doden van wilde zwijnen toegestaan, voorzover
bepaald bij algemene maatregel van bestuur, door middel van een methode, waarbij één persoon wilde
zwijnen opzettelijk verontrust met het oogmerk bedoelde dieren binnen het schootsveld van één
geweerdrager te drijven opdat deze de dieren kan doden en voorzover hierbij geen hond wordt ingezet.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde
bevoegdheden aan andere beperkingen dan bepaald in het eerste lid, worden gebonden voorzover dit
noodzakelijk is ter uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van de Europese
Unie of andere volkenrechtelijke organisaties, of indien dit noodzakelijk is in verband met de
instandhouding van soorten of de veiligheid.
Artikel 74a
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 13 van 18
1. Het bevorderen van de stand van edelherten, damherten, reeën en wilde zwijnen door middel van
bijvoeren is verboden.
2. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, indien
sprake is van:
a. bijzondere weersomstandigheden of
b. een tijdelijk natuurlijk voedseltekort en het welzijn van de dieren in het geding is.
Afdeling 2. Overige vrijstellingen en ontheffingen
Artikel 75
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, voorzover niet bij of krachtens enig ander
artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, vrijstelling worden verleend van de bij of
krachtens de artikelen 8 tot en met 18 bepaalde verboden.
2. Indien een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid strekt tot uitvoering van internationale
verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke
organisaties, kan de vrijstelling bij ministeriële regeling worden verleend.
3. Onze Minister kan, voorzover niet overeenkomstig artikel 68 van deze wet door gedeputeerde staten
ontheffing is of kan worden verleend, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen
8 tot en met 18, 50, 51, 52, 53, 58, 59, tweede lid, 64, tweede lid, en 72, vijfde lid.
4. Onze Minister kan bij verlening van een ontheffing als bedoeld in het derde lid niet afwijken van het
bepaalde bij of krachtens artikel 72, vijfde lid, voor het toestaan van middelen die onnodig lijden van
dieren veroorzaken.
5. Vrijstellingen en ontheffingen worden tenzij uitvoering van internationale verplichtingen of
bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties
noodzaakt tot het verlenen van vrijstelling of ontheffing om andere redenen, slechts verleend indien
geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
6. Onverminderd het vierde lid, worden voor soorten genoemd in bijlage IV van de richtlijn nr.
92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding
van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206), voor soorten vogels als bedoeld in
artikel 4, eerste lid, onderdeel b, en voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen beschermde
inheemse dier- of plantensoorten vrijstelling of ontheffing slechts verleend wanneer er geen andere
bevredigende oplossing bestaat:
a. ten behoeve van onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie, alsmede voor de daartoe
benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten;
b. teneinde het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en
binnen bepaalde grenzen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal van bij die
maatregel aan te wijzen soorten te vangen, te plukken of in bezit te hebben of,
c. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
7. Vrijstellingen kunnen in ieder geval verschillend worden vastgesteld naar gelang de soorten of
categorieën van soorten en handelingen welke de vrijstelling betreffen. Voorts kan onderscheid worden
gemaakt naar wilde of gekweekte planten of producten van die planten, en naar wilde of gefokte dieren
dan wel eieren, nesten of producten van die dieren.
Artikel 75a
1. Indien daartoe door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is verzocht, geschiedt de behandeling
van de aanvraag om de in artikel 75, derde lid, bedoelde ontheffing, tezamen met de voorbereiding en
vaststelling van het tracébesluit, bedoeld in artikel 15 van de Tracéwet.
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 14 van 18
2. In de in het eerste lid bedoelde gevallen is op de voorbereiding van de beschikking afdeling 3.4 van
de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door
een ieder.
3. Ten aanzien van het beroep tegen een met toepassing van het eerste lid verleende ontheffing zijn de
artikelen 25a en 25b van de Tracéwet van toepassing.
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 15 van 18
Bijlage II Contactpersonen per provincie
Contactpersonen voor provinciale derogatiegegevens
Brabant
ir. Hans Hollander
senior beleidsmedewerker
coördinator cluster groene wetten
bureau Natuur en Landschap
directie Ecologie, provincie Noord-Brabant
073 - 680 8147
[email protected]
Drenthe
L.J.J.M. (Bert) Klijs
productgroep Landelijk Gebied
Provincie Drenthe
Postbus 122
9400 AC Assen
T 0592 365664
(fax 0592 365688)
Flevoland
Betrokken afdeling: Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting (ROV)
tel. 0320-265512
[email protected]
(Flevoland wil de betrokken ambtenaren niet bij naam opnemen na een aantal incidenten in het
verleden – het gaat over afschot - )
Friesland
Marten Wesselius
Tel. 058 – 2925925
[email protected]
Gelderland
INFO VOOR ONTHEFFINGEN OP BASIS fbp
3 Faunabeheereenheden
- Veluwe
- Rivierenland
- Oost Gelderland
1 Secretaris voor alle FBE's
Dhr. J. Boelm
Postbus 126
7400 AC DEVENTER
0570-662843
BUITEN FBP OM:
Provincie Gelderland
Procedurekamer REW/LG/VH
026-3599566 of op de site www.gelderland.nl (rubriek actueel/bekendmakingen)
Groningen
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 16 van 18
Irene van Dorp
Afdeling Landelijk Gebied en Water
Tel. 050 316 42 21
[email protected]
Limburg
Lei Heijkers
Paul Voskamp
ontheffingverlening
Beleidsmedewerker Soortenbescherming en -beheer
Provincie Limburg
Afdeling Groen
Postbus 5700
NL-6202 MA Maastricht
tel: +31-43-389 9944 (secretariaat afdeling Groen)
fax: +31-43-389 73 31
Noord-Holland
Hugo P. van der Brugge
Bureau WNLO, Team Vergunningen
Tel 023 - 514 3648
Vergunningen komen van Milieu Informatie Punt (MIP)
of
Nico Jonker
Tel 023 – 5143143
[email protected]
Overijssel
Roel Hoeve
Tel 038 4252525
[email protected]
Utrecht
Ron Beenen
Tel 030 2583411
[email protected]
Zeeland
Wilma Maljaars
Medewerker Natuur en Landschap
Provincie Zeeland, directie Ruimte Milieu en Water
Postbus 165
4330 AD Middelburg
Tel: 0118-631726
Fax: 0118-634756
E-mail: [email protected]
Zuid-Holland
Marlies de Koning
Bureau Natuur
070-4418307
[email protected]
317565971, d.d. 23 december 2006
Pagina 17 van 18
Download