Stap 1 Opstellen van het aandeelhoudersbesluit tot

advertisement
Stap 1 Opstellen van het aandeelhoudersbesluit tot splitsing van de vennootschap. Dit besluit wordt
echter pas genomen na ommekomst van de verzetstermijn, zie stap 6. Stap 2 Notaris opdracht geven
tot het opstellen van een conceptakte van splitsing. Stap 3 Op het bestuur van de vennootschap rust
een belangrijke taak. Het bestuur moet een voorstel tot splitsing opstellen, deze ondertekenen en ter
inzage leggen bij de Kamer van Koophandel. In overleg met accountant en advocaat verzamelt u de
volgende documentatie voor het voorstel van splitsing: a. ontwerp statuten verkrijgende en
splitsende vennootschappen b. beschrijving vermogensbestanddelen c. pro forma winst- en
verliesrekening of exploitatierekening van verkrijgende rechtspersonen d. de waarde van het deel
van het vermogen dat elke verkrijgende rechtspersoon verkrijgt e. rechten en vergoedingen van nietaandeelhouder jegens de splitsende vennootschap f. voordelen toegekend aan bestuurders en
andere betrokken bij splitsende vennootschap g. voornemen samenstelling besturen h. tijdstip met
ingang waarvan financiële gegevens betreffende elk deel van het overgaande vermogen worden
verantwoord in jaarrekening i. voorgenomen maatregelen in verband met verkrijgen van
aandeelhouderschap van de verkrijgende rechtspersoon j. voornemen omtrent werkzaamheden k.
goedkeuringsbesluit van splitsing l. jaarrekening die als basis dient voor splitsing of een tussentijdse
vermogensopstelling m. de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen met accountantsverklaring en
jaarverslagen Stap 4 Het bestuur stelt in samenspraak met de accountant en advocaat het voorstel
tot splitsing op waarin alle onderwerpen van stap 3 a-k staan vermeld alsmede een toelichting op dit
voorstel. In de toelichting gaat het bestuur in op de redenen voor de splitsing met een uiteenzetting
over de te verwachten gevolgen voor de werkzaamheden en een toelichting vanuit juridisch,
economisch en sociaal oogpunt. Het voorstel wordt ondertekend door het bestuur. Stap 5 Het
bestuur legt bij de Kamer van Koophandel neer: a. het voorstel van splitsing b. de laatste drie
vastgestelde jaarrekeningen met accountantsverklaring en jaarverslagen en, indien vereist, de
tussentijdse vermogensopstelling Het bestuur legt ten eigen kantore van de vennootschap neer: a.
het voorstel van splitsing b. de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen met accountantsverklaring en
jaarverslagen en indien vereist de tussentijdse vermogensopstelling c. de toelichting op de splitsing
d. eventueel schriftelijk advies van de ondernemingsraad of medezeggenschapsraad Partijen bij de
splitsing plaatsen een advertentie in een landelijk verspreid dagblad waarin staat vermeld: a. dat de
stukken zijn neergelegd b. vermelding van het adres van de betreffende Kamer van Koophandel én
het adres van de vennootschap waar de stukken zijn neergelegd. Stap 6 In acht nemen
verzetstermijn van één maand nadat de advertentie is geplaatst. In deze maand kunnen schuldeisers
bij de rechtbank een verzoekschrift indienen waarbij zij tegen het voorstel tot splitsing in verzet
komen. Na ommekomst van één maand, een akte van non-verzet bij de rechtbank vragen. Op deze
manier weet u zeker dat geen van de schuldeisers in verzet is gekomen. Stap 7 Splitsing effectueren:
de aandeelhouders nemen het besluit tot splitsing. De notaris passeert de akte van splitsing. Dit dient
binnen zes maanden na plaatsing van de advertentie te gebeuren. Binnen acht dagen na het
passeren van de akte van splitsing schrijven de verkrijgende en de gesplitste rechtspersoon de
splitsing in bij de Kamer van Koophandel. Uit bovenstaand stappenplan blijkt dat u naast de
verzetstermijn rekening dient te houden met de tijd die uw accountant, uw advocaat en uw notaris
nodig heeft de nodige stukken voor u op te stellen.
Author: mr Alexander van Slooten
Email: mailto:[email protected]
November 1998
Hoofdstuk 1
Juridische splitsing
1.1 De totstandkoming van de splitsingsregeling
1.2 Vormen van splitsing 8
1.2.1 Zuivere splitsing 8
1.2.2 Zuivere splitsing ex. Art. 2:334cc BW
1.2.3 Afsplitsing 9
1.2.4 De >uitzak-variant=
1.2.5 Driehoekssplitsing
1.2.6 Een mengvorm
1.2.7 Het begrip >vermogen=
1.2.8 Verkrijging onder algemene titel
1.2.9 Partijen bij splitsing
1.2.10 Andere mogelijkheden
1.3 De formele vereisten voor splitsing
1.3.1 Het splitsingsvoorstel
1.3.2 De toelichting bij het splitsingsvoorstel
1.3.3 Tussentijdse vermogensopstelling
1.3.4 Terinzagelegging van stukken
1.3.5 Accountantsverklaringen
1.3.6 Het besluit tot splitsing
1.3.7 De akte van splitsing
Hoofdstuk 2
De positie van schuldeisers
2.1 Beschrijving van vermogensbestanddelen
2.2 Publikatie van het splitsingsvoorstel
2.3 Verzet 18
2.3.1 Verdelingsregels
2.3.2 Aanvullende zekerheid
2.4 Wijziging of ontbinding van overeenkomsten
2.5 Aansprakelijkheid
2.6 Kapitaalbescherming
2.7 Splitsing bij surséance van betaling of faillissement
2.8 Vernietiging van de splitsing
2.9 Actio Pauliana
Hoofdstuk 3
De positie van houders van zekerheden
3.1 Hypotheek
3.2 Pand
3.3 Borgtocht
3.4 Hoofdelijkheid
Hoofdstuk 4
De positie van werknemers
4.1 Werknemers
4.2 Ondernemingsraden
Hoofdstuk 5
5.1 Schuldeisers
5.2 Houders van zekerheden
5.3 Werknemers
5.4 Slotopmerking
Lijst van geraadpleegde literatuur
Hoofdstuk 1
Juridische Splitsing
1.1 De totstandkoming van de wettelijke regeling
Splitsing was onder het oude recht wel mogelijk maar vergde vele
ingewikkelde rechtshandelingen. Zo was de rechtspersoon verplicht de
wettelijke leveringsvoorschriften na te leven bij de inbreng van het
vermogen in de verkrijgende rechtspersonen. Levering van
registergoederen moest gebeuren door middel van een notariële akte en
inschrijving hiervan in de openbare registers. De overgang van schulden
werkte pas als de betreffende schuldeiser ervoor toestemming had
gegeven. Rechtsverhoudingen uit overeenkomst konden overgaan met
een akte en, in beginsel, toestemming van de wederpartij. Voor grote
ondernemingen was het overzien en uitvoeren van al deze verplichte
handelingen praktisch onmogelijk. Een wetswijziging moest splitsing
aanzienlijk vereenvoudigen. Een nieuwe rechtsfiguur moest het mogelijk
maken in één rechtshandeling splitsing tot stand te brengen.
Op 26 april 1996 werd het >wetsvoorstel tot wijziging van het BW en
enige andere wetten in verband met de regeling van de splitsing van
rechtspersonen= ingediend. Op dat moment was Nederland, binnen de
Europese Unie, toen nog bestaande uit 12 lidstaten, het enige land dat
geen regeling inzake de splitsing van rechtspersonen kende.
Harmonisering van wetgeving was hard nodig. De extra flexibiliteit die
een eenvoudige wijze van splitsing geeft, kon de regering de
Nederlandse ondernemer niet onthouden.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel moest de wetgever rekening
houden met de Zesde EG Richtlijn inzake vennootschapsrecht, die reeds
in 1982 totstand was gekomen. Deze richtlijn legde de lidstaten niet de
plicht op te voorzien in een regeling, maar indien landen wel tot het
opstellen daarvan overgingen, moesten zij de regels van de richtlijn
volgen.
Het ingediende wetsvoorstel ging in een aantal opzichten verder dan de
richtlijn. Zo onderscheidde de richtlijn twee vormen van splitsing: die
waarbij het vermogen van de splitsende rechtspersoon overgaat op
bestaande rechtspersonen en die waarbij het vermogen overgaat op
nieuwe, bij de splitsing op te richten, rechtspersonen. Het wetsvoorstel
besteedde ook aandacht aan een vorm waarbij slechts een deel van het
vermogen van de splitsende rechtspersoon overgaat. De zgn. afsplitsing.
De richtlijn sprak alleen over de naamloze vennootschap. Het
wetsvoorstel, daarentegen, strekte zich ook uit tot BV=s, verenigingen,
coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen en stichtingen. Dit in
navolging van de eerder totstandgekomen fusieregeling.
Op 2 oktober 1997 is het wetsvoorstel zonder plenaire behandeling door
de Tweede Kamer aangenomen en ruim twee maanden later door de
Eerste Kamer. In eerste instantie was het de bedoeling de regeling van
de fiscale aspecten bij het civiele wetsvoorstel op te nemen. Later is toch
gekozen voor een apart wetsvoorstel. Dit heeft er toe geleid dat
momenteel de fiscale regeling nog niet is ingevoerd. Het civiele gedeelte
is sinds 1 februari 1998 wet.
1.2 Vormen van splitsing
De wet geeft duidelijk aan dat binnen de rechtsfiguur juridische splitsing
twee vormen zijn te onderscheiden: de zuivere splitsing en de
afsplitsing. Beiden hebben hun eigen kenmerken en vereisten, die ik
hieronder kort uiteen zet.
1.2.1 Zuivere splitsing
Bij zuivere splitsing gaat het gehele vermogen van de splitsende
rechtspersoon onder algemene titel over. Er moeten ten minste twee
verkrijgende rechtspersonen zijn, omdat er anders slechts sprake is van
substitutie. De verkrijgende rechtspersonen kunnen reeds bestaande
rechtspersonen zijn, maar mogen ook bij de splitsing zijn opgericht. De
splitsende rechtspersoon houdt, na overgang van het vermogen, op te
bestaan. Volgens de Raad van State is dit laatste het belangrijkste
onderscheidend criterium tussen zuivere splitsing en afsplitsing.
Ter verduidelijking van zuivere splitsing een voorbeeld. >Groot BV= wil
zich splitsen in >Klein 1 BV= en >Klein 2 BV=. De aandeelhouders van
>Groot BV=, A en B, hebben resp. 70% en 30% aandelen=. Na de
splitsing houdt >Groot BV= op te bestaan en bezit aandeelhouder A 70%
van de aandelen in >Klein 1 BV= en >Klein 2 BV= en B 30%.
1.2.2 Zuivere splitsing ex art. 2:334cc BW
Aandeelhouders verwerven in de regel bij zuivere splitsing aandelen in
de verkrijgende rechtspersonen. Er bestaat echter een uitzondering. Art.
2:334cc BW maakt het mogelijk zowel bedrijf als aandeelhouders te
splitsen. Toegepast op het hierboven aangereikte voorbeeld houdt dit in
dat aandeelhouder A alle aandelen in >Klein 1 BV= verwerft en B de
enige aandeelhouder is van >Klein 2 BV=. Deze constructie is vooral
bruikbaar wanneer de aandeelhouders door omstandigheden met elkaar
in onmin leven. De minister heeft in een later stadium de tekst van het
wetsvoorstel gewijzigd en duidelijk laten opnemen dat deze constructie
alleen mogelijk is in geval van zuivere splitsing. De wet geeft nl. geen
antwoord op de vraag hoe de aandeelhouder die aandelen in de
verkrijgende vennootschap verwerft zijn aandelen in de afsplitsende
vennootschap verliest als deze blijft voortbestaan.
De algemene vergadering van aandeelhouders van de splitsende
vennootschap moet ex. art. 2:334cc BW een besluit tot splitsing nemen
met een meerderheid van drie vierden van het aantal uitgebrachte
stemmen in een vergadering waarin 95% van het geplaatste kapitaal
aanwezig is. Deze eis is gesteld om te voorkomen dat de
meerderheidsaandeelhouders de minderheidsaandeelhouders afschepen
met aandelen in een vennootschap die veel minder waard zijn.
Er ontstaat een probleem bij deze variant als de waarde van de activa en
passiva die aan een bij de splitsing opgerichte rechtspersoon zijn
overgeheveld de waarde van het aandeel in de splitsende rechtspersoon
overtreft. Aandeelhouder A, houder van 70% van de aandelen in >Groot
BV=, zou bijv. alle aandelen in >Klein 1 BV= verwerven, terwijl deze BV
80% van het vermogen van het splitsende >Groot BV= verwerft. In een
dergelijke situatie is aan te nemen dat >Klein 2 BV= een vordering op
>Klein 1 BV= heeft ter grootte van het verschil.
Zuivere splitsing is, met toepassing van art. 2:334cc BW, ook te
gebruiken om een joint-venture te beëindigen. Daar de hoofdregel luidt
dat er twee of meer verkrijgende vennootschappen dienen te zijn is het
echter niet mogelijk door zuivere splitsing twee dochters te laten opgaan
in de moeder.
1.2.3 Afsplitsing
Bij afsplitsing gaat een deel van het vermogen over. In tegenstelling tot
zuivere splitsing mag er sprake zijn van één verkrijgende rechtspersoon.
De splitsende rechtspersoon blijft na de splitsing voortbestaan. De
aandeelhouders krijgen aandelen in de verkrijgende rechtspersoon.
In de meest eenvoudige vorm zal dit als volgt gaan: >Groot BV=,
wederom met A en B als aandeelhouders, wil zich splitsen. Bij afsplitsing
blijft >Groot BV= bestaan, maar draagt een deel van haar vermogen over
aan bijv. >Klein BV=, die bij de splitsing is opgericht. De aandeelhouders
zijn voor hetzelfde percentage aandeelhouder in de verkrijgende
rechtspersoon.
1.2.4 De >uitzak-variant=
Bij deze variant krijgt niet de aandeelhoude,r maar de splitsende
rechtspersoon zèlf aandelen in de verkrijgende rechtspersonen. De wet
maakt hier een uitzondering op de grondregel dat indien het gehele
vermogen overgaat, de rechtspersoon ophoudt te bestaan. Er zijn
wettelijk wel extra eisen gesteld. De verkrijgende rechtspersoon mag
alleen de rechtsvorm van de BV of NV hebben en dient bij de splitsing te
zijn opgericht. Deze variant zal in de praktijk veel toepassing vinden. Het
is een gemakkelijke manier om een divisie in een aparte dochter onder te
brengen. Hetzelfde resultaat is te bereiken door het oprichten van een
dochter en vervolgens de aandelen in natura vol te storten. Splitsing is
echter vele malen eenvoudiger daar het vermogen onder algemene titel
kan overgaan.
1.2.5 Driehoekssplitsing
Ook driehoeksplitsing is wettelijk mogelijk gemaakt. De aandeelhouders
verkrijgen bij deze constructie geen aandelen in de verkrijgende
rechtspersoon, maar in een 100%-groepsmaatschappij hiervan. Dit is
zowel mogelijk bij zuivere splitsing als bij afsplitsing.
Voor een goed begrip een voorbeeld: >Groot BV= wil zich wederom
splitsen. De verkrijgende rechtspersoon >Klein 1 BV= is een dochter van
>Lang NV=. De aandeelhouders krijgen bij driehoekssplitsing geen
aandelen in >Klein 1 BV= uitgereikt, maar in >Lang NV=.
1.2.6 Een mengvorm
Er bestaat tevens een mengvorm van zuivere splitsing en afsplitsing. De
aandeelhouders blijven aandeelhouder van de splitsende rechtspersoon
die een deel van haar vermogen overdraagt aan een nieuw op de richten
rechtspersoon waarvan zij, de splitsende rechtspersoon, alle aandelen
verwerft. Daarnaast verkrijgen zij aandelen in de rechtspersoon die de
overige vermogensbestanddelen verwerft, maar niet haar aandelen aan
de splitsende rechtspersoon overdraagt.
Op deze manier is het dus mogelijk dat A en B aandeelhouder blijven van
de >Groot BV= die alle aandelen in >Klein 1 BV= heeft verworven. Zij
krijgen tevens aandelen in >Klein 2 BV=. >Klein 2 BV= heeft in dit geval,
behoudens het feit dat zij dezelfde aandeelhouders hebben, geen band
meer met >Groot BV=.
1.2.7 Het begrip >vermogen=
Onder het begrip vermogen is blijkens de MvT het samenstel van activa
en passiva te verstaan. De passiva omvatten ook de schulden en de
rechtsverhoudingen, zoals bijvoorbeeld de rechten en plichten die uit
een overeenkomst voortvloeien.
1.2.8 Verkrijging onder algemene titel
Onder verkrijging onder algemene titel is te verstaan dat de verkrijgende
rechtspersoon juridisch de persoon van zijn rechtsvoorganger voortzet.
Zowel activa als passiva gaan ongewijzigd op hem over.
1.2.9 Partijen bij splitsing
Allen de rechtspersonen uit Boek 2 BW kunnen partij zijn bij splitsing.
Publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen van de splitsingsregeling
geen gebruik maken. De behoefte om zich met één eenvoudige
rechtshandeling te reorganiseren zal zich bij deze rechtspersonen dus
blijven voordoen. In het buitenland is hier vaak wel in voorzien.
Met name bij privatisering is splitsing handig. Na afsplitsing kan een deel
van een overheidsdienst, zelfstandig als BV of NV verder gaan. Hieraan
kleven wel gevaren, maar deze zijn te ondervangen door het opnemen
van een regel die splitsing alleen mogelijk maakt als deze te verenigen is
met hetgeen bij of krachtens de wet ten aanzien van de publiekrechtelijke
rechtspersoon is bepaald.
1.2.10 Andere mogelijkheden
Hierboven zijn alleen de meest eenvoudige constructies besproken.
Begrip hiervan is nodig om een beter inzicht in de positie van derden te
kunnen krijgen. De praktijk zit echter veel ingewikkelder in elkaar. Er zijn
manieren denkbaar waarbij in verschillende stappen een, op het eerste
gezicht, niet voor mogelijk gehouden constructie is te realiseren. Zo is
het in eerste instantie niet mogelijk voor twee splitsende
vennootschappen een joint-venture aan te gaan. Aan de eis dat de
splitsende rechtspersoon bij de splitsing alle aandelen verkrijgt is dan nl.
niet voldaan. Wel kunnen ze allebei een vennootschap oprichten en
hiervan alle aandelen verkrijgen en vervolgens deze twee afgesplitste
bedrijven laten fuseren.
1.3 De formele vereisten
1.3.1 Het splitsingsvoorstel
Aan splitsing moet een zgn. splitsingsvoorstel ten grondslag liggen. De
plicht om dit voorstel op te stellen rust op de besturen van de betrokken
partijen. Het dient melding te maken van de rechtsvorm, de naam en de
zetel van de rechtspersonen. Ook moet het voorstel de statuten van de
partijen, met inbegrip van eventuele wijzigingen daarin, bevatten. Indien
partijen een verkrijgende rechtspersoon zullen oprichten dient het
splitsingsvoorstel de conceptakte van oprichting te bevatten.
Het voorstel moet een antwoord geven op de vraag of het gehele
vermogen dan wel een deel hiervan overgaat. Er moet duidelijk blijken
welke vermogensbestanddelen van de splitsende rechtspersoon zullen
overgaan, welke zij eventueel behoudt en wat de waarde hiervan is.
Bestanddelen waarvan onbekend is aan welke verkrijgende
rechtspersoon zij toekomen, komen beide gelijkelijk toe als het gehele
vermogen van de splitsende rechtspersoon is overgegaan. Is dit niet het
geval dan blijven zij bij de splitsende rechtspersoon.
Hoe gedetailleerd partijen de vermogensbestanddelen moeten
beschrijven hangt af van de omstandigheden van het geval. In ieder
geval zal voor derden duidelijk moeten zijn om welke bestanddelen het
gaat. Algemene beschrijvingen als Aalle vorderingen op
handelsdebiteuren@ mogen in het voorstel voorkomen. Het is dan
duidelijk wat overgaat. Beschrijving van alle relaties is vaak onbegonnen
werk. Ten aanzien van het deel van het vermogen dat elke rechtspersoon
verkrijgt moet het bestuur aangeven met ingang van welk tijdstip de
rechtspersoon de desbetreffende financiële gegevens in zijn jaarstukken
zal verantwoorden. Met name voor schuldeisers zijn deze regels van
belang. Zij kunnen zo inzicht krijgen in de vermogenssamenstelling van
de nieuwe wederpartij. Partijen zullen ook aan de werknemers
duidelijkheid moeten verschaffen. Indien er voornemens zijn een deel
van de werkzaamheden te beëindigen dan zal dit uit het voorstel moeten
blijken.
De bestuurders van alle partijen dienen het voorstel te ondertekenen. Zo
ook de raden van commissarissen, nadat zij het hebben goedgekeurd.
Als er een handtekening van een bestuurder of commissaris ontbreekt
moet het voorstel daarvan melding maken onder opgave van reden. Het
splitsingsvoorstel moet vermelden hoe de samenstelling van het bestuur
en de raad van commissarissen zal zijn. Als zij speciale voordelen
krijgen toegekend, zoals een salarisgarantie, dan moet dit worden
aangegeven.
1.3.2 De toelichting bij het splitsingsvoorstel
Het bestuur van elke partij is verplicht een toelichting te maken bij het
splitsingsvoorstel waarin zij aangeven wat de redenen en de gevolgen
van de splitsing zijn, alles vanuit een juridisch, economisch en sociaal
standpunt. Als niet alle aandeelhouders van de splitsende vennootschap
aandelen krijgen in de verkrijgende vennootschappen, moet de
toelichting tevens omschrijven op basis van welke criteria de verdeling
tussen de aandeelhouders is vastgesteld.
1.3.3 Tussentijdse vermogensopstelling
Indien het laatste boekjaar van een partij bij de splitsing, op het tijdstip
van neerlegging van het voorstel, meer dan zes maanden geleden is
verstreken, dient het bestuur een tussentijdse vermogensopstelling te
maken. De waarderingsmethode moet in principe dezelfde zijn als die in
de laatst vastgestelde jaarrekening.
1.3.4 Terinzagelegging van stukken
De Zesde EG Richtlijn schrijft alléén voor het voorstel openbaar te
maken. De wetgever heeft met het oog op de bescherming van de
schuldeisers er echter voor gekozen deze openbaarmakingsplicht ook
voor enkele andere stukken te laten gelden. Zo dienen de besturen
tevens de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen ten kantore van het
handelsregister te deponeren, voor zover ze op grond van
jaarrekeningvoorschriften ter inzage moeten liggen. Verstappen en Ten
Berg pleiten ervoor om ook rechtspersonen waarop de
jaarrekeningvoorschriften niet van toepassing zijn aan deze plicht te
onderwerpen. Dat de stukken zijn neergelegd moeten de besturen
melden in een landelijk verspreid dagblad. Opgave van het adres van het
openbare register is verplicht.
1.3.5 Accountantsverklaringen
De bij de splitsing betrokken vennootschappen moeten allen een
accountant aanwijzen. Zijn taak is het beoordelen of de ruilverhouding
van de aandelen die het splitsingsvoorstel voorstelt redelijk is. Voorts
heeft hij nog enkele andere taken, die echter voor een beter begrip van
de positie van derden niet van belang zijn.
1.3.6 Het besluit tot splitsing
De algemene vergadering van aandeelhouders neemt het besluit tot
splitsing overeenkomstig de wijze waarop zij een besluit tot wijziging van
de statuten dient te nemen. Dit is uiteraard anders als de statuten een
specifieke regeling voor het nemen van een besluit tot splitsing bevatten.
Is wijziging van de statuten uitgesloten dan is het alleen mogelijk het
besluit te nemen indien alle stemgerechtigde aandeelhouders het
hiermee eens zijn. Nooit mag het besluit afwijken van het voorstel. Het
besluit tot splitsing kan de algemene vergadering eerst nemen een
maand na de dag van aankondiging van de neerlegging van het voorstel.
1.3.7 De akte van splitsing
De splitsing komt tot stand door het verleiden van een notariële akte. Dit
moet binnen zes maanden nadat het splitsingsvoorstel openbaar
gemaakt is gebeuren. De beschrijving van hoe de
vermogensbestandelen zullen overgaan moet aan de akte zijn gehecht.
Na het verleiden draagt elke verkrijgende rechtspersoon zorg voor
inschrijving in de openbare registers. Vaak zullen de besturen de
splitsing ook in andere registers moeten inschrijven. Zijn er bijv.
registergoederen overgegaan dan dient het register Hypotheken van het
kadaster er melding van te maken.
Hoofdstuk 2
De positie van schuldeisers
Vroeger was splitsing zonder medewerking van de schuldeisers
praktisch niet haalbaar. Om de praktijk te dienen is met de
splitsingsregeling een rechtsfiguur geschapen waarmee met één
rechtshandeling splitsing tot stand is te brengen. De wetgever
onderkende dat, hoe nuttig een dergelijke regeling voor ondernemers
ook mag zijn, zij de positie van schuldeisers in gevaar kan brengen. De
schuldeisers krijgen nl. een nieuwe schuldenaar die slechts een deel van
het oorspronkelijke vermogen van de splitsende rechtspersoon bezit. De
kosten van splitsing en een eventueel eerder doorgevoerde fusie kunnen
de positie van schuldeisers verzwakken. KNP BT kan hier als voorbeeld
dienen. De totale kosten van de fusie in 1992 en de splitsing in 1998
bedragen maar liefst 1,19 miljard gulden. Ook is het denkbaar dat de
verkrijgende rechtspersoon niet tot nakoming in staat is omdat de
middelen of mensen die daarvoor nodig zijn, niet op haar zijn
overgegaan. Een andere beperking in de verhaalsmogelijkheden kan
voortvloeien uit het feit dat de nieuwe wederpartij moeilijker traceerbaar
is. Dergelijke problemen doen zich ook voor indien de rechtsverhouding
bij de splitsende rechtspersoon blijft rusten. Om de positie van de
schuldeisers te versterken heeft de wetgever een aantal waarborgen
geschapen.
2.1 Beschrijving van vermogensbestanddelen
Zoals gezegd moet het splitsingsvoorstel vermelden of het gehele
vermogen van de splitsende rechtspersoon of slechts een gedeelte
daarvan zal overgaan. Ook zal het nauwkeurig moeten beschrijven welke
vermogensbestanddelen op elk van de verkrijgende rechtspersonen over
gaan, dan wel bij de splitsende rechtspersoon blijven. Hieruit moet de
schuldeiser in ieder geval kunnen afleiden wie zijn nieuwe wederpartij zal
zijn.
Wat nu als het splitsingsvoorstel een schuld niet noemt of niet valt af te
leiden wie de nieuwe schuldenaar is? De wet bepaalt dat, indien het
gehele vermogen van splitsende rechtspersoon is overgegaan, een niet
in de akte van splitsing genoemd vermogensbestanddeel, overgaat op de
verkrijgende rechtspersonen naar evenredigheid van de waarde van het
deel van het vermogen van de splitsende rechtspersoon dat zij hebben
verkregen. Deze regel kan voor de schuldeiser echter tot gevolg hebben
dat hij meerdere partijen moet aanspreken. De wetgever achtte dit
onwenselijk. Hij heeft daarom bepaald dat voor schulden de verkrijgende
rechtspersonen hoofdelijk aansprakelijk zijn. De aangesproken
rechtspersoon kan vervolgens regres nemen op de andere verkrijgende
rechtspersoon. De draagplicht is evenredig aan het deel van het
vermogen dat elke verkrijgende rechtspersoon bij de splitsing heeft
verkregen. Gaat niet het gehele vermogen over dan zal een schuldeiser
de gesplitste rechtspersoon moeten aanspreken. Met deze regel heeft de
wetgever willen voorkomen dat een onvoorziene toedeling van een
schuld aan een verkrijgende rechtspersoon de ruilverhouding van de
aandelen onjuist maakt. Is de gesplitste rechtspersoon blijven bestaan,
maar is wel het gehele vermogen overgegaan, dan kan de schuldenaar
hem toch aanspreken ter voldoening van de schuld. Daar de splitsende
rechtspersoon, behalve aandelen in de verkrijgende rechtspersonen,
niets heeft verkregen, is niet draagplichtig. Hij kan volledig regres nemen
op de verkrijgende rechtspersonen.
Het staat de besturen van de betrokken rechtspersonen vrij om onderling
de draagplicht ten aanzien van nog onbekende schulden vast te stellen.
Naar de schuldeiser toe blijven echter de regels van art. 2:334s BW
gelden. Dit blijkt uit de opmerkingen inzake de instelling van een
aansprakelijkheidsplafond. De Zesde Richtlijn biedt de mogelijkheid om
de aansprakelijkheid te beperken tot een bepaald plafond. Dit kan tot
gevolg hebben dat een schuldeiser met een vordering boven dat plafond
zich tot verschillende rechtspersonen moet wenden. De MvT maakt
duidelijk dat het risico bij de partijen moet liggen en er daarom voor
gekozen is een dergelijke bepaling niet op te nemen. Dergelijke plafonds
mogen niet in het voorstel staan. Wat wel mogelijk blijft is een plafond op
te nemen met betrekking tot de onderlinge draagplicht. Nadat een partij
is aangesproken ter voldoening van het geheel kan deze regres nemen
op dat deel van de schuld dat uitkomt boven het in het splitsingsvoorstel
afgesproken plafond. De conclusie is dat het artikel omtrent onduidelijke
of onbekende schulden zeer ingewikkeld is vormgegeven. De regel van
hoofdelijke aansprakelijkheid is van dwingend recht, terwijl partijen de
omvang van de draagplicht in het splitsingsvoorstel mogen vaststellen.
Voor de duidelijkheid is het wellicht beter het artikel te splitsen in twee
afzonderlijke bepalingen. Eén voor activa en één voor passiva.
2.2 Publikatie van het splitsingsvoorstel
Bij de formele vereisten is het splitsingsvoorstel besproken. Dit stuk
dienen de partijen samen met de toelichting, de laatste drie vastgestelde
jaarrekeningen, de accountantsverklaringen en de jaarverslagen te
deponeren bij het Handelsregister. Dat de partijen deze stukken bij het
Handelsregister hebben neergelegd en dat deze voor een ieder ter inzage
liggen, moeten zij publiceren in een landelijk verspreid dagblad. Door
middel van het adres moet duidelijk worden gemaakt welk
Handelsregister het betreft. Zo kunnen schuldeisers gemakkelijk kennis
nemen van het voornemen tot juridische splitsing en zich na inzage een
beeld vormen van het vermogen waarover de nieuwe wederpartij zal
gaan beschikken. Althans, volgens de wetgever. Het is de vraag of de
gekozen regeling wel voldoende zeker stelt dat de schuldeiser van de
voorgenomen splitsing kennis neemt. Het lijkt nl. een illusie te denken
dat de schuldeisers alle landelijk verspreide dagbladen lezen. Eén
abonnement is niet voldoende. Het dagblad mag willekeurig worden
gekozen, mits het maar landelijk is verspreid. Een schuldeiser zal zich
dus dagelijks door het hele aanbod moeten worstelen wil hij geen
aankondiging missen. Ik vraag me af of dit van een nederlandse
schuldeiser is te verlangen, laat staan een buitenlandse. Waarom is de
bepaling zo in de wet opgenomen? Zijn er geen betere waarborg
biedende alternatieven? Maatman draagt er twee aan. De wetgever kan
de splitsende rechtspersoon verplichten om de belanghebbenden
schriftelijk op de hoogte te stellen van het voornemen tot splitsing. Een
andere oplossing kan zijn, het wettelijk vastleggen van de plaats van
publikatie. Maatman geeft als voorbeeld een aparte kolom in de
Staatscourant.
De eerste oplossing heeft het bezwaar dat het voor een onderneming een
behoorlijke administratie oplevert. De vraag is of dat van grote
ondernemingen wel is te vergen. Dit probleem is te ondervangen door de
splitsende vennootschap alleen te verplichten bepaalde schuldeisers te
verwittigen. Bijv. alleen degene die een vordering hebben groter dan een
x aantal procenten van de totale schuld. Dit leidt echter wel tot een
onwensbare willekeur. Zou het percentage bijv. 5% zijn, dan zou een
schuldeiser die een vordering heeft van 10 miljoen op een bedrijf met
een totale schuld van 1 miljard buiten het criterium vallen. Deze aanpak
houdt geen rekening met de omvang van het bedrijfskapitaal van de
schuldeiser, voor wie 10 miljoen wel eens een kwart van het totale
vermogen kan vormen. Een andere mogelijkheid is de plicht alleen te
laten gelden ten aanzien van de schuldeiser wiens vordering door pand,
hypotheek of borgtocht is gedekt. Ook dit criterium heeft iets
willekeurigs. Mijns inziens kan de wetgever, gezien de huidige graad van
automatisering van de administratie, best verlangen dat de splitsende
vennootschap zijn schuldeisers persoonlijk op de hoogte stelt. Als een
onderneming met een druk op de knop een overzicht kan krijgen van de
schuldpositie, dan moet het mogelijk zijn op eenvoudige wijze een
mailing te produceren. Toch kan ook ik mij voorstellen dat er enkele
bedrijven zijn waarvoor de kosten hiervan onevenredig hoog uitvallen,
doch de huidige en toekomstige technologische ontwikkelingen kunnen
ook deze kosten wegnemen. Ik denk dan met name aan internet en
electronic mail.
Schutte-Veenstra draagt nog een andere oplossing aan. Zij acht het in de
toekomst wellicht mogelijk dat bedrijven een rechtstreekse verbinding
hebben met het handelsregister en zo kunnen opvragen welke bedrijven
een besluit hebben genomen waaraan het verzetrecht is gekoppeld.
Terecht merkt zij echter vervolgens op dat dit systeem niet voor ieder
bedrijf zal zijn weggelegd. Ik vraag mij dan wel af wat een dergelijk
systeem nog kan bijdragen. Het gaat nl. om de kleine en/of buitenlandse
schuldeisers.
Bij de tweede door Maatman aangedragen oplossing ziet hij mijns
inziens over het hoofd dat de Kamer van Koophandel op grond van art.
30a lid 1 Handelsregisterwet al verplicht is van de nederlegging
mededeling te doen in de Staatscourant. Deze regel geldt wel alleen als
het gaat om NV=s en BV=s. Waarschijnlijk bepleit hij enkel een specifieke
wettelijke bepaling zoals in het Belgische recht bestaat. Daar is het
bestuur verplicht van de splitsing melding te maken in de Bijlage tot het
Belgisch Staatsblad. Ik trek in twijfel of er van schuldeisers, met name de
buitenlandse, valt te verwachten dat zij zich op de hoogte te stellen van
de inhoud van de Staatscourant.
Wil een schuldeiser zekerheid dat zijn debiteur hem op de hoogte stelt
van een voornemen tot juridische splitsing, dan moet hij dat contractueel
bedingen. Het lijkt mij echter dat in de praktijk enkel professionele
schuldeisers, zoals banken, genoeg kennis van zaken hebben om al bij
het sluiten van de overeenkomst rekening te houden met een eventuele
splitsing.
De redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat een splitsende
rechtspersoon een schuldeiser persoonlijk op de hoogte stelt, met name
indien er sprake is van één grote schuldeiser. Ook de keuze voor een
landelijk verspreid dagblad dat slechts binnen een selecte groep aftrek
vindt zal snel in strijd komen met de redelijkheid en billijkheid.
Als de wetgever in de toekomst kiest voor een andere informatieplicht
moet hij op het niet nakomen hiervan een sanctie stellen. Vernietiging
van het splitsingsbesluit lijkt mij te zwaar. Daarbij is het vaak moeilijk
terug te draaien. Andere mogelijke sancties zijn het alsnog zekerheid
laten stellen of het hoofdelijk aansprakelijk stellen van de nalatige
bestuurders voor de schade die de crediteur heeft geleden. De eerste
sanctie levert in geval van een later faillissement echter problemen op.
2.3 Verzet
Eenmaal op de hoogte van het voornemen tot splitsing kan iedere
wederpartij van een bij de splitsing betrokken rechtspersoon bij de
rechter door middel van een verzoekschrift verzet aantekenen tegen de
splitsing. Dit is alleen mogelijk indien de rechtsverhouding waarbij de
wederpartij betrokken is, niet in zijn geheel overgaat naar één van de bij
de splitsing betrokken partijen of indien een schuldeiser van de bij de
splitsing betrokken partijen geen zekerheid of andere waarborg krijgt, er
van uitgaande dat hij deze terecht verlangt.
De rechter kan voordat hij beslist de gelegenheid geven het gebrek te
herstellen. Nadat verzet is aangetekend is, zolang niet is beslist, het
verleiden van de akte van splitsing niet geoorloofd. Gebeurt dit wel dan
kan de rechter achteraf nog reparaties verrichten.
2.3.1 Verdelingsregels
Het uitgangspunt van de wetgever is dat partijen een rechtsverhouding
niet mogen splitsen. De wet maakt een uitzondering op de hoofdregel
indien een rechtsverhouding verbonden is met verschillende
vermogensbestanddelen, die bij de splitsing aan verschillende
rechtspersonen zijn toebedeeld. De verkrijgende rechtspersonen zullen
uiteindelijk partij bij de rechtsverhouding zijn naar evenredigheid van het
verband dat de rechtsverhouding heeft met de vermogensbestandelen
die elke rechtspersoon verkrijgt. Deze ingewikkeld ogende bepaling laat
zich in de praktijk gemakkelijk toepassen. Het klassieke voorbeeld is de
overeenkomst tot onderhoud van twee gebouwen. Bij de splitsing is het
ene gebouw aan de verkrijgende rechtspersoon toebedeeld, het andere
gebouw blijft bij de splitsende rechtspersoon. Hier kunnen de partijen
eenvoudig de overeenkomst splitsen. Zo ontstaan twee overeenkomsten
voor het onderhoud van één gebouw.
Als het splitsingsvoorstel in strijd is met de verdelingsregels is dat
gebrek enkel te herstellen door wijziging van het voorstel. De wet biedt
de rechter de mogelijkheid om, alvorens het hierboven genoemde verzet
toe te wijzen, de splitsende rechtspersoon in de gelegenheid te stellen
het splitsingvoorstel in overeenstemming te brengen met de wettelijke
regels. Niet is vereist dat de verzoeker in zijn verzoekschrift aangeeft
welke wijziging van het splitsingsvoorstel hij wenst. De MvT maakt
duidelijk dat de wetgever heeft ingezien dat de wederpartij hier vaak niet
toe in staat is. Meestal zijn verschillende wijzigingen mogelijk.
Wel moet de verzoeker voldoende duidelijk maken waarom hij meent dat
de verdelingsregels ten aanzien van hem zijn geschonden. Is in strijd
met de regels tijdens een tijdig ingesteld verzet de akte van splitsing
toch verleden, dan kan de rechter achteraf bepalen dat een
rechtsverhouding die in strijd met de regels is gesplitst, alsnog toekomt
aan de rechtspersoon die hem eigenlijk had behoren te krijgen. Een
andere mogelijkheid is het hoofdelijk aansprakelijk stellen van twee of
meer rechtspersonen voor de nakoming van de uit de overeenkomst
voortvloeiende verbintenissen.
2.3.2 Aanvullende zekerheid
Indien een schuldeiser denkt dat hij, na splitsing, onvoldoende zekerheid
overhoudt voor de voldoening van zijn vordering, kan hij aanvullende
zekerheid of een andere waarborg ter voldoening van die vordering
verlangen. Hij kan hiervoor elke partij bij de splitsing aanspreken. Als
geen der partijen aan het verzoek voldoet, kan de schuldeiser in verzet
komen. Het is aan de rechter om te beoordelen of het verzet gegrond is.
Hij zal zich voornamelijk baseren op de, in het voorstel tot splitsing
opgenomen, beschrijving en de waardering van de
vermogensbestanddelen. Heeft de schuldeiser voldoende waarborgen of
biedt de vermogenstoestand van de rechtspersoon die na splitsing zijn
schuldenaar zal zijn, niet minder waarborgen dan voorheen het geval
was, dan is het verzet ongegrond. De regeling omtrent aanvullende
zekerheid is in grote lijnen gelijk aan die bij fusie. In de praktijk is
gebleken dat bij juridische fusie de rechter een verzoek zelden of nooit
honoreert. Dit zal ook bij splitsing het geval zijn te meer daar de wet de
overige rechtspersonen ook aansprakelijk heeft gesteld indien de
hoofdschuldenaar tekortschiet. In pargraaf 2.6 zal ik hier nader op
ingaan.
2.4 Wijziging of ontbinding van overeenkomsten
Partijen bij een overeenkomst kunnen de rechter vragen deze te wijzigen
of te ontbinden. De rechter zal aan dit verzoek gehoor geven indien uit
het oogpunt van de redelijkheid en de billijkheid niet is te verlangen dat
de overeenkomst in stand blijft. Dit ten gevolge van de juridische
splitsing, die, volgens Buijn, aan te merken is als een onvoorziene
omstandigheid in de zin van art. 6:258 BW. Deze zienswijze heeft mijns
inziens tot gevolg dat partijen op geen enkele wijze in de splitsing mogen
hebben voorzien. Het kenmerkende van een onvoorziene omstandigheid
is nl. dat het intreden niet uitdrukkelijk of stilzwijgend in de
overeenkomst is verdisconteerd. Hebben partijen bij het sluiten van het
contract rekening gehouden met een eventuele splitsing, maar zijn zij ten
aanzien van bepaalde punten vergeten een regeling te treffen, dan is het
niet meer mogelijk de rechter om wijziging te vragen. Het risico hiervoor
ligt dan bij de partijen. Ik betwijfel of dit terecht is. Juridische splitsing
kent vele vormen. Het lijkt mij een onmogelijke taak voor partijen, de
gevolgen voor een overeenkomst al bij het sluiten te overzien.
Verschillende elementen van splitsing, zoals de vorm van splitsing, de
verdeling van de vermogensbestanddelen, de eventuele beëindiging van
werkzaamheden en zelfs de samenstelling van de besturen, kunnen van
belang zijn. Daar noch het wetsartikel, noch de MvT spreken over
splitsing als een onvoorziene omstandigheid, ben ik er voorstander van
splitsing ook niet als zodanig te beschouwen. Dit leidt ertoe dat ook
indien er op bepaalde plaatsen in het contract wel rekening is gehouden
met splitsing, het contract is te wijzigen of te ontbinden, indien
instandhouding niet redelijk en billijk is.
Aan de wijziging of ontbinding kan de rechter terugwerkende kracht
verlenen. De bevoegdheid tot het instellen van de vordering vervalt zes
maanden na de nederlegging van de akte van splitsing ten kantore van
de openbare registers. Is zes maanden niet te kort? Het gaat hier echter
wel om tamelijk uitzonderlijk omstandigheden. Er is een overeenkomst
gesloten en na splitsing is het eisen van naleving van het contract voor
één van de partijen niet meer redelijk, terwijl de andere partij weigert mee
te werken aan wijziging. Ik kan mij weinig situaties voorstellen waarbij
één van de partijen niet binnen zes maanden na het openbaar maken van
de splitsingsakte in staat is te overzien wat de gevolgen van deze
splitsing voor de gesloten overeenkomst zijn. De schade voor de
wederpartij die voortvloeit uit de wijziging of ontbinding is voor rekening
van de rechtspersoon waarop de rechtsbetrekking is overgegaan.
2.5 Aansprakelijkheid
De Zesde Richtlijn eist dat als de vennootschap waarop de verbintenis is
overgegaan de vordering niet voldoet, de andere vennootschappen voor
de nakoming mede-aansprakelijk zijn. Blijft de splitsende rechtspersoon
bestaan, dan is deze mede-aansprakelijk. De regel is omkeerbaar. Als
een verbintenis bij de splitsende rechtspersoon achterblijft, en deze blijft
in gebreke, zijn de verkrijgende rechtspersonen ook aansprakelijk. De
schulden moeten zijn voortgekomen uit rechtsverhoudingen waarbij de
splitsende rechtspersoon ten tijde van de splitsing partij was. De schuld
zelf hoeft dus nog niet te bestaan. Zo kunnen ook verplichtingen tot
schadevergoeding uit hoofde van bestaande overeenkomsten of
vanwege ontbinding of wijziging, onder de aansprakelijkheidsregels
vallen. Duidelijk is bepaald dat het aanspreken van een rechtspersoon
die de verbintenis niet in eerste instantie aangaat, pas mogelijk is als de
eigenlijke wederpartij te kort is geschoten.
De wet maakt een onderscheid tussen deelbare en ondeelbare
verbintenissen. Deelbaar is een verbintenis die bij het splitsen van de
prestatie niet in zijn wezen zal zijn aangetast, zoals het voldoen van een
bepaalde som geld. Het schoolvoorbeeld van een ondeelbare verbintenis
is die tot het schilderen van een portret. Voor deze verbintenissen zijn de
verkrijgende rechtspersonen en de splitsende rechtspersoon elk voor
het geheel aansprakelijk. De aansprakelijkheid voor deelbare
verbintenissen is voor de subsidiair aansprakelijke rechtspersonen
beperkt tot de waarde van het vermogen dat hij bij de splitsing heeft
verkregen of behouden. Er is dus geen sprake van een hoofdelijke
aansprakelijkheid, want niet alle rechtspersonen zijn voor een gelijk
bedrag aan te spreken. De waarde van het vermogen kan een twistpunt
zijn. Als partijen er niet uitkomen is het uiteindelijk aan de rechter om
deze te bepalen. De waarde die splitsingsvoorstel vermeldt zijn voor hem
niet meet dan een aanknopingspunt.
Van belang is de verhouding tussen de mogelijkheid van verzet, in het
geval een verlangde zekerheid niet is gegeven, en de bovengenoemde
aansprakelijkheidsregels. Bij de beoordeling van de vraag of het verzet
terecht is zal de rechter, naast het vermogen van de nieuwe schuldenaar,
ook het vermogen van de andere rechtspersonen betrekken. Deze zijn nl.
ook aansprakelijk. Dit zal er toe leiden dat de rechter een verzet op basis
van een geweigerde waarborg niet snel gegrond zal verklaren. Het totale
vermogen is zo bezien nl. niet veranderd.
Ter verduidelijking een voorbeeld. Stel er is een overeenkomst met
>Groot BV=. De verbintenis is ondeelbaar. >Groot BV= splitst zich
vervolgens is >Klein 1 BV= en >Klein 2 BV=. >Groot BV= houdt op te
bestaan. De overeenkomst gaat over op >Klein 1 BV=, dat slechts 10%
van het oorspronkelijke vermogen verwerft. De schuldeiser vraagt hem
extra zekerheid. Hij weigert en er volgt een verzetprocedure. Op basis
van de aansprakelijkheidsregels kan de schuldeiser ook >Klein 2 BV=
voor het geheel aanspreken, indien >Klein 1 BV= te kort schiet. De
rechter zal hiermee rekening houden bij de beoordeling van het verzet en
dus zelden het verzet gegrond verklaren. Slechts indien
aansprakelijkstelling van de andere verkrijgende rechtspersoon zeer
moeilijk is, zal er reden zijn voor een toewijzing.
De toepassing van de aansprakelijkheidregels kan leiden tot problemen.
Hierboven gaf ik als voorbeeld de verbintenis tot het schilderen van een
portret. Als de rechtspersoon waarbij de kunstenaar die dat portret moet
schilderen in dienst komt, niet aan de verplichting voldoet, kan de
schuldeiser de overige rechtspersonen aanspreken. Het lijkt mij echter
niet waarschijnlijk dat zij in staat zijn die schilder het portret te laten
maken. Het zal in een dergelijk geval uitkomen op een
schadevergoeding.
2.6 Kapitaalbescherming
De kapitaalbeschermingsvoorschriften van Boek 2 BW moeten ook bij
splitsing worden nageleefd. De wet schrijft voor NV=s en BV=s voor dat
de waarde van het vermogen van de splitsende vennootschap die blijft
bestaan, niet mag zakken onder het totaal van het gestorte en
opgevraagde deel van het kapitaal, vermeerderd met de direct na
splitsing krachtens wet of statuten aangehouden reserves. Ook voor
andere rechtspersonen dan vennootschappen bestaat een dergelijke
regel. Deze bepaalt dat verkrijgende rechtspersonen geen negatief deel
van het vermogen kunnen verwerven. Ook het deel van het vermogen dat
de splitsende rechtspersoon behoudt, mag niet negatief zijn. De
aandelen in de verkrijgende rechtspersoon die de splitsende
rechtspersoon verwerft tellen uiteraard mee bij de bepaling van de
waarde van het vermogen.
2.7 Splitsing bij surséance van betaling of faillissement
De juridische splitsing lijkt uitermate geschikt om van een bedrijf dat in
financiële moeilijkheden verkeert, de gezonde levensvatbare onderdelen
af te scheiden. De schuldeisers mogen hiervan natuurlijk geen nadeel
ondervinden. De wetgever heeft splitsing in geval van surséance van
betaling of faillissement alleen mogelijk gemaakt als aan een aantal
voorwaarden is voldaan. Allereerst moeten de verkrijgende
rechtspersonen allen NV=s of BV=s zijn, die bij de splitsing zijn
opgericht. De splitsende rechtspersoon moet van die NV=s of BV=s alle
aandelen verkrijgen. De vermogenspositie verandert hierdoor per saldo
dus niet. Voor de overgang van het vermogen krijgt de splitsende
rechtspersoon nl. aandelen in de vennootschap die het vermogen
verkrijgt.
De wettelijke aansprakelijkheidsregels gelden bij splitsing in geval van
insolventie onverkort. Een bedrijf zal dan niet snel voor splitsing kiezen.
De verkrijgende rechtspersonen en de voortbestaande splitsende
rechtspersoon zijn allen hoofdelijk aansprakelijk tot de nakoming van de
verbintenissen van de splitsende rechtspersoon. Het gevolg is dat de
vennootschappen waarin de gezonde onderdelen zijn ondergebracht,
aansprakelijk blijven voor de schulden van de failliete of in surséance
van betaling verkerende rechtspersoon.
De verwachting is dan ook dat ondernemingen in de praktijk gebruik
zullen blijven maken van de sterfhuisconstructie. Mocht zij wel voor
splitsing kiezen dan hebben schuldeisers weinig te vrezen. Voor hen is
splitsing, gezien het feit dat ze zich kunnen verhalen op de
vennootschap die de gezonde bedrijfsonderdelen heeft verworven,
eerder positief.
2.8 Vernietiging van de splitsing
Iedere belanghebbende, dus ook een schuldeiser, mag een vordering tot
vernietiging van een splitsing instellen. De schuldeiser moet de
vordering instellen tegen alle verkrijgende rechtspersonen en tevens
tegen de splitsende rechtspersoon, als deze na de splitsing nog bestaat.
De gronden waarop de rechter vernietiging kan uitspreken staan
limitatief vermeld in art. 2: 334u BW. Is een gebrek nog te herstellen dan
zal de rechter hier eerst de gelegenheid toe geven. Degene die
vernietiging heeft gevorderd krijgt in dat geval schadevergoeding.
Als de rechter de splitsing vernietigt herleeft de oude toestand, doch
nieuw opgerichte rechtspersonen blijven bestaan. Voor de nakoming van
verbintenissen, na de splitsing met de verkrijgende rechtspersonen
gesloten, is de splitsende rechtspersoon, na vernietiging van de
splitsing, hoofdelijk aansprakelijk.
Schuldeisers zullen in de praktijk waarschijnlijk weinig gebruik maken
van de mogelijkheid tot vernietiging van de splitsing. De voornaamste
grond om vernietiging te vorderen is het niet geldig zijn van het besluit
tot splitsing. Schuldeisers zullen echter weinig inzicht hebben in de wijze
waarop besluiten tot stand zijn gekomen. Ook is het niet zo dat de
verhaalsmogelijkheden na het uitspreken van een vernietiging door de
rechter per definitie groter zijn. Een schuldeiser zou nog het best af zijn
indien de rechter de bij de splitsing betrokken rechtspersonen de
gelegenheid geeft het gebrek te herstellen en de eiser schadevergoeding
toekent.
2.9 Actio Pauliana
De actio Pauliana stelt een schuldeiser in staat een rechtshandeling van
zijn schuldenaar die hem in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelt, te
vernietigen. Vereist is dat de rechtshandeling door de schuldenaar zelf,
onverplicht, is verricht en dat de mogelijkheid tot geldelijk verhaal er
door is beperkt. De schuldenaar moet weet hebben gehad van de
benadeling.
Van Sint Truiden noemt de Pauliana als waarborg voor schuldeisers bij
splitsing. Ik vraag mij af waarom een schuldeiser een actio Pauliana wil
instellen. De splitsingswetgeving zelf biedt genoeg waarborgen. De
vraag is ook wat met een actio Pauliana te vernietigen is. De splitsing
zelf? De overgang van vermogensbestanddelen? Dat het mogelijk is zo
de splitsing te vernietigen lijkt mij onwaarschijnlijk en ook onwenselijk.
De wetgever heeft in een mogelijkheid tot vernietiging van een splitsing
voorzien en noemt limitatief de gronden. Benadeling van schuldeisers
staat hier niet bij. Zou het mogelijk zijn de overgang van een bepaald
vermogensbestanddeel te vernietigen dan haalt dit het doel van de
splitsing onderuit. Ik zie dus voor de Pauliana geen grond bij splitsing.
Bij de actio Pauliana in geval van faillissement ligt het niet anders.
Doordat alle rechtspersonen aansprakelijk blijven zal van beperking van
de verhaalsmogelijkheden niet snel sprake zijn.
Hoofdstuk 3
De positie van houders van zekerheden
Het bedrijfsleven kan niet functioneren zonder zekerheidsrechten als
pand en hypotheek. Banken eisen bij het verstrekken van een lening, dat
de onroerende zaken worden verhypothekeerd en de bedrijfsuitrusting of
alle toekomstige debiteuren worden verpand. Ook borgtocht door bijv.
een directeur en het zich hoofdelijk aansprakelijk stellen van de dochter
voor schulden van de moeder komt bij de concernfinanciering
regelmatig voor. Splitsing mag voor houders van zekerheden niet
nadelig zijn. De wetgever heeft echter verzuimd een duidelijke regeling in
de splitsingswetgeving op te nemen. Voor het oplossen van de
problemen die bij splitsing onvermijdelijk opkomen, zijn partijen
voornamelijk aangewezen op de reeds veel langer bestaande en dus niet
op splitsing toegespitste wetgeving. Het uitgangspunt van de wetgever
is dat partijen, ingeval van splitsing, nieuwe
financieringsovereenkomsten sluiten en opnieuw zekerheden vestigen.
De praktijk wijst echter uit dat zich bij fusie, als tegenhanger van
splitsing, veel problemen voordoen. De oplossingen die in het kader van
fusie zijn bedacht zijn ook uitermate bruikbaar bij juridische splitsing.
3.1 Hypotheek
Hypotheek is een beperkt recht strekkende om op eraan onderworpen
goederen een geldvordering te verhalen. Hypotheek is te vestigen op
voor overdracht vatbare registergoederen. Het recht is in verhouding tot
de geldvordering waarvan zij tot zekerheid strekt een afhankelijk en een
nevenrecht. Dit heeft tot gevolg dat zij of de vordering volgen of bij
overgang van de vordering teniet gaan. Voorts is recht van hypotheek
ondeelbaar. Voldoet de schuldenaar een deel van de vordering dan heeft
dit geen invloed op het hypotheekrecht. De hypotheekhouder kan zich
nog steeds op het geheel verhalen.
Bij kredietverstrekking zal een bank een hypotheek vestigen op het
bedrijfspand. Stel dat er later sprake is van een zuivere splitsing, waarbij
de oorspronkelijke schuldenaar dus ophoudt te bestaan. In de
splitsingsakte is bepaald dat het krediet op de ene, en de onroerende
zaak op de andere verkrijgende rechtspersoon overgaat. De
geldvordering en de zekerheid zijn dan van elkaar gescheiden. Dit is
mogelijk omdat de hypotheekgever en de schuldenaar niet dezelfde
persoon hoeven te zijn. Het is de vraag of de regel dat
rechtsverhoudingen waarbij de splitsende rechtspersoon partij is in zijn
geheel moeten overgaan niet aan een dergelijke constructies in de weg
staat. In de Nota is echter duidelijk gesteld dat een overeenkomst van
geldlening op zichzelf staat en niet in de zin van art. 2:334j BW
verbonden is met de tot zekerheid voor de terugbetaling
verhypothekeerde vermogensbestanddelen.
Als gevolg van de splitsing is er nu sprake van een derde-hypotheek.
Eén van de belangrijkste vragen is of een verhoging van de limiet van het
krediet dat op de ene verkrijgende rechtspersoon is overgegaan,
automatisch gedekt is door de hypotheek op de onroerende zaak die de
andere verkrijgende rechtspersoon heeft verworven. De minister heeft
hierop een antwoord te geven. Indien er reeds ruimte was voor
kredietverhogingen ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst
gaat die ruimte mee over. Als de rechtspersoon op wie de
kredietovereenkomst is overgegaan echter later met de kredietgever een
limietverhoging overeenkomt, is deze pas door de hypotheek op het
bedrijfspand gedekt, indien de rechtspersoon die het bedrijfspand heeft
verworven daarmee akkoord gaat. Waarop de minister deze toestemming
baseert is onduidelijk. Waarschijnlijk heeft de regeling omtrent
borgstelling model gestaan. Een antwoord op de vraag waarom deze
regel niet in de wet is vastgelegd is nergens te vinden.
Een andere niet onbelangrijke vraag is of uitbreiding van of
verbeteringen aan het verhypothekeerde pand onder de hypotheek
vallen. Het BW geeft hierop in Boek 3 een duidelijk antwoord. Alle
kosten, anders dan voor onderhoud die de hypotheekgever die niet
tevens de schuldenaar is heeft gemaakt kan hij van de hypotheekhouder
terugvorderen, nadat deze zich heeft verhaald. Voorwaarde is dat de
gevorderde kosten ook wel daadwerkelijk tot een hogere opbrengst
hebben geleid. Dit houdt voor de rechtspersoon die het bedrijfspand
heeft verkregen wel een zeker risico in. Een kostbare uitbreiding of
aanpassing van de onroerende zaak behoeft, zeker bij bedrijfspanden,
niet per definitie tot een hogere opbrengst te leiden.
De hierboven geschetste situatie is een van de meest eenvoudige. In de
praktijk zullen ondernemingen vaak met verschillende banken te maken
hebben en zullen op bedrijfspanden meerdere hypotheken rusten. De
regels veranderen uiteraard niet, maar toepassing ervan is wel
moeilijker. Uit het gebrek aan duidelijke bepalingen omtrent hypotheek in
de splitsingswetgeving, concludeer ik dat de wetgever problemen met
betrekking tot hypotheek onwaarschijnlijk heeft geacht. Het is voor alle
partijen raadzaam opnieuw een kredietovereenkomst te sluiten.
Toch levert het gebrek aan wetgeving mijn inziens te veel onduidelijkheid
op. Door de splitsingswetgeving kan er een situatie ontstaan waarbij een
partij in het bezit komt van een zaak die ten behoeve van een ander is
verhypothekeerd. De onzekerheid over het gedrag van de schuldenaar en
het gebrek aan mogelijkheden hier invloed op uit te oefenen maakt alles
hoogst onaangenaam.
Het signaleren van de problemen is eenvoudiger dan het bedenken van
een oplossing. Als de wetgever de overeenkomst van geldlening zou
verbinden met het verhypothekeerde, dan zou splitsing praktisch
onmogelijk zijn. De bescherming is daarom beter te zoeken in de
waarborgen. Net zoals iedere schuldeiser kan een kredietverlener van de
verzetmogelijkheden gebruik maken. Ook de aansprakelijkheidsregels
gelden onverkort.
3.2 Pand
Pand is te vestigen op roerende zaken. Bij een vuistpand brengt de
pandgever de zaak in de macht van de pandhouder of een derde. Bij
bezitloos pand is dit niet zo.
Ter illustratie van de problemen wederom een voorbeeld. Stel de
splitsende vennootschap, >Groot BV=, heeft tot zekerheid van een aan
haar verstrekt krediet de voorraden, met inbegrip van de toekomstige,
verpand aan de bank. Tevens heeft zij zich verplicht maandelijks al haar
vorderingen op debiteuren te verpanden. Bij splitsing verwerft de ene
verkrijgende rechtspersoon, >Klein 1 BV=, het krediet plus een deel van
de voorraden en de andere,=Klein 2 BV=, de overige voorraden.
Een vraag die meteen opkomt is, of de nieuwe voorraden van >Klein 2
BV= direct verpand zijn ter dekking van de schuld van >Klein 1 BV=. In
de literatuur is aangenomen dat dit niet automatisch gebeurt. Hiervoor
zullen partijen een nieuwe pandakte moeten opstellen. Wel is het zo dat
de nieuwe voorraden van >Klein 1 BV= op basis van de oude pandakte
aan de kredietverstrekker zijn verpand. Dit geldt alleen voor vorderingen
die rechtsreeks voortvloeien uit de bestaande overeenkomst. De
verkrijgende rechtspersoon kan natuurlijk ook een reeds bestaande
rechtspersoon zijn. Het is dan goed mogelijk dat er reeds een pandrecht
op de voorraden rust. In dat geval gaat het oudste pandrecht voor.
Een andere vraag betreft de toepassing van de aansprakelijkheidregels.
Op basis van art. 2:334t lid 3 BW is >Klein 2 BV= mede-aansprakelijk
voor de schuld van >Klein 1 BV=. Zou het dan niet logisch zijn om tot
zekerheid van de nakoming van deze mede-aansprakelijkheid het oude
pandrecht op de voorraden van >Klein 2 BV= te laten rusten. De minister
heeft dit echter afgewezen. Zekerheidsrechten die als accessoire rechten
zijn verbonden aan de vorderingen die uit de kredietverhouding
voortvloeien, gelden niet voor de mede-aansprakelijkheid van de andere
rechtspersonen.
Bij de verplichting de vorderingen op debiteuren te verpanden ligt het
eenvoudiger. Mijn inziens is het niet mogelijk deze toe te delen aan de
rechtspersoon die niet tevens het krediet verkrijgt. Als de splitsingsakte
niet duidelijk is lijkt het me verstandig om aan te nemen dat de
hoofdelijke aansprakelijkheid niet met zich meebrengt dat ook >Klein 2
BV= aan de verplichting tot verpanding zal moeten voldoen.
3.3 Borgtocht
Borgtocht is de overeenkomst waarbij de borg zich tegenover de
schuldeiser verbindt tot nakoming van een verbintenis die de
hoofdschuldenaar tegenover de schuldeiser heeft of zal verkrijgen.
Stel dat de bestuurder van de splitsende rechtspersoon zich borg heeft
gesteld voor alle vorderingen op die rechtspersoon. De vraag is dan of
de bestuurder na splitsing ook borg staat voor de andere verkrijgende
rechtspersoon. Bij fusie doet zich dezelfde vraag voor. Over het
antwoord lopen de meningen uiteen. Van Schilfgaarde meent dat de
borgtocht niet in stand blijft. In de praktijk zal de schuldeiser verlangen
dat de borg in de handhaving toestemt. Doet de schuldeiser dit niet en
verlangt hij geen extra zekerheid van de hoofschuldenaar, dan zal
uitwinning al snel in strijd komen met de redelijkheid en billijkheid.
3.4 Hoofdelijkheid
Bij concernfinanciering kan een dochtermaatschappij zich hoofdelijk
aansprakelijk stellen voor de schulden van de moeder. Als de dochter
zich vervolgens splitst is het onduidelijk wat er met de hoofdelijke
aansprakelijkheid gebeurd. Komt deze op alle verkrijgende
rechtspersonen te rusten of slechts op één en is de ander beperkt medeaansprakelijk op basis van art. 2:334t lid 3 BW? De wet verschaft geen
duidelijkheid. Ik kies ervoor de hoofdelijkheid op alle verkrijgende
rechtspersonen te laten overgaan. Strijd met de redelijkheid en billijkheid
is zo grotendeels te voorkomen.
Hoofdstuk 4
De positie van werknemers
4.1 Werknemers
Bij overgang van een onderneming gaan de rechten en verplichtingen uit
hoofde van een arbeidsovereenkomst over op de verkrijger van de
onderneming. De wet geeft aan wanneer er van overgang sprake is.
Splitsing hoort hierbij. De regels hebben als uitgangspunt dat de gehele
onderneming naar een ander overgaat. Bij splitsing is dit vaak niet het
geval, maar de doctrine neemt aan dat een onderneming de werknemers
in dienst krijgt die zijn verbonden met de werkzaamheden die hij
overneemt.
Er doet zich echter een probleem voor indien niet duidelijk is welke
rechtspersoon een bepaald gedeelte overneemt. Bij wie komen de aan dit
deel verbonden werknemers in dienst? Indien de splitsende
rechtspersoon blijft bestaan zal deze de vermogensbestanddelen
behouden waarover onduidelijkheid bestaat. De werknemers blijven dan
bij hem in dienst. Moeilijker ligt het wanneer er sprake is van zuivere
splitsing. Volgens de wet zou iedere verkrijgende rechtspersoon een
deel verwerven evenredig naar de waarde van het deel van het vermogen
van de splitsende rechtspersoon dat zij hebben verkregen. Ik kan mij
echter situaties voorstellen waarin dit niet praktisch of zelfs onmogelijk
is. Wat dan rechtens geldt, is onduidelijk, maar of een dergelijke situatie
zich snel zal voordoen is de vraag. Werknemers zijn nl. ook schuldeisers
van een onderneming. Zij hebben onder andere loon te vorderen van de
splitsende vennootschap. De waarborgen die de wet aan schuldeisers
biedt staan dus ook voor werknemers open. Zo kan een werknemer die
ontdekt dat het onduidelijk is waar hij komt te werken, verzet
aantekenen. De rechter zal in de praktijk partijen in de gelegenheid
stellen het splitsingsvoorstel zodanig te wijzigen dat de problemen zijn
opgelost.
Een andere vraag is of de werknemers gebruik kunnen maken van de
mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst de wijzigen of te ontbinden.
Het is niet moeilijk voor te stellen dat er situaties zijn waarin na splitsing
een overeenkomst naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet
meer te handhaven is. Er doet zich evenwel een probleem voor. Art.
7:663 BW bepaalt dat het contract van rechtswege overgaat. De
verkrijger is op precies dezelfde wijze gebonden aan de
arbeidsovereenkomst als de vervreemder. Een mogelijkheid tot wijziging
van de arbeidsovereenkomst zou hiermee in strijd zijn. Het lijkt mij zinnig
deze regel hier niet toe te passen. Het is nl. de rechter die moet oordelen
of wijziging of ontbinding nodig is. Partijen kunnen bij deze procedure
hun standpunt duidelijk naar voren brengen.
Gelden de aansprakelijkheidregels ook voor werknemers? Kan een
werknemer, indien zijn nieuwe baas tekortschiet in de loonbetaling, bij
de andere rechtspersoon aanspraak maken op zijn loon? Uit de wet blijkt
nergens dat dit niet mogelijk is. Zelf zie ik geen problemen. Als een
rechtspersoon na splitsing niet bereid of in staat is aan zijn
verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst te voldoen, is er kennelijk iets
niet in orde. De mogelijkheid om de andere rechtspersoon op grond van
art. 2:334t BW aan te spreken biedt hen een extra zekerheid.
4.2 Ondernemingsraden
Splitsing brengt veelal overdracht van zeggenschap met zich mee.
Hiervoor zullen partijen aan de ondernemingsraad (hierna: OR) advies
moeten vragen. Ook in geval partijen zeggenschap overnemen, bijv.
wanneer een bestaande onderneming een deel van een splitsende
rechtspersoon verkrijgt, zullen zij advies van de OR moeten inwinnen. De
plicht rust op het bestuur.
Vindt er splitsing plaats binnen een concern, dan is het de vraag bij wie
partijen advies moet inwinnen. Het hangt ervan af of de splitsing is aan
te merken als een aangelegenheid van algemeen belang. Is dit het geval
dan moet het bestuur naar de centrale- of groepsondernemingsraad.
Het moment waarop het bestuur aan de OR advies moet vragen dient
zodanig te zijn gekozen dat er nog wezenlijke invloed kan zijn op het
besluit. Bij splitsing zal dit zijn wanneer het voorstel daartoe is
opgesteld, maar nog niet gedeponeerd. Het advies kan nl. nog wijziging
in het voorstel teweegbrengen. Alvorens advies uit te brengen dient er
eerst een vergadering tussen OR en ondernemer plaats te vinden. Neemt
het bestuur, na een negatief advies van de OR, toch het besluit tot
splitsing dan is zij verplicht de uitvoering één maand op te schorten. Zo
heeft de OR de gelegenheid zich te beraden op een beroep bij de
Ondernemingskamer.
Uit de WOR vloeit niet voort dat een OR ophoudt te bestaan als een
onderneming niet langer als zelfstandige eenheid functioneert. Dit
betekent dat de verkrijgende rechtspersonen te maken kunnen krijgen
met de ondernemingsraad van de >oude= splitsende rechtspersoon en
de eigen ondernemingsraad. Om dit soort situaties te voorkomen zullen
partijen een medezeggenschapsovereenkomst moeten sluiten waarin
duidelijk is bepaald hoe de medezeggenschap na de splitsing is vorm te
geven.
Als de regels van de WOR niet zijn nageleefd ontstaat een
conflictsituatie. De OR kan bij de Ondernemingskamer in beroep gaan,
maar deze kan de splitsing niet vernietigen. Wel is het mogelijk bepaalde
gevolgen van de splitsing ongedaan te maken.
Ook de SER Fusiegedragsregels moet het bestuur in acht nemen. Deze
bepalingen zijn specifiek voor fusie geschreven, maar laten zich ook bij
splitsing toepassen. De grote vraag is echter op basis waarvan de
toepassing moet geschieden. Zaman meent dat zij toepasselijk zijn
omdat de nieuwe wetgeving naar de fusiegedragsregels verwijst.
Oostwouder daarentegen brengt met enige moeite splitsing onder de
definitie van fusie. Fusie is het verkrijgen van zeggenschap over de
activiteiten van een onderneming of een gedeelte daarvan. Dit gebeurt
ook bij splitsing en om die reden is toepassing verplicht. Deze
gedachtengang komt op mij toch enigszins geforceerd over. De
gedragsregels zijn van toepassing indien bij een fusie ten minste één in
Nederland gevestigde onderneming is betrokken en daar honderd of
meer werknemers werkzaam zijn. Het bestuur moet de vakorganisaties
onverwijld in kennis stellen van een voornemen tot fusie. Hetzelfde geldt
dan ook bij een voornemen tot splitsing. Het moment waarop dit moet
gebeuren moet in ieder geval liggen voor het deponeren van het
splitsingsvoorstel bij het Handelsregister. De gedragsregels bevatten
een sanctie voor niet naleving van de regels in geval van fusie. De
Commissie voor Fusieaangelegenheden kan een onderneming bestraffen
door middel van een openbare berisping en een openbare kennisgeving.
Het niet naleven van de SER Fusiegedragsregels kan niet leiden tot
vernietiging van de splitsing. Daar splitsing in alle opzichten de
tegenhanger is van fusie en er voor werknemers gelijksoortige belangen
op het spel staan pleit ik ervoor de SER Fusiegedragsregels zodanig uit
te breiden dat deze ook duidelijk toepasbaar zijn op splitsing. De
Commissie voor Fusieaangelegenheden moet ook bij splitsing kunnen
optreden.
Hoofdstuk 5
Conclusies
In de inleiding van de MvT bij de splitsingswetgeving heeft de wetgever
duidelijk onderkend dat splitsing gevaren voor de positie van
schuldeisers met zich mee kan brengen. Over houders van zekerheden
en werknemers heeft de MvT het niet. Deze groepen zijn in bepaalde
opzichten gelijk te stellen met schuldeisers, maar wat extra aandacht zou
niet hebben misstaan.
De komende jaren zullen als evaluatie-periode dienen. Uit deze scriptie
blijkt dat toepassing van de wetgeving op een eenvoudige casus vaak tot
vele vragen leidt. Verfijning van de regels zal over een paar jaar, mijn
inziens, noodzakelijk zijn. Hierop vooruitlopend tracht ik per groep kort
aan te geven welke veranderingen mij wenselijk lijken.
5.1 Schuldeisers
De regels ter bescherming van schuldeisers zijn talrijk. Toch is er in mijn
ogen maar één artikel dat echt direct bruikbare bescherming oplevert. Dit
is art. 2:334t BW dat bepaalt dat ingeval de vordering van een
schuldeiser van de splitsende vennootschap door de vennootschap
waarop de betrokken verbintenis is overgegaan, niet wordt voldaan, de
andere verkrijgende rechtspersonen voor de nakoming medeaansprakelijk zijn. Deze regel maakt diepgaande discussie over de aan
de overige regelingen klevende gebreken eigenlijk overbodig. Wat mijns
inziens echter wel nog enige studie behoeft zijn de
publicatievoorschriften. Het instellen van de plicht tot het individueel op
de hoogte stellen van bekende crediteuren lijkt mij onvermijdelijk.
5.2 Houders van zekerheden
Het is noodzakelijk houders van zekerheden in een vroeg stadium bij de
splitsing te betrekken. Het beste is nl. de overeenkomst opnieuw te
bekijken en waar nodig de zekerheden opnieuw te vestigen. Om dit te
bewerkstelligen moet de wet een situatie creëren waarin de positie van
de houder van de zekerheid zeer sterk is. Expliciet zou zij moeten
bepalen dat derdenzekerheden in stand blijven. Eveneens zou er een
regel moeten worden opgenomen dat indien een verkrijgende
rechtspersoon zijn mede-aansprakelijkheid niet nakomt, de houder de
zekerheid kan uitwinnen.
5.3 Werknemers
Hoewel de splitsingswetgeving nergens diep op de positie van
werknemers in gaat is de bescherming toch redelijk te noemen. Dit komt
met name omdat de SER Fusiecode en de WOR ook bij splitsing van
toepassing zijn. De toepasselijkheid van de SER Fusiecode is alleen vast
te stellen met een ingewikkelde redenering. De wetgever kan
duidelijkheid scheppen door de toepasselijkheid wettelijk vast te leggen.
Voorts pleit ik ervoor bij wet de splitsende ondernemingen verplicht te
stellen een medezeggensschapsconvenant te sluiten.
5.4 Slotopmerking
Juridische splitsing is een complexe figuur, ondanks de beoogde
vereenvoudigingen. De positie van derden is, ten opzichte van de oude
wet, onmiskenbaar verslechterd. Hiertegenover staat echter een groot
gewin aan flexibiliteit voor de ondernemer. Willen partijen een splitsing
soepel laten verlopen dan zullen zij tijdig in overleg moeten treden.
Samen kunnen zij dan de problemen signaleren en komen tot
acceptabele oplossingen. Toont de omvang van ons huidige recht echter
niet aan dat deze ideale situatie een utopie is?
Lijst van geraadpleegde literatuur
Van Achterberg, M.P., Splitsing van rechtspersonen en de positie van de
banken als schuldeisers en houders van zekerheden, De NV nr. 75, 1997,
pp. 190-195
Anker, M.D.P., Het Wetsvoorstel Regeling van de splitsing van
rechtspersonen, V&O afl. 7/8, 1996, pp. 74-76
Ten Berg, J.A.M., Splitsing van vennootschappen, TVVS nr. 10, 1996, pp.
269-274
Von Bergh, C.I.G.J., Wetsvoorstel splitsing van rechtspersonen, WPNR
(1997) 6283, pp. 616-617
Bosse, W., De akte van vereenvoudigde splitsing van een BV, WPNR
(1996) 6250, pp. 935-937
Buijn, F.K., De reikwijdte van de juridische splitsing, TVVS nr. 8, 1997,
pp. 241-242
Buijn, F.K.,- R. Nieuwdorp,- P.H.M. Simonis, Splitsing van
rechtspersonen, 1e druk, Deventer 1996
Dortmund, P.J., De invloed van de splitsingswetgeving op juridische
fusie, De NV nr. 76, 1998, pp. 34-38
Van Everdingen, D.C.C., Overige wijzigingen Boek 2 BW, V&O afl. 7/8,
1996, pp. 77-78
Maatman, R.H., Verlos ons van het landelijk verspreid dagblad, WPNR
(1996) 6250, pp. 930-932
MvT bij wetsvoorstel 24.702, nr. 3, >s-Gravenhage 1996
Van Olffen, M., Wijzigingen in de ontwerpsplitsingswetgeving, V& O afl.
7/8, 1997, pp. 82-83
Oostwouder, W.J., Juridische splitsing en de belangen van werknemers,
SMA nr. 9, september 1996, pp. 536-551
Raaijmakers, M.J.G.C., Uitbreiding juridische fusie en (af)splitsing,
WPNR (1997) 6280, pp. 519-524
Raaijmakers, M.J.G.C., Reorganisatie van vennootschappen en
rechtspersonen: omzetting, fusie en (af)splitsing, WPNR (1997) 6276, pp.
437-444
Roest, J., Positie van de werknemer en crediteuren bij juridische
splitsing van rechtspersonen, S&V nr. 6, 1997, pp. 186-192
Van Schilfgaarde, P., Van de NV en de BV, 11e druk, Arnhem 1998
Van Schilfgaarde, P., Juridische fusie en borgtocht, WPNR (1996) 6235,
pp. 625-629
Schutte-Veenstra, J.N., Enkele kanttekeningen bij het vennootschappelijk
verzetrecht van crediteuren, TVVS nr. 11, 1996, pp. 293-298
Simonis, P.H.M., Splitsing van rechtspersonen, regeling in het Burgerlijk
Wetboek en voorstel Fiscale begeleidingswet, WFR nr. 6269, 1997, pp.
1663-1691
Van Sint Truiden, M.Ph., De positie van schuldeisers bij splitsing van
rechtspersonen, V&O afl. 7/8, 1996, pp. 81-85
Timmerman, L., Vergadering Vereniging Handelsrecht over juridische
splitsing, TVVS nr. 11, 1996, pp. 311-312
Timmerman, L., Wijzigingen in het wetsvoorstel voor splitsing van
rechtspersonen, TVVS nr. 8, 1997, p. 243
Timmerman, L., Wetsvoorstel splitsing rechtspersonen door tweede
kamer aanvaard, TVVS nr. 11, 1997, pp. 344-345
Verslag van de vergadering van de vereeniging >Handelsrecht= over
splitsing van rechtspersonen, Deventer 1997
Ten Voorde, H., Bijzondere bepalingen voor splitsing waarbij een
naamloze of besloten vennootschap wordt gesplitst of opgericht, V&O
afl. 7/8, 1996, pp. 78-81
Wessels, B., Splitsing van rechtspersonen en het vermogensrecht,
NbBW afl. 1, 1998, pp. 10-13
Wessels, B., Splitsing van het onsplitsbare, S&V nr. 6, 1997, pp. 175-185
Zaman, D.F.M.M. (redactie), Splitsing, Amsterdam 1998
Download