Tuurlijk zit er een L in tuuk

advertisement
TaaI – Luisteraars maken woorden met illusies
Tuurlijk zit er een L in tuuk
Letters en hele lettergrepen slikken we in wanneer we praten. De hersens van de toehoorder maken er een compleet woord
van. Dat kost proefpersonen wél enige tijd.
Door: Simone de Schipper
‘A
steblief’, zegt de serveerder als hij twee koffie neerzet. Het ligt niet aan zijn accent van beneden de grote rivieren. Of aan
zijn slordige uitspraak. Integendeel, hij spreekt zelfs uitzonderlijk gearticuleerd. Meestal gaat de klank meer richting ‘asbief’,
weet Rachèl Kemps, die woensdag promoveerde aan de Radboud Universiteit Nijmegen op taalverwerking bij luisteraars.
Het zou een ander niet eens zijn opgevallen, maar na drie jaar goed luisteren heeft Kemps een scherp oor ontwikkeld voor wat
mensen wérkelijk zeggen. Vooral als het gaat om ‘natuurlijk’, ‘eigenlijk’, ‘mogelijk’ en andere woorden die op -lijk eindigen en die ze
veel voor haar onderzoek gebruikte. Om de haverklap hoort ze ze langskomen: ‘tuuk’, ‘elk’ en ‘mook’. Ze betrapt er ook zichzelf
regelmatig op.
‘Het heeft me verrast hoe de gesproken taal soms veel minder, soms veel meer bevat dan we denken. Ons idee van wat gezegd
wordt, is gebaseerd op de geschreven taal, maar dat klopt niet.’
Collega’s hadden al laten zien hoe slordig we spreken. Hoe we letters inslikken, tot ‘natuluk’, ‘tuluk’, of simpelweg ‘tunk’ overblijft. En
hoe verrassend straffeloos dat gaat; de luisteraar merkt het niet
eens.
Het effect is wonderbaarlijk. Als je het woord uit de zin knipt,
hoort men de klank ‘tuuk’ en heeft men geen idee wat er
gezegd wordt. Maar zodra het in de context staat, verzint het
brein de ingeslikte letters er gewoon weer bij.
Die illusie is sterk, toonde Kemps aan tijdens haar onderzoek
aan het Max Pianck lnstituut voor Psycholingustiek in
Nijmegen. Proefpersonen waren overtuigd een L in ‘tuuk’ te
horen. TerwijI Kemps het uitdrukkelijk zei: druk alleen op de
knop als je de klank L écht hoort. Zelfs als ze op een schaal
van één tot vijf moesten aangeven hoe zeker ze waren, bleek
dat ze bij ‘tuuk’ en ‘natuluk’ even zeker van hun zaak waren.
‘Een opvallend verschil was wél dat het net iets langer duurde
voor ze op de knop drukten. Het invullen van de ontbrekende
letters kost verwerkingstijd.’
Voor de taalkundigen is zo’n illusie interessant, omdat het iets
Foto: MARCEL VAN DEN BERGH - DE VOLKSKRANT
zegt over het denkbeeldige woordenboek in ons hoofd. Dat we
altijd ‘natuurlijk’ horen, ongeacht de werkelijke uitspraak, suggereert dat in ons mentale woordenboek alleen het complete, officiële
woord wordt opgeroepen zodra er iets langskomt dat erop lijkt.
Toch betekent de slordige omgang met spraak niet dat gesproken taal slechts een verarmde versie is van de geschreven taal.
Integendeel. Het grootste deel van Kemps onderzoek gaat over verrijking, over subtiele nuances, over een wereld aan detail die op
schrift helemaal niet bestaat.
‘Het schrift suggereert bijvoorbeeld dat het woord ‘boek’ hetzelfde klinkt ais het woorddeel ‘boek’ in ‘boeken’. Terwijl de laatste nét
iets korter en holler wordt uitgesproken.’ Subtiel en nauwelijks hoorbaar, maar de luisteraar gebruikt die nuance wel degelijk bij het
verstaan, ontdekte ze. Een kortere, hogere klank wekt de verwachting dat er nog iets volgt. Dat ‘boek’ het begin is van ‘boeken’ of
desnoods ‘boekenkast.
Valt dat vervolg plotseling weg, dan taken we even in de war. Dat bleek bijvoorbeeld toen de opgetrommelde proefpersonen –
terecht – op de knop voor enkelvoud drukten wanneer ze het woord ‘boek’ hoorden, ook wanneer dat ‘boek’ uit ‘boeken’ was geknipt.
Maar in dat laatste geval aarzelden ze – op het verkeerde been gezet – iets langer voor ze op de knop drukten. Tientallen woorden
kregen Kemps vrijwilligers te verwerken. Woorden die meestal in enkelvoud of juist altijd in meervoud voorkomen, woorden die veel
en woorden die nauwelijks gebruikt worden, nepwoorden. Kemps: ‘Daaruit blijkt dat ons luisteren niet draait op algemene regels die
voor ieder woord gelden. De informatie over klanknuances is voor elk woord afzonderlijk aanwezig.’
‘Die ervaring wordt met de jaren opgebouwd en ons spraakherkenningssysteem wordt het gevoeligst voor wat het vaak tegenkomt.’
De enige keren dat de onbewuste gevoeligheid de mist in ging, betrof het dan ook constructies die zelden voorkomen.
Zoals de tweeslachtige zin: ‘Ik spreek de kerels soms’, die in principe hetzelfde klinkt als: ‘Ik spreek de kerel soms’. Om bet
meervoud aan te geven, Iaat de spreker kerels iets langer klinken. Dat de ‘s’ iets langer klinkt, helpt de luisteraar. Maar ook ‘kerel’
langer uitspreken, werkt juist averechts. Die code komt zo weinig voor dat de luisteraar hem niet heeft opgeslagen. Hij baseert zich
op het standaardpatroon, hoort de langere klank en verwacht: enkelvoud.
Kemps moest heel wat woorden en zinnen manipuleren, want al die nuances zijn zo subtiel verweven in de communicatie, dat ze
pas opvallen als ze ontbreken. Dat is ook waarom het zo vermoeiend is om naar een computerstem te luisteren die al de
ongeschreven
regels niet kent.
Omgekeerd moet ook spraakherkennende computerprogramma’s de curieuze details van de menselijke spraak begrijpen, zegt
Kemps. ‘Dat valt nog niet mee, want net als dat de menselijke luisteraar moet zo’n programma enerzijds gevoelig zijn voor de
signalen tussen de regels, terwijl het anderzijds ongevoelig moet zijn voor het wegvallen van hele lettergrepen.’ Een programma dus
dat luistert naar wat bedóeld wordt, niet naar wat er letterlijk gezegd wordt.
Download