Bedrijfsethiek voor HBO

advertisement
Bedrijfsethiek voor HBO
Hoofdstuk 1
Wat is ethiek?
Paragraaf 1.1
Wat is ethiek?
-
Een bepaalde benadering van de werkelijkheid (een optiek) (paragraaf 2)
De kern van ethiek is menswaardig handelen: privé, in het werk en in de
samenleving (paragraaf 3)
Het begrip ‘verantwoordelijkheid’ (paragraaf 4)
Paragraaf 1.2
Optieken
Er zijn meerdere optieken mogelijk van een en dezelfde kwestie. Een optiek is een
manier waarop je naar de werkelijkheid kijkt. Elke optiek heeft een ander
aandachtsveld:
- Economische optiek  met schaarse middelen een zo groot mogelijke
opbrengst trachten te realiseren
- Juridische optiek  denken en handelen binnen en volgens door de overheid
geformaliseerde regels.
- Managementoptiek  het realiseren van zo doelmatig mogelijke verhoudingen
tussen beschikbare mensen, middelen en handelingen om bepaalde
doeleinden te realiseren.
Etc.
Binnen eenzelfde optiek, kunnen mensen alsnog verschillende standpunten hebben,
ook wel meningen of visies genoemd.
Esthetische optiek houdt zich voornamelijk bezig met de vraag: ‘’Wat is mooi en wat
is lelijk?’’ Zo zul je zien dat de dezelfde optiek wordt gehanteerd maar er toch veel
verschillende visies ontstaan.
Paragraaf 1.3
De eigen aard van de ethische optiek
Aandachtsveld van ethische optiek  mensen behoren goed te handelen, waarbij
goed op allerlei betekenissen terugkomt. Bij ethische optiek word hier menswaardig
mee bedoelt.
Ethische optiek is ook een normatieve optiek, men laat zich leiden door de norm het
‘goede’ te doen.
1
Ook is het een praktische optiek: wij behoren het goede in praktijk te brengen. Het
handelingsperspectief is onlosmakelijk verbonden met de ethische benadering.
Ethische optiek


Het goede (menswaardigheid)
Behoren (normatief)

Doen (in praktijk brengen)
Ethische oordelen zijn te herkennen aan zinnen waar bepaalde waardeoordelen
zitten opgesloten:
-
Met woorden of uitdrukkingen waarin een oordeel over goed of kwaad zit
opgesloten.
Zinnen waarin werkwoorden ‘moeten’, ‘dienen’ of ‘behoren’ voorkomen.
Is-uitspraak  een uitspraak over hoe de werkelijkheid feitelijk in elkaar zit. Bevat
een feitenoordeel en is als zodanig objectief: datgene wat beweerd wordt, kan
gecontroleerd worden.
Moet-uitspraak  geeft aan hoe de werkelijkheid volgens de spreker in elkaar zou
móeten zitten. Bevat een oordeel over hoe mensen behoren te handelen.
Morele oordelen  bevatten een bepaalde mening en zijn dus ‘subjectief’. Morele
oordelen kunnen beter intersubjectief genoemd worden. Een goed voorbeeld van
waardeoordelen.
Paragraaf 1.4
Ethisch handelen: verantwoordelijkheid nemen en dragen.
Ethiek houdt ons voor menswaardig te handelen, wat ook inhoudt dat je
verantwoordelijkheid moet nemen en dragen, voor onszelf en voor onze omgeving.
Verantwoordelijkheid


Verantwoording afleggen (achteraf)
plicht en/of taak om voor iets of iemand te zorgen.
Vooral gericht op ons handelen nu & in de toekomst

Verantwoordelijkheid als deugd
Vooral gericht op ons handelen nu & in de toekomst
Persoonlijke verantwoordelijkheid  individuele personen
Groepsverantwoordelijkheid  groepen mensen. Neemt toe wanneer er sprake is
van meer organisatie binnen een groep.
2
Voorwaarden voor verantwoordelijkheid:
- Vrijheid van handelen (men moet daadwerkelijk kunnen kiezen in een
bepaalde situatie, men beschikt over gedragsalternatieven)
- Kennis hebben van een bepaalde zaak
- Beschikken over vermogens en vaardigheden om invloed uit te kunnen
oefenen(houdt wel rekening met niet of minder toerekeningsvatbare gevallen)
Verzachtende dan wel verontschuldigende omstandigheden:
- De handelende persoon is niet of minder toerekeningsvatbaar
- Er is sprake van overmacht
- Er is sprake van gebrekkige mogelijkheden en/of vaardigheden
- Er is sprake van afhankelijkheid van anderen
- De gevolgen van de handeling zijn minder ernstig. Morele fouten die
levenbedreigende situaties tot gevolg hebben, zijn mensen meer aan te
rekenen dan morele fouten die een praktisch ongemak tot gevolg hebben.
Verantwoordelijkheden worden vaak ontlopen door middel van schijnargumenten,
ook wel drogredeneringen genoemd. Voorbeelden hiervan zijn:
- Een beroep doen op ‘de feiten’
(‘het gaat altijd zo’ of een beroep doen op de concurrentie die geen andere
mogelijkheid laat)
- Wijzen op het subjectieve karakter van waarden, normen en ethiek
(Er valt geen morele standaard te hanteren)
- Wijzen op culturele (c.q. morele) verscheidenheid
(je kunt andere culturen onze cultuur niet opdringen, echter moet er toch
ergens een grens getrokken worden)
- Wijzen op de legaliteit van de daad
(het is wettelijk toegestaan)
- Wijzen op de economische of strategisch voordelen
- Wijzen op hiërarchische kaders waarbinnen de handeling plaatsvond
(wijst de opdrachtgever aan als schuldige)
- Wijzen op de onwetendheid van de betrokkene
(gebrek aan informatie)
3
Hoofdstuk 2
Waarden en normen
Paragraaf 2.1
Introductie
-
Moraal, Normen & Waarden (paragraaf 2)
De relatie tussen de begrippen moraal en levensbeschouwing (paragraaf 3)
Het verband tussen normen & waarden enerzijds, en hun belangen anderzijds
(paragraaf 4)
De sociale en psychische functies van normen & waarden (paragraaf 5)
De morele ontwikkeling van de individu (paragraaf 6)
Historische ontwikkeling van de moraal (paragraaf 7)
Paragraaf 2.2
Moraal
Elk mens heeft een moraal, een bepaalde opvatting over goed & kwaad.
Moraal is het geheel van feitelijk aanwezige waarden en normen bij een individu, in
een bepaalde sociale groepering, dan wel in de samenleving als geheel.
Ethiek als wetenschap is de kritische reflectie op de moraal. Ethiek gaat er daarbij
vanuit dat het goede gedaan behoort te worden. De wetenschappelijke ethiek is een
onderdeel van filosofie, ook wel wijsbegeerte genoemd.
Waarden zijn opvattingen over wat uiteindelijk belangrijk en nastrevenswaardig is.
Het zijn algemene uitgangspunten die vertaald dienen te worden in concreet gedrag
en zijn veelal collectief. Waarden hebben niet alleen een verstandelijke, maar ook
een emotionele dimensie.
In de sociale wetenschappen worden waarden vaak beschreven als:
‘’ abstracte, meer of minder bewuste, collectieve voorstellingen over hetgeen als
goed en juist en daarom als nastrevenswaardig wordt beschouwd.’’.
Instrumentele waarde is een waarde die geen doel in zichzelf is, maar in dienst staat
van een andere, hogere waarde.
Intrinsieke waarde is een waarde in zichzelf, dus zonder verder extern doel.
Waardenconflict dan wel ethisch dilemma  je streeft 2 of meer waarden na die niet
tegelijkertijd gerealiseerd kunnen worden, zodat je moet kiezen.
Normen zijn bepaalde, min of meer bindende verwachtingen over het gedrag van
mensen. Kunnen ook vertaald worden in concrete gedragsregels.
4
Het verschil tussen normen en waarden:
Waarden
Principes, uitgangspunten
Doel
Algemeen
Concreet maken door normen
Normen
Gedrag(sverwachting)
Middel
Toegespitst
Afgeleid van waarden.
Er zijn 3 soorten normen:
- Relationele normen: hebben betrekking op de directe omgang met mensen.
- Professionele normen: normen die betrekking hebben op de manier waarop
een bepaald beroep uitgeoefend hoort te worden. (bijv. een beroepscode)
- Publieke normen: hebben betrekken op het gedrag dat van ons verwacht
wordt ten opzichte van de samenleving.
Wat samenhangt met normen, is cultuur. Met cultuur wordt in dit geval bedoelt: het
geheel van voorstellingen, opvattingen, waarden en normen, die mensen zich als lid
van de samenleving hebben verworven, door middel van leerprocessen, die van
grote invloed zijn op hun gedrag in ruimere zin. Cultuur is per definitie de verschijning
van een groep die zich uit in symbolen, rituelen, verhalen, voorbeeldfiguren,
instituties en het gedrag van mensen in de bredere zin van het woord.
Paragraaf 2.3
Moraal en de levensbeschouwing
Waarden en normen vinden hun norm in levensbeschouwing.
6 kernvragen van levensbeschouwing zijn:
- Wat is belangrijk in het leven? (Normen & waarden = moraal)
- Wie is de mens?
- Hoe leven mensen met elkaar samen?
- Wat is de betekenis van lijden en dood?
- Wat is tijd? (verleden, heden en toekomst)
- Wat is de natuur?
Individuele levensbeschouwing: levensbeschouwelijke opvattingen van 1 individu.
Gemeenschappelijke levensbeschouwing: opvattingen van een groep mensen.
5
Gemeenschappelijke
levensbeschouwing
Christendom
Fascisme
Feminisme
Humanisme
Islam
Jodendom
Liberalisme
Socialisme
Centrale waarden
naastenliefde, vrede en gerechtigheid
hiërarchie (tussen mensen onderling)
gelijkheid (van man en vrouw)
menswaardigheid en vrijheid
rechtvaardigheid
naastenliefde en gerechtigheid
vrijheid en zelfstandigheid
gelijkheid en solidariteit
Paragraaf 2.4
Moraal en belang
Morele opvattingen worden vaak sterk beïnvloed door belangen. Een belang is een
handeling, maatregel of praktijk die voordelig is voor een individu en/of groep.
Echter niet al het menselijk handelen kan worden verklaard door middel van het
eigenbelang, er bestaat ook zoiets als het altruïsme: het ontzien van anderen als
beginsel van (eigen) handelen.
Belangen kunnen op 4 verschillende manieren worden verwoord:
- Het eigenbelang verwoorden
Mensen geven aan dat een bepaalde maatregel, praktijk of handeling in hun
eigen voordeel is.
- Het eigenbelang verwoorden als het belang van de ander
Welbegrepen eigenbelang: het belang van anderen valt samen met het
eigenbelang.
- Het belang van anderen verwoorden
Een maatregel of situatie wordt bepleit met enkel een verwijzing naar het
belang van andere. Over het eigenbelang wordt hier niet gesproken.
- Het belang van allen verwoorden
Het eigen- of deelbelang wordt volledig overstegen. Verwijzing naar het
‘algemeen belang’.
Paragraaf 2.5
De functie van moraal
Er zijn 3 punten die de functie van moraal weergeven:
- Moraal maakt menselijk samenleven mogelijk
- Moraal geeft houvast in het leven
- Een moraal geeft richting aan ons handelen
6
Paragraaf 2.6
De ontwikkeling van de moraal bij het individu
De ontwikkeling van de moraal kan verklaart worden door gebruik van
ontwikkelingspsychologie. Het proces dat ertoe leidt dat elk individu ook een morele
identiteit wordt door de ontwikkelingspsychologie onderscheiden in een tweetal
stadia: socialisatie en emancipatie
Socialisatie: een individu maakt zich in omgang met anderen een bestaande of
nieuwe cultuur eigen. Deze visie werd gesteund door Sigmund Freud.
Paragraaf 2.6.1
Freud en het psychische apparaat
Binnen het zogenaamde psychische apparaat zoals Freud het noemt, waarin onze
psyche functioneert, zit een drietal instanties in het menselijk psyche:
- Überich (= Boven-ik)
Heeft 2 functies, het Superego (jouw ‘ideale ik’: degene die je zou willen zijn)
en het geweten. Het geweten is het innerlijk besef van wat goed en kwaad is.
Belangrijke onderdelen daarvan zijn geboden en verboden.
Door het geweten speelt het verantwoordelijkheidsgevoel op. In samenhang
hiermee dienen we schuldgevoelens te zien.
- Ich (= ik)
Heeft als belangrijkste functie om steeds compromissen te sluiten tussen de
driften (Es) en het geweten. Iedere drift die onderdrukt wordt verdwijnt in
principe naar het Es en wordt daarmee als het ware ‘onbewust’ (verdringing).
Het ‘Ik’ probeert dus de driften aan te passen aan de eisen en verwachtingen
van de buitenwereld. Deze probeert ook het lustprincipe toe te passen, maar
wel zodanig dat het voor onze omgeving aanvaardbaar is (het
realiteitsprincipe). De voornaamste taak ven het Ich is zelfhandhaving.
- Es (= het)
Bevat allerlei driften: lichamelijke krachten die de behoeften en verlangens van
mensen aansturen. Volgens Freud zijn er 2 hoofddriften: de seksuele drift en
de doodsdrift, ook wel door hem benoemd als Eros en Thanatos. Eros is de
seksuele drift met als doel om te binden, in stand te houden, steeds grotere
eenheden voort te brengen. De energie die daarbij vrijkomt word het libido
genoemd, wat gericht kan zijn op jezelf dan wel op anderen.
Het doel van doodsdrift is om te ontbinden, samenhangen te verbreken,
dingen te vernietigen. Denk aan destructie en agressie. Uiteindelijk is het doel
van deze drift om alles weer terug te brengen naar de anorganische staat, dat
wil zeggen: tot de dood.
7
Paragraaf 2.6.2
Kohlberg
Morele ontwikkeling volgens Kohlberg
Fase
Leeftijd
Morele oriëntatie
Preconventioneel
0 - 12
- Geen morele oriëntatie, wel
behoeftebevrediging
-Oriëntatie op gevolgen gedrag
Conventioneel
12 -18
-Oriëntatie op verwachtingen omgeving
-Oriëntatie op wetten en regels
Postconventioneel
18 - Identificatie met democratisch tot stand
gekomen regels en wetten
-Zelfstandige morele afweging
Paragraaf 2.7
Veranderingen in de moraal
Veranderingen van normen en waarden zijn een resultaat van maatschappelijke
ontwikkelingen van economische, politieke en culturele aard.
Denk aan:
- De toenemende invloed van het economische denken en handelen in onze
maatschappij.
- De toenemende invloed van wetenschap en techniek in onze samenleving
- Mondialisering en globalisering
- Demografische ontwikkelingen en multiculturele samenleving
- Individualisering en secularisering
- Een terugtredende overheid en privatisering
8
Hoofdstuk 3
Ethische theorieën
Paragraaf 3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteedt aan de ethische theoriën. Hierbij gaat het
dus om opvattingen over hoe wij ons behoren te gedragen. Er zijn veel verschillende
soorten theorieën die in de volgende paragraven terug zullen komen, namelijk:
- De gevolgenethiek (paragraaf 2)
- De beginselethiek (paragraaf 3)
- Discussie tussen gevolgen- en beginselethiek (paragraaf 4)
- De deugdenethiek (paragraaf 5)
- Christelijke rechtvaardigheidsethiek (paragraaf 6)
Paragraaf 3.2
Gevolgenethiek
Bij gevolgenethiek staat het resultaat van de handeling en dus niet de bedoeling (de
intentie) van de handeling centraal.
Uitgangspunt van gevolgenethiek:
Een handeling of beslissing is moreel juist wanneer die in zijn gevolgen een bepaald
doel realiseert.
Gevolgenethiek
Motief/intentie

Handeling

(objectief) Gevolg
Alleen relevant!
Andere benamingen voor gevolgenethiek zijn resultaatethiek of doelethiek. Binnen
deze ethiek worden nog 3 varianten onderscheiden: hedonisme, eudemonisme en
utilisme.
Paragraaf 3.2.2
Het hedonisme
Hedonisme is een ethische theorie die ervan uitgaat dat die beslissing of handeling
ethisch juist is die in zijn gevolgen het meeste genot oplevert. Hedonisme gaat ervan
uit dat de mens van nature een wezen is dat zoveel mogelijk probeert te genieten en
dat tevens probeert zoveel mogelijk onlust te vermijden.
Een belangrijke vertegenwoordiger was Epicurus (341-271 v. Chr.):
- Een goede Hedonist dient goed gebruik van zijn verstand te maken.
- Kortetermijndenken kan tot veel ongeluk leiden.
9
Varianten in de gevolgenethiek:
Hedonisme
 Genot
Eudemonisme
 Geluk
Utilisme
 Nut
Paragraaf 3.2.3
Het eudemonisme
Eudemonisme lijkt op het hedonisme, een belangrijk verschil is echter dat het woord
‘lust’ wordt vervangen door ‘geluk’. (eudemonia = gelukzaligheid, het gevoel van
welbehagen, dat het gevolg is van een zich in harmonie weten, zowel innerlijk in en
met zichzelf als met de omgeving). Dit zorgt voor 2 verschillen:
- De ervaring van geluk duurt van langer dan die van genieten
- Bij geluk spelen zintuigen een minder belangrijke rol (geluk is het hoogste
goed)
Volgens het Eudemonisme is de mens een ‘gelukszoeker’.
De ethische norm is dan ook: wij mensen behoren het geluk na te streven.
Belangrijke standpunten:
- We hebben het verstand nodig om tot optimaal geluk te komen
- Je kunt ook gelukkig leven door goed te leven
- Nemen is prettig, maar geven kan ook een groot genoegen geven
- Anderen helpen voor je eigen geluk
- Bij het sociaal-eudemonisme is het geluk van allen in het geding.
Paragraaf 3.2.4
Het utilisme
Utilisme: een ethische theorie die ervan uitgaat dat die handeling of beslissing
ethisch juist is die in zijn gevolgen het meeste nut oplevert.
Nuttig is datgene wat voordeel opbrengt voor mensen, dan wel in behoeften van
mensen voorziet.
Volgens utilisten bevordert nuttigheid uiteindelijk het geluk van alle mensen.
Heeft veel verwantschap met het eudemonisme, gericht op de nuttigheid voor de
samenleving in zijn geheel.
Beroemde utilisten waren de filosofen John Stuart Mill (1806-1873) en Jeremy
Bentham (1748-1832). Volgens hen gebruikt de mens bij zijn streven naar nuttigheid
een ‘morele balans’ (pros and cons).
Het resultaat staat centraal, berekeningen zijn zeer accuraat.
Mill is grondlegger van het sociaal utilisme, gaande om het belang voor geluk voor de
gehele maatschappij. Volgens Bentham was het geluk van de ander een niet-beoogd
effect van het individuele, als eigenbelang begrepen, handelen.
10
Paragraaf 3.3
Beginselethiek
Beginselethiek (/plichtenethiek) gaat vooral om wat er vooraf gaat aan de daad: het
motief voor de daad, de neiging van de dader of het beoogde resultaat. Het
zwaartepunt ligt dus bij de intentie van de dader.
Beginselethiek
Motief/intentie
Vooral relevant!

Handeling

Resultaat
Bij de oplossing van een ethisch probleem dient steeds recht gedaan te worden aan
een bepaald principe zoals:
- het recht op zelfbeschikking
- de gelijkwaardigheid van alle mensen
- eerbied voor het leven
- de waardigheid van de mens
Er zijn 3 mogelijkheden voor het ontstaan van morele beginselen namelijk:
- God
- Het verstand (de rede)
- Een denkbeeldig sociaal contract in de samenleving (levert verplichtingen)
Paragraaf 3.3.2
De ethiek van Immanuel Kant
Kant benadrukt in zijn versie van de plichtenethiek dat het vooral draait om de goede
wil van degene die de handeling pleegt. Standpunten zijn:
- Men moet vrijheid hebben van handelen
- Een handeling is alleen ‘ethisch’ als er gehandeld wordt vanuit plichtsbesef
- De menselijke wil is goed als er gehandeld wordt uit plichtsbesef – namelijk de
plicht het goede te doen – en niet uit neiging.
- Ethiek veronderstelt vrijheid
- Goede bedoeling
- Handelen uit plichtsbesef
- Eerbied voor de zedenwet (menselijke waardigheid!)
Bepaalde ethische waarden of beginselen zo belangrijk vinden, dat je er eerbied voor hebt.
-
Een praktische wenk!
Gedrag moet aan de voorwaarde van ‘universaliteit’ voldoen, het moet de
basis kunnen zijn voor een voor iedereen geldende wet.
11
Paragraaf 3.4
Discussie tussen gevolgen- en beginselethiek.
Kritiekpunten op de gevolgenethiek:
+ gevolgen van de handeling wegen zwaarder, hetgeen wat goed past in de
samenleving waar nuttigheid en resultaat steeds belangrijker worden.
+ Goed ingespeeld op de veranderende omstandigheden. (flexibel)
- men kan vaak niet secuur de morele kwaliteit van de handeling typeren.
- (praktisch) Meetprobleem, het is bijna onmogelijk om immateriële zaken als
welzijn en geluk te kwantificeren.
- (praktisch) vergelijkingsprobleem, veel verschillende vlakken vallen niet met
elkaar te vergelijken, dan is het slechts de opinie die beslist wat zwaarder telt.
- (principieel) rechtvaardigheidsprobleem, streven naar geluk voor zoveel
mogelijk mensen, maar denken niet aan de verdeling ervan.
Kritiekpunten op de beginselethiek:
+ Gemakkelijke toepasbaarheid, het draait om de oplossing zonder dat mogelijke
gevolgen afgewogen hoeven te worden.
- Loopt het gevaar uit te monden in ‘goedebedoelingenethiek’, men verschuilt
zich achter de goede bedoeling, wanneer deze slechte gevolgen blijkt te
hebben.
Paragraaf 3.5
Deugdenethiek
Centraal: de gezindheid van degene die handelt.
Deugden: die kwaliteiten die een mens tot een goed mens maken.
Voorbeelden:
- Een betrouwbaar persoon
- Een integere manager
- Een eerlijke verkoper
Opvoeding is belangrijk
‘Het goede’ is een doorleefd aspect van het mens-zijn.
Vormende in inspirerende werking.
12
Paragraaf 3.6 (keuzestof)
Christelijke rechtvaardigheidsethiek
- De wereld is Gods schepping
God bepaalt de rechten en plichten van de mens.
- De mens is een sociaal wezen
Mensen zijn feitelijk van elkaar afhankelijk en behoren daarom rekening met
elkaar te houden.
- De maatschappij is een organisme
Elk deel van de samenleving heeft slechts waarde en zin in het geheel.
Corporatistisch maatschappijmodel, hierin is plaats voor allerlei
samenwerkingsverbanden van vaak strijdige belangengroepen.
- Gespreide verantwoordelijkheid
Subsidiariteitsbeginsel : de staat heeft een aanvullende taak ten aanzien van de
maatschappij. Elke maatschappelijke geleding heeft een eigen
verantwoordelijkheid ten aanzien van de maatschappij.
- Het eigendomsrecht
Eigendom van consumptie- en productiemiddelen is een natuurrecht. Individueel
en sociaal belang.
Rechtvaardigheid: datgene wat aan elke deelnemer of elk lid van de gemeenschap
het gepaste aandeel toebedeelt, in lasten en baten, in werk en loon.
Rechtvaardigheid betekent: ieder binnen de gemeenschap het zijne geven.
Kan gesitueerd worden in een drietal niveaus:
- tussen mensen onderling
- van individu tot de gemeenschap
- van gemeenschap tot de individu
Het rechtvaardigheidsdenken geeft geen concrete gedragsregels, maar veeleer een
kader waarbinnen personen en allerlei maatschappelijke organisaties hun activiteiten
kunnen plaatsen.
13
Hoofdstuk 4
Ethiek als proces
Paragraaf 4.1
Inleiding
Ethiek als proces:
Ethische gevoeligheid
Ethische analyse
Ethisch oordeel
Ethische motivatie
Ethisch handelen
Volgen elkaar op door communicatie!
Paragraaf 4.2
Ethische gevoeligheid
Ethisch verantwoordt gedrag begint met gevoeligheid voor ethiek, deze kan
aangeboren zijn, dan wil in de opvoeding geleerd. Je eigen ethische
verantwoordelijkheid vergroten kan op de volgende manieren:
- Vraag je af wat de gevolgen van je gedrag zijn voor je medemens.
- Neem gevoelens van schaamte of schuld serieus.
(deze kunnen het bewijs zijn dat er ethisch iets niet klopt)
- Neem je eigen verantwoordelijkheid
- Vraag je af hoe het zou zijn om behandeld te worden zoals jij anderen
behandelt.
Paragraaf 4.3
Ethische analyse
Stap 1:
Het probleem analyseren
Formuleer welk ethisch probleem er speelt, vaak is er sprake van een
waardenconflict.
Stap 2:
De ethische verantwoordelijkheid aanwijzen
Wie draagt de ethische verantwoordelijkheid? Wie is de probleemeigenaar?
Stap 3:
De feiten analyseren
Welke feiten zijn belangrijk, welke optiek gebruik je.
Stap 4:
De stakeholders inventariseren
Stakeholders: individuen en groepen die voor- of nadeel kunnen hebben bij
bepaalde handelingen, maatregelen en beslissingen van het bedrijf.
Stap 5:
De waarden inventariseren
Waarden zijn voorstellingen van mensen over wat uiteindelijk belangrijk en
nastrevenswaardig is.
14
Paragraaf 4.4
Ethisch oordeel
Na de ethische analyse kan er gekeken worden naar een oplossing voor het
probleem, een ethisch oordeel. Daarbij kun je 3 stappen zetten:
- Enkele mogelijke oplossingen (opties) formuleren
- Is er een ethisch gedragscode die aanknopingspunten biedt voor het oplossen
van het probleem.
- Zelf een oordeel vellen, onderbouwt met goede argumenten.
Paragraaf 4.5
Ethische motivatie
Ethische motivatie: je dient gemotiveerd te zijn het ethische oordeel om te zetten in
ethisch handelen.
Drempels voor ethische motivatie/ethisch handelen:
- Gemakzucht
Ethisch handelen is vaak lastiger en meer tijdrovend.
- Eigenbelang
Ethisch handelen kost soms geld.
- Je voelt je niet verantwoordelijk
- De invloed van de omgeving
Er kan grote druk komen om immoreel te handelen, dit wordt nog moeilijker
als er sancties dreigen.
Om deze drempels te overkomen is sterke wil en veel moed nodig.
Moed: het vermogen om, met inachtneming van risico’s, grenzen te overschrijden
zonder terug te deinzen voor de remmende werking van angst.
De inspiratie om goed te handelen komt vaak van voorbeeldfiguren, maar ook
personen, rituelen of verhalen.
Paragraaf 4.6
Ethisch handelen
Ethisch handelen is het sluitstuk van het ethische proces. Denk hierbij aan:
- Respectvol omgaan met klanten en collega’s
- Geen prijsafspraken maken met concurrenten
- Een code ontwikkelingen in samenwerking met andere bedrijven over
zakendoen en mensenrechten.
15
Paragraaf 4.7
Ethische communicatie
Communicatie is een belangrijk onderdeel van onze plurale samenleving (meervoud
aan ethische visies).
Voorwaarden voor ethische communicatie:
- Openheid
Niemand mag van een ethische discussie uitgesloten worden.
- Gelijkheid
Ieders belang dient serieus genomen te worden.
- Redelijkheid
Gesprek moet worden gevoerd en beslecht op basis van ter zake doende
argumenten.
- Dialoogbereidheid
De bereidheid en het vermogen tot dialoog.
In een dialoog volgen 3 soorten beredenering elkaar op:
- Het ik-perspectief(binnenperspectief)
eigen visie
- Het jij-perspectief(deelnemersperspectief)
verplaatsing naar de visie van
de ander
Decentrering: Niet langer staat de eigen benadering van de werkelijkheid
centraal, maar de werkelijkheidsbenadering van de ander.
- Het Hij-/het- perspectief
ik en jij worden op elkaar
(buiten-/toeschouwerperspectief)
afgestemd.
16
Hoofdstuk 11
Ethiek en horeca
Paragraaf 11.1
Inleiding
Is de horeca ethisch verantwoordelijk voor voorvallen met betrekking tot zinloos
geweld, discriminatie van allochtonen, overmatig drugsgebruik, dronken klanten die
een auto-ongeluk veroorzaken? Daar wordt in dit hoofdstuk verder op in gegaan.
Paragraaf 11.2
Gastvrijheid en kwaliteit in de horeca
Gastvrijheid: heeft van oorsprong veel te maken met het opvangen, verzorgen en
beschermen van vreemdelingen. Betekend ook dat je openstaat voor andere mensen
en dat je interesse hebt in hoe die andere mensen in elkaar steken. Het kan een
esthetische keuze zijn, je kiest voor een bepaalde levensstijl van openheid, interesse
en onbaatzuchtigheid tegenover de klant.
Met kwaliteit bedoelt men in de horeca dat een dienst geleverd wordt, voldoet aan de
behoeften, verlangens en verwachtingen van de consument. De gedachte van de
klant staat centraal: ‘De klant is koning’.
Een goede definitie van kwaliteitszorg zou zijn: het centraal stellen van de behoeften
en verlangens van de klant met inachtneming van bepaalde juridische en morele
grenzen.
Paragraaf 11.3.1
Sociale hygiëne en ethische codes in de horeca
Voor het verbeteren van ethisch verantwoord gedrag van en door horecabedrijven
krijgen 2 zaken speciale aandacht:
- Sociale hygiëne in de horeca (paragraaf 11.3.2)
- Ethische codes in de horeca (paragraaf 11.3.3)
Horeca:
Logiesverstrekkend bedrijven
Voedselverstrekkende bedrijven
Drankenverstrekkende bedrijven
(voor gebruik ter plaatse)
Drankenverstrekkende bedrijven
(voor thuisgebruik)
hotel, pension, conferentieoord, camping
jeugdherberg
snackbar, cafetaria, eetcafé, restaurant,
lunchroom, fastfoodrestaurant.
tearoom, café, bar, discotheek, nachtclub,
sportkantine, wijkcentrum, buurt- en clubhuis
Slijterij, wijnspeciaalzaak, bierspeciaalzaak,
supermarkt en warenhuis
17
Paragraaf 11.3.2
Sociale hygiëne in de horeca
Om een drankvergunning te krijgen moet er een leidinggevende een SVH-verklaring
(Horeca Branche Instituut) hebben (Sociale Hygiëne), die hij kan krijgen als hij met
goed gevolg de cursus heeft gevolgd en geslaagd is voor het examen. Bij sportclubs
en buurthuizen dienen dit er zelfs 2 te zijn en dient de rest van de werknemers
geïnstrueerd te zijn over het verantwoord schenken van alcohol.
Het beleid op het gebied van sociale hygiëne heeft verschillende doelstellingen:
- Leidinggevenden en werknemers in de horeca bewustmaken van hun
verantwoordelijkheid voor de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van
gasten en medewerkers.
- Het geven van bijzondere aandacht aan een verantwoord gebruik van alcohol.
- Het bewust zijn van de risico’s die verbonden zijn aan het gebruik van drugs.
- Het bewust zijn van de risico’s van het gebruik van speelautomaten.
- Het bewust zijn van de bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid van
de horecabedrijven, verenigingen, buurt- en clubhuizen.
- Het voorkomen van situaties in horecabedrijven, verenigingen, buurt- en
clubhuizen die de openbare orde kunnen verstoren.
- Het bevorderen dat horecabedrijven, verenigingen, club- en buurthuizen door
de omgeving geaccepteerd worden.
De cursus Sociale Hygiëne van het Horeca Branche Instituut (voorheen SVH)
besteedt aandacht aan:
- Verschillende bedrijfsformules, de keuze van doelgroepen en de wijze waarop
daarin de marketingmix (de zes P’s van product, prijs, plaats, promotie,
personeel en presentatie) wordt ingevuld, inclusief het gastvrijheidconcept.
- Sociale hygiëne, met name het beleid op het gebied van waarden en normen
en de handhaving daarvan.
- De sociale vaardigheden waarover de leidinggevenden en de medewerkers
dienen te beschikken om uitvoering te geven aan het beleid op het gebied van
Sociale Hygiëne.
- Het beleid op het gebied van alcohol, drugs en kansspelen
- De inrichtingseisen die gesteld worden door de overheid aan slijterijen en
horecabedrijven.
Een goed sociaal-hygiënisch beleid omvat de volgende onderdelen:
- Het ontwikkelen van een gastvrijheidsconcept.
- Het onderzoeken van factoren die het gastvrijheidsconcept kunnen bedreigen.
- Het stelen van grenzen aan het gedrag (met name van medewerkers en van
klanten).
- Een beleid ontwikkelen m de afgesproken regels te handhaven.
18
-
Een deurbeleid ontwikkelen ( een verantwoord selectiebeleid, vermijding van
discriminatie).
Het doelbewust samenwerken met partijen die ene bijdrage kunnen leveren
aan een sociaal-hygiënisch beleid.
Voorlichting en instructie geven over het sociaal-hygiënisch belleid aan alle
relevante partijen (zeker ook aan eigen medewerkers en aan klanten).
Het ontwikkelen van een veiligheidsbeleid.
Paragraaf 11.3.3
Ethische codes in de horeca
In een branchecode wordt aangegeven welke waarden en normen richtinggevend of
leidend dienen te zijn. De branchecode kan betrekking hebben op: aanvang
diensttijd, uiterlijke verzorging, kennis van de kaart, verantwoording voor de
werkplek, omgang met de gasten, roken, kauwen, eten, drinken, drankgebruik, onder
invloed zin, personeelsmaaltijden, telefoneren, mobiele telefoon, weggeven van
consumpties, bezoek van derden, werken op zondag en feestdagen, overwerk,
vakanties, ziekmelding, calamiteiten en persoonlijke gegevens.
Bedrijfscodes in de horeca: beschrijft de verantwoordelijkheden van het horecabedrijf
ten opzichte van de belanghebbenden (stakeholders) en de belangrijkste waarden,
normen en regels die voor het bedrijf, de leiding en de medewerkers gelden. Denk
hierbij aan de behandeling van gasten en omgang met alcohol in geval van
minderjarige etc..
19
Hoofdstuk 14
Stappenplan ethiek
Paragraaf 14.1
Inleiding
Een stappenplan om bedrijfsethische problemen op een systematische manier te
analyseren en oplossen. In dit hoofdstuk worden de volgende dingen besproken:
- Stappenplan aan de hand van een case (paragraaf 2)
- Schematische weergave van het stappenplan (paragraaf 3)
Zie paragraaf 2.
Paragraaf 14.2
Uitleg stappenplan aan de hand van een case
Stap 1
Formuleer het ethische probleem
Het kenmerkende voor een ethisch probleem is dat je 2 of meer waarden
tegelijkertijd nastreeft die niet gerealiseerd kunnen worden, je moet kiezen.
Stap 2
Formuleer de moreel verantwoordelijken
Wie is de eigenaar van dit morele probleem?
Stap 3
Analyseer de feiten
Welke feiten spelen een rol? Laat je leiden door de verschillende optieken.
Stap 4
Analyseer de stakeholders
Welke belangen van groepen of mensen (belanghebbende) worden hiermee
geraakt?
Stap 5
Analyseer de waarden
Welke waarden spelen in de case een rol?
Stap 6
Formuleer een oplossing vanuit de gedragscode
Biedt de ethische code een aanknopingspunt voor de oplossing van dit
probleem?
Stap 7
Formuleer je eigen oplossing.
Wat is je eigen oordeel? Neem je eigen standpunt in en onderbouw het met
goede argumenten.
20
Download