Voorbeeld van een toepassing: woordenschat en kennis van de

advertisement
 4.1 Woordenschat en kennis van de wereld
4.1.1 Aandacht besteden aan schooltaal
Doel: Rekening houden met het verschil tussen
schooltaal en buitenschoolse taal
Niveaus: 1F t/m 4F
Vakken: Ieder vak waarin teksten een rol spelen
Sectoren:Alle
In een aardrijkskundeboek staat: ‘Het land kent een geringe
neerslag’. De docent vraagt aan zijn brugklasleerlingen wat
‘neerslag’ betekent. De leerlingen geven een omschrijving en
voorbeelden van neerslag. Maar dan vraagt een leerling:
‘Meneer, wat is geringe?’ Hij spreekt het uit als ‘geeringe’.
Het woord ‘geringe’ is een voorbeeld van schooltaal. Als je
het woord niet kent, dan begrijp je de zin niet.
43
Als docenten zich alleen al bewust zijn van het verschil tussen vaktaal, schooltaal
en buitenschoolse taal4, dan zorgen zij al voor een leesvriendelijker omgeving.
Docenten gebruiken andere taal dan leerlingen. Ook het taalgebruik in boeken en
ander lesmateriaal wijkt af. Vak- en beroepstaal leveren over het algemeen niet
veel problemen op, omdat vakdocenten vaktermen goed uitleggen. Het gaat met
name om de schooltaal (zie 2.3.4). Leerlingen hebben vaak onvoldoende kennis
van schooltaal en docenten herkennen dit niet altijd als probleem. Op niveau 2F
kunnen woorden als vermelden, betrekking hebben op, hoewel, gering en terwijl al
problemen geven. Maar ook examenleerlingen havo en vwo hebben nog wel eens
moeite met woorden als mits, tenzij, symbool, pictogram, motiveren en begroten. Wat
dat betekent voor hun resultaten, laat zich raden.
Als de docent niet in de gaten heeft dat een leerling moeite heeft met schooltaal, dan bestaat het risico dat hij de leerprestaties van deze leerling verkeerd
interpreteert.
4 Buitenschoolse taal is een verzamelterm voor jeugd-, straat- en thuistaal.
LEESvaardigheid binnenwerk.indd 43
20-12-12 16:59
Tijdens een overgangsvergadering spreekt een docent zijn
twijfel uit over de begaafdheid van een leerling. De taalcoördinator wijt de slechte resultaten aan zijn beperkte woordenschat. ‘Daar merk ik nooit iets van’, reageert de docent.
‘Hij praat al zijn vrienden in de hoek en jou erbij als je niet
uitkijkt.’ Inderdaad, de leerling is verbaal sterk, maar hij is
zwak in schooltaal. Daardoor heeft hij een zwakke lees- en
luistervaardigheid. Het helpt leerlingen al als hun docenten
zich van dit soort verschijnselen bewust zijn.
Het is niet de bedoeling dat docenten schooltaal gaan vermijden. Wel is het van
belang dat zij zich afvragen welke schooltaal zij zelf gebruiken en welke schooltaal
voorkomt in de teksten die ze gebruiken. Check daarom regelmatig de kennis van
leerlingen op dit gebied en behandel de woorden die onbekend zijn.
44
Neem van tijd tot tijd samen met een collega een tekst door
op schooltaalwoorden. Doe hetzelfde met toetsen, ook die
van jezelf. Zo ontwikkel je er vanzelf gevoel voor.
4.1.2 Gebruik maken van het woordenboek
Doel: Uitbreiding woordenschat
Vakken: Ieder vak waarin teksten een rol spelen
Niveaus: 1F t/m 4F
Sectoren:Alle
Aandacht besteden aan woordkennis kan niet zonder woordenboek, niet alleen bij
Nederlands, maar bij alle vakken en in alle leerjaren. Stimuleer leerlingen vóór het
gebruik van het woordenboek te proberen de betekenis af te leiden uit de context
en om door te lezen als het om minder belangrijke woorden gaat. Hierdoor leren
ze beter om te gaan met teksten die veel moeilijke woorden bevatten. Bovendien
zijn zij dan bewuster en actiever met het woord bezig, waardoor de kans groter
is dat de betekenis beklijft.
Hoe kunt u leerlingen stimuleren om het woordenboek op de juiste manier te gebruiken? Leerlingen, vooral in de onderbouw van het vo en begin mbo, vinden dat
vaak moeilijk. GRRIM (zie 3.3) is een methode die de docent goed kan gebruiken
LEESvaardigheid binnenwerk.indd 44
20-12-12 16:59
om leerlingen te leren hoe zij met onbekende woorden en met het woordenboek
kunnen omgaan.
Docenten Nederlands doorlopen tot en met niveau 2F alle fasen van GRRIM. Op
de niveaus 3F en 4F controleren zij van tijd tot tijd of leerlingen de vaardigheden
van niveau 2F nog beheersen, maar ze starten dan niet per se met fase 1. Als leerlingen de vaardigheden nog goed beheersen, is dat niet nodig.
Fase 1 (ik) De docent leest een tekst en doet hardop voor hoe hij met on­
bekende woorden omgaat. Eerst beoordeelt hij het belang van
het woord, dan kijkt hij of hij de betekenis kan afleiden uit de
context. Lukt dit niet, dan zoekt hij het woord op in het woordenboek. Ook het opzoeken van het woord doet hij voor. Het
alfabet en hoe om te gaan met samenstellingen, afleidingen en
vervoegingen spelen daarbij een rol.
Fase 2 (wij) Hardop, samen met de klas.
Fase 3 (jullie) De leerlingen gebruiken een woordenboek in duo’s.
Fase 4 (jij) De leerlingen gebruiken het woordenboek alleen.
45
Vak- en praktijkdocenten houden zich met name bezig met fase 4 en, naar behoefte, met fase 3. Natuurlijk geven ze leerlingen als dat nodig is individuele steun.
Uiteraard zijn er in alle lokalen woordenboeken aanwezig.
Vraag uw collega’s Nederlands of moderne vreemde talen eens
hoe zij in hun lessen omgaan met het woordenboek.
4.1.3 Achtergrondkennis en voorkennis onderscheiden
Doel: Woordenschat uitbreiden door een bewuste tekstkeuze
Vakken:
Ieder vak waarin teksten een rol spelen.
Niveaus: 1F t/m 4F
Sectoren:Alle
Uit de Singaporetest (bijlage 3) blijkt dat een tekst pas begrijpelijk is als de lezer
90% tot 95% van de woorden kent. Met alleen een goede woordenschat kom je
er echter niet. Een tekst over een bekend onderwerp leest makkelijker, ook als er
onderdelen in voorkomen die de leerling nog niet kent. Een tekst over een bekend
onderwerp levert een beter tekstbegrip op, waardoor de lezer moeilijker teksten
LEESvaardigheid binnenwerk.indd 45
20-12-12 16:59
Download