Kerk&Israël ONDERWEG Dit katern bij het magazine Kerk & Israël Onderweg van de Protestantse Kerk is een handreiking voor kerkenraden of gespreksgroepen die zich in een onderwerp willen verdiepen. Daarvoor is het makkelijk uit het blad te halen en los te gebruiken. Onopgeefbaar verbonden en verzoening De lezing die Dick Boer hield tijdens de Ontmoetingsdag voor vrijwilligers op 26 maart, is ingekort weergegeven in dit katern. Hij gaat in op wat onopgeefbare verbondenheid is; wat die betekent voor de praktijk en wat ze betekent voor de verzoening tussen Israël en de Palestijnen. ‘Onopgeefbaar verbonden’? Het woord ‘onopgeefbaar’ is om zo te zeggen uitgevonden om de verbondenheid nader uit te leggen. Het heeft te maken met de aloude anti-Joodse these: God heeft zijn verbond met Israël (het Israël naar het vlees, de Joden dus) opgegeven. Deze these wordt met het ‘onopgeefbaar’ weersproken. God heeft zijn verbond met het volk Israël niet opgegeven. De Jood Jezus die wij als Messias (in het Grieks: Christus) belijden, bidt aan het kruis: Vader, vergeef het hun, zij weten niet wat zij doen’ (Lukas 23:34). Met die ‘hun’ zijn de mensen bedoeld die Jezus aan het kruis hebben gebracht, de onheilige alliantie van het Sanhedrin en de Romeinse overheid. Maar ook het volk dat toekijkt. Wat zij doen is, moeten wij aannemen, opzet. Dat wil zeggen het is een zonde begaan ‘met opgeheven hand’ (Numeri 22:22-31). Die is onvergeeflijk en moet met de dood worden bestraft. Jezus echter maakt daarvan een onopzettelijke zonde (‘zij weten niet wat zij doen’), die kan worden vergeven. Van deze Jezus heeft God gezegd: ‘Dit is mijn zoon, de geliefde, in wie ik een welbehagen heb’ (Matteüs 3:17). Het is deze zoon die de verbondenheid van God met zijn volk bevestigt. Wie Jezus als Messias, als de zoon van God belijdt, kan daarom niet anders dan onopgeefbaar met het volk Israël verbonden zijn. Dat is zo veel als een status confessionis, een kwestie van belijden. Dat de kerk tot dit belijden gekomen is heeft een historische grond: de verschrikking van de Sjoa. Deze verbondenheid gaat niet op in algemene mensenliefde. Deze verbondenheid moet ook worden onderscheiden van de solidariteit die ons geboden is met alle mensen die te Israëls roeping is een licht voor de volken te zijn. • Beeld: Eliyahu Sidi, ‘Sjier Hasjieriem’ (Hooglied). lijden hebben onder onrecht, discriminatie of uitbuiting. Dat heeft te maken met het onderscheid dat de Bijbel God laat maken tussen ‘Israël en de volken (gojim)’. Geen scheiding! De roeping van Israël is het een licht voor de volken (gojim) te zijn (Jesaja 42:6; 60:1-3). Onze verbondenheid met het volk Israël heeft dus alles te maken met het verbond dat God (de God van Israël!) ‘nu eenmaal’ met dit volk gesloten heeft. Maar deze verbondenheid heeft ook een geschiedenis. Het is de geschiedenis van Kerk en Israël, van kerk en synagoge, van christenen en Joden. In die geschiedenis is de Jezus als Messias (van Israël) belijdende ‘kerk’ een novum – kerk trouwens tussen aanhalingstekens want zij was nog heel lang een stroming binnen het Jodendom voor wie dus de onopgeefbare verbondenheid vanzelf sprak. Kerk & Israël Onderweg | katern inzicht | juni 2013 1 Het novum was het ontstaan van een gemeente uit Joden en gojim die elkaar in Messias Jezus als gelijken gevonden hadden: ‘daarin is geen Jood en geen Griek (…) allen immers zijn jullie één in Messias Jezus.’ (Galaten 3: 28). Maar deze gemeente kwam niet in de plaats van Israël, zij is ‘erbij gekomen’ (‘medeburgers’, Efeze 2:19) om ‘heel Israël’ ‘jaloers te maken’ (Romeinen 11:14). Een novum trouwens dat door een al gauw ‘heidenchristelijk’ (gojs) geworden kerk achterhaald werd! Deze historische verbondenheid had moeten betekenen dat de kerk voor de Joden plaats maakt, zodat de volkerenwereld de ruimte wordt waarin de Joden hun eigen gang kunnen gaan, dat is: het doen van Tora, daadwerkelijk licht voor de volken zijn. Maar feitelijk werd het christelijke Europa bij uitstek de ruimte die de Joden het leven onmogelijk maakte, culminerend in de nationaal-socialistische Jodenvernietiging. Daarom is ‘onopgeefbare verbondenheid’ zowel een schuldbelijdenis als een bekering. Moeten de Joden zich niet nu ook met ons verbonden verklaren? Waarom zouden zij? Zij hebben ‘Tora en profeten’, zij weten zich al de bondgenoten van God. Dat Jezus hun Messias is, is hun uit de verkondiging van de Kerk niet gebleken. Zij hebben moeten ervaren dat kerk en christen als het erop aankwam géén bondgenoot waren. ‘Onopgeefbare verbondenheid’ kunnen wij niet van Joden verlangen; het is ons christenen eenvoudig geboden – als het gebod van onze God die zich in Jezus Messias definitief als de God van Israël te kennen heeft gegeven. Betekenis voor de praktijk ‘Onopgeefbare verbondenheid’ is een voornemen, een opdracht. In de Kerkorde staat terecht dat de kerk geroepen is gestalte geven aan haar onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël. De vraag is: hoe? Voor mij is het Leitmotiv de uitspraak van de Berlijnse theoloog Friedrich-Wilhelm Marquardt: ‘Ik wil alleen een christendom waarvoor Joden niet meer bang hoeven te zijn.’1 Marquardt heeft daaraan gestalte gegeven in een zevendelige dogmatiek waarin het voldongen feit van de verlossing door Jezus Christus (‘Het is volbracht’) weer fundamenteel de vraag wordt: ‘Zijt gij het die komen zou of hebben wij een ander te verwachten?’ (Matteüs 11:3). In de vraag delen wij met de Joden het lijden onder de 2 Kerk & Israël Onderweg De Ontmoetingsdag in het Protestants Landelijk Dienstencentrum. onverlostheid van de wereld. Voor de Joden betekende die onverlostheid concreet: het antisemitisme, de angstaanjagende ervaring er als Jood niet te mogen wezen. De ‘onopgeefbare verbondenheid’ geldt uitsluitend het volk; land en staat ontbreken. De vraag is echter of je werkelijk met Joden verbonden kunt zijn zonder hún verbondenheid met het land en de staat te erkennen. Al moet daarbij weer een onderscheid worden gemaakt tussen de verbondenheid met het land en de verbondenheid met de staat. Het land – de èrètz Jisrael – is uit de geschiedenis van het Jodendom niet weg te denken. Nog altijd wordt na de Pesachmaaltijd gezegd: ‘Volgend jaar in Jeruzalem.’ Nog altijd wordt na de Pesachmaaltijd gezegd: ‘Volgend jaar in Jeruzalem’ Daarmee wordt de hoop uitgesproken uit de Galoet (de ballingschap) naar het land terug te keren. Het verlangen naar het land is met de hoop op verlossing onlosmakelijk | katern inzicht | juni 2013 verbonden. Toen de Joden ervoeren dat de (christelijke) wereld niet de plek was waar zij thuis konden zijn, richtten ze hun verwachting op dát concrete, daar en nergens anders zich bevindende land. Lang gebeurde dat religieus: het ‘volgend jaar in Jeruzalem’ was een innige wens. De inlossing ervan was een zaak van God en van Hem alleen. Dat veranderde in de loop van de negentiende eeuw. Het zionisme maakte er een politiek project van dat voor de meeste zionisten en na de Sjoa ook voor de meeste Joden bestond uit de stichting van de Joodse staat, de staat Israël. Maar de staat was vooral de concretisering van de landbelofte, geen feit op zichzelf. De terugkeer naar het land en niet per se naar een staat, dat was wat het Joodse hart sneller kloppen deed. Dat is een feit dat wij niet kunnen negeren zonder dat het (veel) Joden bang maakt. Maar land en staat zijn niet hetzelfde. De zionist Martin Buber vond de staat eerder een hindernis dan een voorwaarde voor wat hij essentieel vond: een vreedzaam samen­ leven van Joden en Arabieren (Palestijnen ‘bestonden’ in zijn tijd nog niet). Want een staat betekende volgens hem bijna onvermijdelijk heerschappij van de een (de Jood) over de ander (de Arabier). Een staat te willen (‘als de andere volken’) is het Joden- dom hoogstens geoorloofd bij wijze van noodoplossing (1 Samuël 8!). Maar eigenlijk hoort een staat in het Jodendom niet thuis. En áls het al tot een staat komt, dan is het criterium of deze staat daadwerkelijk voor zo’n vreedzaam samenleven de ruimte biedt, beter: ruimte máákt. Tegelijk moet gezegd worden: dat de meeste Joden iets met dat land hebben, is niet los te maken van de staat. De Joodse staat is het meest zichtbare teken dat met Auschwitz het laatste woord over de Joden niet gesproken is. De stichting van de staat Israël in 1948 belichaamt de wederopstanding van het Joodse volk. Dat kan natuurlijk niet betekenen: right or wrong, my Israel. En er bestaat in de Joodse traditie ook nog zoiets als de herinnering daaraan dat de landbelofte in de Tora ook een gebod met zich mee brengt: in dat land Tora te doen. Gebeurt dat niet, dan kan het land ook verloren gaan (Lev. 18, 24-30). Al mag dat nooit het laatste woord zijn. Het Jodendom belijdt: bekering (tesjoeba, een woord dat ook terugkeer betekent) is altijd mogelijk. Ook onze onopgeefbare verbondenheid wil niet zeggen: right or wrong-voor-Israël-zijn. Een echte bondgenoot is kritisch. Maar die kritiek moet wel het ‘Leitmotiv’ voor ogen blijven houden. De Joden moeten er niet onnodig bang van hoeven worden. Er bestaat een reuzengroot verschil tussen de profeten in Israël respectievelijk Joden die vanuit hun Jood-zijn Israël onder kritiek stellen en profetische kritiek uit de mond van ons christenen. Want in dat geval spreekt iemand die van oudsher buitenstaander geweest is en Joden duidelijk maakte dat er voor hen geen plaats was. Hun enige uitweg was zich te laten dopen. In de praktijk betekende dat dat zij hun Joodse identiteit dienden op te geven. Hoe denken wij dat het in Joodse oren klinkt als christenen hun bij wijze van profetische kritiek komen vertellen dat het land wel eens verloren kan gaan? Ons past niet het pathos van de profeet. In onze mond wordt hun waarheid al gauw dodelijk. In wat wij zeggen moet voor alles de verbondenheid hoorbaar blijven. Anders wordt onze kritiek voor je het weet voor Joden angstaanjagend. Betekenis voor de verzoening tussen Israël en de Palestijnen Aan het thema van de onopgeefbare verbondenheid moet nu iets worden toegevoegd. Naast het Joodse trauma is er ook het trauma van de Palestijnen. Prachtig is de titel van het boek van Johan Snoek over het Israëlisch-Palestijnse conflict: ‘Joodse en Palestijnse tranen’2. De Joodse tranen mogen niet worden uitgespeeld tegen de tranen van de Palestijn. Verzoening tussen Joden en Palestijnen is onmogelijk zonder dat het komt tot een wederzijdse erkenning van het trauma van de ander. Zolang de Palestijnen – en hun bondgenoten! – het Joodse trauma negeren, zal er geen verzoening komen. En het omgekeerde geldt evenzeer: zolang de Joodse Israëli’s – en hún bondgenoten! – het Palestijnse trauma negeren, staan zij op hun beurt verzoening in de weg. Tijdens een studiereis die ik vorig jaar door Israël (en Palestina) maakte, werd mij duidelijk hoe geobsedeerd Joodse Israëli’s zijn door de Sjoa en hoe gefixeerd daardoor op het probleem van de veiligheid. Zelfs voor een zo uitgesproken criticus van de Israëlische geweldpolitiek als Amos Oz is de noodzaak van een sterk leger vanzelfsprekend, al zegt hij er wel bij: ‘krachtsvertoon heeft alleen maar zin als het preventief wordt ingezet – om de vernietiging en verovering van Israël te verhinderen, om ons bestaan en onze vrijheid te beschermen.’ De wedergeboorte van het Joodse volk was een ramp voor de Palestijn Voor ons blijft daarom te meer het Leitmotiv: Joden moeten van ons niet bang hoeven te worden. Onze opdracht is eraan bijdragen dat de Joden ontspannener met het veiligheidsprobleem omgaan. Dan komt er ruimte voor mensen als Avraham Burg, oud-voorzitter van de Knesset, nu nog een roepende in de woestijn. Deze dringt er in zijn boek ‘De Holocaust is voorbij. Afrekenen met Hitlers erfenis’ op aan dat de Joodse Israëli’s zich van de doem van de Sjoa bevrijden (wat iets anders is dan de Sjoa vergeten) en hun staat als een kans gaan zien voor een herwinnen van de Joodse identiteit. Deze bestaat volgens hem niet in het staan op eigen recht alleen en het uitsluiten van het recht van anderen maar in het doen van gerechtigheid die de ander insluit: Jood en Palestijn3. Het is een Joodse identiteit die ruimte maakt voor de Palestijn, voor zijn traumatische ervaring. Voor de Nakba, met andere woorden, Arabisch voor catastrofe. En die catastrofe dateert van 1948, het jaar van de oprichting van de staat Israël, de wedergeboorte van het Joodse volk. Voor deze ervaring ruimte te maken betekent tot het Joodse bewustzijn toelaten dat hun wedergeboorte voor de Palestijn een ramp was. Een ramp die zoveel als mogelijk is moet worden goedgemaakt. Op dit punt wordt de kritiek op de politiek van de staat Israël concreet: (1) de nederzettingenpolitiek ontneemt de Palestijnen de ruimte voor een eigen staat, (2) het verbod in het onderwijs aan de Nakba aandacht te besteden, blokkeert de mogelijkheid dat het Palestijnse verhaal in Israël gehoord wordt. Dat Joden en Palestijnen naar elkaars verhalen moeten leren luisteren is gelukkig niet louter utopie. Er wordt her en der – naar mijn indruk wel voornamelijk aan Joodse zijde – aan gewerkt. Het blijkt een moeizaam karwei te zijn. Het trauma van de ander tot je te laten doordringen is pijnlijk. Het leidt ook zeker niet vanzelf tot harmonie. De behoefte aan veiligheid bij de Joden blijft voorlopig staan tegenover het verlangen bij de Palestijnen naar open grenzen en een echte gelijkberechtiging van de Palestijnse Israëli’s. Maar toch: de erkenning van elkaars geschiedenis brengt begrip en zonder begrip is er in elk geval geen oplossing die beide partijen recht doet. Daarbij teken ik wel aan dat ook zo’n oplossing de Palestijnen niet volledig recht zal doen. Zij zullen wat zij begrijpelijkerwijs als hun land zien, moeten delen. Een recht op terugkeer kan alleen worden gehonoreerd in de vorm van een schadeloosstelling (en dat dient ook te gebeuren!). De erkenning van hun verhaal door de Joodse Israëli’s houdt daarom ook in dat deze de concessies erkennen die van de Palestijnen worden verlangd. Maar is verzoening tussen Joden en Palestijnen niet te hoog gegrepen? Zouden met name de Palestijnen niet al gediend zijn met ‘Realpolitik’ van de kant van de staat Israël? Een politiek die onderkent dat puur machtsvertoon ook voor Israël contraproductief is? Waar leidt zo’n politiek anders toe dan van Israël een geïsoleerde vesting te maken in een oceaan van (groeiende!) vijandigheid? Maar ook ‘Realpolitik’ kan niet zonder een visie. En ik kan mij niet voorstellen dat in zo’n visie het perspectief van verzoening kan worden gemist. Kerk & Israël Onderweg | katern inzicht | juni 2013 3 Juist de politiek van de staat Israël is het voorbeeld van een ‘Realpolitik’ zonder visie. De nederzettingenpolitiek maakt een tweestaten-oplossing toenemend onmogelijk. Terwijl juist deze oplossing de voorwaarde is voor een vreedzame coëxistentie van een (in meerderheid Joodse) staat Israël en een Palestijnse staat die beschikt over een eigen, samenhangend territorium. Het alternatief is één staat met een Palestijnse meerderheid die het einde van een Joodse staat zou betekenen, of een Groot-Israël waarin voor de Palestijnen geen of hoogstens een ondergeschikte plaats is. Schrikbeelden zijn het allebei. Volgens Amos Oz is de enige reële oplossing een compromis: ‘Realpolitik’ met het oog op een vreedzame coëxistentie. Het compromis vereist de erkenning van een Palestijnse staat op de Westoever en de aanvaarding van twee hoofdsteden in Jeruzalem. Maar het compromis vereist ook de bereidheid werkelijk mét de ander te co-exis­ teren. En dat gaat niet zolang die ander niet echt bestaat – met zijn eigen verhaal, met zijn eigen recht op een menswaardig leven. Dat is nog lang geen verzoening. Maar het is de noodzakelijke stap in de richting ervan. Verzoening blijft het wenkend perspectief. Tot slot Wij zouden de onopgeefbare verbondenheid misverstaan als wij deze opvatten als filosemitisme. Zeker, dat de Joden er in hun eigenheid zijn mogen, brengt met zich mee dat wij vrij worden het Joodse volk lief te hebben. Maar dat is niet het beslissende punt. De praxis van de onopgeefbare verbondenheid is het alert zijn op de anti­ semitismen die nu eenmaal diep in ons collectief onbewuste liggen opgeslagen. Op het moment is dat onmiskenbaar de staat Israël. Dan is het blijkbaar onvermijdelijk dat de gedachte opkomt: zij doen toch eigenlijk hetzelfde als … En dat ‘hetzelfde’ is dan even onvermijdelijk: Auschwitz. Dan komt de verbondenheid met de Joden onder druk te staan. En dat leidt bij de Joden allicht weer tot het gevoel: wij staan er – weer eens – alleen voor. Een vicieuze cirkel. Die te doorbreken is wat de onopgeefbare verbondenheid gebiedt. Dick Boer Theoloog Dick Boer werkte aan de Universiteit van Amsterdam als docent voor de geschiedenis van de theologie in de 19e en 20e eeuw. Van 1984-1990 was hij predikant van de Nederlandse Oecumenische Gemeente in de DDR. Hij publiceerde onder andere: ‘Een heel andere God. Het levenswerk van Karl Barth (1886-1968)’ (2002), ’Plaatsmaken voor de Joden. De universele verantwoordelijkheid van de gemeente van Jezus Messias’ (in: ‘Marquardt lezen’, 2003), ’Verlossing uit de slavernij – bijbelse theologie in dienst van bevrijding’ (2009). Van zijn hand is ook het katern ‘Verzoening van Israël en de Palestijnen’ in Kerk & Israël Onderweg, december 2010. 1Wessel H. ten Boom, ‘Alleen God kan spreken. Een inleiding op het werk van FriedrichWilhelm Marquardt’. Kampen: Kok, 1997, 186. 2Johan M. Snoek, ‘Joodse en Palestijnse tranen. Kerkelijk verzet tegen Auschwitz – Het Israëlisch-Palestijns conflict’. Met bijdragen van Dick Boer, Maarten den Dulk, Wilken Veen en Anton Wessels, Vught: Skandalon, 2010. 3Avraham Burg, ‘De Holocaust is voorbij. Afrekenen met Hitlers erfenis’. Amsterdam: Ambo/Anthos, 2010. Gespreksvragen: 1.Waarom is ‘onopgeefbaar verbonden zijn met het volk Israël’ volgens Boer een status confessionis? 2.Marquardt: ‘Ik wil alleen een christendom waarvoor Joden niet meer bang hoeven te zijn.’ Is dit voor u ook een Leitmotiv? Zo ja, wat houdt dat dan in? Is kritiek op de staat Israël mogelijk? 3.Waarom mogen de Joodse tranen volgens de auteur niet uitgespeeld worden tegen de tranen van de Palestijnen? 4.‘Volgens Amos Oz is de enige reële oplossing een compromis.’ Wat wordt hiermee bedoeld? Bent u het ermee eens? 5.Waarom gaat Boer in dit katern over ‘onopgeefbaar verbonden’ het gesprek aan over de politieke situatie in Israël/Palestina? Colofon InZicht Uitgever Dienstenorganisatie Protestantse Kerk in Nederland Joseph Haydnlaan 2a, 3533 AE Utrecht Postbus 8504, 3503 RM Utrecht telefoon (030) 880 18 80 e-mailadres [email protected] www.pkn.nl/kerkenisrael 4 Kerk & Israël Onderweg redactie Reinier Gosker Greetje van der Harst-de Leeuwe Beatrice L. Jongkind Fred Meijnhardt Rijk Roelofse Kees Schakel Adri van der Wal | katern inzicht | juni 2013 Hoofdredacteur Floor Barnhoorn Eindredacteur Anja de Zeeuw