- Scholieren.com

advertisement
Biodiversiteit: verscheidenheid van levensvormen binnen een bepaald gebied
=
3,5 miljard jaar evolutie van het leven(er zijn ongeveer 1,75 miljoen soorten bekend)
Charles darwin : natuurwetenschapper uit 19de eeuw die het ontstaan van nieuwe soorten
verklaarde.
3 vastelling door zijn 5 jaar durende wereldreis
1) Alle organismen binnen één bepaalde soort verschillen licht van elkaar.
2) Kinderen lijken op hun ouders
3) In de natuur is er een voortdurende strijd en een tekort aan middelen.
=
Proces waarbij de omgevingsinvloeden selecteren welke varianten uit een soort kunnen
voortbestaan en erg gelijkende nakomelingen opleveren.
1) Giraffen lijken allemaal op elkaar allen bestaat er variatie.
2) De nakomelingen lijken op hun ouders door de overgegeven kenmerken ( erfelijke
kenmerken). Dit noemt men overerving (overdracht van kenmerken van ouders op kinderen
mbv DNA) DNA zit in celkern het DNA bevat een code die bepaalt hoe ons lichaam er uitziet
en werkt. Deze code is de erfelijke code/genetische code. Voor elk stukje code is er een
kenmerk dit stukje noemt men de gen.
3) Er zijn veel voedselconcurrenten in het dierenrijk. Al die factoren die druk uit oefenen op de
dieren noemt men omgevingsdruk
Levensvormen zijn verwant als hun DNA afstamt van dezelfde voorouder.
Hoe dichter dieren op de stamboom bij elkaar staan hoe meer erfelijk materiaal ze gelijk hebben
Alle levensvormen hebben de zelfde voorouder de oercel(dat is de meest primitieve cel).
Door al de studie’s hier over ontstond de tree of life(het is een boomstructuur die de evolutie van
alle levensvormen op aarde weergeeft. Om deze tree of life te bouwen hebben wetenschappers het
erfelijke code moeten onderzoeken. Hierin vinden we de verwantschappen en de voorouders van
een grote hoeveelheid soorten.
De nabijheid van de twee takken geef mate van verwantschap weer. Hoe meer afstand tussen de
taken hoe meer verschil tussen het erfelijke codes.
Mutaties: wijziging in het code van het DNA. Dit komt door de kopieerfoutjes. Hierdoor vertonen de
nakomelingen kenmerken dat de ouders niet hebben.
Tree of life



Eukaryoten
Bacteriën
Archaea
Bacteriën















Ze komen overal voor buiten in de ruimte en in je bloed.
Ze komen vaak met grote hoeveelheden voor
Ze hebben een afmeting van 1 tot 10 µm
Cytoplasma
celmembraan
celwand
Geen celcompartimentering(ruimtelijke onderverdeling in een cel door de aanwezigheid van
membranen aan de binnenkant van de cel)
Geen celkern
Het is een prokaryoot
Zijn heterotroof (maken voedsel niet zelf)
Halen energierijke stoffen uit omgeving
Autotroof
Ze maken zelf hun voedsel door fotosynthese
Ze hebben pigmenten in hun cytoplasma
De eerste autotrofe organismen waren de cyanobacteriëns
Archaea








Eencellige organismen
Overal op de planeet
Een archaeon is 0,1 tot enkele µm groot
Ze zijn heterotroof en autotroof
Ze verschillen van de bacteriën door een andere chemische samenstelling het het
celmembraan
Een ander omhulsel
Ander soort vetten( hierdoor kunnen ze tegen extreme temperaturen)
Er zijn geen zij verwekkende archaea.
Eukaryoten








Je vindt ze in dieren, planten en fungi
Ze bestaan uit één of meerdere cellen
Ze zijn overal op de aarde
Ze hebben een celkern
Het celmembraan houd het erfelijk materiaal samen
Ze hebben een structuur binnen een cel met een welbepaalde functie; dikwijls omgeven door
een membraan
Zijn 15 of meer dan 500 µm groot
Ze zijn heterotroof en autotroof
Ondubbelzinnige naamgeving


Geslachtsnaam
Soortnaam



Auteur
Schuin gedrukt
Hoofletter in begin en bij auteur
Classificeren: het rangschikken en ordenen van zaken volgens kenmerken of criteria.
Het resultaat van classificeren is een classificatie
Een classificatie systeem brengt organismen die duidelijke kenmerken gemeenschappelijk hebben in
een grote groep samen.
Hierdoor ontstaan er nog kleinere groepen waarbinnen er meer gemeenschappelijke kenmerken zijn.
1) Overeen komst in de code van het erfelijk materiaal: door analyse van het DNA
2) Morfologische kenmerken: overeenkomst celstructuur, lichaamsbouw, weefsel, organen.
Hierdoor worden er verwantschappen gesloten
Door deze 2 stellingen te onderzoeken kunnen ze de tree of life bouwen.
Planten
Dieren
Fungi
meercellig
ja
meercellig
nee
Een of meercellig
autotroof
Ja met cellulose
heterotroof
nee
heterotroof
Ja van chitine
Vereenvoudigde cel
Een-of meercellig
Bladgroenskorrels
In cytoplasma
Autotroof/heterotroof*
celwand
*autotroof: organismen die energierijke organische stoffen kunnen maken uit energiearme stoffen
*heterotroof: organismen die zich voeden met andere organismen
Groenwier




Autotroof
Heeft bladgroen korrels
Een of meercellig
Eukaryoot
Ciliaten(trilhaardiertjes)



Heterotroof
Ééncellig
Eukaryoot
Cyanobacteriën




Autotroof
Opgeloste bladgroen
Een of meercellig
Prokaryoot
Classificatie niveau of taxonomische niveaus( dit wordt bepaald volgens hiërarchische classificatie
niveau










Groepen van levende wezens met gemeenschappelijke kenmerken
Domeinen
Geslachten
Planten en dieren rijk
Dieren met verharde streng  stam van de chordadieren
Klassen
Ordne
Families
Soorten
…
Taxonomie: de tak van de biologie die zich focust op het beschrijven, benoemen en classificeren van
organismen
Virus




10 tot 200 nµ groot
Opgebouwd uit hoeveelheid erfelijk materiaal omsloten door verpakking van eiwitten op
gebouwd uit DNA
Virussen verschillen van elkaar ten gevolge van specifieke eiwitmolecule in de eiwitmantel
Doelwitcellen : een lichaamscel die een ziekmakende virus herkent en infecteert
Niet vermeld in tree of life omdat



Ze niet uit cellen zijn opgebouwd
Planten zich voort via andere organismen
Ze vertonen geen eigen stofomzettingen  geen zelfstandige celprocessen
Thema 3




Zijn er vaatbundels aanwezig?
Zijn er bij de vaatplanten sporen of zaden
Liggen de zaden naakt in een kegel of omsloten in een vrucht
Uit hoeveel zaadlobben bestaat het zaad
Planten






Eukaryoten
Meercellig
Autotroof (doen aan fotosynthese)
Celwand met celluose
Bladgroenkorrel in het cytoplasma
De cellen bevatten vaak vacuole(vochtblaasje in een cel omsloten door inwendig
celmembraan)
wortel
Stengel
Bladeren
Bloem, vrucht, zaad
opname water en mineralen en vasthechting
Transport van mineralen water en het product
van de fotosynthese
fotosynthese
voorplanting
Vaatbundel:





Het is een transportweefsel in de wortel, stengel en in de bladnerven
Je hebt er 2 buisvormige cellen: houtvaten, zeefvaten
Houtvaten zorgen voor transport van mineralen en water  mineraal sap
Zeefvaten zorgen voor transport van product van fotosynthese  organisch sap
Tussen deze cellen ligt deelweefsel hierdoor is diktegroei mogelijk
Fotosynthese
Water + bladgroen korrel + zon
= door huidmondje
Glucose + zuurstofgas + koolstofdioxidegas
Download