Hoorcollege 1: politieke geschiedenis – politieke cultuur Vandaag: Strijd tussen clinton en Sanders. Strijd tussen high politics (clinton) en new polticics (sanders). Via de verkiezingscampagne kun je de normen en waarden achterhalen die besproken worden. Er wordt teruggegrepen op waarden die nog helemaal niet zo uit zijn, dus deze normen en waarden hoeven geen Amerikaanse tradities te zijn. Doel college: verwerven van kennis en inzicht in de essentie van de geschiedenis van de politieke cultuur door de eeuwen heen. Er volgen vervolgens wat voorbeelden om de hedendaagse politiek te duiden. Belangrijk zijn hier de politieke vraagstukken die deze evenementen (zoals de onafhankelijkheidsbeweging in Catalonië en protesten in Hong Kong) oproepen op politiek gebied? Pericles was in Atheense grondlegger van de democratie. Het Europese model, heeft zijn wortels in Athene en Rome is de norm geworden voor de moderne politiek. Politiek heeft ook een persoonlijk aspect. Een individu heeft een bepaalde drang naar vrijheid en kan als individu een bepaalde rol spelen in de politiek. Hij kan het lichaam als wapen gebruiken, gebruik maken van de openheid, kwetsbaarheid gebruiken als politiek wapen en oude idealen vertegenwoordigen in nieuwe vormen. Voorbeeld: Emily Davison gooide zichzelf in 1913 voor het paard van de koning. Deze individuele actie kreeg door de beweging politieke betekenis. Politieke geschiedenis tot 1980: de default history. Over instituties, parlementen, partijen en politici. Als voorbeeld is Palmer goed te noemen met zijn algemene geschiedenis. In de jaren ’60 komt er meer aandacht voor de politieke omgeving. Burgerschap komt centraal te staan en niet zozeer meer de politieke structuren. De informele kant van de politiek krijgt meer aandacht. Dit wordt gedaan via de antropologische benadering. Historici beginnen de politieke cultuur breder te interpreteren. Het begrip politieke cultuur is op meerdere manieren op te vatten: - omgeving van de politiek - maatschappelijke perspectief van burgerschap, zoals burgerschap - informele kant van de politiek: de antropologische benadering waarin stijl en gewoontes worden omschreven Butterfield rekent in The whig inerpretation of history (1931) af met de geschiedschrijving van liberale democratie als uitkomst van de geschiedenis. Hij zet High politics: Macht en politieke ideeën en hun context tegen over New political history: nadruk op het lokale van de politiek. De strijd in de media en hoe politici kiezers aan zich binden. In beide manieren van het schrijven van politieke geschiedenis staat de politieke cultuur centraal, maar is de structuur van de staat ondergeschikt. Verplichte literatuur bij college: 1. Te Velde schrijft in Politieke cultuur en politieke geschiedenis hoe er een vernieuwde benadering van geschiedenis v an de politieke cultuur ontstond sinds 1990. Kern van politiek is volgens hem conflict en machtsvorming. Het zijn activiteiten die met de staat verbonden zijn of zich afzetten tegen de staat. Politiek is een gereguleerd spel, waarbij politici de ‘regels’ vormen, maar sommige partijen houden zich niet aan deze regels, waarmee dit ‘spel’ een conflict wordt. Politieke geschiedenis is meer dan politieke instituties: meerder partijen zoals de media en informele netwerken spelen een rol in de politiek. 2. Lawrence schrijft in Political history een beeld dat hij heeft van geïntegreerde politieke geschiedenis. In deze manier van geschiedschrijving staat de sociale en culturele omgeving van politiek en politicus centraal. Ook nieuw perspectief: hoe veranderen dingen (door continuïteit en vernieuwing). De staat geeft de politiek vorm en een hernieuwde aandacht voor wetgeving en instituties. De politiek is een systeem waarin politici in arena’s strijden om de publieke opinie. Hoorcollege 2: politieke representatie In dit hoorcollege staat de ontwikkeling van politieke representatie centraal en wordt dit begrip terug gevolg in de tijd. Er zijn recentelijke veel ontwikkelingen in de parlementaire representatie (introductie van het referendum). Twee soorten democratieën waar een bepaalde spanning tussen bestaat: 1. Directe democratie: rechtstreekse uitoefening van politieke macht en geen intermediair tussen burger en regering. Er is een rechtstreekse uitoefening van de politieke macht door de burger. 2. Representatieve democratie: a. overdracht van politieke macht; b. Mimetische representatie: Gekozene weerspiegelt de wil van de kiezer. Hij brengt de mening van de kiezer over in het parlement. De gekozene krijgt een mandaat van de kiezer om zijn mening te representeren in de overheid; c. Esthetische representatie: dit mandaat kan de gekozene gebruiken om de mening van de kiezer over te brengen, maar in de praktijk werkt dit anders. Het gaat hier vaak niet om een weerspiegeling (mimetische representatie) van de mening, maar de gekozenen is ‘vrij’ om een eigen standpunt te bepalen en dit uit te dragen als de mening van degene van wie hij het mandaat ontving. Bernard Manin schrijft in The principles of prepresentative goverment verschillende principes van representatief bestuur. Soevereiniteit, verkiezingen, gekozenen, politieke vrijheden. Drie soorten moderne vormen van representatieve politiek. 1. Parlementarisme 2. Partijdemocratie 3. Toeschouwersdemocratie Soevereiniteit is de hoogste politieke macht. Vanaf de 13e eeuw vindt er centralisatie plaats in de rechtspraak, belastingen. De rechten van de onderdaan moeten vastgesteld worden. De vraag is waar de soevereiniteit ligt: bij de vorst of bij het volk? Onder Justinianus werd het Corpus Iuris Civilus opgesteld waarin overheidsinstituties werden opgericht en ook wel de ‘codex van justinianus’ werd opgesteld. In steden was het de vraag welke spanning er was tussen burgerschap en het stadsbestuur. Burgers hadden zowel rechten en plichten. In het koninkrijk was deze spanning er tussen de vorst en de onderdanen. De koning/keizer regeerde met de gratie van god. De lex regia (oftewel de contracttheorie) ging ervan uit dat het volk met de heerser een overeenkomst had gesloten, dat deze regeerde en de belangen van het volk verdedigde. Dit stond impliciet ook in het corpus iuris civilis. Hierin stond ook dat wat allen aangaat ook door allen moet worden goedgekeurd. De adel en clerus werden vaak geraadpleegd door de heerser, want de heerser vertegenwoordigde door volmacht en voerde van daaruit zijn bestuur uit. Representatie: overdracht van politieke macht van het volk of de burger. De gerepresenteerde moet het algemeen belang, de deelbelangen en de individuele belangen vertegenwoordigen. Burger: iemand met het burgerschap en dus drager van politieke rechten en plichten. Kan vertegenwoordiger zijn en vertegenwoordigers aanwijzen. Over de polis Isonomia: organiserende principe van een polis. Ideaal dat alle burgers die volledige politieke rechten hebben gelijk zijn. Oligarchische polis: volledige politieke rechten voor alleen bepaalde burgers met een groot bezit. Dit waren de meeste Griekse Poleis. Athene was een uitzondering, omdat alle burgers volledige politieke rechten hadden. Slaven, vreemdelingen, ex-slaven en vrouwen waren echter uitgesloten van burgerschap. Metoiken: residenten vreemdelingen in Athene waren vaak handelaren. Betaalde speciale belasting en hadden mindere legertaken. Heel zelden hadden ze het burgerrecht, maar hadden soms wel sterke banden met de Atheense elite. Ex-slaven kregen de status van Metoiken. Josine blok schrijft in huwelijk en religie als sleutels tot macht over de informele rol van vrouwen in de Atheense politiek. Collectieve activiteiten kunnen in Athene gezien worden als structuren van politieke participatie. Zo hadden vrouwen dus geen burgerrechten, maar verrichte ze wel veel informele maatschappelijke taken zoals rituele en religie. Vrouwen participeerden in de informele politiek. Hoorcollege 3: The politics of Rituals symbols and emotions De politieke cultuur kan begrepen worden als de taal van de legitimatie. Die bestaat uit zowel de vocabulaire van plaatjes, metaforen, rituelen, aannamen en verschijningen waardoor de politieke onderhandelingen worden vormgegeven. [definitie van braddick] Opzet college: - Zachte krachten van de politiek: Dit zijn rituelen, processies, afbeeldingen, schilderijen en kleding. Dit staat haaks op de harde krachten [hard powers] van de politiek zoals deze in uiting komen in verschillende politieke instituties. - Histografie en benaderingswijzen - Vroegmodern Engeland Politieke kracht werd gevormd door de hoeveelheid kracht die een monarch kon claimen. Politieke kracht was ook de mate in hoeverre ze verschillende wetten konden voorzetten. Kracht werkt alleen als het samengaat met autoriteit. Dit is een culturele constructie, die uitgewerkt wordt door gemeenschappen in de vorm van codes en normen. De taak van de overheid is om zijn onderdanen te overtuigen tot gehoorzaamheid. De historicus blanning schreef in dezelfde lijn over de psychologie van kracht/macht. Bestuderen van hard powers of politics Sir geoffrey Elton (1921-1994) schreef over de manier waarop politieke geschiedenis geschreven zou moeten worden. Hij schreef in Engeland under the Tudors over de instituties van de staat van de Tudor’s en welke architect deze staat had opgebouwd/ontworpen. Zijn werk was gebaseerd op institutionele gegevens van de instituties die hij bestudeerde. Hij verliet nooit Cambridge of Londen en ging nooit naar de periferie van het gebied van de Tudors. De uitvoering van het beleid van de Tudor’s in de periferie van hun gebied kwam dan ook niet naar voren in zijn onderzoeken. Deze werkwijze werd gedeeld met historici in Frankrijk, Engeland en Duitsland. Hij focuste zich dus op instituties. Bestuderen van soft powers of politics Soft powers zijn interessant voor historici, omdat er van de vroegmoderne tijd niet veel geschreven bronnen zijn. Mike Braddick veranderde dit beeld. Zijn eerste boek had ook deze visie, maar vervolgens ging hij op zoek naar de – voorheen niet onderzochte – relatie tussen het centrum en de periferie. Hij probeerde nieuwe manieren te vinden om politieke macht te bestuderen. Stollberg-Rilinger begon ook te schrijven over de relatie tussen het centrum en de periferie en de hiërarchie tussen deze twee. De bestudering van de hiërarchie tussen centrum en periferie is te zien als de bestudering van een ‘zachte kracht van de politiek’ en moet als een aanvulling gezien worden op de bestudering van de ‘harde krachten van de politiek’. Ze werd geïnspireerd door: - Michel de Certeau gebruikte ruimte als een voorbeeld hoe macht geuit kon worden. hij zei verder iets over processies. - Pierre bourdieu schreef over sociale magie [social magic] > wat maakt een ritueel een onderscheidend iets? Een ritueel wordt een effectief machtswapen als het op een bepaalde manier bindend werkt. Het moet ontvangen worden door het volk en door een groep uitgevoerd worden De studie van de processies/optochten Performative turn: Historici die kijken naar politieke uitvoeringen [soft powers] en hiermee vervolgens conclusies trekken over de politieke macht. Twee voorbeelden over het bestuderen van processies en wat dit zegt over de politieke macht: - In 1600 was Koningin Elizabeth van Engeland niet heel gezond meer. Op de afbeelding wordt ze gedragen in een soort marktkraam door haar top-adviseurs en haar kroonraad. Ze moet gedragen worden en heeft de steun van deze belangrijke mannen dus nodig. Ze is in deze afbeelding niet degene met de werkelijke macht. Dit wordt door historici de ‘reprocity of power’ [de wederkerigheid van macht] genoemd. - De Ommegang in een Belgische stad is een jaarlijks ritueel. Op deze afbeelding is te zien dat burgers een politieke boodschap door wilden geven aan de kijkers van dit schilderij. Er hingen vlaggen aan de huizen op de achtergrond, waarmee de burgers hun politieke twijfel probeerde te communiceren. Deze manier is subtiel, omdat de burgers altijd kunnen zeggen ‘het is maar een plaatje, het heeft geen politieke betekenis’. De studie van de materiële cultuur De materiële cultuur kan ook belangrijk zijn in politieke communicatie. Maria Hayward schreef in Rich Apparel hoe de mensen zich in de Tudor tijd kleedden. De verschillende kleren die opgelegd werden door Henry VIII reflecteren op een bepaalde manier de sociale hiërarchieën en communiceren op deze manier een vorm van macht. Jordana schreef in haar boek The look of the past over de rol van materiële stukken voor historische praktijken en het schrijven van geschiedenis. Twee voorbeelden van het studeren van de materiële cultuur: - Elisabeth Stuart was de dochter van James II. Er zijn twee verschillende afbeeldingen te zien op de powerpoint. Elizabeth I staat op de linker afbeelding. De jurk die ze op deze afbeelding aanheeft wordt op de andere afbeelding weer gedragen door Elisabeth Stuart. De overeenkomsten van deze twee jurken zijn opzettelijk gedaan. Met de verdeling van deze kleding werd de macht van Elizabeth overgedragen aal Elizabeth Stuart. Het was een politieke strategie om te profiteren van haar ‘grote voorgangster’. De studie van de gebaren van de politiek Iemand de hand schudden is een voorbeeld van hoe gebaren sociale relaties kunnen versterken. De vrijlating van peasants [een afbeelding die uit de sachsenspiegel uit de 13 e eeuw komt] gaat samen met heel veel hand schuddingen. Dit geeft aan de iemand de hand schudden een bepaalde politieke lading met zich meebrengt. De studie naar de emoties van de politiek De studies naar emotie is een nieuwe trend in de geschiedenis. Hoe beïnvloeden persoonlijke emoties van politici de politieke cultuur. Maakt het bijvoorbeeld uit dat sommige politici elkaar niet mogen > veranderd dit iets aan de diplomatie. Vertrouwen is bijvoorbeeld heel belangrijk op de stock market, geld dit ook voor de politiek? Eric ericson schrijft in young man Luther dat Luther een identiteitscrisis had. Hij is zelf een psycholoog en hij verbindt psychologie met geschiedenis. Barbara Rosenwein schrijft in Emotional Communities in the early middle ages dat er emotionele gemeenschappen waren die een bepaald discours van emotie deelde in de vroege middeleeuwen. Jan Plamper [hij schreef dingen die gerelateerd waren aan de geschiedenis van de mentaliteit van de annale’s school en aan Norbert Elias over de drempels van het beschavingsproces] is hier kritisch over. Hij zegt barbara anachronistisch bezig zijn door vroegmoderne situaties in ons eigen emotiediscours van de 21ste eeuw te plaatsen. Dit zegt hij ook over de antropologie: hij stelt dat er geen tijdloze categorieën zijn waarin we mensen kunnen plaatsen/kunnen beoordelen. Rundle zegt dat de effectieve bond of onderhandeling tussen heerser en bevolking niet hetzelfde zijn gebleven door de jaren heen. Er moet ook gekeken worden naar de mate van verzet, dat wordt namelijk niet getoond in afbeeldingen. Alleen de positieve kanten van de onderhandelingen worden in deze afbeeldingen getoond [afbeelding wat je graag wilt onthouden] > we onderschatten ook de rol van geld, legers en gedwongen autoriteit. Hoorcollege 4: de politics of memory Het geheugen is geen harde kracht, maar net zoals vorige week gaat het om een zachte kracht van politiek. Histografie en benaderingswijzen Piere nora met les lieux de mémoire: dingen [materieel/immaterieel] die door de mensheid of door de tijd tot symbool worden gemaakt. Dit symbool refereert aan het erfgoed van een volk. Denk hierbij aan een standbeeld of aan een nationale vlag. In navolging van dit idee zijn er veel boeken geschreven naar de lieux des memoires in verschillende delen van Europa. Zo kan Shakespeare in Engeland gezien worden als een lieux de memoire. Maurice Halbwacts met on collective memory. Een collectief geheugen is informatie die door twee of meer leden van een bepaalde groep wordt gedeeld. Deze informatie kan van generatie op generatie doorgegeven worden. Tegenwoordig wordt dat, door ontbreken van de orale cultuur, via de media overgegeven. Het collectief geheugen kan versterkt worden door het plaatsen van standbeelden, waardoor er teruggedacht wordt aan een bepaalde collectieve gebeurtenis (holocaustmonument in Duitsland). Hij stelde dat ‘het geheugen’ de lijm van de maatschappij was. Invented traditions door Erik Hobsbawn en Terence ranger. Dit is de manier waarop herinneringen zijn gemaakt en vergeten of herinnerd worden. Alleida Assman denkt veel aan het Duitse en Europese geheugen na de tweede wereldoorlog. Er zijn volgens haar vijf verschillende soorten geheugen: - Plasticity: individuele en collectief geheugen verandert. - Mediation: het overnemen van verhalen die ze vaak horen vanuit de maatschappij en deze pleuren ze dan in hun eigen geheugen Hetergenoeity: verschillende herinneringen over dezelfde gebeurtenis. Dit leidt tot een andere interpretatie van een gebeurtenis en is belangrijk voor de politiek waar dit vaak in voorkomt. Vergeten: huh wat? > niet alles onthoud je even goed Human agency of memory and forgetting: de menselijke factor in het creëren van het geheugen en het vergeten hiervan. Mensen kiezen ervoor om iets voort te brengen De politiek van vergeten is ook belangrijk. Dit is erg beïnvloed door de psychologie. Aphasa is hersenschade waardoor je iets vergeet (kan alleen op individueel niveau); Trauma is het zeer actief herinneren van schokkende gebeurtenissen (je kunt ook een collectief trauma hebben); rhetoriek wordt gebruikt om herinneringen te vervormen zodat bepaalde zaken vergeten worden. Als er bepaalde herinneringen vergeten worden veranderd het aanzien naar de politiek aanzienlijk. Een herinnering wordt geschiedenis als het door de wetenschap bewerkt wordt en er niet meer echt directe getuigen zijn. Er is een grens tussen symbolen en wetenschappelijk onderzoek. Symbolen worden geanalyseerd door historici, die vervolgens de geschiedenis hierover schrijven. Verschillende spannende case studies Alexandra Walsham schreef in The reformation of the landscape over de relatie tussen geschiedenis en geografie. Hoe veranderde het Engelse landschap door de komst van het calvinisme? > ze vernietigden heilige Keltische plaatsen, maar dit mislukte omdat de Kelten nieuwe bomen planten of doordat ze opnieuw door de natuur zelf groeiden. Delen van het landschap veranderden enigszins na de reformatie. Andy Wood schreef in The memory of the people over mensen die geen stem hebben. Hij geeft deze mensen een stem > de lagere klassen. Hij doet dit door naar rechtszaken te kijken > dit geeft aan waar mensen voor wilden vechten. Hij schrijft over de herinnering zonder teksten. Hij wil aantonen dat het gebruik [the custom] erg belangrijk was voor de lagere klassen in de vroegmoderne samenleving in Engeland. Marianne van Eekhout schreef in Material memories of the dutch revolt hoe de zuidelijke en Noordelijke Nederlanden door een bepaalde materiële cultuur werden herinnerd of vergeten. Dit zijn zowel ‘officiële’ als ‘normale’ objecten [hoge cultuur vs. lage cultuur]. Objecten maken deel uit van de herineringscultuur rondom de opstand. Hieruit wordt een identiteit opgebouwd die voor vele steden een belangrijk rol speelde in deze opstand. De ijzeren duim van het standbeeld van Alva is overgebleven. Was dit een trofee voor het volk of een uitwisselingsobject? Het is niet te achterhalen welke betekenis dit object had voor het volk. Ook sommige herinneringen blijven langer dan anderen. Churchill werd na 50 jaar opnieuw begraven met een soort feest > wat herinneren de Britten hier? En herinneren ze de begrafenis zelf of andere dingen? > Wat zegt dit over de politiek? Er is ook een discussie over wat er precies in een land herinnerd moet worden: wordt ook wel een ‘memory war’ genoemd. In Duitsland was laatst ophef omdat de eerste wereldoorlog nauwelijks herinnerd werd > moet dan alleen de oorlog in West-Europa in Duitsland herinnerd worden of ook Oost-Europa? Deze hebben ook veel slachtoffers aan de oorlog gemaakt. De Engelse overheid drukte in een zeker zin door dat de eerste wereldoorlog op een bepaalde manier herinnerd moet worden. Maar hoe beleefde het Britse volk de oorlog zelf? > Je kunt ook de herinneringen van de normale mensen herinneren in plaats van de politieke misstanden die uiteindelijk tot de oorlog leidde. Hoorcollege 5: de dubbele erfenis van de verlichting De verlichting leidde tot vrijheid, gelijkheid, emancipatie, universele rechten en eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast kwam er een wetenschappelijke revolutie. Montesquieu kwam met de scheiding tussen de 3 machten. Het grote project van de verlichting was de Encyclopedia van D’Alembert en Diderot. Rousseau was erg belangrijk met zijn sociale contract: regering wordt gekozen door het volk en moet de uitdrukking zijn van de wil van het vol. Tegelijkertijd met de verlichting kwam ook de wetenschappelijke revolutie op > experimentele filosofen proberen wetmatigheden te ontdekken in de natuur. Rationaliteit en empirische kennis van de natuur worden heel belangrijk > de schepping van god wordt enigszins vervangen door een nieuwe orde, die nog wel religieus verklaard kan worden. Kritiek op de verlichting: - Tijdens tweede wereldoorlog ontstond er kritiek van de Frankfurter schüle (neomarxistische sociologische en filosofische stroming). Volgens hen had de verlichting hadden een dubbele erfenis. Eenzijdige rationaliteit, onderwerping aan de natuur en instrumentaliteit van de rede. - Jaren ’80 – ’90: Postmoderne en postkoloniale kritiek op de verlichting. Tijdens de verlichting werd ‘de ander’ uitgevonden (de vrouw, de neger, de jood). - Na 2000: verlichtingsfundamentalisme (superioriteit van het westen, vrijheid van meningsuiting) vs. de linkse kerk (wantrouwen tegen de verlichting van feministen, antiracisten). 1. Uitvinding van sekse: polarisering van geslacht tijdens verlichting Eerst waren er enkele humeuren en temeramentenleer, waarin er maar één geslacht was. Of het onse-seks model. Galenus ontwikkelde deze leer. Vergelijkbaarheid van vrouwelijke en mannelijke organen. Vasalis onderzocht skeletten, maar zag in zijn epitome maar één menselijk skelet. De vagina en de penis waren hetzelfde, alleen de vagina was naar binnen gekeerd. In de 18e eeuw ontwikkelde er een verschil tussen het mannelijke en het vrouwelijke skelet. Sömmering zag dat een vrouw bredere heupen had. Toen kwam ook het idee dat een vrouwelijk lichaam een bepaalde toekomst met zich mee bracht op. Er ontwikkelde zich een twee-sekse model. Biologie is het lot en de baarmoeder is voor alles bepalend wat de vrouw doet. Rousseau schreef over de natuurlijke orde in de antropologie. Tussen het verschil in man en vrouw en haar rol in de maatschappij en welke invloed geslacht hierop had. 2. Uitvinding van ras Door de verlichting kwam de mens centraal te staan. De antropologie, de wetenschap die mensen bestudeert, kwam daarmee ook op. Hierin werd in de late 18e eeuw vooral gefocust op ‘de ander’ (vanuit wit mannelijk perspectief natuurlijk). Anatomie, werd net als biologie, lot. Uitvinding van verschillende soorten rassen. Kaukasische ras werd in 1776 ‘uitgevonden’. In de Franse Revolutie kregen niet-vrouwen, niet-zwarten en niet-joden universele rechten. Dit was dus de Europese man. 3. Paradox van de verlichting: gelijkheid en burgerschap Uit deze verschillende civiele en politieke rechten ontstaan maatschappelijke gebruiken en indelingen op basis van geslacht en ras. De samenleving drijft bijvoorbeeld op het sekteverschil. De scheiding tussen het openbare leven en het privé leven. In het openbare leven is vooral de man actief, de vrouw is vooral actief in het huis. Man is een individu met civiele, politieke en sociale rechten en vrouw is lid van een ‘soort’. Vrouwen zijn geen vrije en gelijkwaardige burgers. De emancipatie van deze groepen verliep in verschillende fases en is nog steeds niet helemaal bereikt. In 1867 werd er met de discussie van de reform Bill voor het eerst over het vrouwenkiesrecht in het Engelse parlement gesproken. Ook het huwelijksrecht was tot in de 20 ste eeuw een punt van discussie. Vrouwen werden als handelingsonbekwaam gezien en gelijkgesteld met krankzinnigen en misdadigers. De kiesrechtstrijd was in Nederland parlementair en in Groot-Brittannië militant. In de 19e eeuw ontstond er een fel debat over de toelating van vrouwen aan de universiteit. Een gast Winkler maakte rond 1900 uit van de zogeheten vrouwenstudie. Dus een studie die het gedrag en doen en laten van vrouwen bestudeerde. Tijdens het begin van de menstruatie werden geestelijke afwijkingen vastgesteld. De vrouw werd dus bestudeerd als ‘de ander’ en de man werd als normaal gezien. De raciale antropologie legitimeerde de slavernij. Na de afschaffing van de slavernij in de loop van de 19e eeuw werd dwangarbeid met geweld normaal voor donkere mensen onder ons. De dubbele erfenis van de verlichting heeft op juridisch vlak het gevolg dat sommige groepen andere politieke rechten kregen (wet is een juridisch aspect van de maatschappij). Op cultureel gebied ontstond er een andere manier van denken/spreken (een soort tweedeling in de samenleving) over de ‘niet-Europese man’, wat een vorm van ‘othering’ was. Artikel twee van de universele verklaring van de rechten van de mens, waarin iedereen ongeacht ras of geslacht of geloof werd gelijkgesteld laat doen geloven dat deze erfenis meevalt. Recent voorbeeld dat er nog steeds sprake is van een tweedeling: in het rijksmuseum werden negers nog steeds als negers gezien en namen ze zo een onderdanig positie in of iets in die trant. Hoorcollege 6: constituties en totalitarisme Constitutionalisme Scheiding tussen publiek en privaatrecht, waarin in individuen politieke vrijheden hebben. Is voortgekomen uit de talloze revoluties. De bureaucratie van de overheid zorgt ervoor dat interventie mogelijk is. Individuen organiseren zich in partijen en bewegingen en worden gemobiliseerd door de media. De Franse revolutie is een keerpunt in het constitutionalisme. Universele beginselen ontstonden hier, zoals het idee van mensenrechten en een constitutie. Het patriotisme kwam door de revolutieoorlogen en Napoleons poging tot Europese eenwording op. Staat, vrijheid, burgerschap Wat is een ‘moderne staat’. Bevat veel elementen en veel kernelementen. Max Weber introduceerde een gezaghebbende definitie: ‘een eenheid die succesvol het monopolie op het uitoefenen van geweld claimt’. Andere element dat een staat moet hebben zijn: - Centrale belastingheffing - Bureaucratie: de instituties van de staat moeten gebaseerd zijn op juridisch-rationeel gezag - Autonoom gezag over een afgebakend territorium Verschillende soorten staten: - Kunstmatige staat: de staat als samenhangend geheel van instituties, waarin deze instituties dus centraal staan en de staat vormen - Historische staat: (definitie van Michael oakeshott) een collectie van menselijke wezens die een gezamenlijk gevoel van solidariteit hebben door een gemeenschappelijk en voortdurende historische ervaring > dus een staat die als binding de gemeenschappelijke geschiedenis van het volk heeft. - Natiestaat: staat waarbij de bloedband en de gemeenschappelijke cultuur de bindende factor is. Hiervan is de gemeenschappelijke geschiedenis een deel, maar is ook gemeenschappelijke afkomst een deel en deze definitie omvat dus ook de culturele overeenkomsten en niet alleen de gemeenschappelijke geschiedenis. In de 19e eeuw ontwikkelde met de moderne staat ook vier ‘nieuwe’ instituties: - Representatief bestuur - Electorale democratie (parlementarisme) - Bureaucratie - Onafhankelijke rechtspraak De moderne staat is te zien als een product van de tijd door: de geïndustrialiseerde economie en handel kwam de urbanisatie op en kwamen er meer arbeiders. Hierdoor verdwenen de traditionele sociale banden. Door de technologische vooruitgang en imperialisme en de wetenschap veranderde het wereldbeeld. Politieke ideeën over vrijheid Burgerschap sluit bepaalde mensen in, die wel burgerschap hebben en sluit mensen uit, die geen burgerschap hebben. Individuele en burgerrechten zijn vastgelegd in de grondwet en worden beschermd en bewaakt door justitie. Hierin zie je het liberalisme terug: vrijheid als ideologie. Hierin is het wel zo dat de overheid de taken van een nachtwakersstaat moet handhaven en de rule of law voorop staat. De ‘politieke filosofie van de vrijheid’ houdt zich met de vrijheid van menselijk handelen bezig. Verschillende opvattingen: - John Stuart Mill schreef in on libertu dat de mens een sociaal wezen is wat vrij is. Vrijheid impliceert deugdzaamheid en respect voor de belangen van de ander. - Isaiah Berlin schreef in two concept of liberty in 1958 dat het individu de vrijheid van dwang heeft en dat het individu de vrijheid heeft om zichzelf te ontwikkelen - Quentin Skinner schreef in a third concept of liberty (2001) dat vrijheid inhoudt dat een individu leeft in een politiek systeem waarin het individu de mogelijkheid heeft om zich te ontwikkelen. Democratie en representatie Er is een spanning tussen een directe democratie en een representatieve democratie (zie hoorcollege 2). De politiek in een parlementair stelsel heeft echter meer dan alleen politieke representatie. Er zijn instituties die de soevereiniteit en onafhankelijkheid handhaven die in de grondwet staat. Er is een scheiding van machten en een onafhankelijke rechtspraak. Er is vrijheid van drukpers en vergadering en organisatie van vertegenwoordigers in het parlement in de partijen. Daarnaast is er ook een informele kant van de politiek. Hieronder horen politiek leiderschap, de burgerlijke cultuur, de politieke cultuur. Sociale en etnische tegenstelling bepalen voor een deel welke politieke macht je hebt. Totalitarisme Mazower schreef in dark continent over het totalitarisme als alternatief voor democratie. (aantekeningen invoegen) Chronologie van het totalitarisme: - Rousseau’s volonté générale - Het jacobinisme van Robesspier - Dictatuur van het proletariaat van Marx - Totale oorlog - Leninisme-stalinisme - Fascisme onder mussolini - Nazisme en genocide - Koude oorlog Totalitarisme: absolutie heerschappij van een hermetische ideologie die doordringend alle aspecten van het menselijk bestaan beïnvloed en de vrijheid van het individuen ontkend. Kwam voor in SovjetUnie, in Nazi-Duitsland, onder Mao in China, Noord-Korea e.t.c. Hannah Arendt schreef in the origins of totalitarianism in 1951 dat het totailtarisme het antwoord is op uitdagingen in de moderne maatschappij en dat het de manifestatie van radicale en absolute kwaad is omdat het de vrijheid en individualiteit van het individu in de samenleving vernietigd. Instrumenten van het totalitarisme: - Ideologie - Centraal geleide massapartij - Politiestaat - Controle over media en communicatie, geweldsapparaat en economie In de koude oorlog was het de strijd tussen het communistisch totalitarisme en de westerse democratie. Er was een herijking van de democratie met het neomarxisme en het pluralisme. Centrale vraag blijft of het einde van het communisme het einde van het totalitarisme was. Hoorcollege 7: staats- en natievorming Waarom hoorcollege over natievorming en cultureel nationalisme De natiestaat heeft altijd een belangrijke rol in de geschiedenis gehad, en het ontstaan van de natiestaat is dan ook van belang. Tegenwoordig is er ook aandacht voor de verknooptheid van de historische wetenschap met de natiestaat. Hierbij hoort de 19e-eeuwse professionalisering. Na de tweede wereldoorlog kwam nationalisme in een sterk negatief daglicht. Nationalisme zou vooral leidden tot veel oorlog. In de jaren ’90 van de vorige eeuw kwamen er enkele positieve aspecten van nationalisme op. Nationalisme zou een begeleidend verschijnsel van modernisering en industrialisatie zijn. Integratie van een bepaalde cultuur en identiteit. Voorbeelden van schrijvers die onderzoek hebben gedaan naar de natiestaat en daar bepaalde overlappende tendensen in hebben ontdekt zijn: - Gellner met nations and nationalism uit 1983 - Hobsbawm, the invention of tradition uit 1983 - Benedict anderson met imagined communities. Recente impulsen voor nationalismeonderzoek zijn: - Aandacht voor nationalisme in de context van dekolonisatie en bevrijdingsbewegingen - Nationalisme in etnische oorlogen (zoals de oorlog in voormalig Joegoslavië en Rwanda) - Wat voor invloed globalisering en multiculturalisme hebben op nationalisme - De Europese Unie gezien als natievorming Daarnaast nog andere impulsen voor nationalisme onderzoek: de omslag van politieke geschiedenis naar geschiedenis van politieke cultuur. Hierbij is zowel sprake als een linguïstisch turn en een Visual turn. Ook een culturele antropologische omslag (politiek op een antropologische manier bestuderen). En een post-colonial turn. Denk hierbij aan het Oriëntalisme van Said. Eventuele vragen kunnen zijn: ‘is nationalisme alleen maar desastreus geweest?’ ‘komt nationalisme van het volk, of wordt het soms ook van boven af opgelegd’ ‘is nationalisme alleen een politieke ideologie? Wat is de natie – definities Begrip Staat Natie Nationalisme Nationalisme Natie-staat Natie in de premoderne periode Natie in de moderne periode Definitie Samenhangend geheel van instituties met politieke macht. Komt altijd en overal in een bepaalde gedaante voort. Een staat hoeft niet per sé een relatie te hebben met de natie het volk. Streeft altijd naar een bepaalde vorm van een staatsregeling. Eigen volk eerst > trots zijn op het eigen volk De samenkomst van staat en natie op politiek niveau en op het niveau van infrastructuur Staat gebaseerd op een homogene gemeenschap van mensen (dat is dus een natie) die loyaal zijn aan de staat De natie zijn de politieke actoren (ministers, staten generaal) die meervoudige loyaliteiten hebben aan veel groepen in de samenleving (loyaliteit aan keizer, kerk, stad, regio, lokale gemeenschap) Het hele volk dat gerepresenteerd wordt door de nationale vergadering. Alle burgers hebben exclusieve loyaliteit aan de staat. Twee tradities over het denken over de natie en nationalisme: - Essentialistische traditie o Grijpen terug op Herder o Primordialisten: groepsidentiteit is een gegeven en binnen elke natie bestaat een bepaalde irrationele fundamentele verbinding die verschillende mensen bindt. o Naties zijn gebaseerd op etnische groepsidentiteiten die door de loop van de geschiedenis ontstaan zijn en dus in feite ‘boven de historie staan’ - Constructivistische traditie o `naties zijn ‘historisch’ en hangen samen met complexe historische verschijnselen als modernisering en ontwikkeling van ‘moderne identiteit’. o Voluntarisme: wil is belangrijker dan de kennis. Nationalisme in Frankrijk: Rousseau beweerd dat het volk rituelen nodig heeft. Nationalisme is dan te zien als een ‘religion civile’. Dit hangt samen met de invention of tradition van hobsbawn. Maar burgerlijke religie wordt ingevuld met festivals, parades, nationale feesten e.t.c. Tijdens de revolutie in Frankrijk creëerde de revolutionaire staat de natie door een: Uniform meetsysteem, nationaal onderwijssysteem, standaardtaal, nationale symbolen en militaire dienst. Er ontstond een homogene nationale cultuur waarbij de regionale culturen vernietigd werden. Nationalisme in Duitsland: 20.000 bildungsbürger maakten de Duitse natie. Patriotissme als cultuurgebonden vaderlandsliefde. Ze waren anti-Frans en zette zich dus daar tegen af. Bij nationalisme is er een bepaalde volksgemeenschap: ieder volk heeft zijn eigen taal, cultuur, volksgeest, geschiedenis en identiteit. De staatsvorm wordt daarmee een omhulsel van de etnische groep en dus een afgeleide van deze groep. Natievorming en nationalisme als bij-product van modernisering – voorbeeld Nederland Gellner-these: nationalisme is een bijproduct nationalisering en homogenisering. Een moderne samenleving heeft behoefte aan geografische en sociale moiliteit. En mobiliteit is eenvoudiger als er een homogene taal, cultuur en betaal middel is. Modernisering hield ook in dat lokale culturen moesten worden geïntegreerd in een nationale cultuur. Hoe ontstond de Nederlandse natie en wanneer vallen staat en natie bijeen? Formele staatskundige eenwording: in 1795 de Bataafse republiek en in 1815 koninkrijk der Nederlanden waarin het een eenheidsstaat was met één staatsschuld en belastingstelsel. Dit betekende een formeel einde aan regionaal particularisme en het onderscheid tussen de 7 provinciën en de Generaliteitslanden. Ook de achterstelling van Katholieken en joden zou hiermee voorbij moeten zijn. Tot 1795 was Nederland een ‘archipel van gebieden en samenlevingen’: veel regionale, sociale en religieuze verschillen en ongelijkheid. Knippenberg en de Pater zeggen dat de eenwording verschillende categorieën omvatte: infrastructurele, politieke, culturele en economische eenwording moesten allemaal bereikt worden om tot gehele eenwording te komen: - Infrastructurele integratie door de spoorwegen, de nieuwe communicatie, de gelijkstelling van de tijd en door de bewegwijzering van de ANWB in 1883 - Economische integratie door: schaalvergroting, arbeidsmigratie, zelfde eenheid lonen en prijzen waarmee economische mobiliteit eenvoudiger werd. - Politieke eenwording door politieke participatie, waardoor katholieken en vrouwen geïntegreerd werden. Daarnaast verzorgingsstaat en onderwijs en een nationaal leger (staat doordringt maatschappij, en de maatschappij doordringt de staat). - Culturele eenwording door onderwijs Bij samenvallen van natie en staat worden vaak mythes gebruikt uit het verleden voor een bindende factor. Dit wordt ook wel ‘ontstaan van Cultus van het mythische verleden’ genoemd. Een gezamenlijke geschiedenis/heldendaden in het verleden bindt een bepaald volk. Zo zijn er in Nederland feesten en beelden van bepaald historische figuren of gebeurtenissen. Andere culturele integratie wordt bereikt door het ABN, volkslied, nationale dracht en de Hollandse meesters. Folklore speelt hier ene rol in. In 1898 waren de feesten en beelden van het vaderland: de inhuldiging van Wilhelmina, de gouden koets door het Amsterdamse volk, de Rembrandt tentoonstelling, historische optochten en de klederdrachtententoonstelling. Paradox van de eenwording: Door eenwording vindt er ook differentiatie plaats in de samenleving. Denk hierbij aan politieke partijen, verzuiling en sociale bewegingen die bepaalde groepen in de samenleving vertegenwoordigen. Deze differentiatie in de samenleving staat haaks op de eenwording van één natie in het algemeen Paradox van de modernisering: De traditie wordt gemusealiseerd en wordt hiermee een icoon van d Nederlandse natie. Artikelen hoorcollege 1: Artikel 1.1: Politieke cultuur en geschiedenis – Henkie te velde In de loop van de 20ste eeuw werd het begrip Politieke cultuur op een steeds bredere manier gebruikt. Zo zei Den Uyl dat politieke cultuur niet de manier van doen is in de politiek maar het voorwaardenscheppende klimaat buiten deze politiek instituties. Dus welke opvattingen de burgers hebben over de politiek. Politieke cultuur gaat echter wel over interne politieke praktijken. Na de linguistic turn zag men dat de woorden van politici in het debat ervoor zorgden dat problemen en mensen identiteit en samenhang kregen. Politieke geschiedenis richt zich niet alleen op doctrines of sociale conflicten maar richt zich meer op patronen van denken en doen in de politiek. Dit gebeurd op een antropologische manier, wat inhoud dat niet zozeer de inhoud van de politiek bestudeerd wordt maar de vorm of stijl van de politiek die ze bedreven. Want politiek is creatief. Gevaarpunt: Politieke geschiedenis kan gereduceerd worden tot culturele geschiedenis, wat bijvoorbeeld gebeurd bij de Lieux de memoire van Pierre Nora. De politieke strijd wordt alleen nog gezien als een culturele erfenis. Dit kan op verschillende manieren voorkomen worden 1. Meer aandacht besteden aan de culturele kant van het ‘centrum van de politiek’: hoe kleden politici zich en hoe presenteren ze zich; 2. Minder aandacht besteden aan langdurige culturele ontwikkelingen maar vooral op concrete personen, omslagen en gebeurtenissen. 3. Realiseren dat politiek over conflicten gaat, echter wel met bepaalde spelregels [de regels van de democratie] maar als nog in spelvorm. De regels van de politiek blijven ook veranderen Domela Nieuwenhuis zei dat ‘politiek is een heerlijk spel’ was/is. Huizinga zag alle cultuur en ook politiek als een spel. Een kleine minderheid vond met hem dat politiek volgens elitaire spelregels gespeeld moest worden. Dit kan niet in stand blijven omdat politiek een relatie heeft met de maatschappij. Antirevolutionairen keerden zich in 1880 tegen ‘oude parlementair toernooispel’. De politiek veranderd dus voortdurend en historici moeten niet alleen de politieke instituties bestuderen, maar ook de maatschappelijke kring buiten deze instituties. Repertoires of collective action [geïntroduceerd door Charles Tilly] houdt in dat een volksmassa vormen heeft om onvrede mee uit te drukken [stille tochten/demonstraties], deze vormen zijn pas sinds de 19 e eeuw geaccepteerd als ‘politieke betekenis’. Artikel 1.2: Political History – Jon Lawrence Whit interpretation of history: bestond in de 19e eeuw > aanname dat de geschiedenis lineair verloopt > dit idee kwam voor de eerste wereldoorlog in verval. Na de eerste wereldoorlog ontstond er onder leiding van het sleutelfiguur Lewis Namier een stroming die zich focuste op de positie van individuen in relatief stabiele politieke systemen. Ze reconstrueerden de motivatie van alle politieke actoren. High political historici zien politiek als een autonoom spel met zijn eigen regels. Politici spelen om te winnen. De nadruk ligt op overtuiging en ideeën van deze politici. De cambridge school (met onder meer Quentin Skinner) probeert het politiek discours te analyseren door spraakhandelingen van politici te analyseren. Deze school onderzoekt de wijdere debatten en over de maatschappelijke opinie van de politiek. De electorale sociologen probeerden de reacties van politieke partijen op de sociale verandering van de 19e en 20ste eeuw te analyseren. De politieke wereld was het beste te begrijpen door de manier waarop politici zich konden aanpassen aan de sociale machten die hun wereld veranderen. Sinds de jaren ’70 is de nadruk meer komen te liggen op de relatie tussen politici en het electoraat. Meer belang voor populaire politiek. Op deze manier kunnen ze door de politiek verschillende sociale structuren en volkscultuur analyseren. De schrijvers Brodie en Griffins studeren deze ‘history from below’ waarbij ze focussen op reconstructie van de sociale en culturele context van de politieke dimensie op microniveau. Vanaf de jaren ’80 ontstond er vanuit de linguïstisch turn kritiek op het reductionisme. De historici van ideeën focussen zich voornamelijk op het reconstrueren van de intellectuele context. De new political history richten zich meer op het reconstrueren van de bredere culturele context. New political history en high political traditie leggen beide de nadruk op culturele context en het belang van politieke retoriek. Toch een strijd tussen deze twee disciplines. De ‘new political history’ richten zich vooral op de volkspolitiek waardoor de volkscultuur en het dagelijks leven te bestuderen viel. De ‘high politics’ richtte zich op de formulering in de politiek en de rol van de elite in de staat. Beiden proberen zich niet te focussen op de structuur van het politieke systeem. Dit moet eigenlijk wel gedaan worden. Een geïntegreerde politieke geschiedenis zou vier kenmerken/met vier zaken rekening moeten houden: - Analyse van de constructie van het politieke discours in de sociale en de culturele dimensie > besef van onderlinge verbondenheid van politiek als een competitief systeem waarin individuen en groepen een rol innemen. Groepen en individuen kunnen niet goed begrepen worden als ze in isolatie worden bestudeerd. - Zowel een diachroon als synchroon raamwerk adopteren - Kritische aandacht voor onderlinge relaties tussen de werelden van de elite en de volkspolitiek - Studeren van de politieke taal en welke connecties deze taal heeft met de politieke wereld. Literatuur hoorcollege 2 Artikel 2.1: Blok – oude en nieuwe burgers In Athene werden na het in verval raken van het ostracisme, de rechtszaken gebruikt om politieke tegenstanders het burgerrecht te ontnemen of hoge boetes te laten betalen. Voorbeeld van zo’n proces: Apollodoros en Stephanos zijn rivalen. Apollodoros ziet dat Stephanos met een metoike is getrouwd en hij beweerd dat Staphanos doet alsof de kinderen het huelijk met Neira (de metoike) uit zijn vorige huwelijk komen, zodat deze kinderen het Atheens burgerrecht kregen. Sinds de huwelijkswet van Perikles in 451 was je namelijk alleen nog Atheens burger als je beide ouders Atheens waren. Grote punt van Apollodoros was dat de dochter van Stephanos getrouwd was met een gast die de hoogste religieuze functie had, en dit had dus de Polis enorm geschaad omdat Pahno (de dochter van die gast) dus helemaal geen Atheens meisje was. Burgerrecht en burgerschap Wat hield het in om burger te zijn in Athene? In Nederland is het zo dat burgerschap een rechtsstatus is die verleend kan worden aan een natuurlijk persoon. Is een puur juridische opvatting van burgerschap, wat daarmee vooral burgerrecht wordt, niet hele nauwe definitie van burgerschap. Historici nemen aan de het burgerrecht in Athene in de beginselen een juridisch geheel is van rechten en plichten: mannen hebben alleen deze rechten > vrouwen zijn geen Atheens burger. Dit klopt niet, omdat het burgerrecht in Athene ook voor een groot deel afhankelijk was van het burgerschap, wat bestond uit religieuse functies. De politieke functies werden hier vervolgens van afgeleid. Er zijn uit de oudheid 150 burgerschapstoekenningen bekend, die uitgevoerd werden door de volksvergadering. Hierbij wordt de uitdrukking ‘een athener zijn’ gebruikt, waaruit blijkt dat er geen conceptueel verschil bestaat tussen de natuurlijke rechtspersoon en het burgerschap. Voor de burgerschapswet van Perikles trokken er veel mensen naar Athene, deze kregen de status van Metoiken. Door te trouwen met een Athener konden zei het Atheense burgerrecht verkrijgen. Door de burgerschapswet kon iemand alleen nog dit burgerrecht verkrijgen door geboorte, als deze persoon twee Atheense ouders had verkreeg hij het burgerrecht. Daarnaast werden er heel af en toe mensen geadopteerd door de volksvergadering en verkregen hun zo het Atheense burgerrecht. Deze werden echter niet gelijk tot een Atheense familie opgenomen, en het inburgeringsproces stagneerde dan ook hier. De inhoud van burgerschap Aristoteles ergerde zich eraan dat er geen onderscheid was in het Atheense begrip van burgerschap tussen het bestaande begrip van burgerscha op geboorte en burgerrecht at gefundeerd zou zijn op politieke en juridische verantwoordelijkheden. voor sommige religieuze functies moesten mensen aan meer eisen voldoen dan alleen het Atheense burgerschap hebben. De religieuze functies mochten ook alleen uitgevoerd worden door mensen die het Atheense burgerschap door geboorte hadden gekregen en niet door degene die door de volksvergadering geadopteerd waren. De gezamenlijke cutlus van de goden was de essentie van het burgerschap in Athene. In heel antiek Griekenland werden cultussen ingesteld om sociale cohesie tot stand te brengen of om een langdurige band tussen mensen tot uitdrukking te brengen. Deze verering vond plaats in gemeenschappelijke activiteiten. Binding door ‘othering’ en door uitvoeren activiteiten. Cultussen speelden zowel op gezinsniveau af, waarbij de pater familias de leiding had, als op polis niveau. In de vijfde eeuw veranderde de juridische status van de metoiken nauwelijks. Hun integratie in de polis verliep door de tijd heen steeds meer door deelname aan culten. Daarnaast werden er enkele van hun goden opgenomen in de Atheense religie. Daarnaast werden ze nog steeds uitgesloten van enkele rituelen. De vrouwen kregen op religieus gebied ook best wel wat inspraak. Er waren 170 religieuze feestdagen in de polis en de vrouwen deden er bij deze dagen in aantallen zeker niet onder aan de mannen. Bij verschillende feestdagen mochten verschillende groepen aanwezig zijn (Metoiken werden het vaakst uitgesloten van bepaalde feestdagen) De wet van perikles Waarom voerde Perikles zijn wet in? Het was de eerste keer dat het Atheense burgerrecht gedefinieerd werd en moest samenhangen met andere maatregelen. Sommige historici zeggen dat deze burgerwet werd ingevoerd omdat er ‘teveel mensen waren’> argument dat politieke participatie kosten met zich mee bracht ongeldig omdat dit pas 20 jaar na deze wet werd ingevoerd. In 451 waren er eerder te weinig burgers, door doden in oorlogen. Perikles zou de wet ingevoerd kunnen hebben, omdat er een nieuwe godin kwam waarbij de priester uit alle Atheense vrouwen werd gekozen. Deze vrouw moest echter wel van beide ouders komen die Atheens waren. Dus vandaar dat de burgerschapswet van Perikles er voor zorgde dat de relatie tussen de goden en de polis met alle Atheense burgers kon worden gedeeld Tot slot Afkomst en religie is nu geen basis meer voor burgerschap. Toch lijkt er behoefte te zijn aan een extra voorwaarde voordat mensen het burgerschap kunnen verlenen. Het is niet duidelijk hoe het met die chick van Stephanos is afgelopen, maar de aanklacht van Apollodoros had geen bewijs. Hieruit blijkt hoe makkelijk kwesties van burgerschap gebruikt kunnen worden om politieke meningsverschillen op te lossen. Artikel 2.2: Piet Leupen: Keizer in zijn eigen rijk, de geboorte van de nationale staat Hoofdstuk 8: Keizer in zijn eigen rijk Concepties over soevereiniteit in de dertiende en veertiende eeuw in de rijken zelf. Bevolking loyaal richting eigen dynastie, waardoor inlijving in groter geheel niet ongelijk was. Soevereiniteit houdt in de 13e eeuw in een wereldlijke machtsbezitter die in zijn omgeving geen meerdere erkent [dus over zijn eigen landdeel], een baron kan dus wel de soevereiniteit van de koning erkennen. In de dertiende eeuw wordt de macht van de koning uitgebreid, omdat de koning optreedt als agent als de baron dat niet doet toch is de term soeverein nog steeds niet alleen voor de koning. Ook de baron is soeverein. In de dertiende eeuw worden er Koninklijke rechtbanken opgericht, waar steeds meer mensen heen gaan omdat deze rechters beter opgeleid zijn. Dus de koning neemt een deel van de soevereiniteit over. Rond 1100 schreef Engelse koning algemeen vete-verbod uit. Franse koning had nog niet zoveel macht > Godsvredesbeweging > rond 1258 pas verbod op privé-oorlogvoering > Koninklijke soevereiniteit beschermede de vrede. Jean de Gerson legde in 1400 opvatting vast: de verdediging van de vrede is onderworpen aan de Koninklijke autoriteit. [Franse opvatting algemeen belang waar koning over waakt]. In Engeland hielde de belangen van vorst en onderdanen elkaar in balans. In Duitsland moest de keizer soevereiniteit delen met landheren. Oorlog voeren koste veel geld, wat leidde tot de invoering van een belastingstelsel dat de oorlog moest financieren. In de 12e eeuw werd de soevereiniteit van de koning omschreven als ‘keizer in zijn eigen rijk’ door enkele juristen die de cantonese en de Romeinse rechtspraak wouden verenigen. Deze legisten zagen de opkomende staten als effectieve machtsapparaten en hielpen met het afdwingen van macht. Ze gebruikten het om de interne soevereiniteit van de koning, die aangetast werd door andere machtsgroepen in te perken. De Franse koning was in strijd met de paus. De paus zei dat de koning geen recht had, om dat hij de hoogste macht had en belasting mocht heffen. Johannes van Parijs zei dat de politieke gemeenschap iets anders was dan de geestelijke gemeenschap en was de eerste die de wereldlijke soevereiniteit herleidde uit het aristotelische natuurrecht. Geestelijke en wereldlijke zaken zijn iets anders en opereren daarom gescheiden. De kerk wordt in deze tijd geïncorporeerd in de staat en wordt door sommigen zelf gezien als een onderdeel van de staat. Dit is een proces dat leidt naar nationale kerken. Hoofdstuk 9: constutionalisme en conservatisme De Lex Regia [Koninklijke wet] is op meerdere manieren op te vatten. Het kan gezien worden dat het volk al zijn macht aan de koning heeft afgestaan en daarmee geen recht meer heeft, of dat de koning in dienst van het volk regeert. Het regeren werd door de adel gedaan en de koning trad op als regulator tussen het volk en de adel, maar de adellijke rechten bleven een spanningsveld. Franse koning overlegde met provincies apart en had direct belasting. Engelse koning gezamenlijke tegenstand van het volk [drie standen] > magna charta. ‘de koning staat onder de wet’. Frankrijk: Johannes van Parijs: eigendomsrecht van individuen, maar in noodsituaties mag koning wel wat doen. Republiek: overleg tussen landsheren en provincies. De vorst mag iemands eigendom schaden in het algemeen belang. Anders is het diefstal. Instemming van het volk met de heerser werd een steeds grote deel van de legitimatie van gezag. In de middeleeuwen is er geen sprake van een constitutionele theorie, dit verandert in de 16 e eeuw. Volk van recht op medezeggenschap wordt door protestante denkers, die zich tegen het katholieke bestuur verzetten, ingevoerd. Het volk heeft soevereiniteit, omdat de gemeenschap de overheid heeft aangesteld om te regeren Hoofdstuk 10: De conciliaire beweging ‘wat allen aangaat’ Het pausdom was een internationale beweging, haar onderdanen waren de inwoners van de kerkelijke staat en de intellectuele en monniken. De conciliaire beweging kwam op na het westers schisma en wilde een concilie van de kerk, omdat deze zich in een hachelijke situatie bevond. In het papalisme is de paus de hoogste autoriteit, in de Franse kerk is het concilie de hoogste autoriteit. Durantis Jr verzette zich tegen de papalisme. De algemene kerkvergadering kan als een vertegenwoordiger van de gehele gemeenschap van gelovigen gezien worden. 'conciliaire: concilie in de kerk oefent de hoogste macht uit in deze gemeenschap. Deze interpreteert de Bijbel en kiest de paus. Marcillus van Padua zegt dat kerkelijke functionarissen gezien worden als onderdeel van de staat. Het volk is de wetgever. Volkssoevereiniteit in de 16e eeuw: stilzwijgend goedkeuren van de meerderheid van het volk van Het conciliaire was als een brug naar de wereldlijke sfeer nieuwe ideeën zoals corporatie waarvan individuen deel uitmaakten, maar die werden bepaald door de meerderheid. De rol van de populus in deze samenwerking werd aangescherpt. Week 3 Artikelen Artikel 3.1: Much Ado About Nothing van Barbara Stollberg-Rilinger I . Much ado about nothing? A ritual Mistake Barbara Stollberg-Rilinger opent haar essay met een voorbeeld over hoe Barack Obama president werd. Wanneer in de VS iemand president wordt dan moet hij/zij zijn hand leggen op de bijbel van Lincoln en daar dan een eed op afleggen. Barack Obama deed dit per ongeluk verkeerd en verwisselde twee woorden met elkaar waardoor de vraag oprees of hij wel echt president was. Uiteindelijk moest Obama de volgende dag nog een keer de eed afleggen. Het is opmerkelijk dat rituelen nog steeds zo’n grote rol spelen, maar Barbara stelt wel dat de reactie van de meeste mensen vooral is van “Much ado about nothing” (veel gedoe om niks). Het hele gedoe rondom de eed die Obama had moeten afleggen heeft in ieder geval wel tot de vragen geleid wat de betekenissen zijn van rituelen, hoe ze functioneren en hoe rituelen van nu anders zijn dan deze van pre moderne tijden. Barbara noemt rituelen ook wel “sociale magie”. Opgedeeld in drie delen: Wat is een ritueel en hoe gebruikt Barbara Stollberg-Rillinger het woord rituelen Het functioneren van politieke rituelen met een voorbeeld van de vroege moderne tijd. Tot slot gaat Rillinger het vergelijken met politieke rituelen van vandaag en ze vraagt zichzelf of er overeenkomsten en verschillen zijn. II. What is a Ritual? Stollberg-Rillinger zegt dat definities niet zo zeer waar zijn, maar eerder een handig gereedschap bij een onderzoek. Barbara Stollberg-Rillinger definieert rituelen als volgt: Een ritueel is een specifieke handeling of meerdere handelingen met verschillende actoren (personen die betrokken zijn bij rituelen) en verschillende karakteristieken: Allereerst is een ritueel een herhalende handeling en ook een gestandaardiseerde handeling. Hierdoor wordt een ritueel herkenbaar. De manier waarop de rituelen worden uitgevoerd kan echter wel verschillen. Een ritueel kan bijvoorbeeld een onuitgesproken verwachting zijn of een geschreven codificatie. Hiernaast stelt Barbara dat rituelen veranderlijk zijn.1 1 First of all, it is repetitive and standardized in its outward form. This means that there are specific conventions concerning the formal “correctness” of the gestures, words, actors, and context. This is the essence of what constitutes a ritual: it is repetitive and, therefore, recognizable. Every kind of ritualization releases its participants from having to choose from an infinity of possible acts, thus - - - Ten tweede: Rituelen zeggen niets, maar ze doen iets. Ze zijn doeltreffend in de zin dat ze een verandering teweeg brengen op sociaal, politiek, cultureel en spiritueel (etc.) gebied. Ze creëren en breekpunt tussen twee situaties die anders gewoon in elkaar zouden overlopen. Rituelen dragen uit wat ze representeren. Dit is precies wat Pierre Bourdieu bedoeld met de term sociale magie. Bij een belangrijke verandering markeren rituelen een afstand die belangrijke is voor een samenleving (bijvoorbeeld de relatie tussen oorlog en vrede, jeugd en volwassenheid) en ze verplichten allemaal tot een participatie om dit verschil in de toekomst te bezegelen.2 Ten derde: Rituelen worden altijd demonstratief uitgevoerd. Ze moeten opvallen om een verandering goed te laten zien. Rituelen zijn dan ook niet alledaagse bezigheden. Dit kun je bijvoorbeeld zien aan de kledij van de mensen die meedoen aan een ritueel, de plaats waar een ritueel gehouden wordt, een teken van begin en eind van de ceremonie, muziek, woordelijke formules enzovoort. Het is hiernaast niet mogelijk om een ritueel per ongeluk uit te voeren. Rituelen volgen een expliciete intentie en worden bewust, publiekelijk, demonstratief en plechtig uitgevoerd.3 Ten vierde: Rituelen zijn symbolisch in de zin dat ze naar een punt verwijzen dat buiten de rituelen zelf staat en ze verwijzen naar een grotere context. Er zijn ook centrale rekwisieten die gebruikt worden (zoals de bijbel van Lincoln uit het voorbeeld met Obama) tijdens een ritueel. Dit is een belangrijk punt: rituelen functioneren niet zonder randvoorwaarden. De conventies van rituelen ontlenen hun waarheid alleen aan een grotere context. Onder andere dingen deze context ziet onder oog dat er personen zijn die de rituelen goed uitvoeren. Omdat ze worden uitgevoerd op een speciale manier. De daad van de rituelen is verbonden aan de historie.4 Rituelen creëren dus structuur en continuïteit. Het kan de mensen die een ritueel ondergaan (bv. De eed die moet worden afgelegd op president te worden van Amerika) veranderen, maar opvallend is creating a certain relibility of expectations. The way in which the forms are normalized can vary; it can be a matter of unspoken expectation or of written codification. But, when examined closely, formalization does not mean rigidity and immutability. While the forms inherently require a certain constancy – ultimately this is the whole point of rituals – they can also be changed in their details at the actors; disposal. Rituals are shaped quite consciously, even if this is generally disguised, and they appear as if they were immovable. 2 Second: Rituals do not merely say something; they do something. They are effi cacious in the sense that they bring about a change of – social, political, spiritual, etc. – state or condition. They create a break between two situations that would otherwise merge seamlessly into one another. Rituals have a performative character. They bring about what they represent. (For example, the mere act of saying “yes” eff ects marriage in certain, specifi c circumstances, with all the social, legal and psychological consequences that entails.) This is precisely what Pierre Bourdieu means when he applies the term “social magic” to rituals.2 By eff ecting change and marking breaks, rituals generate the distinctions that are important to a society (for example, the distinctions between war and peace, youth and adulthood, baptized and unbaptized persons or authorities and subjects), and they oblige all participants to adhere to these distinctions in the future 3 Third: Rituals are staged or enacted demonstratively. Indeed, they must be to eff ectively mark and bring about change. The English word “to enact” is very signifi cant here because it not only means to stage but also to sanction. Rituals are elevated above the course of everyday acts and symbolically denoted as such, for example, by the actors’ clothing and attributes, by marking the place, by signs for the beginning and end, music, and verbal formulas. It is not possible to perform a ritual accidentally. Rituals follow an explicit intention and are executed consciously, publicly, demonstratively, and solemnly; they are performed on a stage, in a certain frame (in the literal or fi gurative sense). 4 Fourth: Rituals are symbolic in that they point to something beyond themselves and evoke a greater context of order, which they symbolize and simultaneously reinforce (this distinguishes them from mere individual routines). The central requisites are symbolically charged, such as Lincoln’s bible at the U.S. presidential inauguration, for example. This is an important point: Rituals do not function without preconditions. The conventions of a ritual derive their validity only from a larger context of order. Among other things this context authorizes the persons as able to correctly perform the ritual. Because they are performed in specifi c, repeatable, solemn forms, they place the individual act – and the individual actors – within a larger context and connect act and actors to the past or to a mythical or historical origin. And, as a rule, they also connect this world to the next, and thus have a sacral and transcendental character in the stricter sense. dat een ritueel vaak hetzelfde blijft (de bijbel van Lincoln wordt bijvoorbeeld gebruikt en moet precies in die woordvolgorde worden genoemd). Rituelen scheppen dus een bepaalde verwachting. Ook al zouden de rituelen veranderen. Rituelen overstijgen het gewone. Naast continuïteit en verandering brengen rituelen ook gevoelens met zich mee. Dit kunnen gevoelens zijn van er bij horen, verplichting, waardigheid enzovoort. Men is wel eens geneigd te zeggen dat rituelen functioneren als een soort collectieve besmetting. Maar dit hoeft natuurlijk niet zo te zijn. Dit is wat Barbara bedoeld met sociale magie: een ritueel brengt datgene wat het representeert: het transformeert realiteit in de zin dat het de verwachtingen van de participanten veranderd. Dit is vooral waar wanneer het gaat over politieke rituelen. Politieke macht moet altijd zichtbaar zijn. Maar het hangt wel van de omstanders af of iemand ook echt wordt gezien als iemand met macht. Dit hangt er van af of ze in hem geloven enzovoort. III. Rituals in the premodern age: the example of feudal investiture in the Holy Roman Empire. Waarom heeft Barbara Stollberg-Rilinger gekozen voor deze periode? De premoderne tijd zit volgens Barbara vol met rituelen. Hiernaast werd politieke macht volgens Stollberg-Rilinger gelegitimeerd door middel van rituelen zoals een eed die werd afgelegd. Barbara gebruikt een voorbeeld uit de Late Middeleeuwen/Vroeg Moderne Periode. Ze gaat het hebben over de verdeling van stukken land door de keizer aan Duitse prinsen (investituur van de Heilige Roomse Keizer). In late Middeleeuwen verliep dit via een plechtig spektakel. Dit hele ritueel werd volbracht ze zoals het script van de Gouden Stier dat voordroeg. Het ritueel begon met het gevolg van de keizer dat drie rondjes op het paard rondom de keizer ging galopperen (ritus circumequitandi). Daarna gingen ze drie keer knielen en presenteerden de vraag naar land aan de keizer. Iedereen moest in een vaste bepaalde volgorde van de keizer zitten en ook alle handelingen en hun volgorde stonden vast. Overgebleven bronnen wijzen uit dat er ook veel toeschouwers bij waren. In de loop van de tijd veranderde dit ritueel. Dat hele gedoe van het publiekelijk vergeven van stukken land verdween in de zestiende eeuw. Het evenement verschoof allereerst naar het hof. Het hof werd in de zestiende eeuw steeds meer het centrum van het keizerrijk. Hiernaast kwamen de prinsen niet langer zelf naar de investituur, maar ze stuurden mensen om in hun plaats stukken land aan de keizer te vragen. Desondanks werd het ritueel nog wel serieus genomen. Het was zelfs nog steeds van groot belang om het ritueel uit te voeren. Een brief alleen van het verkregen stuk land was niet genoeg. Het ritueel moest gedurende de hele vroeg moderne periode nog steeds worden uitgevoerd als bijvoorbeeld een feodale heer of vazal dood ging en dus moest de relatie weer opnieuw worden gesmeed tussen koning en heer. Pas in de achttiende eeuw onderging het ritueel een crisis waar het niet meer te boven kwam. Een aantal prinsen wilden namelijk niet meer knielen omdat ze vonden dat het leek alsof hun land nog steeds in handen was van de keizer. De Pruisische leider Frederik de Grote had ook geen zin meer om te knielen voor de keizer. In 1740 weigerde hij dit te doen. Dit had tot gevolg dat er steeds meer Duitse prinsen waren die niet langer zich wilden onderwerpen aan de keizer. De betekenis van rituelen in de politiek veranderde wanneer er democratie kwam. Deze leek gebaseerd op woorden meer dan symbolen. Ondanks het feit dat rituelen in betekenis afnemen blijven ze van groot belang in de huidige politiek. IV. Politieke rituelen toen en nu Volgens Barbara bestaan er nog steeds rituelen (denk aan het aanraken van heilige objecten, kussen op de wang en knuffelen als een teken van vriendschap). Er blijft hiernaast een symbolische vocabulaire bestaan met daarnaast allerlei - voor iedereen duidelijke - basiselementen. Zo zijn sociale verbanden beschreven met plaatsaanduidingen. Bijvoorbeeld Upperclass, lowerclass, wachten in de rij om een belangrijk iemand te kunnen spreken, etc. Op het allereerste gezicht hebben de liberale revoluties er voor gezorgd dat zowel de sociale politieke order als de rituele cultuur veranderde. Het ideaalbeeld van democratie en gelijkheid voor iedere burger versloeg het idee van absolutisme. Moderne politieke cultuur leunt namelijk op het idee dat politieke macht niet afhangt van afbeeldingen, symbolen en rituelen, maar woorden, overredingskracht en rationaliteit staan centraal in de moderne politieke cultuur. De Verlichting en de democratische revoluties hebben voor dit idee gezorgd. Deze ideeën bestaan nog steeds. Maar de kritieken op rituelen zijn lang niet nieuw, dit was al sinds de reformatie zo. Er zijn meerdere groeperingen geweest door de eeuwen heen die een poging hebben gedaan om de rituelen te ontkrachten en daarmee de oude wereldorde. Toch veroorzaakt zo’n groepering juist een explosie van nieuwe rituelen die allemaal gebaseerd zijn op de oude rituelen. Denk bijvoorbeeld aan de Franse Revolutie. Zij waren tegen de oude rituelen, maar schiepen zelf ook nieuwe rituelen. Er zijn verschillen tussen de rituelen die werden uitgevoerd in de vroegmoderne periode en de modern periode. Allereerst zijn rituelen uit de vroegmoderne periode en de middeleeuwen vooral gebaseerd op het laten zien van rijkdom. Politieke macht moest worden gelegitimeerd door middel van rijkdom. Tegenwoordig is dat niet meer zo en hoeft een president zich niet meer te verkopen in bijzonder dure outfits. Hiernaast zijn sommige vroeger zo gewichtige en selectieve symbolen nu arbitrair en willekeurig geworden. Daarnaast zijn rituelen niet meer nodig om de macht te legaliseren daar we tegenwoordig een constitutie hebben en zijn de rituelen vervangen door het enkel aanwezig zijn van politieke participanten. Conclusie: rituelen zijn minder expliciet aanwezig en zijn minder betekenisvol in de staatsvorming dan in vroegmoderne tijden. Toch zijn ze nog wel aanwezig en ook van belang, maar meer op een emotioneel gebied Artikel 3.2: To little ado about plenty van David M. Luebke David M. Luebke begint zijn verhaal met een voorbeeld. Hij noemt een vroegmoderne zaak over Georg Nagel, aartsdeken van Warendorf. Warendorf viel onder een bisschop maar Georg Nagel was een lokale uitvoerder van de macht. Deze man werd er in 1587 er van beschuldigd zich niet aan de rituelen te hebben gehouden. Luebke benadrukt met dit voorbeeld nogmaals dat de betekenis van rituelen in de vroegmoderne periode groot was. Hierdoor werd duidelijk dat rituelen een belangrijke rol spelen bij het ondersteunen van argumenten of het duidelijk maken van een punt. Hiermee sluit hij zich aan bij Barbara Stollberg-Rillinger. II. Barbara Stollberg-Rilinger laat het idee los dat politieke rituelen consistent zijn doordat zij vaak herhaald werden. Stollberg-Rillinger zegt namelijk dat politieke rituelen wel degelijk veranderden. Hier is David M. Luebke het mee eens. In de Middeleeuwen werden er rituelen beoefend tussen de heer en zijn volk. Hierna werd er een papier opgesteld, maar deze rituelen waren veel belangrijker. De heer-volk relatie was wedekerig, opgesteld via een contract en herroepelijk. In de achttiende eeuw verloren de relatie deze drie eigenschappen doordat het niet meer zoveel waard was als een geschreven constitutie, het uitvoeren van rituelen was niet meer bindend voor de wetten. Ook werden er allang geen persoonlijke trouwbewijzen geleverd door heel het land. Dit kostte gewoonweg te veel tijd en werk voor de vorst. Het bewijzen van trouw werd een leeg ritueel dat niet per se gevolgen had als het niet werd gedaan. III. De vraag die Luebke zichzelf stelt gaat over het publiek dat aanwezig was bij rituelen. In de vroegmoderne periode was het van het grootste belang dat er een grote menigte aanwezig was bij het kronen van de vorst. Hiernaast waren er nog een aantal rituelen waar aan moest worden voldaan en pas dan was het legitiem. Het was emotioneel en symbolisch. In de late vijftiende eeuw ging de drukpers een grote rol spelen. Er zijn bijvoorbeeld documenten bekend van de ritus circumequitandi (dat rondjes rennen met een paard om een koning) na de vijftiende eeuw. Maar daarvoor waren er ook documenten aanwezig van een publiek dat aanwezig was bij een ritueel. Dit leid tot de vraag wat er eerder was. Een groot ritueel of de media aandacht bij het evenement? Niemand weet het maar de media zorgen wel voor een groot aantal deelnemers bij de politieke rituelen door berichten, prenten etc. deze groep was veel groter dan de groep ‘onlookers’ in de vroegmoderne samenleving. IV. Stollberg-Rilinger zegt dat de verlichting een veel grotere impact op rituelen had dan de reformatie. De reformatie had alleen op religieus gebied invloed. Hiernaast stelt Stollberg-Rilinger ook dat Het Heilige Roomse Rijk ten onder ging omdat de prinsen niet meer meededen aan de investituursrituelen en zo een symbolische claim legde op soevereiniteit. Dit staat tegenover wat veel historici als oorzaak hebben aangewezen voor de val van het Heilige Roomse Rijk de afgelopen twintig jaar. Deze historici claimden namelijk dat de rituelen in het Heilige Roomse Rijk nog best goed in elkaar zaten en dat ze pas in 1803 uiteenvielen toen het Heilige Roomse Rijk ophield met bestaan. Zij beweren dat het dus van buitenaf werd aangevallen, terwijl Stollberg-Rilinger beweert dat de rituelen al van binnen uit waren aangetast al voor 1803. Dit leid tot de uiteindelijke conclusie dat het Rijk geen constitutie had om op terug te vallen waardoor aan het einde van 1763 het Duits dualisme een feit was. Het Heilige Roomse Rijk werd dus bijeen gehouden door politieke rituelen. Artikelen Week 4 Artikel 1: Memory and Political change Aleida Assmann en Linda Shortt Geheugen en transitie De afgelopen 25 jaar hebben we kunnen zien hoe dictatoriale staten veranderden in democratieën (of daar nog mee bezig zijn). Volgens Aleida Assmann en Linda Shortt komt dit doordat er globaal steeds meer waarde wordt gehecht aan mensenrechten en dat er een beter georganiseerde “global community” bestaat die de mensenrechten kan controleren en in de gaten houden. Assmann en Shortt noemen deze verandering transitie (eerder dan een transformatie). De geschiedenis speelt volgens hen een belangrijke rol bij deze transitie en daardoor spelen ook herinnering/geheugen een belangrijke rol. Voor ze hier verder op willen gaan willen ze eerst een paar definities geven van transitie. Verschillende definities van transitie: New Oxford American Dictionary: ‘the process or a period of changing from one state to another’ Charles Baudelaire: Fransman die omschreef dat de ervaring van moderniteit er eentje was van continue verandering en transitie. ‘La modernité, c’est le transitoire, le fugitif, le contingent.’ Ulf Hannerz: dat globalisering ook gedefinieerd kan worden in termen van continue veranderingen (flux), beweging en veranderingen. Aleida Assmann en Linda Shortt: Discoursen, stromen, bewegingen en overgangen worden gezien als de belangrijkste actoren voor de processen modernisering en globalisering. Deze processen worden min of meer gezien als automatische processen die lijden tot crisissen. Politieke, economische en culturele zekerheden worden bijvoorbeeld uitgedaagd en ondermijnd. Assmann en Shortt zullen op een andere manier kijken naar die transities. Zij benaderen de transities vanuit een positief oogpunt. Zij associëren transities niet met angst en crisissen, maar met de hoop op een positieve transformatie. Transitie wordt door hun dus niet bekeken als een uitdaging, maar als een oplossing voor een probleem. Zijn zien transitie dus ook niet als een self-evolving proces, maar eentje die wordt geregeerd door intenties, overeenkomsten en compromissen door specifieke politieke actoren. Het boek van Aleida Assmann en Linda Shortt gaat over de rol die herinnering en vergeten spelen bij conflicten en transitie. Herinnering kan een sleutelrol vervullen wanneer het gaat om het proces van veranderen en transitie omdat het zelf flexibel is en een veranderlijk karakter kent. Assmann en Shortt beargumenteren dit doormiddel van drie methodologische veronderstellingen: Individueel geheugen is vluchtig en vergankelijk. Het is constant in beweging en is niet iets wat ‘hetzelfde blijft’. Ook collectief geheugen is dynamisch. Door het veranderlijke karakter van geheugen wordt geheugen veelal beschouwd als iets wat onbetrouwbaar is. Maar Daniel Schager zegt dat we dit niet moeten zien als een fout van moeder natuur, maar dat ze kunnen worden gezien als een bijproduct van adaptieve features van het geheugen. Wanneer iets van buiten wordt geleerd (“stampen”) kan het geheugen iets exact onthouden, maar meestal werkt het geheugen bij gebeurtenissen niet zo. De informatie die je opslaat gaat meestal een eigen weg lijden. Herinneren gaat bijvoorbeeld altijd samen met vergeten waardoor er een vicieuze cirkel ontstaat. Herinneringen kunnen dus altijd worden heropend en gereconstrueerd. Het verleden speelt hiernaast nooit zelf een rol in de huidige maatschappij, maar de representatie van het verleden die wordt gecreëerd, gecirculeerd en ontvangen in een specifiek cultureel/politiek kader spelen een rol in de maatschappij. Dit mediëren van het verleden (dus de representatie van het verleden uitgelegd in het heden) hangt volgens Assmann en Shortt samen met de term “belatedness” van Sigmund Freud (in het Duits: Nachträglichkeit ). Dit betekent dat wij geen waarheid kennen zonder dat deze eerst een proces van interpretatie heeft ondergaan. Representatie is dus een sterk element in de constructie en reconstructie van individuele en collectieve gedachten. Het derde argument dat Assmann en Shortt aandragen is dat individuele en collectieve herinneringen kunnen overeenkomen wanneer deze heterogeen zijn. Maar meestal is er sprake van een frictie en komen de herinneringen van het collectief en het individu niet overeen. Bijvoorbeeld: wanneer er een nieuwe staat wordt geïnstalleerd kunnen hoe zij de geschiedenis anders reconstrueren dan het individu dat bijvoorbeeld doet (denk hier bijvoorbeeld aan Communistisch China/Rusland). Deze eerste drie veronderstellingen leiden tot de uiteindelijke hypothese van het boek. Herinneringen zijn niet onderhevig aan veranderingen, maar vormen zelf een powerful agent of change. (Wat overigens niet betekend dat herinnering/geheugen zelf een agency zijn!) Geheugen kan nieuwe kaders scheppen van actie omdat zij begiftigd is met de macht om onze relatie tegenover het verleden te veranderen, waardoor ze de mogelijkheid heeft om voormalige waarden en verhoudingen te herzien. Door samen bijvoorbeeld te kijken naar wat het geheugen ons vertelt over het verleden en als we de wrikpunten kunnen vinden dan zouden we dit kunnen bijdragen aan de verzoening en het vormen van nieuwe samenwerking en de openstelling tot een gemeenschappelijke toekomst. De verandering van een regime (dus bijvoorbeeld van dictatuur naar democratie) kan niet alleen de oplossing bieden voor problemen in een gebied. Er moet ook worden gekeken naar generaties en culturele herinneringen. Daarom is het belangrijk om te bestuderen hoe burgers van verschillende etnische, sociale en politieke groeperingen herinneren of verwijzen naar hun ervaringen met geweld en repressie of om hun ervaringen van een niet-democratisch regime, zodat we kunnen onze kennis uit te breiden over de betrekkingen tussen individuele, sociale en politieke herinneringen in transactionele processen van verandering. Herinneringen kunnen zowel een positieve als een negatieve bijdrage leveren aan de toekomst. Sommige zeggen bijvoorbeeld dat er expres dingen worden vergeten om maar een mooie democratie te kunnen opbouwen. Daarom voegen Assmann en Shortt nog twee veronderstellingen toe: Het is niet mogelijk om het ‘opzettelijke’ vergeten en herinneren uit elkaar te halen Het is ook niet zo dat geheugen en herinnering zelf een agency is. General factors of change Belangrijke factoren die spelen bij veranderingen/transities: Tijd: Naarmate de tijd verstrijkt vergeten we steeds meer zaken. Herinneringen vervangen van zichzelf naar verloop van tijd. Tijd is daarom een belangrijke factor wanneer het gaat om politieke veranderingen. Ondanks het feit dat transities vasthangen aan tijd, weten we niet precies wat het tempo is van transities. Wat we wel kunnen vaststellen is dat sociale, culturele en individuele transities op een verschillend tempo plaatsvinden. Mensen, gebouwen, objecten, normen en waarden, emoties en herinneringen zijn allemaal maar tijdelijk en aan verandering onderhevig in verschillende tempo’s. Trauma’s: Een trauma creëert een paradoxale situatie wanneer we het over de voortgang van tijd en herinnering hebben. Wanneer er sprake is van een trauma dan verdwijnen de gedachten niet, maar komen ze juist later weer terug. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een posttraumatische stresstoornis. Eerst verdwijnen de herinneringen, dan komen ze weer terug. Binnen de tijd spelen er dus ook allerlei factoren die invloed hebben op herinneringen. Veranderen van politiek regime: De verandering dwingt een abrupte reorganisatie van het geheugen door het inluiden van een nieuw waardesysteem. Het meest opvallende hieraan is bijvoorbeeld het veranderen van straatnamen of het uitlichten van nieuwe punten die belangrijk moeten worden gevonden in de geschiedenis. Sociale raamwerk: Wanneer een sociaal raamwerk verandert, dan veranderen herinneringen ook mee. Sommige veranderen sneller anderen veranderen langzamer. Verandering van generatie: Wanneer de generatie verandert zien we dat normen en waarden veranderen. De oudere generatie wordt steeds meer een marginale groep (ze gaan namelijk dood. Maar ze zijn nog wel belangrijk wanneer het gaat om ooggetuigen van de geschiedenis.) en de jongere generatie wordt belangrijker in de maatschappij. Zij zullen andere normen, waarden, verwachtingen enzovoort hebben dan de oudere generatie. Het zou ook kunnen zijn dat door een jongere generatie er bijvoorbeeld wel dingen besproken kunnen worden wat bij een oudere generatie nog niet kon (denk bijvoorbeeld aan de generatiekloof of over het praten over de Holocaust enzovoort). Media evenementen: Media evenementen (media events) kunnen voor verandering van het geheugen en het transformeren van maatschappijen zorgen. De Amerikaanse televisie serie Holocaust (1978) heeft bijvoorbeeld de houding van Duitsers tegenover Joden verandert. Belangrijke events in de media zorgen niet alleen voor veranderingen, maar zij kunnen ook de openbare belangen homogeniseren waardoor een openbare collectieve historische herinnering kan worden geschept. Changes in memory’s format and status Niet alleen evenementen in de media veranderen de kwaliteit van herinneringen. Herinneringen veranderen ook door veranderingen in discoursen en media. Hieronder nog een aantal voorbeelden. Het helpt om er de Holocaust bij te denken. Niet over praten er wel over praten: Het kan zijn dat er eerste niet over een bepaalde gebeurtenis wordt gepraat maar uiteindelijk wel weer, waardoor er een verschuiving optreed. Counter-memory (niet geaccepteerd door de maatschappij normative memory (wel geaccepteerd door maatschappij): in de fase van overgang worden de stemmen van de slachtoffers worden weer gehoord.. Hot cold (ja wat ze hier nou precies mee bedoelde.. ik denk dat ze bedoelde van dat wanneer een herinnering “heet” dus populair is en wanneer niet “cold”? Dit proces kon in ieder geval beide kanten opgaan. Herinnering geschiedenis Een herinnering kan onder verschillende omstandigheden veranderen in geschiedenis. 1. Wanneer er geen getuigen meer zijn om een verhaal te vertellen kan een herinnering geschiedenis worden 2. Wanneer gebeurtenissen hun emotionele waarde verliezen 3. Wanneer historici zich bemoeien met nationale mythen Short term long term memory Informeel ephemeral (kortstondig.. maar ik snap niet geheel waarom dat er dan tussen moet.. publieke/ monumentale herinnering. Een herinnering kan bijvoorbeeld eerst binnen een familie worden gehouden, daarna kunnen ze publiekelijk worden. Artikelen week 5 Linda schibingen – theories of gender and race Theories of Gender and Race De verlichte ideeën gaven de niet-Europeanen, vrouwen en burgers het idee dat ze tot op zekere hoogte gelijk waren aan de rijke Europese elite. In Declaration of the Rights of Man and Citizen werd geen onderscheid gemaakt dus velen dachten dat dit ook echt zo was. Er werd echter gezegd dat rijke blanke mensen altijd vrij zouden en blijven en slaven altijd slaaf. Dit kon echter alleen stand houden als wetenschappelijk aangetoond kon worden dat er verschillen waren tussen bijv. blanke en zwarte, mannen en vrouwen, ouderen en jongeren. In de 18e eeuw waren er een hoop wetenschappers die er een carrière van maakten om deze verschillen wel degelijk te vinden en wetenschappelijk aan te tonen. Een belangrijke theorie voor het aantonen van raciaal en sexueel verschil in de 18e eeuw was The Great Chain of Being. Dit houdt in dat de wereld is ingedeeld in een ladderachtige hiërarchie die van God tot het laagste wezen strekt. William Smellie gebruikte o.a. deze theorie om aan te tonen dat er sociale hiërarchieën bestaan omdat deze hetzelfde zijn als natuurlijke hiërarchieën. Veel onderzoek werd gedaan naar apen en zwarte mensen uit Afrika. Er is veel onderzoek gedaan naar deze theorie. Er zijn twee duidelijke facetten: die van wetenschappelijk racisme en wetenschappelijk seksisme. Wetenschappelijk racisme suggereert een biologisch verschil tussen verschillende mensenrassen en daardoor een ondergeschiktheid van een ras. Wetenschappelijk seksisme zoekt een biologisch verschil tussen man en vrouw waardoor zei in verschillende sociale ruimtes opereren. De ene ruimte beter dan de ander. Het kromme aan het onderzoek is dat voor raciale wetenschap alleen Europese mannen en mannelijke filosofie werden gebruikt en voor seksuele wetenschap alleen Europeanen. Vrouwen werden alleen gebruikt bij wetenschappelijk onderzoek naar verschillende rassen. Redenen hiervoor waren dat er in de 18e eeuw gewoon meer mannen dan vrouwen in Europa waren en dat mannen zich gemakkelijker konden verplaatsen dan vrouwen waardoor zij sneller als proefpersoon gebruikt konden worden. Het is echter aangetoond dat dit uiteindelijk toch niet helemaal waar bleek te zijn en dat wetenschappers die bijv. onderzoek deden bij de mensen die voor hun werkten (tuinmannen, koks etc.) vrijwel alleen maar mannelijke proefpersonen uitkozen. Het onderzoek naar schedels is ook een mooi voorbeeld. Schedels werden gebruikt om intelligentie te meten, hierbij werd bijna alleen maar gekeken naar mannelijke schedels uit West-Europa. Zo kon bijvoorbeeld aan de hoek (positie) van de kaak het intellect van een persoon of ras worden afgelezen. De ideale hoek was die van 100 graden. Die van apen zat op ong. 40-50 graden, die van mongolen (uit Azië) op ong. 70 graden en die van de West-Europese man op minimaal 80 graden. Antropologen die wel geïnteresseerd waren in vrouwen onderzochten voornamelijk de seksuele karakteristieken van vrouwen. (roodheid van de lippen, haarlengte, borstomvang etc.) Een van de belangrijkste onderzoeken werd gedaan naar de bekken van vrouwen. Hieruit bleek dat vrouwen uit warmere streken (Afrika) bekken hadden die gemakkelijker een geboorte konden verwerken dan vrouwen uit het noorden. Deze theorie was zeker handig om ervoor te zorgen dat slavinnen een aantal dagen na de bevalling weer aan het werk konden in het veld.. Het werd echter ook aangetoond dat mannen juist een smallere bekken hadden dan de mannen uit Europa, dit doordat zij een andere houding aannamen. Achteraf bleek dat deze theorie niet standhield. Afrikanen hadden juist een kleinere bekken dan andere volkeren omdat ze een kleiner hoofd hadden dan Europeanen. (de grootte van de schedel meet het intelligentieniveau) De visie dat vrouwen bijna niet voorkomen in het onderzoek naar ras en seksualiteit is de laatste jaren voor een deel aangepast. Het idee was echter dat vrouwen, zeker zwarte vrouwen buiten de chain of being vielen. Het dominante beeld betrof alleen Europeanen, omdat zei werden gezien als dapper en mannelijk. Zwarte Afrikaanse mannen werden voornamelijk gezien als primitief en kinderlijk. Gedachten over seksualiteit waren erg belangrijk. Dit zie je bijvoorbeeld terug in het denken over borsten. Borsten signaleren vruchtbaarheid en vrouwelijkheid. Europese vrouwen worden dan ook altijd afgebeeld met mooie ronde borsten. Als er sympathiek over Afrikaanse vrouwen werd gedacht werden zij ook zo afgebeeld. Was dit niet zo kregen zij oude, hangende en rimpelige borsten op afbeeldingen. Afrikaanse vrouwen zouden zulke lange borsten hebben dat ze ze over hun schouder konden werpen om hun baby's te voeden die zij op hun rug droegen. De borsten van Afrikaanse vrouwen spraken ook heel erg tot de verbeelding. Ze zouden zo groot zijn als een zak graan en over de grond slepen. Volgens koloniale Europeanen moesten sommige vrouwen zelfs eerst hun borsten neerleggen voordat ze zelf konden gaan liggen. Er was grote interesse in de vrouwelijke vormen van Afrikaanse vrouwen. Ook in de wetenschap. Verschillende wetenschappers hebben hun leven gewijd aan het observeren van levende en bestuderen van lichamen van zwarte vrouwen. De overblijfselen van dit onderzoek zijn nog steeds zichtbaar in verschillende natuurhistorische musea in Engeland. Hier worden nog steeds skeletten en lichaamsdelen van deze vrouwen (en mannen) bewaard. Het toont aan er in de 18e en 19e eeuw grote interesse was in seksualiteit en gender. Hier werd dan ook onderzoek naar gedaan. Gender en ras was binnen de politiek ook een belangrijk punt. Toen er in 1789 verkiezingen werden utgeroepen door Lodewijk XVI hadden de Franse koloniën geen vertegenwoordigers die mee mochten doen in de Staten Generaal. Uiteindelijk stuurden de blanke elite wel een delegatie naar Frankrijk om hun stemrecht te eisen en kregen ze dit ook. Voor de zwarte en half zwarte bevolking was er echter geen mogelijkheid tot stemmen. Desondanks eisten ze dit toch wel op. Alleen gekleurde mannen met een bepaalde hoeveelheid eigendom (land) mochten uiteindelijk plaatsnemen in de Staten Generaal. De Fransen en vooral de Nederlanders waren het strengst op het verkrijgen van eigendom (land) door zwarte mensen. Vanaf 1791 werden burgerrechten beschikbaar voor alle mannen in Frankrijk. Direct daarop volgde opstanden van o.a. slaven en vrij zwarten in koloniën, zei wouden ook burgervrijheden. De rol van de vrouw veranderde langzaam ook. Vroeger werden zij gezien als verachtelijk maar toch gerespecteerd, nu als gerespecteerd en toch verachtelijk. Hun rol had klaarblijkelijk een andere vorm gekregen. Dit omdat het nu vanuit een mannelijk perspectief werd gezien.