Symposium bij 60 jaar bestaan KRI Religie achter de voordeur vandaan Wat betekenen rituelen nog in onze geseculariseerde samenleving?Over die vraag spraken Marcel Poorthuis en Ernst Hirsch Ballin op 10 mei in Utrecht, tijdens een symposium ter ere van het 60-jarig bestaan van de KRI. Menno ten Brink, rabbijn van de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam, en dominee Pieter Goedendorp, voorzitter van het OJEC, verzorgden de respons. De KRI had het symposium georganiseerd samen met LUCE/Centrum voor Religieuze Communicatie van de Universiteit van Tilburg. Dit laatste presenteerde ook de vernieuwde website en de nieuwe naam van de KRI: ‘KRI, Katholieke Raad voor Kerk en Jodendom.’ De naam van het symposium ‘Religie achter de voordeur vandaan’ verwees naar de manier waarop secularisatie de religie heeft teruggedreven achter de voordeur, naar het privédomein. Vooral religieuze rituelen staan ter discussie. De diepere betekenis ervan wordt niet meer begrepen. Tegelijkertijd blijkt de behoefte aan rituelen onverminderd voort te bestaan en ontstaan nieuwe vormen. Die ambivalente houding was onderwerp van de Kardinaal Willebrandslezing door professor Hirsch Ballin. ‘ORTHODOXIE IS GEEN FUNDAMENTALISME’ Over het soms schrijnende onbegrip voor het wezen van rituelen sprak Marcel Poorthuis. Een ritueel, verklaarde hij, is een handeling die zijn oorspronkelijke functionaliteit verloren heeft en een andere betekenis heeft gekregen. Zo is de besnijdenis van jongens in het jodendom geen hygiënische ingreep, maar teken van het verbond met God en daarmee van de Joodse identiteit. De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor de Geneeskunde heeft in haar kritiek op de jongensbesnijdenis slechts oog gehad voor de functionele aspecten. De diepere, symbolische betekenis mist ze. Juist in hun functieloosheid verbinden rituelen mensen met elkaar, wereldwijd en door de tijd heen. Het is die verbondenheid die - ook in geseculariseerde samenlevingen - nieuwe rituelen doet ontstaan. In Nederland maakt men de fout orthodoxie te verwarren met fundamentalisme, aldus Poorthuis. De testcase voor godsdienstvrijheid en tolerantie is het kunnen accepteren van orthodox-religieuze uitingen. Die acceptatie is verminderd door populisme en angst voor de Islam. Poorthuis illustreerde dit met een voorbeeld van de PKN. Protestantse kerken toonden altijd veel inzet voor dialoog met de Islam. Uit de recente concept-Islamnota van de PKN blijkt echter twijfel over de eenheid in geloof van christenen en moslims; verwijzen de woorden God en Allah naar hetzelfde wezen? De nota stelt dat dit niet zo is. Poorthuis herinnerde aan de dialoog met het Jodendom: hoe lang hebben Christenen niet beweerd dat de Oudtestamentische God een andere was dan de Nieuwtestamentische God? Dat nu opnieuw de eenheid van geloven – bij alle verschil niet expliciet wordt uitgesproken, vindt hij betreurenswaardig. Orthodox geloof, van welke overtuiging ook, zou alle ruimte moeten krijgen. Dit geldt niet voor fundamentalisme, feitelijk een modern en anti-traditioneel verschijnsel. RITUEEL EN GEMEENSCHAPSLEVEN In de Kardinaal Willebrandslezing 2012 stelde Ernst Hirsch Ballin dat noch religieuze, noch profane rituelen een zuivere privézaak zijn. Ze bevestigen een gemeenschappelijke identiteit, waardoor ze kunnen verbinden of uitsluiten. In haar boek The Ornament of the World beschrijft Maria Rosa Menocál hoe met de Reconquista de religieuze vrijheid in 1 Spanje verdween. Joden en moslims werden gedwongen tot bekering. Als conversos respectievelijk moriscos probeerden zij thuis trouw te blijven aan de religieuze voorschriften van hun voorouders. In het openbaar moesten zij zich tot het christendom bekennen. De afgedwongen verloochening van de spijswetten vond haar uitdrukking het openbaar eten van ham –vandaar de alomtegenwoordigheid van jamon in de Spaanse keuken. Rituelen bevestigen dus het gemeenschapsleven. Ze zijn niet willekeurig, maar gebonden aan regels. ‘Naar binnen’ en ‘naar buiten’ zijn niet altijd te scheiden. Het ritueel van het huwelijk heeft een besloten sacraal karakter, maar vindt zijn essentie in het naar buiten treden van het bruidspaar als gehuwden. Ook het seculiere domein kent rituelen, in het juridische domein ‘vormvoorschriften’ genoemd. Deze moeten worden opgevolgd, anders is een bepaalde handeling (denk opnieuw aan het huwelijk) niet rechtsgeldig. Religieuze rituelen zijn in de huidige maatschappij geen afdwingbare plicht meer en voor sommige bestaan seculiere alternatieven. Zelfs in samenlevingen waar kerkelijke structuren geheel waren afgeschaft, bleven afgeleide rituele vormen bestaan. In de DDR werd de Jugendweihe ingevoerd binnen het staatsonderwijs, vanwege een kennelijke behoefte aan een initiatieritueel voor jongeren. Traditioneel wordt het hele mensenleven begeleid door rituelen die verwijzen naar de religieuze dimensie van het bestaan en die bevestigen dat men behoort tot een religieuze gemeenschap. Ze werkten en werken en door in het publieke domein, of zijn daar zichtbaar. RITUELEN ALS RECHT Maar intussen is de samenleving ingrijpend veranderd, vervolgde Hirsch Ballin. In sociaal-cultureel opzicht is al eeuwenlang de invloed merkbaar van een ‘antropocentrische wending’. Door de verstedelijking leven verschillende culturen en religies naast elkaar. Religieuze rituelen markeren niet meer een hele samenleving, maar groepen daarbinnen. Van verbindend werden ze onderscheidend en versterkten ze verschillende groepsidentiteiten. Het heersende rechtstelsel moest samenleven mogelijk maken en gaandeweg ook voorzieningen treffen voor een toenemend aantal niet-gelovigen. Het burgerlijk huwelijk ontstond bijvoorbeeld vanuit die noodzaak. In westerse democratieën treft de staat bepaalde voorzieningen en zijn religieuze gemeenschappen daarnaast vrij hun eigen rituelen te volgen, ook in het publieke domein. Voorwaarde is slechts, dat rituelen niet aan anderen worden opgelegd. In onze rechtsstaat met zijn seculiere rituelen is men vrij zich te wenden tot bedienaren van de eredienst, maar dat hoeft men niet. De laatste jaren bestaat de neiging ‘de spies te keren’: als een religieus ritueel niet hoeft, waarom moet er dan altijd ruimte voor zijn? De veterinaire inspectie verzekert een diervriendelijke en hygiënische slacht: waarom moet er dan ruimte blijven voor rituele slacht onder rabbinaal toezicht? Waarom zou een religieus verwoorde eed blijven bestaan als voorzien is in een niet-religieuze formulering? De Eerste Kamer rekende in het sjechieta-debat af met de gedachte, dat de beperkingclausule van grondrechten –zoals artikel 9 van het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens- een soort vrijbrief is voor nog meer beperkingen. Volgens Hirsch Ballin moeten we echter een stap verder gaan. Het kunnen volgen van rituelen moet worden onderkend als iets wat mensen in hun hart raakt. Jodendom, christendom en islam kennen bijvoorbeeld rituele, religieus betekenisvolle maaltijdvieringen. Maaltijden worden gekenmerkt door intimiteit. Juist daarin onderscheidt godsdienstvrijheid zich van de vrijheid van meningsuiting. Wie godsdienstvrijheid reduceert tot vrijheid van meningsuiting, houdt geen rekening met het intieme en getuigt van gebrek aan religieus inlevingsvermogen. 2 EUROPEES VERDRAG TOT BESCHERMING VAN DE RECHTEN VAN DE MENS ARTIKEL 9 Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst 1. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. 2. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Gewetensvrijheid ten aanzien van rituelen, dat wil zeggen de vrijheid religieus te handelen, ligt veel dichter bij de kern van godsdienstvrijheid dan de vrijheid om zich religieus te uiten, aldus Hirsch Ballin. Uiteindelijk gaat het bij godsdienstvrijheid om het basisgrondrecht van de eerbiediging van de menselijke waardigheid. Die waardigheid bestaat in de aanvaarding van die ander zoals hij of zij is. Daar horen de aanvaarding en bevestiging bij, dat mensen hun religie in riten tot uiting laten komen, juist vanwege de intieme betekenis van belangrijke momenten. RESPECT EN VERBONDENHEID In het sjechieta-debat speelde nog een ander element mee dat de bescherming van grondrechten raakt: de gelijke behandeling van alle burgers en groepen. De geschiedenis laat talrijke voorbeelden zien van het verbinden van rituelen met het afwijzen van de groep die zich aan deze rituelen houdt. Joden zijn vaak betiteld als volgers van ‘foute’ en gruwelijke rituelen. In het debat rond ritueel slachten laadde een politieke beweging de verdenking op zich, het ritueel af te wijzen om een bepaalde groep -de moslims- weg te zetten. Anderzijds kan het aanvaarden van een ritueel juist werken als toenadering en verzoening. Kardinaal Willebrands was voorzitter van de Pauselijke Commissie voor de Religieuze Betrekkingen met de Joden, toen op 13 april 1986 paus Johannes Paulus II de Grote Synagoge in Rome bezocht. Daar ging hij met de in vol liturgisch gewaad gehulde opperrabbijn Elio Toaff voor in gebed. Dit onvergetelijke rituele moment was een teken van respect en verbondenheid, voorbij de scheidslijnen van religieuze denominaties. Rituelen kunnen mensen scheiden, maar hen ook verbinden, aldus Hirsch Ballin. Dat verbindend karakter zou richtinggevend moeten zijn voor de verhouding tussen religieuze gemeenschappen en de staat. De spirituele dimensie van religieuze rituelen rechtvaardigt dat er ruimte blijft voor afwijkende praktijken rond voedselvoorziening, huwelijkssluiting en opvoeding. Religieuze gemeenschappen kunnen aan die ruimte bijdragen door afscheid te nemen van dwang en dwangmatigheid. OOG HEBBEN VOOR VERSCHILLEN In zijn respons schetste rabbijn Menno ten Brink wat de secularisatie voor het Jodendom heeft betekend. Door de Verlichting kregen Joden burgerrechten en konden ze een positie verwerven in de maatschappij. Daarbij dreigde het gevaar van assimilatie. Het Reformjudentum probeerde op deze spagaat een antwoord te geven: men kon burger zijn én Jood. Tegenwoordig moeten de religies zwemmen tegen de stroom van het secularisme in. Rabbijn Ten Brink vroeg zich af of er misschien sprake is van jaloezie op 3 religieuze rituelen. Religie sticht immers identiteit en rituelen zijn vormgevers daarvan. Mensen willen niet ten onder gaan in de massa en leven in chaos en onzekerheid. Religies scheppen orde en zijn bakens in de tijd. Denk aan de sjabbat en de zondag. Hierop stelde Ten Brink drie rituelen aan de orde die voor Joden belangrijk zijn. De sjechieta is religieus ritueel. De rituelen worden aangepakt, maar eigenlijk gaat het om het aanpakken van die vreemde religieuze mensen. De jongensbesnijdenis is inderdaad ‘geen medische noodzaak’, het gaat om de Joodse identiteit en het fundamentele recht om de eigen identiteit te bepalen. De herdenking op 4 mei tenslotte is bedoeld als herdenking van de Nederlandse slachtoffers van de naziterreur. Het herdenken van de omgebrachte Joden is deel hiervan en moet niet alleen geschieden op Jom Hasjoa. Rabbijn ten Brink concludeerde dat het publieke domein mensen de ruimte moet bieden te blijven ‘die je was, bent en wilt zijn’. Pieter Goedendorp sloot de lezingenserie af met een korte beschouwing over het belang van het oog hebben voor zowel het verschillen van mensen als voor hun overeenkomsten. Hij verwees naar Levinas en de installatie ‘Sjalechet’ in het Jüdisches Museum in Berlijn. Deze installatie verbeeldt hoe desastreus het voorbijgaan aan de ‘verschilligheid’ van mensen uitwerkt. Zoals de opperrabbijn van GrootBrittannië, Jonathan Sacks, in zijn boek The Dignity of Difference schrijft, is het onze pdracht te leren omgaan met verschillen. Daarin ligt ook de opdracht van het OJEC. Kerken en religieuze instellingen moeten zich niet achter de voordeur opsluiten, in krimpende kerken of kleine Joodse gemeenschappen. Ze moeten open zijn en netwerken. We hebben het netwerk nodig, met het oog op die ander. TINEKE DE LANGE © KRI/KRONIEK 2012 4