Religie spelen met vuur 1. “Als niemand meer in God gelooft wordt het een zooitje…”, het is een bekende gedachte. Al meer dan tweehonderd jaar geleden, in de Verlichting en de aanloop naar de Franse revolutie, stelden denkers zich hardop de vraag of een radicaal seculiere samenleving niet aan wanorde en normloosheid zou imploderen. Vandaag zien we echter dat de plekken op de wereld waar echt de chaos is uitgebroken – Midden-Oosten, Afghanistan, Pakistan, grote gebieden rond de Sahara – eerder door een ‘te veel’ dan een ‘te weinig’ aan geloof opvallen. En in het uitzonderlijk seculiere noordwest Europa valt juist goed te leven. Helpt religie samenlevingen nu wel of niet om behoorlijk met elkaar om te gaan? 2. Wat is de rol van geloof, en wat maakt dat religie goed of juist heel verkeerd uitpakt? Aan de min-kant van wat geloof teweeg lijkt te brengen, zien we discriminatie van vrouwen, discrimineren en molesteren van homo’s, vernietigen van ‘verkeerde’ religieuze cultuurschatten (beeldenstormen; daar hebben we zelf ook in de geschiedenis ervaring mee), manipuleren van mensen tot het plegen van zelfmoordterrorisme, gewapende etnische zuiveringen, het legitimeren van bedenkelijke machtsverhoudingen, het kiezen van de ‘verkeerde politici’, bezetting van andermans land op grond van een belofte van ‘onze God’, enzovoort. De lijst van ‘religieus geïnspireerde’ wandaden is behoorlijk imposant en omvat alle grote religies. Met religie als instrument, van propaganda, legitimatie en manipulatie. Er is overigens ook een aardige en indrukwekkende lijst van ‘religieus geïnspireerde’ goede werken: onderwijs, zorg, charitas, troost, rituele vormgeving, sociale cohesie, en zo meer. Religie als onmiskenbare inspiratie tot het goede. Religie kan kennelijk in heel verschillende richtingen worden ingezet: ‘goed’ of ‘fout’. Net als sport, spel, kunst, muziek en andere producten van menselijke creativiteit. 3. Anders gezegd: religie kan een katalysator zijn in alle richtingen, en is – zo gezien – vaak een aantrekkelijk politiek instrument, inhoudelijk een ‘lege doos’ die voor van alles als verpakking kan dienen, een vogelvrij gebruiksgoed. Er kan – bijvoorbeeld – in religieuze taal bepleit worden om vluchtelingen en andere mensen in nood liefdevol op te vangen. Maar ook het omgekeerde pleidooi blijkt mogelijk: om ze te weren, “… om onze joods-christelijke cultuur te beschermen…”. Soortgelijke voorbeelden van ambivalentie zijn te geven voor alle grote religies. Het antwoord op de vraag of religies goed of fout uitwerken is uiteindelijk ook nog zeer afhankelijk van wat men – subjectief – als ‘goed ‘of ‘fout’ beoordeelt. Maar los van zo’n waardeoordeel valt objectief vast te stellen dat de feitelijke ontwikkelingen binnen het continu veranderende religieus discours nauw vervlochten zijn met wat er verder gebeurt in de betrokken samenleving: sociaal, wetenschappelijk, politiek, economisch. Bij de vraag of religie – en de daaraan toegeschreven normen en waarden – de bron van verandering is of de weerspiegeling ervan, neig ik sterk tot het laatste. 4. Religie is een factor die ingezet kan worden, maar is niet een actor met een eigen ‘ingebakken’ richting. Product van menselijke creativiteit, en natuurlijk – het gaat om religie (!) – wel een bijzondere variant van menselijke creativiteit. Maar het onderscheid tussen het alledaagse en het religieuze wordt in veel culturen minder gemaakt dan te onzent. Waar draait het om bij religie? Ik denk dat het begint bij ‘ervaring’: het intuïtieve gevoel van mensen dat ze deel uitmaken van een groter geheel. De beleving van een geheel dat in tijd en ruimte de mens of de samenleving overstijgt. Een gevoel dat mensen er van oudsher toe bewoog en beweegt om bezig te zijn met alle mogelijke vormen van communicatie met dat veronderstelde overstijgende geheel, al was het maar om zich te verzoenen met de vele principieel onbeantwoordbare vragen die wij mensen ons kunnen stellen. Zo ontstaat religie, als een creatief menselijk maaksel, gekleurd en gevormd door de bijbehorende samenleving en cultuur. 5. Enerzijds illustreren de duizenden varianten van ‘religie’ op de wereld hoezeer heel dat bonte scala aan lokale variatie kennelijk een universele behoefte weerspiegelt. Anderzijds laten ze zien hoezeer religie een kleurrijk en sociaal geconstrueerd fenomeen is, een product van menselijke creativiteit, waarin van alles weerspiegeld wordt wat voor mensen belangrijk is: lokale situaties, sociale en politieke verhoudingen, mens- en wereldbeelden, opvattingen over geschiedenis en toekomst. Juist omdat religie zoveel subjectieve antwoorden bevat op ‘grote vragen’ , is het ook bij uitstek het domein waarmee mensen en groepen hun eigenheid en ‘identiteit’ tot uitdrukking kunnen brengen: dít ben ik, dít zijn wij, wij horen bij elkaar – zijn in zeker opzicht ‘identiek’ – omdat we immers hetzelfde verhaal of ritueel delen. Ook al kennen we het verhaal niet in detail en al laten we dat gaarne over aan onze voorgangers, de priesters en profeten, dominees en druïden, nganga’s en medicijnmannen, sjamanen en guru’s. 6. En precies in die koppeling van ‘religie’ aan ‘identiteit’ schuilt de mogelijkheid om via religieuze noties en ritueel sociale cohesie en loyaliteit op te roepen en te versterken. Ten goede en ten kwade. Want sociale cohesie en loyaliteit benadrukt het onderscheid met en het afzetten tegen ‘de anderen’. President Poetin – oud-KGB-er – maakt er vrijmoedig gebruik van, en schurkt aan tegen de Russisch-Orthodoxe Kerk. President Erdohan is bezig zijn dictatuur te vestigen als voorganger van een Islamitische Partij. President Modi van India heeft zijn machtsbasis in de hindoe-nationalistische Bharatiya Janata Party (BJP). En een belangrijk deel van president Trumps electoraat bestaat uit christenen die zich met trots conservatief noemen. Mensen die (hoezeer ook oppervlakkig gezien) hetzelfde religieuze verhaal of ritueel delen kunnen zich gemakkelijk inbeelden – of zich daartoe laten verleiden – een ‘imagined community’ te vormen. ‘Wij tegen zij…’. 7. Mensen drukken hun identiteit graag uit in symbolen: de uiterlijke tekenen van verbondenheid. En wie aan die uiterlijke symbolen van die identiteit komt – de hoofddoek, het ritueel slachten, besnijdenis, halal voedsel, de zondagsrust, de schoolmet-de-Bijbel – vergrijpt zich aan zaken waarmee mensen bij uitstek hun eigenheid en hun bestaansrecht tot uitdrukking brengen. En dus aan hen zelf. Daar ligt een groot stuk van de gevoeligheid rondom deze thema’s. Veelal zijn die ‘uiterlijke symbolen’ overigens niet veel meer dan een erfenis van de geschiedenis, gewoonte en cultuur (zoals sharia), en van zéér tijd- en plaatsgebonden interpretaties van ‘bronnen’. De ophef die er vaak van gemaakt wordt is vaak onthullend voor de mate waarin religie vooral een zaak van ‘identiteit’ is (wij <-> zij) en hoe weinig diepgang het vaak heeft. Religie als gebruiksgoed, om identiteit uit te drukken. 8. Een jaar of 25 geleden dook er een ‘voorspelling’ op dat de grote conflicten van de toekomst waarschijnlijk uitgevochten zouden gaan worden langs de grenzen van de grote religieuze/culturele blokken in de wereld: Islam, Christendom, Confucianisme, Hindoeïsme, enz. (Samuel Huntington, Clash of civilizations). Maar wat we nu zien is dat de meeste slachtoffers vallen door geweld bínnen de blokken, zoals destijds toen christenen tegen christenen ten strijde trokken in de tweede wereldoorlog: sjiieten tegen soennieten in Irak en Iran, de moslimbroeders tegen hun eigen regeringen (Egypte, Algerije, Afghanistan, Pakistan), enz. En allemaal onder de leuzen ‘God on our side’, ‘In God we trust’, of ‘Allahu akbar!’. Tegen alle theologische logica in zijn het vooral geloofsgenoten die elkaar uitmoorden. Maar desalniettemin vaak met een quasi-religieuze legitimatie. Als gezegd: soennieten tegen sjiieten, ‘orthodoxen’ tegen ‘verraders van de Islam’. Als het erop aankomt zijn religieuze waarheden in hoge mate ‘gebruiksgoed’, dat zonder enige ‘patentbescherming’ op maat gesneden kan worden. Niettemin beschouwen wij de vrijheid van religie als een soort heilig huis, een politiek taboe. Terwijl het totaal onvoorspelbaar is hoe het wordt ingezet. 9. Ook als je de afgelopen 500 jaar beziet in Europa – in dit herdenkingsjaar waarin we op 500 jaar Hervorming (Luther, 1517) terugkijken: eeuwen van ‘godsdienstoorlogen’, van ‘allen tegen allen’ – kun je de vraag stellen waar eigenlijk het maatschappelijke krediet van religie nog op berust. Waarom kijkt volgende maand weer een (Nederlands) miljoenenpubliek ontroerd naar het vreemde mengelmoes van popcultuur en passie-beelden dat de TV ons sinds een paar jaar op Goede Vrijdag voorschotelt (nadat we de meewerkende artiesten eerst even in grote lijnen verteld hebben waar het paas-verhaal eigenlijk over gaat)? In elk geval – lijkt me zo – berust het krediet van religie niet op het credo, de inhoud, de dogmatiek, de ‘leer’ over predestinatie en triniteit, hemel, hel en vagevuur, en wat dies meer zij, al is het maar omdat de meeste gelovigen daar maar weinig idee van hebben. En het krediet van religie berust ook niet op de superieure normen en waarden waar alleen religie het patent op zou hebben. De betekenis van religie ligt voor de meeste mensen vooral in het ritueel, de nachtmis met kerstmis, Bachs Mattheus Passion in de lente, een passende enscenering en decor voor belangrijke momenten in de privésfeer. En bovenal in de uitdrukking van hun identiteit, theater met een religieus aroma. 10. Moet dat tegen elke prijs en door de grondwet zelf worden veiliggesteld, door naast de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering de vrijheid van godsdienst nog eens uitdrukkelijk te noemen, met alle verwarring van dien? Niet dat ik de aardigheid van rituelen – ook religieuze rituelen – wil bagatelliseren. Persoonlijk ben ik er doorgaans zeer door getroffen en geroerd, dus ik weet heel goed wat rituelen met je doen. Het speciale gevoel dat opgeroepen wordt door het gezamenlijke van een doorsnee ritueel is nauwelijks te overschatten: ook van moderne rituelen zoals een waardige protestdemonstratie, een stille tocht, kaarsjes, bloemen en teddyberen op een gedenkplaats, zwaaien met vlaggen, de dagelijkse Pledge of Allegiance op Amerikaanse scholen, of het staande zingen van het Wilhelmus. Wij zijn ‘van nature’ toneelspelers, spelende mensen, homines ludentes, zoals Huizinga het tachtig jaar geleden in zijn beroemde ‘Homo Ludens’ heeft laten zien. Voor heel ons gedrag hebben we cultureel gekleurde ‘spelregels’ waar we ons aan vasthouden. We spelen onze identiteit, ook om zelf ‘te weten’ wie we zijn. Vandaar de Homo Ludens, de spelende mens. En religie is één van de belangrijkste spelvormen die ‘vrij van rechten’ (= naar willekeur) in alle richtingen kan worden ingezet. Besluit En onze ‘joods-christelijke’ cultuur dan, met al onze bijbehorende ‘normen en waarden’? Verdient die niet om met alle middelen beschermd te worden? Laat ik duidelijk zijn: we mogen ons gelukkig prijzen met een samenleving waarin transparantie, tal van vrijheden (meningsuiting, vereniging/vergadering, religie, pers, wetenschap, enz.), mensenrechten en gelijkheid serieus worden nagestreefd en in elk geval publiekelijk erkend als belangrijk. We hebben veel van dat moois vooral te danken aan een aantal ontwikkelingen sinds de Renaissance en Hervorming, ontwikkelingen die we vaak als ‘Verlichting’ of Humanisme aanduiden. Maar de waarden die zich allengs uitkristalliseerden zijn in veel opzichten ‘v/*9eroverd’ op kerkelijke instituties en autoriteiten, en – vaak nadat ze eenmaal breed aanvaard waren in de samenleving, zoals kiesrecht 100 jaar geleden, en zelfs vrouwenkiesrecht 2 jaar later – alsnog als ‘christelijk’ geduid. Ik zou niet graag ontkennen dat het christelijk discours ook vaak wel degelijk de kiemzaden van deze waarden bevatte. Maar het bevatte ook tal van andere kiemzaden, en het is toch bovenal de cultuur (de stand van economie, politiek, wetenschap, filosofie) die uiteindelijk bepaalde welke van die zogenaamd ‘religieuze’ kiemzaden tot echte plantjes werden. Als ík in dit Lutherjaar de belangrijkste erflater van onze beschaving mocht kiezen, dan kwam ik zeker niet bij Luther uit, maar bij Spinoza.