Cursus voor Leren Leren

advertisement
Leren leren, leren veranderen in de
Vlaamse overheid
Syllabus
Leren is een zeer persoonlijke aangelegenheid. Een definitie van de ideale leerder is wellicht
niet te geven. Ook de ideale methode bestaat niet. Toch geloven wij enige hulp te kunnen
bieden. Het is immers belangrijk een aantal werkwijzen en methodes te kennen, om te
kunnen ontdekken welke leerstijl voor ieder persoonlijk de beste is. Wanneer je dit ontdekt
heb, kan je je eigen actieplannen en leerplannen ontwikkelen. Zo help je vooral jezelf om
doelgerichter en efficiënter te leren binnen je organisatie.
1
Inhoud
Deel 1: Ken jezelf
1. Vragenlijst
2. Communicatief versus stofgericht studeren
3. Structureren van het studieproces
Deel 2: Sneller en beter lezen
1. Waarom sneller en beter lezen
2. Slechte leesgewoonten
3. Verbeteren van leesmethoden
4. Studerend lezen
Deel 3: Studeren
1.Tijdsblokken
2. Voorbereidende fase
3. Actief bewerken
4. Geregeld herhalen
5. Memoriseren
6. Schematiseren
7. Samenvatten
Deel 4: Optimaal presteren
1. Faalangst en studiestress
Bijlagen
Bijlage 1: balanstabel – ken jezelf
Bijlage 2: checklist – activiteiten vóór het studeren
Bijlage 3: voorbeeld studierooster
Bijlage 4: voorbeeld dagindeling
Bijlage 5: blanco dagindeling
Bijlage 6: gebroken tekst
Bijlage 7: antiregressietekst
Bijlage 8: leestekst
Bijlage 9: Sjabloon A4-advies
Bijlage 10: voorbeeld A4-advies
Bijlage 11: ontwikkelen is een werkwoord
Bijlage 12: IOP-formulier
Literatuurlijst
Leren leren – Linguapolis - 2007
2
Deel 1
1
Ken jezelf
Vragenlijst
Om een ‘kunst van het studeren’ te ontwikkelen, is het voor lerenden in de eerste plaats
nodig zichzelf in studeeropzicht beter te leren kennen. Op basis van inzicht in de sterke en
minder sterke kanten van de eigen studiebekwaamheid kan de motivatie ontstaan om te
experimenteren met andere manieren van studeren. Gebruik daarom deze lijst om jezelf te
bevragen.
In hoeverre ben ik iemand die:
1. gericht is op kennis, het paraat hebben van feiten, namen, begrippen en/of verbanden, het
onthouden van wat ik bestudeer?
weinig
1 2 3 4 5 in sterke mate
2. gericht is op details, nauwkeurige verwerking van lees- en studiestof, volledigheid,
uitpluizen hoe iets precies zit?
weinig
1 2 3 4 5 in sterke mate
3. gericht is op de hoofdzaken in lees- en studiestof, de rode draad?
weinig
1 2 3 4 5 in sterke mate
4. gericht is op de bruikbaarheid van de theorie, de toepassing in de praktijk?
weinig
1 2 3 4 5 in sterke mate
5. gericht is op kritische kanttekeningen bij de studiestof en het vormen van een eigen
mening?
weinig
1 2 3 4 5 in sterke mate
Toelichting




De eerste vraag heeft betrekking op memoriserende verwerking, het paraat hebben van kennis.
Een hoge score op memoriserende verwerking hoeft op zich niet als negatief beschouwd te
worden. Dat is pas als men uitsluitend gericht is op het ‘van buiten leren’ van de precieze vorm
waarin bijvoorbeeld namen, feiten, definities of formules zijn gegeven, zonder inzicht in de
studiestof. In dat geval levert deze ‘oppervlakteverwerking’ problemen op bij inzichtvragen of
vragen waarin wordt afgeweken van standaardsituaties.
De volgende twee vragen hebben betrekking op de tegenstelling tussen analytische verwerking en
synthetische verwerking. Analytische verwerking is een consciëntieuze manier van lezen en
studeren, van regel tot regel, waarbij de informatie zorgvuldig wordt gecheckt en eventueel
aanvullende informatie wordt opgezocht. Risico: men ziet door de bomen het bos niet meer en
laat het afweten bij examenvragen over wat grotere samenhangen. Bij synthetische verwerking
gaat het juist om de grote lijnen in de studiestof, bijvoorbeeld de basisbegrippen van een theorie
of de verschillen op hoofdpunten tussen verschillende theorieën. Synthetische verwerking heeft
als risico globetrotting, een schijn van inzicht en overzicht, maar als het erop aankomt een gebrek
aan precisie.
De vierde vraag heeft betrekking op concrete verwerking. Hierbij is men gericht op de praktische
bruikbaarheid van theorieën, concrete voorbeelden en verbinding met de actualiteit. Het risico is
dat men wel de voorbeelden onthoudt, maar niet de principes of theorieën waar ze voor staan.
De laatste vraag betreft kritische verwerking, waarbij men kritische kanttekeningen bij de stof
plaatst en sterk gericht is op het ontwikkelen van een eigen visie. Hierbij is het risico dat men
weinig openstaat voor de studiestof zoals die wordt gepresenteerd en moeite kan hebben met het
volgens de bedoeling van de auteur weergeven van theorieën.
Leren leren – Linguapolis - 2007
3
Ben ik visueel, auditief of motorisch?
 Ik neem de leerstof het best op via het gezichtvermogen, dus door te lezen.
 Ik neem de leerstof het best op via het gehoor.
 Ik leer het best door het maken van schema’s en het onderstrepen van woorden.
In welke omstandigheden studeer ik het best? (je kan meerdere mogelijkheden
aankruisen)
1. Ik studeer het best op bepaalde tijdstippen, namelijk
 ‘s morgens
 ‘s middags
 ’s avonds
 …
2. Ik studeer het best
 alleen, in stilte
 met geluiden om me heen
 samen met anderen
 alleen, in aanwezigheid van anderen
 …
3. Positieve invloeden op mijn studeren zijn
 de aanmoediging van anderen
 mijn motivatie
 mijn ervaring
 mijn eigen werkplek
 een opgeruimde werkkamer
 …
4. Negatieve invloeden op mijn studeren zijn
 de houding van anderen
 een eigen werkplek
 onnodige storingen
 moeite met tijd ‘claimen’ voor mijn studie
 een rommelige werkkamer
 …
Mogelijke concrete tekorten in de studieaanpak
 Te weinig tijd besteden aan zelfstudie.
 Direct beginnen met leren en herhalen van de studiestof, in plaats van met inzicht te
studeren.
 Maken van samenvattingen die te uitgebreid zijn om er later nog wat mee te kunnen
doen.
 Alleen maar onderstrepen van de studiestof; dus geen aantekeningen of samenvatting.
 Veel tijd kwijt met alles willen begrijpen, terwijl niet alles relevant is voor het examen.
 Eén manier van studeren, niet aangepast aan specifieke vakken.
 Voor toets of examen geen tijd meer om te herhalen.
 Concentratieproblemen tijdens het studeren.
 Weinig stimulans van huisgenoten/vrienden/familie.
 Te veel druk vanuit de omgeving.
 Paniek op het examen (slecht lezen, black-outs, snel weggaan).
 Nog andere redenen: …
Leren leren – Linguapolis - 2007
4
2
Communicatief versus stofgericht studeren
We zagen eerder dat er verschillende vormen van verwerking zijn, met elk hun eigen risico.
Het is moeilijk te zeggen of sommige misschien ‘beter’ zijn dan andere. Bovendien is het
goed mogelijk dat afhankelijk van specifieke disciplines of vakken een bepaalde verwerking
meer geschikt is. Een alternatief is om niet zozeer de nadruk te leggen op één of meerdere
‘betere’ vormen van verwerking, maar om een flexibele leerstijl te stimuleren. Dit houdt
een communicatieve, in plaats van stofgerichte manier van studeren in.
In de stofgerichte benadering wordt studeren voornamelijk opgevat als het doorwerken van
grote hoeveelheden studiemateriaal. Per uur wordt een x aantal pagina’s afgewerkt. Een
deel van de lerenden produceert dan ook nog omvangrijke samenvattingen van de verwerkte
stof. Anderen beperken zich wegens de tijdsdruk tot het lezen en onderstrepen. Vaak komt
men op deze manier niet klaar en blijft voor het examen een deel van de studiestof niet of
oppervlakkig bestudeerd.
Het alternatief voor de stofgerichte manier van studeren is een communicatieve manier van
studeren. Waar het hier om gaat, is dat de lerende niet gefixeerd raakt op de studiestof op
zichzelf, maar een open oog houdt voor de verwachtingen vanuit de omgeving waarbinnen
het studieproces vorm moet krijgen.
Hiervoor wordt aan de lerende een oriëntatie gevraagd op deze verwachtingen. Kan de
lerende formuleren wat het loopbaanexamen verwacht van een goed vorderende student?
Weet de lerende over welke specifieke kennis, inzicht en vaardigheid hij of zij wordt geacht
te beschikken?
Het gaat niet om het verwerken van x aantal pagina’s, maar om het realiseren van de
eindtermen van het studieonderdeel. De lerende moet zich realiseren wat de eigen optiek is
op de te bereiken studieresultaten.
Leren leren – Linguapolis - 2007
5
3
Structureren van het studieproces
Zet de onderstaande activiteiten in de volgens jou wenselijke volgorde.
A
Lezen, selecteren,
verwerken en vastleggen
van de te beheersen
studiestof
B
Opslaan van kennis,
inzicht en/of vaardigheid
C
Vaststellen van de leerverwachting:
over welke kennis, inzicht en
vaardigheid word je geacht na
bestudering van de stof te
beschikken?
D
Creëren van een
raamwerk voor de
verwerking van de
studiestof: hoe ziet
het vak in elkaar?
E
Beoordelen en evalueren van de
examenresultaten
F
Afleggen van
het examen
A
B
Leren leren – Linguapolis - 2007
C
G
Creëren van
overzicht over de
studiestof
D
E
F
G
6
Deel 2
1
Sneller en beter lezen
Waarom sneller en beter lezen
Wie zelfstandig studeert, krijgt in hoofdzaak te maken met schriftelijke informatie. Bij het
bestuderen van teksten en cursussen is lezen vanzelfsprekend noodzakelijk. Niet zomaar
lezen, maar effectief lezen. We weten uit onderzoek dat het soms moeilijk is een tekst te
begrijpen als je te traag leest. Het is dus belangrijk over een redelijke leessnelheid te
beschikken.
Een gemiddelde lezer behaalt een snelheid van 200 tot 250 woorden per minuut. Die
leessnelheid opvoeren betekent niet dat je oppervlakkiger moet lezen. Na veel oefenen zal je
merken dat sneller lezen en beter lezen samen gaan.
Een eerste stap bij sneller lezen is je bewust worden van de slechte leesgewoonten. Zo
leggen wij te veel fixatiepunten, vocaliseren we te vaak en plegen we vaak onnodig
regressie.
Lezen doet men altijd met een bepaalde bedoeling. Het leesdoel bepaalt de manier waarop
men leest. We moeten dan ook onze leesmethode aanpassen aan het leesdoel. We
gebruiken bepaalde woordsoorten zoals signaal- en sleutelwoorden waardoor we
gemakkelijker het centrale thema kunnen ontdekken en kunnen doordringen tot de inhoud
van de tekst.
Door een tekst verschillende keren door te nemen op een andere manier gaan we meer
doeltreffend te werk. Dit gefaseerd lezen is trouwens een noodzakelijke voorbereiding op het
studeren.
2
Slechte leesgewoonten
2.1
Fixatie
Wanneer we lezen bewegen de ogen zich met kleine sprongetjes langs de tekst. Tussen
de sprongetjes in wordt het oog stilgehouden om te kunnen lezen. Het oog kan alleen maar
waarnemen en dus ook lezen indien de oogbal in betrekkelijke ruststand wordt gehouden.
Tijdens de oogbewegingen worden geen tekstbeelden naar de hersenen doorgeseind. De
rustpauzes van het oog noemen we fixaties. Een goede lezer maakt weinig fixaties, weinig
pauzes en beschikt zo over een grotere leesbreedte.
2
2
ver/ bet/
erings/
gest/
icht/
1
De leesbreedte kan worden opgevat als een samenstelling van drie elementen:
 het zeer scherp waarneembare:
/ erings /
 het nog redelijk waarneembare:
/ bet / erings / gest /
 het gokstuk of de periferie:
/ ver / bet / erings / gest / icht /
De terminologie ‘leesbreedte' is niet helemaal juist: er is niet alleen sprake van een periferie
van links en rechts, maar ook van boven en beneden. Het is daarom ook dat goede lezers
Leren leren – Linguapolis - 2007
7
vlot smalle verticale stukken kunnen lezen, terwijl het oog twee smalle regeltjes in één keer
opneemt.
Iemand die begint met een leesbreedte van veertien letters, kan mits wat inspanning twintig
letters met één fixatie opnemen.
Woord per woord lezen betekent, dat we de grootste moeite hebben met de aansluiting van
de verschillende woorden en met de ontwikkeling van de verschillende gedachten van de
schrijver. Het leggen van verbanden wordt op die manier veel moeilijker.
Een leesbreedtevergroting van ongeveer 50% is mits enige volgehouden oefening
mogelijk.
Uiteraard spelen ook volgende elementen een rol:
- bestaande woordenschat van de lezer
- leesbaarheid van het lettertype
- interlinie
2.2
Vocaliseren
Onder vocaliseren verstaan we het zachtjes meemurmelen van de tekst die we lezen. Vooral
de zgn. ‘auditievelingen' hebben deze behoefte aan klankvertolking. Ze hebben de
gewoonte alles te lezen alsof ze zichzelf toespreken. Soms merken we uiterlijk helemaal
niets, maar lezen ze de tekst toch woord-voor-woord en laten ze de klank in hun binnenste
rondzingen.
Door het lezen te koppelen aan het spreken, remmen we de leessnelheid (+/- 250 w/min) af
tot spreeksnelheid (150 w/min).
Vocaliseren kan zinvol zijn wanneer de tekst onduidelijk is geschreven of de auteur zich
onvolledig heeft uitgedrukt. Ook bij het studeren en memoriseren kan vocaliseren soms een
hulpmiddel zijn.
Vocaliseren belemmert de leesflexibiliteit. Lezers die vocaliseren houden geen rekening
met het doel dat ze beogen (inhoud van de tekst louter ter informatie of is grondige kennis
ervan vereist?) of met - inhoudelijk gesproken - de zwaarte van het leesmateriaal.
Jarenlang studerend lezen doet veel lezers vastroesten in dat langzame tempo. Ze hebben
zich studerend lezen zo gewoon gemaakt dat ze niet vlugger kunnen. Al zou de stof dat wel
toelaten en al zou het doel waarmee ze lezen dit wel toestaan.
Daarmee komt het rustige woord-voor-woord-lezen, dat er zo serieus en zeker uitzag, toch
wel in een ander daglicht te staan. Diezelfde lezers die er prat op gaan langzaam, maar goed
te lezen, schieten tekort wanneer flexibiliteit gevraagd wordt, naar doelen, naar soort leerstof.
2.3
Regressie
Regressie betekent ‘het opnieuw bewandelen van een reeds afgelegde weg'. Ook bij het
lezen is er sprake van regressie in de zin van het herlezen van een tekst of tekstgedeelte.
Soms is dit echter wel nuttig:
- Als we een wetenschappelijk artikel of verhandeling met veel cijfermateriaal voor 100%
willen opnemen.
- Als de schrijver zich niet zo duidelijk en beknopt uitdrukt.
Slecht schrijven leidt tot slecht lezen, zoals slecht spreken tot slecht luisteren leidt. Als er
beter werd geschreven, zouden meer lezers het aandurven om, zonder neiging tot regressie,
door te lezen.
Leren leren – Linguapolis - 2007
8
Dit betekent niet dat wij, lezers, verder onze handen in onschuld kunnen wassen. Als we
foutieve leesgewoonten hanteren, kan dat verschillende oorzaken hebben:
 We zijn te weinig geconcentreerd.
 We hebben te weinig zelfvertrouwen.
We onderschatten onszelf dikwijls wanneer het erom gaat de stof door te lezen zodat we
er zoveel mogelijk van kunnen opnemen. We gaan nog eens terug in de tekst, lezen
halve en hele tekstgedeelten nog eens en nog eens, om vooral onszelf het gevoel te
geven dat we er alles aan gedaan hebben om de inhoud van het leesmateriaal zo goed
mogelijk op te nemen. Helaas is dit herhaaldelijk op dezelfde wijze en met hetzelfde doel
doornemen van de stof meer bevorderlijk voor ons zelfvertrouwen dan voor het ons goed
eigen maken van die stof. Bovendien zijn we geneigd, als we die gewoonte eenmaal
hebben aangekweekt, ook regressie te plegen als we gemakkelijk leesmateriaal onder
ogen hebt.
 We zijn te grote detaillisten.
Als we behoren tot de groep van de hypernauwkeurigen, willen we meestal weten wat de
schrijver wil zeggen en hoe hij zijn boodschap overdraagt. Deze groep pleegt dikwijls
regressie. Regressie kan soms wel nodig zijn, bijv. wanneer we definities moeten leren.
Soms is het echter voldoende om de grote lijn in een stuk of rapport te onderkennen. Dan
zullen we globaal en informatief kennis opnemen. Op die momenten ontbreekt het de
detaillisten aan flexibiliteit. Ze kunnen niet snel door de stof, al zouden ze dat wel willen.
3
Verbeteren van leesmethoden
3.1
Gebruik van woordsoorten
Niet alle woorden in een zin zijn even belangrijk. Bijvoorbeeld ‘de' en ‘het' zijn minder
belangrijk dan zelfstandige naamwoorden. Iedereen aanvaardt dat. En toch geven we ze bij
het lezen dezelfde aandacht. We lezen met een soort van marsdreun op elk woord, terwijl
een walsritme of een soort tango ons een veel beter resultaat zouden opleveren. We letten
meer op de visuele volgorde van de woorden dan op de inhoudelijke waarde die elk woord in
een groter geheel voor ons heeft. We letten te weinig op sleutelposities die bepaalde
woorden innemen.
Sleutelwoorden vormen de sleutel tot het begrip van de inhoud. De andere woorden in
zinsverband doen wel mee, maar we zien ze meer dan dat we ze lezen. De andere woorden
fungeren als noodzakelijke aanvulling, te vergelijken met cement voor metselwerk.
Sleutelwoorden zijn vooral zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden. Ook
feitelijke gegevens zoals getallen en namen. Meestal is 1 op de 3 à 4 woorden een
sleutelwoord.
Dit betekent niet dat 2/3 van een tekst als nutteloos kan beschouwd worden, maar wel dat
we onze energie en concentratie in grote mate op 1/3 van het totaal aantal woorden moeten
richten.
Het is bijna lezen in telegramstijl: 'telegraphic reading' genoemd in Amerika. Het kost ons
minder moeite en levert niet minder op.
Signaalwoorden zijn woorden of reeksen van woorden die ons een signaal geven, die
waarschuwen dat er iets gaat gebeuren in de tekst. Ze zijn totaal verschillend van de
sleutelwoorden, omdat ze niet rechtstreeks gekoppeld zijn aan de inhoud maar aan de
opbouw van een tekst. Ze geven structuurveranderingen aan.
Leren leren – Linguapolis - 2007
9
- bijvoorbeeld; ter illustratie:
Het is aan ons de keuze of we het lezen of niet.
We lezen het als het voorgaande betoog onvoldoende duidelijk was.
- ten eerste, op de eerste plaats:
Er volgt dan wellicht een ten tweede, een ten derde, ... .
- omdat:
Er volgt verdere argumentatie.
- kortom, ten slotte:
Er volgt een concluderende samenvatting.
- m.a.w.:
Er volgt een herhaling van het vorige.
Zo zijn er ook signaaltekens: ! , : , ().
De bedoeling is niet dat we minder of helemaal niet zouden lezen of dat we delen zouden
overslaan, maar wel dat we anders zouden gaan lezen
In de praktijk hebben we echter geen tijd om ons elke keer af te vragen of een bepaald
woord wel of niet als een sleutelwoord beschouwd moet worden. Een dergelijke aanpak zou
tot tijdverlies in plaats van tijdwinst leiden. Dit neemt niet weg dat de regel kan behouden
blijven: in elke zin staan woorden die naar de inhoud gerekend belangrijker zijn dan andere.
Wat we gezegd hebben over sleutel- en signaalwoorden in een zin, kunnen we voor een
groter tekstgeheel overnemen. In een alinea is een bepaalde zin aan te wijzen als
belangrijker dan de andere. Dit is dan de hoofdzin of sleutelzin, omdat hij het centrale
thema, het hoofdthema weergeeft.
3.2
Differentiatie van leesmethoden: gefaseerd lezen
Zoals we reeds zeiden, is het essentieel de leesmethode aan het leesdoel aan te passen. Je
zal dus ook je snelheid aanpassen aan je bedoeling, aan het soort van tekst. Een
leesopdracht zou je kunnen opdelen in drie fases.
 Oriënterend lezen
Het doel van deze leesmethode is snel een antwoord vinden op volgende vragen:
o Waarover gaat het?
o Wat staat er ongeveer in?
o Wat heb ik er aan?
o Staat er iets nieuws in?
o Is het de moeite waard?
o Ga ik het lezen? Zo ja, wanneer?
Oriënterend lezen kan beschouwd worden als een stuk leesvoorbereiding: nagaan of er
aanleiding is om de stof nog eens ‘echt’ te gaan lezen. Oriënterend lezen is evalueren en
selecteren.
Een vorm van oriënterend lezen is zoekend lezen. Deze methode van lezen gebruiken we
als het gaat om het vinden van een antwoord op de concrete vraag waar we mee zitten. We
gaan selectief te werk en trachten zo weinig mogelijk tijd te verliezen met het doorlezen van
het tekstgedeelte waar het antwoord toch niet te vinden is. Zoekend lezen is lokaliseren.
Toch raden we aan ook deze vorm van lezen te laten voorafgaan door een oriënterende
fase.
Leren leren – Linguapolis - 2007
10
 Globaal lezen
Dit soort lezen gaat al iets verder dan oriënterend lezen. Het gaat ook iets minder snel. Het is
de bedoeling om in een zo kort mogelijke tijd inzicht te krijgen in de grote lijnen van de
inhoud en de structuur van de tekst. Globaal lezen is gericht op het vinden en begrijpen van
de hoofdzaken. Globaal lezen is structureren en comprimeren.
 Gedetailleerd of integraal lezen
Met deze methode lezen we van begin tot einde met essenties en details. Deze manier van
lezen gaat nog minder snel maar na de voorbereiding in de voorgaande fasen kunnen we
hier flexibeler en doelgerichter lezen.
4
Studerend lezen
Bij studerend lezen willen we een betoog niet alleen volgen en begrijpen, maar er ook op
reageren (bijv. in de zin van instemming, kritiek, commentaar, conclusie). En dat niet alleen
met betrekking tot de hoofdzaken, maar ook wat de relevante details betreft. Dit lezen is
sterk gericht op het memoriseren en reproduceren. We verdiepen ons echt in de stof en
proberen ons die eigen te maken.
Studerend lezen is
- oordelen
- schematiseren
- memoriseren.
Men mag dit gerust de belangrijkste vorm van lezen noemen. Een vorm die ons ongetwijfeld
de meeste tijd en energie kost.
Alhoewel studerend lezen in het bijzonder door leestechnische oefening valt te versnellen,
vinden wij de kwaliteit van dit lezen toch veel belangrijker dan de kwantitatieve prestatie. De
kwaliteit van het studerend lezen kan doorgaans gunstig beïnvloed worden door vooral in
vragende vorm te lezen.
Probeer of je de stof die de auteur brengt, kunt ontleden in vragen en antwoorden.
Welke vragen, vraagpunten en vraagstukken stelt de auteur eigenlijk aan de orde? Probeer
ze in de tekst te vinden. Lukt dat niet, bijvoorbeeld omdat de schrijver slecht geschreven
heeft, probeer de vragen dan zelf te formuleren. Ga vervolgens in de tekst na of op die
vragen afdoende en bevredigende antwoorden zijn te vinden.
Met andere woorden, studerend lezen is niet zozeer een kwestie van sneller of trager de
neergeschreven woorden in te slikken. Studerend lezen heeft veel meer het karakter van
een discussie.
Uit deze karakterisering van het studerend lezen blijkt dat het niet om snelheid kan gaan.
Dikwijls moet men onderbreken voor het maken van notities, voor het aan- of onderstrepen
van bepaalde passages, voor het maken van kanttekeningen. Wellicht moet men er
tussendoor andere literatuur bijhalen om te vergelijken, te toetsen wat andere schrijvers over
het onderwerp in kwestie gezegd hebben. Of wat dezelfde schrijver voorheen beweerd heeft
in een andere publicatie.
Men moet definities en begrippen met aandacht in zich opnemen en deze kritisch onder de
loep nemen. Misschien in eigen bewoordingen omzetten of samendrukken om ze beter te
kunnen onthouden. Men moet voorbeelden bestuderen en napluizen.
Leren leren – Linguapolis - 2007
11
Enkele tips:
 Begin niet meteen met studerend lezen, maar eerst met oriënterend lezen en / of
globaal lezen.
 Lees de woorden en de bladzijden niet klakkeloos achter elkaar in de volgorde zoals
de auteur ze heeft neergeschreven. Lees een boek desnoods van achter naar voren,
zodat je je steeds moet afvragen: ‘Waar heeft hij het eigenlijk over?', ‘Hoe komt hij
daaraan?'.
 Probeer de tekst in vragen en antwoorden te ontleden. Gebruik daarbij je balpen. Via
eigen bewoordingen kom je eerder tot geestelijke eigendom.
 Lees geconcentreerd, leg accenten, stel kritische vragen, vat samen, maak een
schema.
Leren leren – Linguapolis - 2007
12
Deel 3
1
Studeren
Tijdsblokken
Studeren is in hoofdzaak het zich eigen maken van geschreven informatie. Dit kan op
verschillende manieren gebeuren: geschiedenis studeren we op een andere manier dan
talen of wiskunde; een volledige cursus instuderen met het oog op een examen verloopt
anders dan studeren om zichzelf te vervolmaken...
Toch is een zekere regelmaat in de studie in ieder geval belangrijk omdat wij nu eenmaal
gemakkelijk vergeten wat we gestudeerd hebben. Het is daarom goed vooraf eens te
overdenken wanneer je kan studeren: welke dagen en uren.
Studeren gebeurt in korte tijdsblokken. We delen de leerstof daarom op in korte stukjes die
in een redelijke tijd te verwerken zijn. Per studieblok omvat het studeren steeds een geheel
van activiteiten die we opdelen in drie fasen:
1. een voorbereidende fase
2. de actieve bewerking
3. een herhaalfase
Sommige mensen komen niet tot de verhoopte studieresultaten omdat zij belangrijke
stappen bij het studeren overslaan of onvoldoende grondig aanpakken.
2
Voorbereidende fase
2.1
Planning
Je kan maar goed studeren als je weet waar je naartoe wil. Goed studeren is doelgericht
studeren. Je maakt voor jezelf een plan over ‘Hoe wil ik mijn zelfstudie aanpakken?’. Je stelt
jezelf vragen als: Wat ga ik studeren? Wat wil ik kunnen? Wat moet ik doen om daartoe te
komen? Hoeveel tijd wil ik besteden? Hoe controleer ik of ik goed bezig ben? Hoe kan ik
tonen dat ik het kan?
In de voorbereidende fase moet je bepalen welke leerstof je zal bestuderen: welke
onderdelen, welk hoofdstuk. Je zorgt ervoor dat het nodige materiaal zoals
woordenboeken, notities, naslagwerken binnen handbereik is. Je bepaalt je pauzes en je
eindtijd. Denk eraan dat je ook tijd uittrekt om jezelf te overhoren.
2.2
Zich oriënteren
Vanuit een helikopterpositie overzie je de te bestuderen tekst vluchtig om enig zicht te
hebben om de delen die belangrijk zijn in functie van het gestelde doel. Zo wordt je
nieuwsgierigheid wat gewekt en heb je al een kapstok waaraan alle informatie bij het
eigenlijke lezen wordt opgehangen.
3
Actief bewerken
3.1
Begrijpen
In deze fase is het belangrijk de opbouw en betekenis van de leerstof te achterhalen. Wat
je begrijpt, kan je beter onthouden en gemakkelijker toepassen en gebruiken.
Leren leren – Linguapolis - 2007
13
Lees de tekst volledig of deeltje per deeltje, afhankelijk van de lengte en de
moeilijkheidsgraad.
 Tracht de kerngedachte van een alinea te achterhalen.
 Zoek aansluiting bij wat je al weet, kent…
 Lees tussen de regels. Soms moet je dieper kijken dan de letterlijke betekenis van de
tekst.
 Tracht zicht te hebben op de opbouw van de tekst: hoeveel elementen worden
genoemd? Hoeveel zaken worden aangegeven?
 Ontcijfer symbolen, tekens en afkortingen.
Belangrijk is een vragende houding. Het stellen van vragen is een hulp om controle te
krijgen op de inhoud; de kerngedachten op het spoor te komen; de opbouw van de tekst te
vinden.
Begrijpen betekent dat je in staat bent de theorie in eigen woorden te formuleren en
voorbeelden te geven.
3.2
Grondig bestuderen
Het grondig bestuderen van de leerstof is gericht op het onthouden en op het oproepen uit
het geheugen van informatie. Actief studeren is hierbij noodzakelijk.
Notities maken bevordert het actief studeren. Maak aantekeningen in de marge,
onderstreep, omkader belangrijke woorden of begrippen, gebruik pijlen om relaties aan te
duiden, nummer opsommingen, plaats uitroeptekens bij belangrijke begrippen, …
Afhankelijk van de aard of de inhoud van een onderdeel kan je schema’s maken,
samenvattingen, tabellen, ...
Het verwerken van informatie in schematische vorm heeft voordelen: men komt minder in de
verleiding letterlijke formuleringen over te nemen, men wordt genoodzaakt na te denken over
de onderlinge relaties en schema’s hebben een sterk visueel karakter. Hier gaan we verder
dieper op in.
4
Geregeld herhalen
Naast het actief bewerken is ook het geregeld herhalen noodzakelijk om de leerstof op te
slaan en te kunnen terugvinden in het geheugen. ‘Ik begrijp het, dus ik kan het’ is dus fout.
Je moet je de leerstof eigen maken, je moet ze in de vingers krijgen.
Tracht meteen na de eerste actieve bewerking de leerstof in zijn geheel opnieuw te
overzien. Noteer eventueel wat nog niet duidelijk is. Herhaal met regelmatige
tussenpauzes. Herhaal na een langere tijd het geheel nog eens. Het ‘rijpingsproces’ moet
voldoende tijd krijgen.
Als je een schema hebt gemaakt, kan je aan de hand van dat schema proberen de hele tekst
te reproduceren. Vergeet niet te controleren of het juist is!
Leren leren – Linguapolis - 2007
14
5
Memoriseren
5.1
Opslaan van kennis, inzichten en vaardigheden
Het opslaan van kennis, inzicht en/of vaardigheid vormt het sluitstuk van het studieproces.
Vaak komt deze activiteit in de verdrukking. Studenten hebben bijvoorbeeld bepaalde
onderdelen van de leerstof nog niet bestudeerd en blijven tot op het laatst bezig met inhalen.
Memoriseren is betekenisgerichte verwerking. Dit houdt in dat nieuwe informatie
geïntegreerd wordt in wat men al weet en wel op zo’n manier dat de opgeslagen kennis ook
weer eenvoudig op te roepen is.
Wat het opslaan van kennis betreft, gelden nog het sterkst de klassieke memoriseeradviezen: zo mogelijk een bepaalde groepering aanbrengen, op zoek gaan naar de logica
van een bepaalde reeks, gebruikmaken van associaties en ezelsbruggetjes, niet in een vaste
volgorde leren, systematisch herhalen.
Voor een optimale voorbereiding op inzichtsvragen beschikken lerenden bij voorkeur over
schematische weergaven van de relevante studiestof en maken ze zich deze schema’s
eigen door ze een aantal malen te doordenken, zodat ze steeds vlotter kunnen worden
opgezet. In een examensituatie wordt een schema dan door een vraag min of meer vanzelf
opgeroepen en hebben lerenden niet veel tijd nodig om het betreffende schema op te
bouwen.
Wat het opslaan van een vaardigheid betreft, is het van belang dat het hierbij niet gaat om
eindeloos oefenen. Het gaat er in de eerste plaats om dat lerenden weten in welke situaties
welke oplosmethode van toepassing is, en welke stappen bij de betreffende oplosmethode
achtereenvolgens gezet moeten worden. Vervolgens is enige oefening nodig om voldoende
routine te verwerven in het toepassen van de methode.
5.2
Geheugentechnieken tijdens het studeren
 Roep oude kennis terug in je herinnering voor je nieuwe kennis opneemt. Roep nieuwe
kennis terug, voor ze wegzakt.
 Maak een vragenbank die de hele stof omvat en bestudeer de stof door jezelf telkens
een vraag te stellen en het antwoord te toetsen.
 Breng de leerstof in kaart met een visueel schema. Dit is een model van jouw
bestaande kennis, de nieuwe informatie en de stof en de gedachten die je daarbij hebt.
Dit maakt het makkelijker de nieuwe kennis te onthouden.
 Gebruik zoveel mogelijk je verschillende soorten geheugen. Schrijf de belangrijkste
woorden op, kleur of zet kaders (motorisch en visueel geheugen), studeer indien mogelijk
luidop (auditief geheugen) en zoek zeker uit in welk type geheugen je het sterkst bent.
5.3
Algemene adviezen voor een beter geheugen
 Zorg dat je gemotiveerd bent voor wat je wilt leren. Belangstelling is een van de
drijvende krachten achter ons geheugen.
 Neem regelmatig pauze en zorg voor afwisseling in je werk. Neem tijdens het leren
voldoende rust. Je hersenen hebben tijd nodig om de informatie die je opneemt te
verwerken.
 Het is beter meerdere keren een korte tijd aan een onderwerp te werken in plaats van
een keer een lange tijd. Zo geef je je hersenen de tijd om de informatie te verwerken.
Leren leren – Linguapolis - 2007
15




6
Ontspan je. Als je gespannen of nerveus bent, kun je onvoldoende aandacht geven aan
wat je wilt leren. Als je last hebt van stress onthoud je minder. Na elke periode van
memoriseren moet zeker een periode van ontspanning komen. Je ontspanning plannen,
is even belangrijk als je periodes van studeren in schema brengen. Onthaasten en
ontstressen zijn modewoorden, maar het is een feit dat de hersenen rustpauzes nodig
hebben.
Goed slapen is belangrijk voor de werking van je geheugen. Tijdens het slapen sluiten
de hersenen zich af van de zintuigen en worden de ervaringen van de afgelopen dag in
het permanente geheugen verwerkt.
Probeer niet te veel dingen tegelijk uit je hoofd te leren. Het werkgeheugen kan maar
ongeveer 7 dingen onthouden. Ga pas verder als de dingen die je eerder hebt geleerd
goed zijn verankerd in het permanente geheugen.
Eet gezond. Allerlei voedingsstoffen zijn essentieel voor de goed werking van je
geheugen. Alcohol, roken, koffie en thee hebben een negatief effect op de werking van
het geheugen.
Schematiseren
6.1
Aantekeningen maken
Over het denken van de mens is niet alles bekend. Maar wel is bekend dat we niet denken in
dezelfde logische en systematische woordvolgorde waarin we spreken en schrijven. Hoe
onredelijk en onlogisch gedachten kunnen zijn, merk je wel eens als iemand in woede
uitbarst. Ook als mensen luisteren en lezen, vangen ze de woorden niet op in regelrechte
volgorde, maar ontstaat er bij hen een heel netwerk aan woorden, ideeën en gevoelens
die met elkaar in verband worden gebracht. Het resultaat is dat er aan de woorden een
persoonlijk gekleurde betekenis wordt gegeven. Hoe gek dat kan uitpakken, merk je als
iemand helemaal verkeerd reageert op wat je zegt.
Nu is de bedoeling van aantekeningen maken dat je je eigen gedachten vorm geeft. Dat
moet op een zodanige manier gebeuren dat een zo groot mogelijk deel van je hersenen
ingeschakeld wordt, opdat zoveel mogelijk van wat je hebt opgeschreven je bijblijft. Je moet
je dus niet beperken tot het opschrijven van een logische volgorde van woorden en
begrippen, maar je moet je er iets bij kunnen voorstellen, er moet kleur in komen, het moet
betekenis voor je krijgen. Je aantekeningen moeten daarom zo zijn dat ze je hersenen
zoveel mogelijk aanknopingspunten geven terwijl toch de belangrijkste zaken kort en
overzichtelijk weergegeven zijn.
6.2
Het traditionele schema
Naar alle waarschijnlijkheid ben je gewend aantekeningen te maken door bovenaan de
bladzijde te beginnen en naar beneden te werken. Het geheel maak je dan overzichtelijk met
kopjes, onderverdelingen, nummering, inspringen, enzovoorts. Het ligt voor de hand op
deze wijze aantekeningen te maken, omdat een tekstboek meestal zo is geschreven.
Daarom is het een bruikbare methode om samenvattingen te maken van teksten.
6.3
Het spinnenweb
Het spinnenweb is een vorm van aantekeningen maken die beter kan werken dan het
traditionele schema, ten minste als je het een paar keer geoefend hebt. Zo'n visueel schema
sluit beter aan bij de werking van de hersenen dan een traditionele lineaire tekst. Je
hersenen werken niet tekstueel en lineair. Je zet het onderwerp centraal op de bladzijde
en via vertakkingen geef je weer welke begrippen ermee te maken hebben. Je verbindt
begrippen en thema’s met verbindingslijnen. Begrippen die verder van de kern staan, zijn
ondergeschikt aan meer centrale begrippen. Je kan ook pijlen gebruiken om begrippen te
verbinden die ver van elkaar verwijderd zijn, maar toch met elkaar te maken hebben.
Leren leren – Linguapolis - 2007
16
Spinnenwebben worden veel bruikbaarder als de verbanden tussen de begrippen zijn
aangegeven. Dat kan door woorden op de verbindingslijnen te plaatsen.
Een spinnenweb bevat dus de belangrijkste begrippen en hun verbanden met elkaar. Van
een begrip als ‘huis’ heeft ieder mens een eigen voorstelling. Woorden zijn heel handige
etiketten voor begrippen, maar we voorzien woorden van onze eigen betekenis. Een
spinnenweb is dus een schematische weergave van wat woorden voor jou inhouden. Als je
een spinnenweb naderhand bekijkt, leg je verbanden tussen de begrippen op het papier en
de voorstelling van die begrippen in je hoofd.
Net als bij het aantekeningen maken in een tekst, gebruik je bij het maken van een
spinnenweb allerlei tekens om het overzicht nog te vergroten.
Cirkels, vierkanten en andere figuren kan je gebruiken om begrippen die overeenstemmen
of hetzelfde van aard zijn aan te geven. Je kan er ook een bepaalde volgorde van
belangrijkheid mee weergeven. Heb je eenmaal een gebruikswijze gevonden, dan moet je
daar wel consequent aan vasthouden.
Met pijlen en kleur geef je weer hoe verschillende gegevens verspreid over de bladzijde
met elkaar te maken hebben.
Gebruik indien mogelijk symbolen in plaats van woorden. Zij nemen weinig plaats in beslag
en zeggen soms meer.
Vaak zal je een tweede versie van je spinnenweb moeten maken. Zo kan je merken dat in je
eerste versie belangrijke begrippen te ver van de kern staan, of nauw verbonden begrippen
soms ver van elkaar staan zodat de verbindingslijn over het hele blad gaat. Een tweede
versie laat de relaties tussen de begrippen meestal duidelijker tot hun recht komen. Vaak is
het ook nodig een spinnenweb netter te maken. In een tweede versie kan je nog begrippen
en tekens toevoegen.
Aantekeningen maken in de vorm van een spinnenweb heeft de volgende voordelen:
 Het onderwerp staat letterlijk centraal.
 Gedachtesprongen kunnen snel op papier gezet worden.
 Er zijn overal aanknopingspunten om het denken verder te stimuleren.
 In één oogopslag is duidelijk hoe belangrijk een gegeven is; hoe dichter bij het centrum,
des te belangrijker is het.
 De onderlinge verhouding tussen de gegevens is onmiddellijk te zien.
 Door dit alles gaat herhalen van leerstof sneller en effectiever.
 Door z’n open opbouw kan je aan het spinnenweb van alles toevoegen zonder dat het
leidt tot doorhalen, krassen of toevoegingen – die door gebrek aan plaats vaak
onleesbaar zijn.
 Bij het herhalen zal een nieuw spinnenweb er anders uitzien. Vergelijking met het
oorspronkelijke bevordert het onthouden.
 Bij het voorbereiden van een werkstuk stelt de open structuur van het spinnenweb je in
staat allerlei nieuwe combinaties te leggen en uit te werken. Voor het zogenaamde
brainstormen is dit een ideale vorm.
7
Samenvatten
7.1
Wat is een samenvatting
Een samenvatting is:
 een verkorte weergave
 in eigen woorden
 van de hoofdzaken
 van de leerstof
Leren leren – Linguapolis - 2007
17
Een samenvatting is het antwoord op de vraag: wat staat er eigenlijk? Het bevat de
belangrijkste gedachten van de verschillende delen van de tekst en van de tekst als geheel.
Het is goed om een samenvatting te maken van de leerstof. Hiermee breng je structuur aan
in de stof en formuleer je de hoofdzaken in eigen woorden.
7.2
Hoe maak je een samenvatting?
Maak een onderscheid tussen hoofdzaken en bijzaken. Wat de hoofdzaken zijn, hangt af van
je leerdoel en van wat je al weet. Om de hoofdzaken te kunnen onderscheiden moet je
kritisch denken over de leerstof aan de hand van de vragen die je jezelf hebt gesteld. De
hoofdzaken verwerk je in de samenvatting, de bijzaken laat je weg. Durf te selecteren.
Maak gebruik van de structuur in de leerstof. Vaak kan je die structuur overnemen in de
samenvatting.
Formuleer de samenvatting in je eigen woorden. Daarmee dwing je jezelf om de leerstof te
lezen, verwerken en begrijpen en je legt zo verbanden met kennis die je al hebt. Het is veel
minder nuttig om teksten letterlijk over te nemen.
7.3
Hoe vat je een alinea samen?
Lees de alinea eerst twee keer. Onderstreep de sleutelwoorden. De belangrijkste informatie
of hoofdgedachte van een alinea staat in een kernzin, waaraan de andere zinnen
ondergeschikt zijn. In de kernzin staat meestal meer globale en algemene informatie dan in
de andere zinnen van de alinea. De kernzin is vaak de eerste, de tweede of de laatste zin
van de alinea. Vat de kernzin kort samen. Schrap de woorden of zinsdelen die niet
essentieel zijn.
In het begin van de alinea geeft de schrijver vaak de structuur aan met een aankondiging of
met signaalwoorden. (zie 3.1 gebruik van woordsoorten) Zulke structuurelementen kunnen
helpen bij het vinden van de kern in een alinea. Geef de kern van de alinea in eigen woorden
weer door de zinnen te formuleren zonder naar de oorspronkelijke tekst te kijken.
7.4
Hoe vat je een artikel samen?
Verken het artikel. Lees de kopjes en eerste zinnen. Zoek belangrijke woorden die je nog
niet kent of begrijpt op in een woordenboek. Stel jezelf vragen over het artikel.
Bepaal de structuur van het artikel. Lees de inleiding en het slot. Hieruit blijkt welke
onderwerpen in de kern belangrijk zijn. Vat de inleiding en het slot elk in één zin samen.
Lees het artikel zeker twee keer door. Markeer de opeenvolgende denkfasen die je in het
betoog herkent. Vat elke denkfase in één zin samen. Vaak bestaat elke denkfase uit een
blok van enkele alinea's die bij elkaar horen. Zo'n blok van alinea's gaat dan over een
deelonderwerp van de hele tekst. Dit onderwerp wordt meestal aan het begin of einde van
het blok aangekondigd met een stelling of vraag en afgesloten met een conclusie of
samenvatting. De tussenliggende alinea's bevatten een uitwerking of onderbouwing van het
deelonderwerp. Als in een alinea slechts een punt herhaald wordt of een voorbeeld wordt
gegeven kun je het vaak weglaten of zeer beknopt samenvatten. Maar vaak heeft een
schrijver in elke alinea wel iets belangrijks te melden dat in je samenvatting moet
terugkomen.
Denk kritisch na over de inhoudelijke verbanden tussen de alinea’s, waarvan je de kern al
hebt ontdekt. Denk bijvoorbeeld aan oorzaak/gevolg-relaties, vergelijking/contrast,
probleem/oplossing en andere structuren. Geef de verbanden duidelijk in je samenvatting
aan met behulp van signaalwoorden.
Enkele suggesties om kritisch te denken over het artikel:
 Waarom is dit artikel geschreven?
 Voor wie is het artikel geschreven?
 Door wie is het artikel geschreven? Wat is het gezichtspunt van de auteur? Is hij
subjectief?
Leren leren – Linguapolis - 2007
18




Wat is de bedoeling van de auteur?
Waar en wanneer plaats je het artikel? In welke context is het geschreven?
Hoe onderbouwt de auteur zijn beweringen?
Wat zijn de belangrijkste beweringen en argumenten? Zijn deze juist?
Schrijven is schrappen. Verwijder alle herhalingen en overbodige informatie. Probeer alles
zo kort en kernachtig mogelijk te formuleren.
Lees de samenvatting nog eens na en maak er een vloeiende tekst van. De samenvatting
moet uiteraard grammaticaal correct zijn en geen taal-, stijl- of spelfouten bevatten.
Wanneer je voor jezelf een samenvatting maakt als onderdeel van het actief verwerken van
de stof, dan is er niets op tegen om informatie, argumenten en inzichten toe te voegen.
Het kan zelfs een goede manier zijn om verbanden te leggen tussen bestaande kennis,
onderdelen van de leerstof en nieuwe inzichten die je gaandeweg ontwikkelt. Eventueel kun
je bij de toegevoegde informatie de bron noteren, zodat je later kunt verantwoorden hoe je
eraan bent gekomen
Leren leren – Linguapolis - 2007
19
Deel 4
1
Optimaal presteren
Faalangst en studiestress
Faalangst, examenvrees en stress, het is allemaal aangeleerd gedrag binnen een vicieuze
cirkel waarin de student vastzit: Je raakt tijdens een examen of stressvolle taak om een of
andere reden in paniek, of je faalt om een of andere reden. Dat kan zo erg zijn dat de paniek
bij elk later examen of elke stressvolle studiesituatie weer toeslaat. Faalangst is dus een
onbewust aangeleerde reactie. Gevolg: je wordt bang voor alle stressvolle taaksituaties en je
verliest al je zelfvertrouwen.
Een beetje faalangst is geen prettig gevoel, maar het kan wel gunstig werken. Veel mensen
hebben juist een bepaalde spanning nodig om tot goede prestaties te komen. Vandaar dat
dit gevoel van spanning positieve faalangst wordt genoemd.
Wanneer mensen die spanning extra sterk voelen en daarbij minder presteren dan zij
kunnen, spreekt men van negatieve faalangst. Het gevolg van negatieve faalangst is
dikwijls een toenemende onzekerheid. Helder nadenken is in die benauwende
omstandigheid praktisch onmogelijk.
Het is niet gemakkelijk uit de cirkel te raken van steeds minder leerprestaties en steeds
grotere onzekerheid. Een eerste stap is het overzichtelijk maken van de leerstof, waardoor je
de stof beter beheerst en waardoor het gevoel groeit dat je het aankunt. Het is ook nodig
vertrouwen in jezelf te krijgen, opdat je veel rooskleuriger over jezelf leert denken en niet
automatisch verwacht dat alles wat je onderneemt toch zal mislukken.
1.1
Tien tips voor mensen met ‘studiestress’
Doen
Niet doen
1. Probeer zo goed mogelijk de zwaarte van
de studietaken te bepalen. Wat moet je doen
en hoe moeilijk is dat?
1. De studie zien als een grote berg werk die
je dreigt te vermorzelen.
2. Bepaal hoeveel tijd je nodig hebt en
hoeveel tijd je feitelijk hebt.
2. Zonder nadenken gaan zwoegen en er het
beste van hopen.
3. Maak een overzicht van al je activiteiten
en stel prioriteiten.
3. Blindelings aan de slag gaan met het
voornemen alleen maar te willen studeren.
4. Bepaal zo goed mogelijk wat je aankunt en 4. Onderschatting van jezelf (‘ik kan het toch
wat je moet laten schieten.
niet’) of overschatting (‘het moét kunnen’).
5. Maak een goed werkplan, vind een goede
werkplek en schuif gepieker even opzij om er
later over te praten.
5. Vage plannen zonder tijdschema of
voldoende tijd om uit te rusten en veel
zelfverwijt.
6. Begin met haalbare deeltaken.
6. Te veel hooi op je vork nemen.
7. Spoor de oorzaak op als iets niet lukt.
Vergelijk nogmaals de zwaarte van de taak
met wat jij aankunt.
7. Als iets niet lukt dan is dat jouw schuld (je
bent te slap, het zal jou toch niet lukken, ...)
Leren leren – Linguapolis - 2007
20
8. Ontspan wat en praat over wat je dwars
zit.
8. Verbeten doorgaan en het alleen moéten
opknappen.
9. De gevolgen van zakken voor een examen
kunnen pijnlijk zijn.
9. Zakken voor een examen is een absolute
ramp.
10. Een studieschuld is vervelend.
10. Een studieschuld is ondragelijk.
1.2
Tips voor het examen
 Studeer nooit tot net voor het examen. Het is dan toch te laat om verloren tijd in te halen.
Je loopt bovendien de kans om alles door elkaar te halen. Probeer te ontspannen.
 Vertrek op tijd naar het examen. Moeten hollen is echt niet bevorderlijk voor een rustige
sfeer.
 Luister nooit naar wilde verhalen van mensen die het examen al achter de rug hebben.






Lees de vragen op het examen nauwkeurig.
Neem er een kladblaadje bij en schrijf per opgave kort op wat je te binnen schiet, maar
ga dan meteen door naar de volgende opgaven. Op deze manier orden je je kennis en
zet je je gedachten op het juiste spoor. Daarnaast werkt het geruststellend, want je hoeft
op dat moment beslist nog niet alles te weten.
Werk eventueel in rondes om de stress te reduceren. Begin met de vragen die je
gemakkelijk kan beantwoorden en ga daarna over naar de moeilijkere vragen.
Structureer je antwoord.
Draai niet rond de pot.
Vertel / schrijf niets wat je zelf niet begrijpt.
Leren leren – Linguapolis - 2007
Download