Tentamen Muziek (Schriftelijk/digitaal tentamen) www.muziekmeester.nl Instrumenten audio/video en stagelessen behorend bij hfd 1,2,4,5 Hoofdstuk 1 Muziek op de basisschool 5 verschillende domeinen: 1. Zingen Kinderen kunnen zingen dat het een lieve lust is, hierbij ligt het wel aan de liedkeuze en aan de kwaliteit van de leraar. Kinderen hebben uitdaging nodig en moeten het lied leuk vinden. Het lied-repertoire op de school, verschilt veel met lied repertoire thuis. In andere culturen is dat vaak anders, kinderen zingen dan dezelfde stukken als ouderen. 2. Luisteren Kinderen luisteren graag en ook veel naar (verschillende) muziek. In het muziek onderwijs gaat het niet in de eerste plaats om het ontwikkelen van het auditief vermogen (je oren kunnen gebruiken), maar om het ontwikkelen van het muzikaal gehoor (hoog, laag, hard, zacht) en het muzikaal geheugen (structuur , melodie, ritme) en om de kinderen kennis te laten maken met verschillende soorten en stijlen van muziek. 3. Muziek maken Kinderen vinden het prachtig om met (zelfgemaakte) muziekinstrumenten klanken en melodietjes te maken. Ze leren omgaan met hard-zacht, lang-kort, hoog-laag. In de lagere groepen is het experimenteren met klankbronnen en instrumenten. In de hogere groepen het spelen van speelstukjes, ritmebegeleidingen, verklanken van verhalen en afbeeldingen. 4. Muziek lezen en noteren Als de monnik Guido van Arezzo het notenschrift niet had ontwikkeld, had de muziek van vandaag er heel anders uitgezien. Daarom is het belangrijk dat kinderen kennismaken met het notenschrift. Ze leren mee te lezen bij het luisteren, en ze leren spelen met notenschrift. Ook leren ze hun fantasie om te zetten in notenschrift, zo leren ze manipuleren met geluiden en klanken. 5. Bewegen op muziek Kinderen leren bewegen op de maat, en ze leren tempo- en sterkte-verschillen in de muziek te herkennen en daar bewegend op te reageren. KVB – model (klank – vorm – betekenis) De 4 klank eigenschappen (schema blz. 20) - Klankhoogte - Klankduur (ritmisch) - Klanksterkte - Klankkleur De 3 Vorm-eigenschappen (schema blz. 22) - Herhalingen (Exact hetzelfde) - Contrastwerking (anders) - Variatie (bijna hetzelfde/ iets anders) Betekenis-eigenschappen (schema blz. 22) - Gevoel dat muziek oproept - Verhaal dat in de muziek te horen is - Gegeven dat muziek iets kan vertellen Definitie muziek: Muziek is in vorm gezette klank die betekenis heeft voor mensen. Hoofdstuk 2 Zingen Les: honderdduizend blaadjes Als leraar Welke liedjes moeten ze leren? Kan ik die liedjes zelf goed zingen? Waarom simpele liedjes en geen popliedjes? Laat je tijdens het zingen de kinderen tegelijk beginnen, tegelijk eindigen, op dezelfde toonhoogte zingen, in de maat blijven, in het juiste tempo zingen, je geeft leiding aan het zingen! Je schenkt aandacht aan de kwaliteit van het zingen, je moet de liederen op de goede manier aanleren! Leiding geven aan een zingende groep Bij een lied aanleren, ben je als leerkracht stil (na groep 3) - Het doel is dat de kinderen zelfstandig leren zingen - Als je zelf meezingt, hoor je niet dat er fouten inslijpen, er wordt niet aan kwaliteit gewerkt. Zingen op de juiste toonhoogte Als je met een groep een lied zingt, speel je de begintoon op piano, je neemt hem over je laat hem je kinderen , en daarna begint iedereen op de juiste toonhoogte te zingen. Nooit uit je zelf inzetten, dan wordt het te laag en dat is slecht voor de stemontwikkeling. Omvang kinderstem: C1-D2. Kinderstem peuter/kleuter: D1-B2 Overnemen toon (schema blz. 35) Speel de toon, zing hem na, stilte gebaar, gebaar van nazingen, afslaggebaar, gebaar startsein lied. Geef met je slag inzet en tempo aan! Tacteren, maatslaan, afsluiten Tacteren: met een handgebaar wordt de inzet en het tempo van het lied aangegeven. De kinderen reageren op de puls van de leraar. De maat slaan is een nauwkeuriger vorm van liedleiden. Met één hand teken je een maatslagfiguur in de lucht, welke dat is hangt af van de maatsoort en het tempo van het lied. Je sluit het lied af door bij de laatste noot je hand stil te houden en een afsluitend rondje te maken met je hand. Liedleidingsgebaren Daarmee geef je aan: het startmoment, tempo, maat, expressie. Met mimiek en handgebaren stimuleer en corrigeer je de kinderen, daardoor letten de kinderen op de dirigent. Kwaliteit van het zingen (schema blz. 40) Dit heeft te maken met zuiverheid, adem, articulatie, resonans, expressie. Luister of je kinderen de aspecten op klank, vorm en betekenis goed toepassen. Bedenk vooraf: - Sluit het lied aan bij belevingswereld kind? - Sluit het aan bij de mogelijkheid van het kind? - Heeft het lied voldoende gebruiksmogelijkheden? Hulpmiddelen bij het zingen Meezingversie (maar leer het eerst aan zonder cd!). Luister het eerst een keer en geef de kinderen een luisteropdracht, leer het lied aan, zing daarna mee met de opname. Aanleren van een lied (schema blz. 44) 3 fasen: - Introductie Doe het niet plotseling, dan ontstaat er een onrustige sfeer. Zorg voor aandacht en concentratie. Gebruik in je introductie dezelfde middelen als in de aanleerfase (handpoppen), zodat het in elkaar overvloeit. Onderbouw: speelse inleiding, bovenbouw: zakelijke, technische introductie. - Aanleren Help de kinderen de tekst te laten onthouden, de goede rusten in te bouwen. Voorzingen. Stel tussen door tekstvragen en luistervragen om de aandacht vast te houden! Weggeven. Herhalingen/makkelijke delen geef je het eerst weg. Zing de eerste regel het langst zelf. - Afsluiten Bijv. gesprek kwaliteit zingen / nog een keer zingen met aandacht voor kwaliteit / zing het in wisselzang of met solo’s / beeld het lied uit, of voor er een dans bij uit / liedbegeleiding. Het zingen van canons Voorwaarden: - Groep 6 of hoger - Kinderen moeten zuiver zingen, niet zakken - Kinderen moeten in de maat kunnen zingen, reageren op handgebaren leerkracht Voorbereidende oefeningen - Spreekcanon - Canon ritmisch klappen - Alleen eerste regel canon - Groepje zingt een regel als melodisch ostinaat door het liedje heen. - Eerst met 2 partijen, steeds een partij meer - Gelijktijdig afsluiten goed oefenen Canon aanleren Leer de canon als een normaal lied aan, pas later als canon Leiden van een canon (geen onduidelijkheid!!) - Deel groepen in - Welke groep begint? Hoe vaak herhaling? - Hoe wordt de canon afgesloten? Zing dirigeerstem mee, kijk voor de inzet naar de volgende groep, adem mee in, blijf puls aangeven. beëindigen - Verschillende stemmen laatste maat uit laten zingen, dan ‘weg vangen’. - Onder de fermate tekens de partijen laten stoppen De kwaliteit van het zingen Hoe gebruiken kinderen tijdens het zingen adem, stembanden, resonantieholtes, articulatieorganen? Onderbouw: kinderen zingen alles, en dan vooral met fantasie, hebben geen gevoel voor schoonheid. Bovenbouw: gevoelig voor presenteren. Kwalitatief hoogwaardig zingen beïnvloedt de motivatie. Kwaliteit van het zingen heeft te maken met muzikaliteit: gevoel voor ritme, melodie, expressie. Adem) kinderen gaan niet bewust om met hun ademhaling. Hele longcapaciteit wordt gebruikt tijdens liggen en lopen, tijdens het zitten maar een deel van hun longcapaciteit, rechtop zitten dus! Afstemming stem en oren) absolute voorwaarde zuiver zingen. Aandacht voor toon overnemen, veel zingen! Dan stellen kinderen hun stem bij als ze iets onzuivers horen. Articulatie) kinderen articuleren goed, maar nog niet snel. Let dus op het tempo! Stemvorming kinderen - - Adem Is nodig voor stemgeluid. Longen zijn passieve zakken, worden door spieren opengetrokken. Spieren die nodig zijn: middenrif, tussenribspieren, verbindingsspieren borstkas-nekwervels. Borstademhaling: snelle luchtcirculatie, spanning Buikademhaling: ontspanning, het best bij zingen. Redenen: longen hebben grote inhoud. Inademing wordt vastgehouden door het middenrif omlaag te houden. Borstademhaling zorgt voor het werken van nekspieren: geknepen stem. Ademsteun: goed beheersen van je middenrif. Als je staat / rechtop heb je beschikking over je hele longcapaciteit. Besteed aandacht aan de houding (rechtop zitten of staan en bewegen) en de juiste ademhaling van kinderen! (schema blz. 55) Ademhalingsplaats - Aan het eind van een fase - Als tekst en melodie gelijk lopen op punten en komma’s adem halen. - Neem anders als leerkracht het voortouw. Stembanden (schema blz. 57) In het strottenhoofd liggen de stembanden. Ze kunnen de luchtpijp afsluiten, maar ook openen. Mogelijkheden: ademen, diep ademhalen, stemgeven, fluisteren. Bij het spreken zijn de stembanden gesloten. Bij het uitademen wordt de lucht door de stemspleet geduwd. De stembanden komen in trilling, er ontstaat geluid! (piepen ballon) Wordt er aan de spieren getrokken, de toon gaat omhoog. Wordt de spanning losgelaten, toon gaat omlaag. Door de spieren in de stembanden afzonderlijk te spannen kun je een deel van de stemband laten trillen. Spieren stemband gespannen, stemband trilt = zware, sterke toon (borststem / borstregister) Als de stemband aan de randen trilt, en alleen die spieren gespannen zijn = kopstem / kopregister. Registers: Van laag naar hoog is van borstregister naar kopregister. Stembanden ontspannen zich dus dan wordt het gemengd register. Toonhoogte: begin nooit een lied op spreekstemhoogte, want die bevindt zich in het laagste deel van de stemomvang, het lied klinkt dan te laag! Glottisslag: adem druk voor steminzet te hoog, stembanden trillen. Lied begint vaak met klinker. Wilde lucht: stembanden sluiten te laat of niet goed, er ontstaat ruis. Mutatie: verandering kinderstem in puberteit. Het strottenhoofd groeit, stembanden worden langer. Jongens (baard in de keel) zakken een octaaf, meisjes een paar tonen. Resonantie (schema 1 blz. 59) De stembanden produceren een klank die in je hoofd en borstkas wordt versterkt en gekleurd. Resonantieholten: neusholte, neus-keelholte, mondholte, keelholte, strottenhoofd met luchtpijp, borstkas. (bij ieder mens anders, iedere stem anders!) Articulatie (schema 2 blz. 59) Bij een aantal holtes kun je invloed uitoefenen op de vorm van de ruimte (mond, huig, lippen, tong) Hierdoor verandert de klankkleur van je stem, en op deze manier verander je het patroon van boventonen, dat met de toon meeklinkt. Stemgebruik Resultaat van adem, stembanden, resonantie en articulatie. Klassieke muziek: lage ademhaling, gemengd register, optimaal gebruik resonantie, perfecte articulatie, groot verschil tussen hoogste en laagste toon, heel virtuoos. In de lichte muziek zijn de uitgangspunten anders. Laat kinderen experimenteren! Hoofdstuk 4 muziek maken Breng kinderen in contact met muziek om hen te helpen te ontdekken waar hun voorkeuren en sterke kanten liggen. Ze maken dan kennis met muzikale principes en vaardigheden. Les “I like the flowers” - Eenvoudige vormen liedbegeleiding: maatspel, ritmische/melodische tegenstem Wat doe je als leraar? - Organiseren Instrumenten uitdelen: alleen die je in de les gaat gebruiken, verkenningsfase, groepjes maken met hetzelfde instrument, uitdelen integreren in de lesopbouw, hanteer regels! Creatieve organisaties organiseren: bijv. verzin een tekst bij een lied, maak muziek n.a.v. een gedicht/(strip)verhaal. (begin eenvoudig!) Als leraar sta je nu aan de kant en je bent groepsbegeleider! (zie blz. 92) - Muzikaal leiding geven(concentratie!) Stimuleren, aanmoedigen, laat ze creatief en expressief bezig zijn en experimenteren. Maat aangeven, inzetten, afslaan: tacteren. (handgebaar, tellen, puls op instrument) - Prestaties kinderen evalueren Muzikale kwaliteit muziekstuk/ beoordeling prestatie kind (zie blz. 94) Kwaliteit verbeteren: probleem hele groep, voor en nadoen, geluidsopname! Beoordelen: geef gerichte positieve en negatieve kritiek! Wat doen de kinderen? Ze leren door te doen: zelf zingen, spelen, ontwerpen, improviseren. - Ze ervaren klankeigenschappen, vorm en betekenis muziek - Ze onthouden meer en krijgen meer inzicht - Heeft effect op ontwikkeling - Creativiteit en expressiviteit gaat vooruit Experimenteren (oriëntatie), oefenen (doorzetten), presenteren (geef opbouwende kritiek). Achtergronden bij muziek maken Spelen met klanken Experimenteren: klankspel, klankverhaal Ontwerpen Improviseren. Aanleiding: melodie, ritme, beeld. Impuls (kvb) geeft richting tot improvisatie (blz. 103) Tekstimprovisatie, ritmische improvisatie, melodische improvisatie. Componeren. Geef eerst de sfeer aan, waarin gecomponeerd moet worden. Gebruik als uitgangspunt klank, vorm of betekenis. Begeleidingsvormen (laat leerlingen begeleiden!) Ritmisch motief aanleren - Spreek de tekst goed door, met blijvende puls - Klap de woorden mee - Helft van de klas zingt, andere helft klapt - Klas zingt, jij speelt ritme mee - Laat een kind het spelen overnemen - Als dit goed gaat zingen de kinderen met als begeleiding een kind Ritmische liedbegeleiding - Maatspel/afterbeat (maat wordt getikt, gespeeld door (enkele) kinderen) - Liedversiering (woorden van een lied worden met instrumenten versierd) - Ritmische ostinaat (ritme/spreektekst die steeds herhaald wordt onder het lied) Melodische liedbegeleiding - Bourdon (grondtoon en kwint. Tegelijk / na elkaar / ritmisch en bourdon / omspeling) - Melodisch ostinaat (melodie die steeds herhaald wordt tijdens uitvoering lied) - Pentatonische begeleiding (je kiest een reeks tonen, en voert deze improviserend uit) (voorspel, tussenspel, naspel maak je met ingrediënten uit het lied!) Muziekinstrumenten Bodysounds (klappen, stampen, wrijven, sissen, tongklakken) erg lijfelijk! Schoolinstrumenten (componist Carl Orff = Orff-instrumentarium) geschikt voor kinderen! Schud- en slag instrumenten hout Ritmestokjes, claves, woodblock, buistrom, güiro (rasp), Cabassa, Maracas Schud- en slag instrumenten metaal Schellenraam, triangel, bekken, bellen, cowbell, agogo bells Velinstrumenten Handtrom, tamboerijn, bongo, djembé Staafspelen Xylofoon, metallofoon, klokkenspel, klankstaaf Blaasinstrumenten Blokfluit, kazoo Overige Gitaar, keyboard, boomwhackers Alternatieve materialen Hoofdstuk 5 lezen en noteren Les “Seme Seme” Laat kinderen kennis maken met het notenschrift! - Ritmebouwstenen (een ritme wordt aangeleerd door volgorde ritmes te veranderen) - Echowerkvorm (laat het de kinderen nadoen) - Oefeningen - Muzieknotatie als begeleiding bij een lied - Leer het niet met theorie, maar met praktijk Wat doe je als leraar? Verschillende notatievormen gebruiken : traditionele notatie (noten), grafische notatie (tekens) Verschillende speelstukjes aanbieden: kinderen vinden het leuk notatie om te zetten naar spel Didactische werkvormen toepassen: - Streepjesnotatie (aanleren lied, corrigeren fouten, start traditionele notatie) - Steunteksten (ritme voorzien van passende tekst, wordt beter onthouden!) - Ritmebouwstenen (experimenteren met korte, eenvoudige, ritmische motieven) Presentatie: Ritmebouwstenen op kaarten, spreken en klappen, echoën. Verander volgorde! Oefenvormen: nummeren/raden welke wordt geklapt, ritmes samenvoegen, combi’s klappen Een genoteerd ritme kan dienen als: Begeleiding bij een lied, voor- en naspel bij een lied, thema bij improvisatie, muziekherkenning. Tips bij het maken van bouwstenen: Haal de woorden uit een lied, gebruik woordgroepen, geen opmaat- en neermaatkarakter samen. Wat doen kinderen? Ontwerpen met behulp van notatie: Muziek maken met behulp van notatie: Luisteren met behulp van notatie: ze leggen zelf bedachte muziek vast ze zetten hun muziek in verschillende notaties -traditioneel genoteerd (klankverwachtingen) blz. 132 -Grafisch genoteerde melodielijn -Meelezen van het vormverloop (rondo=ABACADA) Achtergronden bij muziek lezen en noteren Het notenschrift op de basisschool - De culturele waarde: westerse klassieke en eigentijdse muziek is met notenschrift - De musiceerwaarde: muziek spelen zonder die eerst gehoord te hebben - De essentiële waarde: notenschrift is nodig bij breed beeld muziek Methodische aanpak Ontwikkelen van inzicht in de muziek / kennen van de notatieprincipes van de muziek !Begin met het streepjesmethode (lang-kort, laag-hoog) !Daarna van streepjes- en grafische methode de link leggen naar traditionele methode Genoteerde speelstukjes Didactiek: beperking notenmateriaal (eenvoudig, bijv: ostinaat. Een paar noten (waarden)!) Herhaling notenmateriaal (kinderen leren door veel te herhalen) Splitsing notenmateriaal (lied verdelen over meerdere instrumenten=eenvoudiger) Eigenwijs Blz. 9-22 Leiding geven Goed leiding geven zorgt voor: muzikale ontwikkeling, gehoor, geheugen, voorstellingsvermogen . Wie zingt er? De leraar alleen of de kinderen alleen, ook bij het aanleren van een lied! (na groep 3) Begintoon Begintoon overnemen van een instrument, het de kinderen ook over laten nemen. Daarna het lied inzetten. (eerste motief voorspelen kan ook goed werken) Tacteren Handgebaren die inzet en tempo aangeven Werken aan kwaliteit Als de kinderen zingen, gebruikt de leraar zijn handen (tacteren) en zijn gezicht (expressie) Ook luistert hij naar; maat, melodie, ritme, ademhaling, expressie, articulatie, zuiverheid, sterkte. Een lied aanleren Introductiefase: goede sfeer, niet-muzikale werkvormen, muzikale werkvormen Aanleerfase: Leerkracht zingt voor. Kinderen luisteren, beantwoorden luistervragen (kvb) doen activeringsopdrachten. Leraar zingt het hele lied, geeft regels weg, geeft wisselzang aan, let op spanningsboog kinderen Afsluitingsfase: stimulatie/verbetering/reflectie aanleerproces, gedachtewisseling nieuw lied Canon Zie H.2 muziekmeester Eigen-wijze hulpmiddelen cd-rom, complete opnamen, schoolbord met tekst (steeds meer wegvegen) / symbolen/ afkortingen/ letters, liedjesschrift, bewegingen. Begeleid zingen basisschool Instrument, meezingopname (manier leiding geven, eerst aanleren, feedback) Eigen-wijs met kleuters Context, beweging, materiaal, meezingen, herhaling Majeurtoonladders Majeur toonladder (= do re mi wijsje = grote tertstoonladder = is ladder met de volgende toonafstanden: 1 1 ½ 1 1 1 ½ = jonisch) Slottoon van een liedje is (bijna altijd) de grondtoon. In Majeur (een lied dat dus gebaseerd is op de majeur toonladder) horen bij de verschillende grondtonen (slottonen zo je wilt) een vast aantal kruizen en mollen. Onderstaand schema is handig om op je tentamenpapier te schrijven, zodat je de vragen hierover makkelijk kunt aflezen. Kunt natuurlijk ook een eigen schema gebruiken, bv. dat van Lisette. Voor majeur geldt: Grondtoon Kruizen / mollen (andere naam is: voortekens) C geen Geef # fis Die ## fis cis Arme ### fis cis gis Friese b bes Besoeren bb bes es Esten bbb bes es as Als je twee (van toonsoort, kruizen/mollen, grondtoon) gegevens weet, kun je de derde aflezen. Voorbeelden hebben we in de klas gedaan. Als een majeur lied twee mollen heeft (en dus op een Bes eindigt) dan zeg je: Het lied staat in Bes majeur.