Stamceltransplantaties: feiten en mythen. Marc Boogaerts* Stamcel Instituut –SCIL, Leuven Universitair Ziekenhuis Gasthuisberg KU Leuven. mededeling naar aanleiding van de Duizendste Stamceltransplantatie uitgevoerd aan de Universitaire Ziekenhuizen te Leuven (mei 2004). * M.B. is titularis van de leerstoel “Professor Marc Verstraete in de Hematologie” en van de leerstoel”Steverlinck in de Stamceltransplantatie”. Samenvatting. Stamcellen liggen aan de basis van elk leven. Gevormd door de versmelting van eicel en spermatozoide, zullen zij vanaf de bevruchting, in een serie van delingen en differentiaties, aanleiding geven tot de vorming van elk van onze organen. “Embryonale” stamcellen – bij de mens meestal geoogst uit overtollige embryo’s van in vitro fertilisatie-programma’s - zijn echt pluripotent, d.w.z. dat zij kunnen uitrijpen tot elk van de 220 verschillende celtypes, die ons lichaam rijk is. “Volwassen” of adulte stamcellen worden tot nogtoe alleen beschouwd als multipotent, d.w.z. dat zij aanleiding kunnen geven tot een beperkt (maar steeds uitdijend) aantal weefseltypes. Adulte stamcellen zijn wellicht nog aanwezig in elk orgaan , als een soort reservecellen voor reparatie, maar bezitten ook “plasticiteit”, d.w.z. dat zij mits bepaalde manipulaties in het laboratorium kunnen geherprogrammeerd worden en uitgroeien tot ook andere weefsels, dan waarvoor zij specifiek waren bedoeld. Bloedvormende stamcellen kunnen dan plots uitgroeien tot zenuwcellen of hartspiercellen of kraakbeencellen of pancreascellen en zouden dan respectievelijk kunnen gebruikt worden bij de behandeling van ziekten zoals Parkinson en Alzheimer, zoals hartinfarct, zoals reuma en artrose , zoals diabetes, waar defecte of afgestorven cellen moeten vervangen worden. De meeste ervaring in de kliniek bestaat met volwassen stamcellen, meer specifiek met beenmerg- of bloedstamcellen, die reeds sedert dertig jaar succesvol worden aangewend bij de behandeling van leukemie. Moderne chemotherapie maakt het immers mogelijk een ziek of verkankerd beenmerg volledig te vernietigen, waarna toediening van gezonde stamcellen van een vrijwillige donor of van ingevroren navelstrengbloed-stamcellen een nieuw vervangend beenmerg kunnen heropbouwen. Klinisch gebruik van embryonale stamcellen bij de mens roept heelwat (voor sommigen onoverkomelijke) ethische bezwaren op, zij worden dan ook veeleer gebruikt in laboratorium-experimenten. Meestal gaat het daarbij niet om “verse” embryonale stamcellen, maar wel om cellen uit zgn stamcellijnen, d.w.z. in het labo gecloneerde stamcellen, die in aangepaste culturen a.h.w. eeuwig kunnen blijven groeien. In de loop der volgende vijf à tien jaren zal ongetwijfeld doorbraak na doorbraak gemeld worden in de klinische toepassingen van stamcel-research. De majeure ethische discussies rond het “doden van embryo’s voor klinisch gebruik”, zullen daarbij wellicht omzeild worden door gebruik van volwassen stamcellen, geoogst hetzij bij de patiënt zelf, hetzij bij een vrijwillige donor of afkomstig uit navelstrengbloed . Eén ding is zeker, de transplantgeneeskunde zal nooit meer zijn zoals voorheen en wellicht vervangen worden door zogenaamde regeneratieve geneeskunde. Definitie van stamcellen. Stamcellen zijn specifieke biologische entiteiten, die de unieke mogelijkheid bezitten zichzelf volledig te vernieuwen d.w.z. aanleiding te geven tot nakomelingen met exact hetzelfde genetische materiaal (“kloneren”). Tegelijk moeten stamcellen ook leiden tot rijpe nakomelingen, die de bouwstenen zullen vormen voor de tientallen verschillende weefsels en organen van het lichaam (“differentiëren”). Daartoe worden vanuit de stamcellen cellen geboren met een hoge specialisatiegraad, geprogrammeerd voor een specifieke functie (ectoderm zoals huid of zenuw, mesoderm zoals spier of beenmerg, endoderm zoals long of pancreas …). Stamcellen liggen als dusdanig aan de basis van elk functionerend organisme. De “oer”-stamcel wordt uiteraard belichaamd door de bevruchte eicel, ontstaan uit de versmelting van eicel en spermatozoide, die vanaf de bevruchting, in een pleiade van delingen en differentiaties aanleiding zal geven tot de vorming van een ingewikkeld geheel van organen, zelf samensmeltend tot een afgewerkt menselijk wezen. De blauwdruk hiertoe ligt opgeslagen in de genetische code. Via een indrukwekkend en complex geheel van positieve en negatieve signalen worden opeenvolgend diverse delen van de genetische informatie aan- en uit-geswitched, waardoor een exact en harmonieus geheel ontstaat, precies genoeg, nooit teveel : één hart, twee longen, één lever, twee nieren, tien vingers, één brein … Sedert meerdere tientallen jaren wordt getracht deze genetische code te ontrafelen en vooral de precieze signalen te achterhalen, die bvb. een spierstamcel zullen dicteren zich tot hart om te vormen midden in het lichaam, maar tot lange gestreepte spier in het onderste lidmaat. Hoe wéét die cel welke richting zij moet uitgaan, hoe wéét die cel wanneer ze moet stoppen met groeien, wanneer bvb het hart àf is en nu aan de verbinding met de longen moet worden begonnen ? Tot nogtoe werd aangenomen dat een stamcel, éénmaal op weg naar differentiatie, onherroepelijk ook op weg was naar de dood. Slechts zowat 50 celdelingen scheidden haar van de geprogrammeerde celdood (ook bekend als apoptosis). Bij elke celdeling immers verkorten de eindjes van de chromosomen ( de “telomeren”), waardoor na een aantal delingen de DNA-verdubbelings-machinerie niet meer genoeg plaats vindt tussen de chromosoom-einden om haar werk optimaal te verrichten en de cel afsterft. Een bepaald enzyme – het telomerase- kan deze inkorting verhinderen – een mechanisme waarvan sommige kankercellen zich bedienen om ongeremd te blijven delen en vermenigvuldigen. Waar tot voor kort werd gedacht dat dit telomerase in de eindorganen niet meer actief kon zijn, blijkt nu toch dat in verschillende van onze organen een setje “slapende” stamcellen is achtergebleven, waar het telomerase desgewenst opnieuw actief kan worden. Dit verklaart bvb waarom de lever na beschadiging deels zichzelf opnieuw kan “regeneren”, dat bij de mens een nieuw stukje lever kan groeien. Een beetje vergelijkbaar met de staart van een geamputeerde salamander… Het is uiteraard niet onlogisch, dat in elk afgewerkt orgaan een setje reserve-stamcellen zou zijn opgeslagen, slapend tot op het moment van nood, tot de juiste prikkel gegenereerd wordt om opnieuw aan het werk te gaan, zich te delen, de gaten te vullen. En na gedane arbeid opnieuw te gaan rusten… De logica zelve… ware het niet dat dit tegenstrijdig was met meerdere dogma’s van de biologie. Wie voor vijf jaar nog zou durven verklaard hebben dat in onze hersenen nog zenuwcellen (“neuronen”) aanwezig zijn, die zich kunnen vermenigvuldigen, werd goed gek verklaard. Centrale zenuw-regeneratie bestond niet ! Of misschien toch wel, mits we maar de juiste code kunnen ontcijferen en de sluimerende hersenstamcellen kunnen “jump”starten, hun geprogrammeerde DNA-sequenties opnieuw aan de praat krijgen. Sedert kort weten we ook dat reservecellen misschien ook van elders kunnen gerecruteerd worden. Bijvoorbeeld uit het beenmerg, waarvan we weten dat daar een grote voorraad stamcellen aanwezig moet zijn om continu ons bloed te verversen …Als die stamcellen nu ook eens iets anders konden maken dan bloed, zeg maar zenuwen of hartspiercellen of levercellen of…Maar hoe komen ze dan vanuit het beenmerg in de beschadigde hersenen of het geinfarctiseerde hart ? Inderdaad stamcellen zijn plastisch. Door het baanbrekende werk van Catherine Verfaillie weten we sedert kort dat volwassen stamcellen van het ene weefsel kunnen uitrijpen tot én differentiëren in een hoog-gespecialiseerde rijpe cel van een ander weefsel, bvb. beenmerg naar spier of beenmerg naar zenuw, of spier naar beenmerg… Het begrip stamcel-plasticiteit is niet minder dan een biologische revolutie, omdat het een drastische herprogrammering betekent van het genetisch materiaal, omdat het de geprogrammeerde celdood lijkt te omzeilen, omdat het impliceert dat onze reserve-onderdelen sluimerend altijd aanwezig zijn gebleven. Het samenbrengen van deze bevinding met het ontrafelen van het menselijk genoom – de ontcijfering van onze genetische code – luidt een totaal nieuw tijdvak in in de menselijke biologie. Meer nog, het zal de transplant-geneeskunde voor altijd veranderen en spectaculair verbeteren. Oorsprong van stamcellen en selectie. Verschillende klassen van stamcellen kunnen worden onderscheiden, enerzijds naargelang hun origine, anderzijds naargelang hun differentiatiegraad (cfr. Tabel 1) ___________________________________________________ Tabel 1. SOORTEN STAMCELLEN Totipotent (bevruchtte eicel) Pluripotent of embryonaal - blastocyst - mesoderm - endoderm - ectoderm Foetaal - vroeg ( germ-cel) - laat (bvb. navelstrengbloed, foetale lever) Multipotent of volwassen - beenmerg - andere weefsels - bloed ___________________________________________________ a) Embryonale stamcellen. Embryonale stamcellen zijn afkomstig uit de binnenste cellaag van het vroege embryo ( 4 tot 5 dagen oud), de zogenaamde blastocyst. Zij kunnen ook iets later geoogst worden, bvb uit reeds licht gedifferentiëerde stamcellen van endo-meso-of ectoderm maar zijn dan niet echt pluripotent meer. Menselijke embryonale stamcellen worden veelal gehaald uit “overtollige” embryo’s van in vitro fertilisatie-programma’s, uiteraard na toestemming van het donorpaar. Embryonale kiemcellen (“germ” cellen) worden gehaald uit de aanlegknop van de geslachtsorganen (eierstokken of spermatozoa), die herkenbaar wordt in de 5 tot 10 weken oude foetus. Zij zijn iets minder pluripotent en verschillen in groei - karakteristieken van de echte embryonale stamcellen. Deze embryonale germ stamcellen zijn afkomstig van abortusmateriaal. Embryonale stamcellen van muizen en andere proefdieren werden reeds geïsoleerd en uitgebreid bestudeerd sedert een kleine twintig jaar. Slechts in 1998 echter zou James Thompson (Wisconsin, USA) erin slagen ook menselijke stamcellen in het laboratorium in kultuur te brengen en te houden. Een twaalftal “officiële” embryonale stamcellijnen werden ontwikkeld voor strikt gereguleerd wetenschappelijk gebruik. Cellen van embryonale stamcellijnen geven aanleiding tot een ongelimiteerd aantal identieke nakomelingen (“eeuwig” leven van continue clonen in het labo) en kunnen ook gemanipuleerd worden tot rijping in elk bekend menselijk weefsel. Het is belangrijk zich te realiseren dat een embryonale stamcel niet gelijk is aan een embryo. Wanneer embryonale stamcellen worden ingespoten bij een proefdier zullen zij wel aanleiding geven tot de vorming van een teratoma (een gezwel waarin alle weefsels kriskras door elkaar aanwezig zijn, een tand, een stuk bot, een deel hart, een stuk darm etc), maar nooit tot een volledig nieuw harmonisch opgebouwd embryo. Voor dit laatste zijn de perfecte condities nodig, aanwezig bvb. in de zwangere baarmoeder. b) Foetale stamcellen. Heelwat van de vroegere stamcel-research werd verricht met materiaal van geaborteerde foetussen. Foetale stamcellen zijn dan ook reeds wat gedifferentiëerd in een bepaalde richting, bvb foetaal leverweefsel, maar zijn toch nog redelijk multipotent, m.a.w. kunnen nog uitgroeien tot tal van andere weefsels. Chinese onderzoekers, die omwille van politieke redenen (“éénkind-regel”) beschikten over tal van foetale levertjes, verrichtten reeds in de jaren tachtig multipele leverceltransplantaties bij patiëntjes met leukemie, omdat ze hadden opgemerkt dat foetale levercellen nog konden uitgroeien tot volwaardig beenmerg. Actueel wordt nog zeer weinig onderzoek verricht rond foetale stamcellen, gezien de beschikbaarheid van volwaardige alternatieven zoals embryonale en volwassen stamcellen. c) Volwassen stamcellen. Een volwassen stamcel is een nog niet gedifferentiëerde of nietgespecialiseerde cel, die voorkomt in een gedifferentiëerd en gespecialiseerd weefsel, en die aanleiding kan geven tot alle rijpe cellen van het betrokken weefsel, waaruit ze werd geisoleerd. Zij is multi- maar niet pluripotent, d.w.z. zij kan aanleiding geven tot meerdere, maar niet alle menselijke weefsels. Volwassen stamcellen kunnen identieke kopieën van zichzelf maken, tenminste voor de levensspan van het organisme waarin ze zich bevinden. Volwassen stamcellen zullen uitrijpen tot progenitor- en precursorcellen, die op hun beurt aanleiding zullen geven tot rijpe , gevormde elementen, die weefsels en organen opbouwen (Tab.2). Adulte stamcellen kunnen worden geoogst uit beenmerg, bloed, hoornvlies (cornea), netvlies (retina), hersenen, spieren, hart, tandweefsel, lever, huid, darm, pancreas, etc Bloedvormende stamcellen werden tot nogtoe meest bestudeerd. Eén enkele multipotente bloed-stamcel is in staat het volledige beenmerg te herstellen van een dodelijk bestraald proefdier, waarin geen enkele beenmergfunctie meer aanwezig is. Een verkankerd beenmerg, bvb. bij leukemie-patiënten, kan efficiënt worden vernietigd door chemotherapie, maar aangezien chemotherapie niet selectief tegen de kwaadaardige cellen werkt en dus ook de overgebleven goedaardige cellen vernietigt, kan de patiënt slechts overleven en genezen worden mits het inplanten van nieuwe gezonde stamcellen van een donor. Dit principe wordt nu al dertig jaar toegepast op veilige en efficiënte manier. _________________________________________________ Tabel 2. Uitrijpings-stadia van stamcellen Embryonale Stamcel l Foetale Stamcel l Volwassen Stamcel l Progenitorcel l Precursorcel l Mature cel Volwassen stamcellen zijn ook plastisch. Zij kunnen blijkbaar nog worden ge-her-programmeerd, hun genetische code kan nog een andere differentiatie-richting worden uitgestuurd. Onder specifieke kweek-omstandigheden kan een bloedvormende stamcel plots zenuwweefsel beginnen maken of hartspiercellen of insulineproducerende pancreascellen. De manier waarop dit gebeurt, is nog niet volledig opgehelderd, maar blijkbaar kunnen in het volwassen menselijk lichaam stamcellen van het ene weefsel een helende rol gaan vervullen in een ander weefsel of orgaan. Dit werd zeer recent nog geillustreerd door de bevindingen bij hart-transplant-patiënten. Wanneer bvb een vrouwelijk (XX) hart wordt overgeplant in een mannelijk (XY) patiënt, dan kan men na enkele maanden in het getransplanteerde hart (XX) toch mannelijke (XY) hartspiercellen terugvinden. Deze kunnen daar enkel zijn gekomen, door migratie vanuit een ander weefsel van de receptor, wellicht uit het beenmerg. Deze genetische herprogrammering (in dit geval van beenmerg naar spier) werpt een totaal nieuw licht op de menselijke biologie. Waarom deze beenmergcellen niet dezelfde migratie (en heling ?) vervulden naar het oude zieke (“versleten”) hart ( voor de uiteindelijke verwijdering en vervanging), is niet geweten. Maar het is duidelijk dat transplantatie van een volledig hart binnen tien jaar überhaupt niet meer noodzakelijk zal zijn of zal vervangen worden door een helende injectie van stamcellen ,gehaald uit het eigen beenmerg van patiënt en gereprogrammeerd in het laboratorium…. d) Stamcellen uit navelstrengbloed. Enigszins op de wip tussen volwassen en embryonale stamcellen zitten de stamcellen, afkomstig uit het navelstrengbloed. In de foetus zitten de bloedvormende stamcellen nog niet in de beenmergholten, maar wel in lever en milt, en circuleren zij vrijelijk door het bloed. Onmiddellijk na de bevalling en afnaveling, kan op zeer eenvoudige manier het foetale bloed worden gecollecteerd dat nog in de placenta en navelstreng is overgebleven en dat anders zou worden weggegooid. In dit navelstrengbloed zitten meestal voldoende stamcellen om het bloedvormende systeem van een ander kind, bvb geboren zonder beenmerg of met ziek verkankerd beenmerg (leukemie), te redden. Navelstrengbloed-stamcellen hebben méér groeipotentiëel dan de klassieke beenmerg-stamcellen van volwassenen en mogelijks ook meer plasticiteit. M.a.w. zij zijn wellicht iets meer multipotent en vormen een potentiële bron van reserve-weefsels voor multipele ontvangers. Aangezien zij –biologisch gezien -ook nog redelijk naïef zijn, geven zij ook minder aanleiding tot afstoting dan volwassen stamcellen, die door de vele contacten met vreemde agentia (bacterieën, virussen) “geprimed” zijn om zich te verzetten tegen alles wat niet-zelf is. e) Selectie van stamcellen. Het spreekt vanzelf dat ontelbare technieken werden ontwikkeld, waardoor stamcellen in hun verschillende stadia van uitrijping kunnen worden herkend. Meestal betreft het hier kweektechnieken en hun evaluatie (kan men ze onveranderd in leven houden gedurende meerdere jaren ( “ long term self renewal capacity ” ) ? beginnen ze niet te differentiëren ? zien ze er onder de microscoop nog uit als stamcellen ?) . Voor elke kandidaat stamcel moet bovendien worden aangetoond dat zij kan differentiëren of uitrijpen in verschillende richtingen, dat zij kan aanleiding geven tot het verschijnen van verschillende celtypes en uiteindelijk ook verschillende weefselverbanden. Op de membraan van elke cel in het menselijk lichaam zitten ook bepaalde oppervlakte-moleculen, de zogenaamde “clusters of differentiation” of “CD”. Door het aanmaken van specifieke tracers (antistoffen tegen de CD’s) kunnen cellen vrij nauwkeurig worden herkend. Zo zijn CD34, CD71, CD117 of CD133 vaak aangewende herkenningspunten in de stamcelliteratuur. Maar ook andere, bvb het Oct-4, zijn goed bruikbaar voor de typering van embryonale stamcellen. Ook op DNA niveau zijn verschillende testen beschikbaar waardoor men de differentiatie-graad van een bepaald celtype perfekt kan aflezen. Klinisch gebruik van Stamcellen. a) Geschiedenis en Principes Het gebruik van stamcellen in de geneeskunde kent al een lange traditie (Tabel 3), maar is in de loop der laatste vijf jaren in een duizelingwekkende stroomversnelling terecht gekomen. _________________________________________________ Tabel 3. Geschiedenis van Embryonale Stamcel Research 1878 : eerste poging om zoogdier-eicellen buiten het lichaam te bevruchten 1959 : eerste In Vitro Fertilisatie (IVF) bij konijnen 1960 : kanker-“stamcellen” blijven groeien in labo 1968 : eerste bevruchting van een menselijke eicel in het labo 1978 : Louise Brown, de eerste IVF-baby wordt geboren in Engeland 1981 : in vitro kweek van muizen embryonale stamcellen 1994 : menselijke blastocyst – stamcellen uit IVF- embryo’s geïsoleerd 1998 : aanleg van eerste humane embryonale stamcellijnen 2001 : in vitro aanmaak van verschillende menselijke weefsels vanuit embryonale stamcellen 2002 : plasticiteit van adulte stamcellen aangetoond __________________________________________________ Van een theoretisch standpunt uit zou men stamcellen kunnen gebruiken in volgende indicaties : Herstel van aangeboren genetische defekten, bvb. bij bepaalde ernstige leverziekten, waar één bepaald gen ontbreekt, zou men de deficiënte cellen kunnen vervangen door exemplaren die het betrokken gen wél hebben. Herstel van verworven cellulaire defekten in ziekten, waarvan is geweten dat één specifiek celtype onherroepelijk beschadigd werd of versleten is geraakt en vervangen zou moeten worden : - Parkinson/ Alzheimer - Multipel sclerose , amyotrofe laterale sclerose - Dwarslesies na ongevallen - Diabetes - Chronisch Hartfalen (hartsdecompensatie) - Nierfalen - Leverfalen (cirrose) Vervanging van defekte weefsels : - Beenmergziekten - Aantasting van het Afweer- of Immuunsysteem Als immunologisch wapen tegen kanker : stamcellen kunnen een volledig nieuw afweersysteem opbouwen, dat kan worden “geleerd” kwaadaardige cellen als vreemd te herkennen en dus te vernietigen. Stamcellen kunnen worden gebruikt als vehikels voor gentherapie. De huidige protocols van gentherapie zijn gevaarlijk en niet zelden dooft het effekt uit (het gen gaat verloren). Door “eeuwigdurende” stamcellen te gebruiken, waarin het bewuste gen voortdurend wordt aangemaakt, verwacht men bestendiger resultaten. Substituten voor dierproeven en voor testen op vrijwilligers. Huidstamcellen kunnen ongelimiteerd huid aanmaken waarop bvb cosmetica kunnen worden uitgetest. Menselijke vrijwilligers zullen niet meer hoeven blootgesteld te worden aan stoffen, waarvan men het effekt op levercellen, niercellen, spiercellen nog niet goed kent. Uiteraard zijn er ook problemen te verwachten bij de klinische toepassing van stamcellen. Op dit moment zijn zeker onvoldoende hoeveelheden embryonale stamcellen beschikbaar om aan alle onderzoeks-projekten te voldoen. Bovendien zijn de beschikbare cellen dikwijls van betwistbare kwaliteit, weet men niet goed of zij na de zoveelste passage in de laboculturen, nog wel beantwoorden aan de definitie van echte stamcellen. Embryonale cellen moeten nog dikwijls “onderhouden” worden op voedingsbodems, die zelf bestaan uit celmateriaal ( de zogenaamde feeder-layers). Deze voedingsbodem kan besmet geraken (bvb met prionen of virussen), wat een immens gezondheidsrisico kan veroorzaken. Eénmaal getransplanteerd in een levend organisme zullen de stamcellen ongetwijfeld groeien, maar zullen zij ook op tijd kunnen stopgezet worden, zullen zij zelf geen tumoren veroorzaken ( bvb teratoma’s, cfr supra) ? Er is simpelweg nog onvoldoende basiskennis aanwezig om stamceltransplantatie met embryonaal of gemanipuleerd adult materiaal veilig en routinematig te kunnen uitvoeren. Indien stamcellen worden overgeplant in een vreemd lichaam, zal moeten rekening worden gehouden met mogelijks ernstige tot levensbedreigende afstotings-reacties. Als men een orgaan, bvb een nier transplanteert van donor naar receptor, loopt men het gevaar dat de receptor de donornier afstoot en vernietigt. Met wat geluk vindt men dan wel een tweede nier of is er nog de kunstnier…Wanneer men multipotente stamcellen transplanteert , plant men tegelijk een volledig nieuw afweersysteem over van donor naar receptor en dit immuunsysteem kan de receptor totaal (alle organen meteen) als vreemd herkennen en trachten te vernietigen ( de zgn omgekeerde afstotingsreactie of “graft-versushost” ziekte). Uiteraard zijn er tenslotte ook majeure ethische en deontologische problemen verbonden aan embryonale stamcelresearch (cfr infra) b) Preliminaire resultaten. Het klinisch gebruik van stamcellen bij levende organismen staat nog in de kinderschoenen. Uiteraard bestaan heelwat gegevens in verband met dierlijke transplantaties, maar aanwending bij de mens gebeurt vooralsnog mondjesmaat, met de grote uitzondering natuurlijk van de bloedvormende stamcellen, die al meer dan dertig jaar worden aangewend . In de onderstaande samenvatting wordt alleen uitgegaan van in de wetenschappelijke literatuur gepubliceerde (en dus gecontroleerde) gegevens. Transplantatie van Foetaal weefsel . Geaborteerde foetussen bevatten een overvloed aan bruikbaar materiaal. De meeste humane experimenten werden uitgevoerd met “weefsel”preparaten en niet met gezuiverde “cel”preparaten, wat vergelijking met stamceltransplantaties bemoeilijkt. Men gebruikt veelal gedifferentiëerde cellen, die een reeds specifieke functie vervullen in de foetus en niet meer pluripotent zijn dwz. datgene waarvoor zij geprogrammeerd werden, moeten zij ook in de receptor trachten uit te oefenen. - Foetale dopamine producerende foetale cellen werden aldus ingeplant bij Parkinson patiënten. De resultaten waren eerder ontgoochelend, maar sommige symptomen leken toch te verbeteren. Het effect bleek bovendien niet blijvend. - Foetaal zenuwweefsel werd ingeplant bij slachtoffers van verkeersongevallen met dwarslesies en verlamming. Het verhoopte herstel van zenuw-en spierwerking trad vooralsnog niet op, maar majeure nevenwerkingen (oa afstotingsverschijnselen) traden evenmin op. - Netvliescellen van geaborteerde foetussen (14-18 weken) werden gebruikt in een poging het zicht te herstellen of verbeteren van patiënten met zeldzame netvliesaandoeningen (bvb retinitis pigmentosa). In sommige patiënten werd een blijvende verbetering van licht- perceptie opgemerkt, maar het algehele herstel bleef beneden de verwachtingen. - Chinese onderzoekers gebruikten foetale levercellen bij de behandeling van leukemie en claimden hierbij evengoede resultaten als diegene, bekomen met de klassieke beenmergtransplantatie. Transplantatie van Embryonale stamcellen. Menselijke embryonale stamcellen werden tot nog toe enkel gebruikt als research “tools”. Dankzij embryonale stamcellen kunnen we heelwat bijleren over de uitrijpingsprocessen in het prille levensbegin, over de functie van de verschillende menselijke genen, kunnen we aangeboren stoornissen nabootsen en in het laboratorium genetisch trachten te corrigeren (lees : “aan de wortel uitroeien”), hebben we een uitstekend surrogaat voor het uittesten van medicatie, beschikken we over ongekende mogelijkheden van manipulatie van het menselijk genoom, kunnen we ongestraft embryonale genen aan- en uit-switchen, kunnen we leren wat écht aan de basis ligt van vele chronische ziekten etc. Maar er is meer : er bestaat nu zwart-op-wit bewijs dat embryonale stamcellen in het muismodel ziekten zoals diabetes, Parkinson, hartinfarct, ruggemergletsels en aangeboren stoornissen van het afweersysteem kunnen corrigeren of potentiëel genezen. Maar toepassing in de mens wordt gehinderd door volgende obstakels : - nog steeds kunnen we onvoldoende hoeveelheden zuiver embryonale stamcellen opkweken voor correctie van relatief grote defekten; - nog steeds weten we niet welk precies type van embryonale stamcellen we moeten inspuiten, volledig ongedifferentiëerde of reeds lichtjes gedifferentiëerde ? - nog steeds weten we niet 100% zeker wat deze cellen zullen doen eenmaal ingespoten: zullen zij (voor)tijdig stoppen met groeien, zullen ze tumoren veroorzaken, zullen ze “gehoorzaam” zijn en maken wat we gewild hebben of zullen ze ontsporen ? - nog steeds zijn we niet zeker over hun absolute zuiverheid : is er geen contaminatie met virussen of met prionen of met…? - tenslotte weten we onvoldoende welke afstotingsreacties dit soort cellen in het menselijk lichaam zal uitlokken. Zullen ze omwille van hun embryonaal (“maagdelijk”) karakter zonder problemen aanvaard worden door het vreemde organisme of zal dit laatste alles in het werk stellen om deze vreemde “allesgroeiers” zo snel mogelijk te elimineren ? Transplantatie van Volwassen stamcellen. Met sommige types van vrij rijpe volwassen stamcellen (oa. mergen bloedvormende) bestaat reeds sedert meerdere decaden uitgebreide ervaring, terwijl met het gebruik van onrijpe “plastische” cellen slechts sedert het nieuwe milennium een aanvang werd gemaakt. - bloedvormende of hematopoietische stamcellen. Sedert midden jaren zeventig worden stamcellen afkomstig uit beenmerg van vrijwillige donoren, gebruikt om patiënten met een ziek, vernietigd of door kanker overwoekerd beenmerg te genezen. Het principe is daarbij eenvoudig : met chemotherapie en radiotherapie worden zowel goed als slecht (“kwaad”) beenmerg vernietigd, waarna gezonde bloedvormende stamcellen van een gezonde donor worden ingespoten ter vervanging. Het oogsten van stamcellen kan vrij eenvoudig gebeuren – hetzij rechtstreeks uit het merg onder verdoving, hetzij na stimulatie uit het perifere bloed met een bloedzuiverings-machine - zonder énig risico voor de donor. Beenmergstamcellen, die per dag enkele miljarden nieuwe bloedcellen produceren ( elke seconde verscheidene miljoenen rode, witte bloedcellen en bloedplaatjes!), vernieuwen zich immers continu en zijn een onuitputtelijke bron, die afname direct terug wordt aangevuld. Deze stamcel-transplant-technieken kunnen de genezingskansen van leukemie-patiënten minstens verdubbelen en vormen voor heelwat patiënten met lymfeklierkanker (lymfomen) en myeloom (ziekte van Kahler) de enige kans op genezing. Transplantatie met hematopoietsiche stamcellen behoort dan ook definitief tot de routiene verworvenheden van de moderne geneeskunde. - Navelstrengbloed – stamcellen. De stamcellen die aanwezig blijven in de navelstreng en moederkoek na afnaveling van de pasgeboren baby, vormen een excellente bron van multipotente stamcellen. Zij kunnen zonder énig risico –noch voor moeder, noch voor boreling - geoogst worden ( maar worden spijtig genoeg nog steeds veelal weggegooid !). Sedert begin jaren negentig worden zij routinematig aangewend bij de behandeling van leukemie in kinderen of ter correctie van aangeboren stoornissen van de bloedaanmaak of van het afweersysteem (immuundeficiënties) in neonati. Het grote voordeel van dit soort stamcellen is dat zij na oogsting in de freezer direct beschikbaar blijven, terwijl de zoektocht naar gelijkaardige verenigbare (zie lager) beenmerg-stamcellen meerdere maanden in beslag kan nemen en wier beschikbaarheid afhankelijk blijft van de goodwill van de volwassen donor. - Van zowel beenmerg- als navelstrengboed-stamcellen is sedert kort geweten dat zij plastisch zijn gebleven en dat zij niet noodzakelijk aanleiding moeten geven tot enkel rijpe bloedcellen of rijpe afweercellen. Mits lichte manipulatie kunnen zij ook uitgroeien tot kersverse spiercellen, zenuwcellen, gewrichtscellen, botcellen, darmcellen, pancreascellen, hoornvliescellen, levercellen… Het spreekt dan ook vanzelf dat op verschillende plaatsen ter wereld wordt getracht deze cellen aan te wenden bij het herstel van hartspierletsels (infarct), degeneratieve hersenletsels (Alzheimer en Parkinson, multiple sclerose, “stroke”), degeneratieve botletsels (artrose en reuma), ernstige darmletsels (colitis), pancreasziekten ( diabetes), hoornvliesletssels ( bepaalde vormen van blindheid), leverbeschadiging (cirrose) etc. De eerste resultaten bij proefdieren zijn spectaculair, maar routine-toepassing bij de mens zal minstens vijf à tien jaar op zich laten wachten. Meestal om dezelfde beschikbaarheids- en/of veiligheidsredenen als bij embryonale stamcellen. - In tegenstelling met embryonale stamcellen, bieden volwassen stamcellen aan de onderzoeker ook de keus tussen een autologe (eigen) of een allogene (vreemde) origine. Bij de klassieke toepassingen van stamcellen in de kankergeneeskunde lijkt het gebruik van allogeen (vreemd) materiaal betere resultaten te leveren dan autoloog materiaal. Dit wil zeggen dat eigen stamcellen van de patiënt – geoogst na initiële behandeling – meestal nog gecontamineerd zijn met overblijvende restjes kwaadaardige cellen en uiteraard minder veilig materiaal vormen voor het herbevolken - na tweede massieve chemotherapeutische aanval - van een vernietigd beenmerg. Bovendien transplanteert men met vreemde stamcellen tegelijk een nieuw en vreemd afweersysteem, dat de eventuele restjes van kanker in de patient ook als vreemd zal herkennen ( de zgn. ”graft versus tumor” reactie) en zal bijdragen tot vollediger genezing van de patiënt (immunotherapie). - In de andere toepassingen van stamcellen lijkt dit minder duidelijk. Wanneer men bij een patiënt met een eerder chronisch verlopende ziekte bvb Parkinson, tijdig eigen stamcellen kan oogsten, dan kan men deze in het laboratorium rustig opgroeien , laten differentiëren tot precies die cellen die men wil (bvb dopamine producerende cellen), eventueel genetisch manipuleren etc. Geen enkel gevaar voor afstoting ! Die tijd (maanden) krijgt men bij kanker meestal niet. - Bij de correctie van hartinfarct of herseninfarct (“stroke”) , waar men de ontwikkeling van blijvend littekenweefsel wil tegengaan en zo snel mogelijk “helende” cellen ter plaatse wil sturen, kan men eigen stamcellen onmiddellijk na het incident oogsten uit de eigen beenmergholten, snel zuiveren of bewerken in het labo en terug inspuiten binnen de 24 uur. Alternatief zou men daarvoor op voorhand specifiek in een bepaalde uitrijpings-richting opgekweekte, maar vreemde , donorstamcellen “op het schap” voorradig kunnen hebben (bvb. spier-zenuw-bloedvat-stamcellen gekweekt uit de navelstrengbloedbanken). Maar wat dan met de compatibiliteit, de weefsel-verenigbaarheid, waarvan we weten dat die een obstakel kan vormen voor het slagen van om het even welke transplantatie ? Of transplanteren we tegelijk een nieuw afweersysteem (van dezelfde donor ?) ? Of manipuleren we de stamcellen zodanig, dat ze niet als vreemd worden herkend ? Ethische aspecten. De grootste ethische bekommernis bestaat natuurlijk rondom het gebruik en zeker het creëren van menselijke embryo’s en hun stamcellen voor louter experimentele doeleinden. Mensenrechten organisaties betwisten uiteraard het recht dat één individu zou mogen “gebruikt” of”opgeofferd” worden ten voordele van een ander. De hele discussie draait dan natuurlijk rond het precieze tijdstip waarop van een individu kan gesproken worden en op welk tijdstip van de ontwikkeling “individualisatie” optreedt : bij de conceptie, vóór de inplanting, vroeg nà de inplanting, bij integratie in een familiaal/sociaal weefsel etc. De huidige consensus lijkt te aanvaarden dat embryonale stamcelresearch màg, op voorwaarde dat het gaat om zgn “overtollige” embryo’s van in vitro fertilisatie-programma’s, die anders toch zouden worden verwijderd en op voorwaarde dat toestemmingsverklaring van de ouders werd bekomen. Uiteraard kunnen deze menselijke embryo’s niet worden aangewend voor verdere clonering, implantatie etc. De ethische discussie is er natuurlijk niet gemakkelijker op geworden sedert de bevinding dat adulte of volwassen stamcellen misschien wel evengrote capaciteiten tot reprogrammatie en aanwending in verscheidene ziekten vertonen als hun embryonale voorgangers. Er zijn dus mogelijks valabele alternatieven. Op dit ogenblik echter zou het spijtig zijn de ongebreidelde embryonale mogelijkheden links te laten liggen voor een onzeker “adult” perspectief. In eerste instantie zouden vergelijkende studies moeten mogelijk zijn, waarin het potentiëel van embryonaal versus adult wordt vergeleken, met respect voor de afkomst van om het even welk cellulair materiaal. De wetenschappelijke evolutie is dermate snel dat de maatschappelijke discussie daarrond onvoldoende sereen dreigt te verlopen. Duidelijk is dat een dringende nood bestaat aan een ethische en sociale onderbouw van de huidige experimenten. Besluit. Het is niet overdreven te zeggen dat het stamcelonderzoek het begin van een nieuw tijdvak heeft ingeluid in de geneeskunde. De mogelijkheden zijn enorm en de potentiële toepassingen zijn zo begeesterend, dat de neiging bestaat vooruit te hollen en essentiële stappen over te slaan. Vooralsnog dient het belang van de stamcelresearch voornamelijk te worden gezocht in : het verder ontrafelen van de biologische mechanismen van identieke vermenigvuldiging (“self-renewal” --- de bron van “eeuwig leven”- clonering) de aanmaak van ongelimiteerde hoeveelheden identieke pluripotente stamcellen met verschillende uitrijpingsmogelijkheden voor toegepast preklinisch én klinisch onderzoek het ter beschikking stellen van targets voor betere en efficiëntere genetische manipulatie het aanbieden van “gehumaniseerde “ laboratorium-vervangers voor klinische proeven met medicatie (vermijden van experimenten op proefdieren, vrijwilligers) De opmerkelijke successen van de stamceltransplantatie bij de behandeling van leukemie en andere kankers, wijzen erop dat dit soort technieken ook snel toepasbaar zullen worden in andere gebieden, zoals cardiologie, neurologie, endocrinologie, oftalmologie etc. In de nabije toekomst zal dan ook veeleer worden gesproken over regeneratieve, dan wel transplantatie-geneeskunde . Dankbetuiging. Het spreekt vanzelf dat het oprichten, onderhouden en continu uitbreiden van het Leuvens stamceltransplantatie-programma het werk is van vele tientallen medewerkers over meerdere tientallen jaren. Zonder team-werk uiteraard geen resultaten. Elke schakel van de ketting is even belangrijk, van medici (staf hematologie volwassenen én pediatrie) over verpleegkundigen, laboranten, statistici, farmaceuten, kinesisten, dietisten, pychologen, sociaal werkers tot technisch-, onderhouds - en administratief personeel. Over de jaren hebben wij daadwerkelijke en deugddoende steun genoten van de Universitaire Overheid van de KULeuven en van het beheer van de Universitaire Ziekenhuizen Leuven. In multidisciplinaire verbanden wordt vruchtbaar samengewerkt met de fundamentele onderzoekers van het StamcelInstituut (Catherine Verfaillie),de dienst radiotherapie (professor Walter Van den Bogaert, Professor Yolande Lievens), het centrum menselijke erfelijkheid ( professor Peter Vandenberghe, professor Ann Hagemeijer), de dienst pathologie (Professor Chris Peeters), het centrum voor moleculaire en vasculaire biologie (Professor Collen), de dienst Bloedings-en Vaatziekten (professor Jos Vermijlen, professor Kathelijne Peerlinck), het laboratorium hematologie ( dokter Nancy Boeckx, dokter Caroline Brusselmans), de dienst conserverende tandheelkunde (professor Frans Vinckier, professor Dominique Declercq), de dienst oncologische heelkunde (professor Yvo Dewever, professor Marguerite Stas), het Transfusiecentrum Vlaams Brabant (professor Marie-Paule Emonds), het competentiecentrum psychologie (Sara Goossens) en het leuvens kanker Instituut. Dankzij de financiële en psychosociale steun van verenigingen zoals het Sofhea-fonds, het Michael Van Waeyenberge fonds en de KULeuven-leerstoel Benoit Steverlinck hebben wij de gebrekkige financiering van dit soort programma’s door de overheid gedeeltelijk kunnen compenseren. Aangeraden links: http://www.stemcellresearch.org http://bioethics.gov/stemcell.pdf http://www.nih.gov/news/stemcell/scireport.htm http://www.news.wisc.edu/packages/stemcells/ Bibliografie: Anderson DJ, Gage FH, Weissman IL. Can stem cells cross lineage boundaries? Nat Med. 2001;7:393-395. Bjornson C, Rietze R, Reynolds B, Magli M, Vescovi A. Turning brain into blood: a hematopoietic fate adopted by adult neural stem cells in vivo. Science. 1999; 283:354-357. Boogaerts MA, Verhoef G, Demuynck H. Stem Cell Treatment and Prognostic factors in Myelodysplastic Syndromes. Bailliere’s Clinical Hematology 1996; 9 (1): 161-183. Ferrari G, Cusella-De Angelis G, Coletta M, et al. Muscle regeneration by bone marrow-derived myogenic progenitors. Science. 1998;279:528-530. Gage FH. Mammalian neural stem cells. Science. 2000; 287:14331438. Jackson K, Majka SM, Wang H, et al. Regeneration of ischemic cardiac muscle and vascular endothelium by adult stem cells. J Clin Invest. 2001;107:1395-1402. Jiang Y, Jahagirdar B, Reyes M, Verfaillie CM, et al. Pluripotent nature of adult marrow derived mesenchymal stem cells. Nature. 2002; 418:41-49. Kim JH, Auerbach JM, Rodriguez-Gomez JA, et al. Dopamine neurons derived from embryonic stem cells function in an animal model of Parkinson’s disease. Nature. 2002;418:50-6. Krause DS, Theise ND, Collector MI, et al. Multi-organ, multi-lineage engraftment by a single bone marrow-derived stem cell. Cell. 2001; 105:369-377. Lindvall O. Parkinson disease. Stem cell transplantation. Lancet. 2001:358: Suppl:S48 McDonald JW, Liu XZ, QuY, et al. Transplanted embryonic stem cells survive, differentiate and promote recovery in injured rat spinal cord. Nat Med. 1999;5:1410-1412. Mezey E, Chandross KJ, Harta G, Maki RA, McKercher SR. Turning blood into brain: cells bearing neuronal antigens generated in vivo from bone marrow. Science. 2000; 209:1779-1782. Min JY, Yang Y, Converso KL, et al. Transplantation of embryonic stem cells improves cardiac function in postinfarcted rats. J Appl Physiol. 2002;92:288-296. Orlic D, Kajstura J, Chimenti S, et al. Bone marrow cells regenerate infracted myocardium. Nature. 2001;410:701-705. Orlic D, Kajstura J, Chimenti S, et al. Mobilized bone marrow cells repair the infracted heart, improving function and survival. Proc Natl Acad Sci USA 2000;98:10344-10349. Petersen BE, Bowen WC, Patrene KD, et al. Bone marrow as a potential source of hepatic oval cells. Science. 1999; 284: 1168-1170. Reyes M, Dudek A, Jahagirdar B, Koodie K, marker PH, Verfaillie CM. Origin of endothelial progenitors in human postnatal bone marrow.J Clin Invest. 2002; 109:337-346. Rideout WM, Hochedlinger K, Kyba M, Daley GQ, Jaenisch R. Correction of a genetic defect by nuclear transplantation and combined cell and gene therapy. Cell. 2002;109:17-27. Soria B, Roche E, Berna G, Leon-Quinto T, Reig JA, Martin F. Insulin-secreting cells derived from embryonic stem cells normalize glycemia in streptozotocin-induced diabetic mice. Diabetes. 2000;49:157-162. Theise ND, Nimmakayalu M, Gardner R, et al. Liver from bone marrow in humans. Hepatology. 2000; 32: 11-16. Thomson JA, Itskovitz-Eldor J, Shapiro SS, et al. Embryonic stem cell lines derived from human blastocysts. Science. 1998;282:11451147. Tsai RVL, Kittappa R, McKay RDG. Plasticity, niches, and the use of stem cells. Develop Cell. 2002;2:707-712. Uchida N, Buck DW, He D, et al. Direct isolation of human central nervous system stem cells. Proc Natl Acad Sci USA. 2000;97:14720-14725. Wulf GG, Jackson KA, Goodell MA, Somatic stem cell plasticity: current evidence and emerging concepts. Exp Hematol. 2001;29:13611370. Ying QY, Nichols J, Evans EP, Smith AG. Changing potency by spontaneous fusion. Nature. 2002; 416:545-548.