Toets 1A, hele hoofdstuk

advertisement
Krachten en beweging
(Samenvatting)
In deze samenvatting worden alle belangrijke zaken nogmaals genoemd.
Deel 1 (Krachten)
1.
Als je één van de vier genoemde gevolgen ziet, dan weet je zeker dat er krachten werken. Hoe klein
die misschien ook zijn!
Een kracht werkt als voorwerp:
- vervormd wordt,
- van snelheid verandert,
- op zijn plaats wordt gehouden,
2.
Voor een kracht zijn twee voorwerpen nodig. De 2 voorwerpen oefenen gelijke krachten op elkaar
uit, dit noemen we een krachtenpaar.
3.
Als het bij een grootheid niet alleen uitmaakt hoe groot de grootheid is, maar er ook rekening
gehouden moet worden met de richting waarin de grootheid werkt, dan noemen we zo’n grootheid
een vectorgrootheid. Krachten behoren daartoe.
Een vector is een wiskundige naam voor een pijl die de volgende eigenschappen:
A. De pijl begint op de plaats waar de kracht werkt, het aangrijpingspunt.
B. De pijlpunt wijst in de richting waarin de kracht werkt.
C. In een tekening waarin meer krachten zijn getekend, wordt een grotere kracht ook met een
grotere pijl aangegeven.
4.
In de natuurkunde is een kracht iets dat de snelheid van een voorwerp altijd wil veranderen.
Gevolg van regel 4: Als iets op zijn plaats blijft, dan werken er krachten op dat voorwerp die elkaar
precies opheffen, elkaar compenseren. Er is krachtenevenwicht.
5.
Namen van krachten: zwaartekracht, Fz , veerkracht Fv, spankracht, Fspan en wrijvingskracht Fw,
6.
Krachten samen nemen, naam: resulterende kracht, (het resultaat van alle krachten samen), als
afkorting schrijven we wel Fr, of Fres. Ook wel somkracht of nettokracht genoemd.
7.
De resulterende kracht op een voorwerp is nul als dat voorwerp stil staat of met constante snelheid
beweegt. (belangrijke regel)
8.
Krachten optellen.
a. Krachten op één lijn. Fres = F1 + F2 of Fres = F1 – F2.
1
Vathorstcollege
e
Natuurkund
b. Krachten niet op één lijn.
De kop, staart-methode of parallellogrammethode Teken de
krachten op schaal hierbij.
Bij een hoek van 90 graden kun je de stelling van Pythagoras
gebruiken.
c
b
a
Deel 2 (Beweging)
9.
Een voorwerp heeft een constante snelheid als het in gelijke tijdsduren (bijvoorbeeld elke seconde)
steeds dezelfde afstand aflegt. Het voorwerp voert een eenparige beweging uit.
10.
In een (afstand, tijd)-diagram zie je in één oogopslag waar een
voorwerp zich in de loop van de tijd bevindt. Als het (afstand, tijd)diagram van een beweging een schuine, rechte lijn te zien geeft,
heeft het voorwerp een constante snelheid.
11.
Formule bij constante snelheid
afstand
= snelheid
tijd
s
=v
t
12.
Afkortingen: Het symbool voor snelheid is de kleine letter v (van het
Latijnse 'velocitas'). Het symbool voor afstand is s (van 'strada'). Voor
de tijd gebruiken we de t (van 'tempo').
13.
De gemiddelde snelheid:
afstand
= gemiddelde snelheid
tijd
s
=v ï€ū
t
De gemiddelde snelheid van een voorwerp reken je zo uit: neem de totale afstand die het voorwerp in
een bepaalde tijdsduur aflegt; reken deze om naar de afstand in één uur (of één seconde).
Voor de rest reken je met de gemiddelde snelheid precies als met de constante snelheid.
14. Beweging met niet constante snelheid. Daarbij kan het voorwerp versnellen, of vertragen.
15.
Bij een constante kracht kun je voor de gemiddelde snelheid schrijven:
<ð‘Ģ >=
ð‘Ģ𝑏𝑒𝑔𝑖𝑛 +ð‘Ģ𝑒𝑖𝑛𝑑
2
2
Vathorstcollege
e
Natuurkund
Uit de richting van de snelheidsvector en de vector die de resulterende kracht kun je meteen afleiden of
een voorwerp vertraagt, versnelt, en of het daarbij van richting verandert.
16.
“Rekenen” met de snelheidsverandering
Voor de snelheidsverandering kun de volgende formule opstellen:
∆ð‘Ģ = ð‘Ģ𝑛𝑎 − ð‘Ģð‘Ģ𝑜𝑜𝑟
Hierbij stelt vna de snelheid voor nadat de snelheid verandert is en v voor stelt de snelheid daarvoor voor.
Als ∆ð‘Ģ een positief getal is, dan neemt de snelheid toe oftewel het voorwerp versnelt, is ∆ð‘Ģ een negatief
getal, dan neemt de snelheid af, oftewel het voorwerp vertraagt.
3
Download