§1 Krachten -Krachten herkennen -Als er een kracht op je lichaam wordt uitgeoefend, kun je dat vaak voelen. -Je kunt soms de gevolgen van krachten zien: -Een voorwerp kan vervormen als er een kracht werkt -Deze vervorming kan elastisch zijn: als de kracht niet meer werkt, keert de oorspronkelijke vorm van het voorwerp weer terug -De vervorming kan ook plastisch zijn. Het voorwerp wordt dan blijvend vervormd -De beweging van een voorwerp kan veranderen als er een kracht op werkt -Krachten een naam geven -veerkracht=Fv (F komt van het Engelse woord Force): ontstaat als elastische voorwerpen worden vervormd -spierkracht=Fsp: ontstaat doordat de spieren in je lichaam zich samentrekken -zwaartekracht=Fz: Aantrekkende kracht die de aarde op een voorwerp uitoefent -Krachten een eenheid geven -De eenheid van de kracht is newton (N). Dit wordt gebruikt om krachten te kunnen meten en vergelijken. -Is vernoemd naar de Engelse natuurkundige Isaac Newton (1642-1727) -voor het optillen van en appel van 100 gram heb je 1 N nodig -Krachten tekenen -Je geeft een kracht op een foto/tekening aan met een vector (pijl) -Regels tekenen van een vector: -De richting van de pijl geeft aan in welke richting de kracht werkt -De plaats waar je de pijl laat beginnen, het aangrijpingspunt, geeft de plaats aan waar de kracht wordt uitgeoefend -De lengte van de pijl geeft aan hoe groot de kracht is. Je kunt bijvoorbeeld opgeven 1 cm = 50 N. Dit wordt de krachtschaal genoemd. -De zwaarte kracht werkt op alle punten van een voorwerp. Als vereenvoudiging kies je maar een punt: het zwaartepunt Z. (zie §2) -Krachten optellen -Meestal werken er meer krachten tegelijk op een voorwerp. De kracht die hetzelfde gevolg heeft als alle krachten samen, noem je de somkracht of resultante. De resultante kun je berekenen door alle krachten bij elkaar op te tellen.