Eiwitten/Proteïnen Bv: amylase --> enzymatische functie (1 en 3) Haemoglobine --> transport functie (2 en 3) Collogeen --> structuur functie (1 en 4) Inuline --> hormonale functie (1 en 3) … Indeling eiwitten Op basis van De Functie De samenstellende eenheden Eigenlijke eiwitten 1 Uitsluitend opgebouwt uit aminozuren Fig. 1 Aminozuur Soorten aminozuren Proteïnogene : komen enkel voor als bouwsteen van eiwitten Er zijn er 22 die men kan opsplitsen in twee groepen namelijk de essentiele (opname via voeding (8 AZ voor volwassenen,10 AZ voor kinderen)) en de niet-essentiele aminozuren. Ook in te delen via de aard van het residu. Fig. 2 Proteïnogene aminozuren Aproteïnogene: komen nooit voor als bouwsteen van eiwitten Enkele voorbeelden Fig. 3 Schilklierhormoon/Thyroxine Is verantwoordelijk voor het correct lopen van de stofwisseling (controle funtie) Fig. 4 β-alanine Is een bouwsteen van coënzime A Iso-elektrisch punt van een aminozuur (I.E.P) Fig. 5 ALA +zure en basische vorm bij titratie pH 9,7 is de waarde waarbij 50% van de zuurgroep is omgezet naar de base vorm Bij een pH van 2,3 is er 50% van de aminogroep omgezet tot de zure vorm IEP = is de som van de pKwaarde links en rechts van het zwitterion (de structuur waardbij de totaal lading gelij is aan nul) en dit delen door 2 Bij ALA is dit dus 6,00. Dit betekend dat bij pH 6 zal ALA voor 100% onder zijn zwetterion voorkomen. Dus IEP geeft aan bij welke pH het AZ voorkomt in zijn neutrale vorm Fig. 6 GLU + andere vormen (Zwitter ion; enz.) Hierbij is de IEP gelijk aan (2,19+4,25)/2 = 3,22 Om via een aminozuur naar een eiwit te gaan moet men eerst een peptide maken. En dit door het samenklitten van de AZ op volgende manier: Fig. 7 Vorming van peptiden Soorten peptiden: - Oligo- (2 tot 10 AZ’en) o Bv.Oxytocine (cyclisesche nonapeptide) Fig. 8 Oxytocine Synthese in hypofyse Hormonal functie --> stimuleert contracie baarmoede + melkstuwing Wordt ook het welzijnshormoon genomend o Vasopressine (cyclische nonapeptide) Het is het zelfde als Oxytocine maar ipv ILE --> PHE en LEU --> ARG Synthese in hypofyse Hormonale functie --> anti-diuretisch hormoon (waterhuishouding ter hoogte van de nieren, terug opnamen van water in bloed + het is een vasoconstrictor,het samentrekken van de bloedvaten waardoor de bloeddruk stijgt) o Glutathion (tripeptide) Fig. 9 Glutathion Wetenschappelijke naam γ-glutamylcyteinylglycine Functie: anti-oxidans (kan per twee samenklitten en dan 2 H vrij stellen) om negatieve oxidansia af te remmen - Poly- (>10 AZ’en) Bv. Glucagon (29 aminozuren) Reguleert het glucosegehalte in het bloed Gemaakt in de pancreas Een eiwit heb je pas als de AZ-keten een molmassa heeft van meer dan 5000. Mogelijke structuur vormen - Primaire structuur De lineaire opeenvolging van de aminozuren in het eiwit.(voor elk eiwit anders) - Secundaire structuur De initiële ruimtelijke oriëntatie van het eiwit. o α-helix intra-moleculaire waterstofbruggen Fig. 10 α-helix o β-Vouwblad Dit kan tussen twee eiwitten (beide vormen komen voor) maar ook binnen 1 eiwit dat dubbel geplooid is (hier heb je meestal antiparallel met als vorming van intramoleculaire waterstofbruggen). Parallelle Inter-moleculaire waterstofbruggen Fig. 11 Parallelle β-vouwblad Antiparallelle Inter-moleculaire waterstofbruggen Fig. 12 Anti-parallelle β-vouwblad - Tertiaire structuur Heroriëntatie van het eiwit tot een kluwen. Het bestaat uit domeinen (bestaat uit secundaire structuur) en lussen. Door dat er interacties tussen de delen mogelijk zijn blijft deze kluwen bestaan. Bv. van niet covalente interacties (5 soorten) Fig. 13 Ionogene Fig. 14 Hydrofose Fig. 15 Dipool-dipool Fig. 16 Vanderwaals Fig. 17 H-bruggen En 1 covalente interactie type namelijk een zwavelbrug Fig. 18 Kluwen - Quaternaire structuur Dit kan nooit binnen 1 eiwit , er is altijd interactie tussen 2 of meerdere eiwitten. Complexe eiwitten/ Proteïde 2 Combinatie van eigenlijk eiwit + ander materiaal - Glycoproteinen - Proteoglycanen/ peptidoglycanen - Lypoproteinen (partikels) Bovenstaande zie vorige hoofdstukken - Nucleoproteïnen Meestal DNA geassocieerd met eiwitten meer bepaald Histon(en) - Chromoproteïnen Eiwit met kleurcomponent bv. haemoglobine --> haemring verantwoordelijk voor de rode kleur wordt ook een chromofoor genoemd - Phosphoproteïnen Bv. caseine -> komt voor in melk - Metalloproteïnen --> een aantal enzymen waar bij een metaal ion(speelt de rol van een co-factor) geassocieerd is. Het fysisch uitzicht Globulaire eiwitten 3 Bv. Ribonukleasa Het is een eiwit met een enzimatische werking (afbraak RNA) Er is sprake van primaire,secundaire (antiparallelle vouwblad),tertiaire structuur maar er is geen quaternaire structuur want het bestaat maar uit een eiwit. Fig. 19 Ribonuklease Hemoglobine Het heeft een transportfunctie in het bloed (zuurstof en CO2) Hier is er wel een quaternaire structuur (4 eiwitten “2 α en 2 β monomeren”)dus zijn de andere structuren ook aanwezig. Er komt per monomeer ook een haemring voor. Fig. 20 Haemoglobine Vezel eiwitten 4 Bv. Haar(wol)vezel Het basis eiwit is keratine. Er is een α helix (sec) structuur aanwezig, een quaternaire structuur (3 eiwiten)maar geen tertiaire structuur. Drie α spiralen (verbonden door zwavelbruggen op de overlapingsplaatsen) samen worden ook protofibril genoemd en zien er cilindrisch uit. 11 van deze protofibrillen zijn samen microfibril. 100tal samen geeft ons een macrofibril die dan in een groep van enkele tientallen één haarcel vormt. In de totale haarvezel komt maar een gering aantal zwavelbruggen voor, hier spreekt men van zachte keratine. Fig. 21 Haarvezel Harde keratine bevat meer zwavelbruggen en dit komt voor in nagels, klauwen, … Zijdevezel Basis eiwit is fibroïne, bestaat uit (-gly-ser-gly-ala-gly-ala-)n Als sec structuur komt antiparallelle β vouwblad voor. Geen tertiaire structuur, maar als quaternaire structuur kan men de lagen op elkaar beschouwen. Fig. 22 Zijdevezel Collageenvezel Komt voor in been- en bindweefsel. Het is een β helix (een uitgerokken α helix) als vorm van secundaire structuur. Als men drie β helix bij elkaar brengt krijg je een triple-helix. Quaternaire structuur al vanaf de triple-helix Fig. 23 Collageen Enzymologie/enzymleer Enzymnomenclatuur Triviale naam: Lactaatdehydrogenase Chemische naam: Lactaat-NAD+-oxidoreductase Code: E.C.1.1.1.27 (eerste 1 = hoofdklasse; tweede 1 = NAD+ cofactor; derde 1 = H-onttreking ter hoogte van een CHOH groep; cijfer 27 = karakteristiek nummer) Dit is voor elk enzym mogelijk Chemisch aspect Het zijn Biokatalysatoren die een werking hebben bij een biochemische reactie om de reactie toch te kunnen versnellen. Indeling van enzymen op basis van De gekataliseerde reactie 6 Hoofdklassen - Oxido-reductasen Het helpt bij de oxidatie en reductie van moleculen Verschillende subgroepen o Dehydrogenasen Aan een bep. Substraat wordt water onttroken Bv. lactaatdehydrogenase Fig. 24 Onttrekken van water via lactaatdehydrogenase o … - Transferasen Het verplaatst groepen van de ene molecule naar de andere Verschillende subgroepen o Methyltransferasen Fig. 25 Werking methyltransferase - Hydrolasen Komen tussen in hydrolysereacties; het breken van de molecule Verschillende subgroepen o Esterasen Fig. 26 Werking van Esterasen o Peptidasen Fig. 27 Werking van Peptidasen o Deaminasen Fig. 28 Werking van Deaminasen - Lyasen Het ontrekken een deel van een substraat o Decarboxylasen Fig. 29 Decarboxylasen o Dehydratasen Fig. 30 Dehydratasen - - o Deoxygenase Onttrekken van zuurstof Isomerasen o Cis-transisomerasen Bv. cisoliezuur naar transoliezuur o racemasen Bv. D-glucose naar L-glucose en omgekeerd Synthetasen/lygasen Hier worden er minstens twee moleculen samengelast. Er is ook meestal energie nodig die verkregen wordt door omzetting van ATP naar ADP. Cofactoren: Factoren die sommige enzymen nodig hebben om in werking te treden - Coënzymen; bv. NAD+, coënzyme A. Hier kan men het coënzyme splitsen van het enzym - Prostetische groepen; bv. FAD Hier kan nooit de prostetische groepen alleen voorkomen - Metaalion De structuur/De opbouw - Monomere enzymen Een enzym (eiwit)waarbinnen één actief centrum voorkomt. Fig. 31 Algemene reactie Dit verklaart het sleutel-slot theorie Fig. 32 Sleutelslot theorie Een tweede theorie is de Inducd-Fit-Theorie Fig. 33 IF theorie - Oligomere enzymen o Eenvoudige oligomere enzymen Meerdere eiwitten die samen het actief centrum vormen Uitbreiding van het begrip monomeer enzym Dit heeft belang bij de omzetingssnelheid Fig. 34 Eenvoudige oligomere enzymen Het enzym bestaat uit eiwitten die zelf geen actief centrum hebben maar als ze samen liggen is er een deel dat wel het actief centrum wordt. Fig. 35 Eenvoudige oligomere enzymen met 1 actief centrum Dit kan ook een iso-enzym zijn (=een enzym dat onder meerdere moleculaire vormen bestaat; bv. lactaatdehydrogenase {5 mogelijke vormen}) Fig. 36 Lactaatdehydrogenase in de 5 vormen M = spier en H = hart H4 komt hoofdzakelijk in hartspiercellen voor;M4 hoofdzakelijk in skeletspiercellen en de tussenliggende vormen zijn hybriden vormen. Het zelfde als vorige met als verschil dat er op één toch een actief centrum bezit. Door het feit dat een substraat zich op het actief centrum plaats neemt zal er op eiwit 2 een nieuw actief centrum komt. Enzoverder en dit volgens een coöperatief effect (het ene helpt het andere te verkrijgen). Fig. 37 Eenvoudige oligomere enzymen met een coöperatief effect Dit zijn ook allosterische enzymen (allos = anders; sterisch = ruimtelijk uitzicht /zie verder) o Bifunctionele oligomere enzymen Bv. Tryptofaan-synthetase Fig. 38 Tryptofaan-synthetase Er zijn nu twee actieve centra in één enzym die elk een bepaalde deelreactie synthetiseren. - Multi-enzymcomplexen Energetisch gezien is dit zeer gunstig en de reactiesnelheid ligt hoog want de enzymen die nodig zijn liggen zeer dicht bij elkaar. Bv. de enzymen die tussenkomen in de vetzuursynthese De reactiesnelheid Hoort ook thuis in de Fysico-chemisch aspect meerbepaald in de enzymkinetiek - De Michaëlis-Menten enzymen Fig. 39 Algemene reactie bij MM MM stellen het volgende voorop: Beschouw de reactie helemaal in het begin; dan is een maat voor de omzettingssnelheid vi =k2 (ES) Dat men wiskundig kan afleiden tot Fig. 40 Grafische voorstelling bij MM De MM constante Km is de concentratie van het substraat waarvoor de snelheid gelijk is aan de helft van de maximaal mogelijke snelheid. Betekenis van Km en vmax Km Fractie = vmax TON = turn over number Men maakt van de grafiek een lineare voor het makkelijker gebruik in de praktijk. Dit kan op verschillende methoden: o Lineweaver-Burk Fig. 41 Grafische voorstelling van Lineweaver-Burk o Eady-Hofstee Fig. 42 Grafische voorsteling volgens Eady-Hofstee o Hanes-Woolf(f) Fig. 43 Grafische voorstelling volgens Hanes-Woolf(f) - De allosterische enzymen Fig. 44 Algemene reactie bij allosterische enzymen Een maat voor de snelheid is ook hier vi =k2 (ES)n Afgeleid geeft dit Fig. 45 Grafische voorstelling van allosterische enzymen Zolang er geen n aantal substraat aanwezig is zal er ook geen omzetting gebeuren. Fysico-chemisch aspect Nut van een enzym Het verlagen van de activatieenergie Michaëlis-menten enzymen - Ontwikkenling van de reactiesnelheidsvergelijking (zie vorige pagina’s) - Betekenis van Km en Vmax (zie vorige pagina’s) - Linearisatie volgens de drie mogelijke vormen (zie vorige pagina’s) - Enzyminhibitie Dit is een inhibitor = dit is een stof die een remmende invloed heeft op de enzymwerking. Bv. Bepaalde antibiotica --> het kan een bepaalde stap in de stofwisseling bij bacterie afremmen of zelfs stoppen met als gevolg dat de bacterie sterft. Bv. Bepaalde insecticiden --> een remmende werking om een enzym in de stofwisseling van insecten. Bv. Bepaalde drugs --> het afremmen van een bepaalde reacties met als gevolg Twee soorten: o Irreversibele inhibitor Hier plaats de inhibitor zich in het actief centrum met als gevolg dat er geen plaats meer is voor het substraat en dit is meestal permanent. o Reversibele inhibitor Competitieve inhibitie Fig. 46 Competitieve inhibitie Fig. 47 Grafische voorstelling compititieve inhibitie Deze inhibitie kan worden opgeheven worden als er voldoende substraat aanwezig is. Non-competitieve inhibitie Fig. 48 Algemene voorstelling en reactie van Non-compititieve inhibitie Fig. 49 Grafische voorstelling van Non-compititieve inhibitie Hier kan men nooit dezelfde maximale snelheid bereiken want je zit met een kringloop die nooit stopt. ON-competitieve inhibitie Fig. 50 Algemene voorstelling en reactie van ON-compititieve inhibitie Fig. 51 Grafische voorstelling van ON-compititieve inhibitie - Regulatie van de enzymactiviteit Fig. 52 Regulatie van de enzymactiviteit Enzymdeficieëntie van het enzym E5 (slecht werken van een enzym) met als gevolg dat [E] stijgt (accumuleert) dat er dan voor zorgt dan de voorgaande ook in concentratie gaat stijgen. Wanneer er van B een bepaalde concentratie kan het als competitieve inhibitie gaan werken ter hoogte van E1. Fig. 53 Regulatie van de enzym activiteit "feed-back" Door een onbekende oorzaak zal de omzetting van de precursor waardoor [G] zal stijgen. Door het feit dat de enzymen die vorm heeft zal (G) kunnen werken als NON-competitieve inhibitor om de accumulatie tegen te gaan. Hier is er dus sprake van een negatieve “Feed-Back” of een terugkoppeling. Allosterische enzymen - Algemene reactie Fig. 54 Algemene reactie allosterisch enzymen We weten dat: (3) en (4) in (2) (1)in (5) (3) in (6) Linaerisatie van de grafiek Fig. 55grafische voorstelling allosterische enzymen De substraatconcentratie die 50% van de maximum snelheid heeft is als volgt gecorreleerd met K: - Werking Twee modellen o “Induced fit”/Sequentie-model/K.N.F-model (Koshland; Namathy; Filmer) Fig. 56 “Induced fit”/Sequentie-model/K.N.F-model o Symmetrie/geconcerteerd model/M.W.C-model (Monod; Wyman; Changeux) Fig. 57 Symmetrie/geconcerteerd model/M.W.C-model - Inhibitie bij allosterische enzymen Fig. 58 Inhibitie bij allosterische enzymen Blauw = normaal Rood = competitieve inhibitie Groen = non-competititeve inhibitie Zwart = activator Enzymspecificiteit Substraatspecifieke enzymen - Eng substraatspecifiek Dit is een enzym dat maar één bepaald substraat kan omzetten. Brede substraatspecifiek Hier kan het enzym meerdere substraten omzetten op voorwaarde dat de substraten tot een homologe reeks behoren(bv de ketosen; de aldohexosen; …). Reactiespecifieke enzymen - Bv. Hydrolase (-->Hydrolyse reactie) Hierbij worden meerdere niet homologe substraten omgezet door het zelfde enzym volgens de zelfde reactie. Dit enzym is dan reactiespecifiek. Stereospecifieciteit Fig. 59 Stereospecifieciteit "Sleutelslot model" Fig. 60 Stereospecifieciteit "Induced fit model" Naarmate S gaat naderen, gaan de groepen zich in de juiste stand plaatsen. Voorbeeld Stereospecifieke additie van water aan fumaarzuur Fig. 61 Stereospecifieke additie van water aan fumaarzuur Invloed van temperatuur en pH op de enzym werking Fig. 62 Invloed van temperatuur en pH op de enzym werking Multi-substraat reacties Ordered mechanism Algemeen Fig. 63 Ordered mechanism Concreet voorbeeld Fig. 64 Ordered mechanism: voorbeeld Random mechanism Algemeen Fig. 65 Random mechanism Concreet voorbeeld Fig. 66 Random mechanism: voorbeeld Ping-pong mechanism Algemeen Fig. 67 Ping-pong mechanism Concreet voorbeeld Fig. 68 Ping-pong mechanism: voorbeeld Meten van de enzym activiteit (Enzymeenheden) (bepalen van de reactiesnelheid) Eenheden - - - 1 U = unit Een unit komt overeen met de hoeveelheid enzym die 1 µmol substraat per minuut omzet naar product. Dit is onder optimale omstandigheden voor temperatuur en pH. 1 katal = komt overeen met de hoeveelheid enzym die 1 mol substraat per seconde omzet naar probduct. Dit onder dezelfde omstandigheden als hierboven vermeld. > Verband tussen U en katal is 1 katal = 6*107 U > In een oplossing (10 ml) gebeurt een enzymatische reactie in 5 min wordt 10 µmol substraat omgezet. Hoeveel units komen er voor? Er is 2 U aanwezig in het totaal maw er is 0,2 U aanwezig per ml oplossing. Specifieke activiteit van een enzym = het aantal units of katal per mg onzuiver eiwit (enzym). Het is een maat voor de zuiverheid van het enzym. > Indien 20 mg onzuiver enzym in oplossing voorkomt en de activiteit wijst op 2 U dan is de specifieke activiteit van het enzym 0,1 U per mg onzuiver enzym. Bepalen van reactiesnelheid Spectrofototmetrische methoden Absorbantie-metingen - Reactie zonder tussenkomst van NAD+/NADP+ Bv. De omzetting van urinezuur naar alantoine met het enzym uricase. Urinezuur absorbeert licht van 293 nm. Men start dus met een bepaalde concentratie en men meet hierbij de absorbantie, na toevoeging van het enzym bekijkt men de absoantie verandering in de tijd. Bv. (Zetmeel + I2 -> blauw) naar glucose en maltose met amylase. Zelfde als vorige maw hoe minder zetmeel, hoe minder absorbantie. Bv. p-nitofenylfosfaat met alkalisch fosfatase tot vorming van p-nitrofenol en fosforzuur. kleurloos gele kleur Bv. - Ureum met water zal ontbinden tot ammoniak en CO2 met het enzym urease, als men hier het reagens van bertholet zal het product een blauwe kleur. Reactie met tussenkomst van NAD+/ NADP+ o De directe fotometrische methode met NAD+/NADP+ Bv. De omzetting van lactaat naar pyruvaat met het enzym LDH—NAD+ dat wordt omgezet tot LDH—NADH+H+ Fig. 69 Absorptie-spectra van NAD(NADP) en NADH(NADPH) o De fotometrische methode met indicatorreactie Hoofdreactie Asparaginezuur met α-ketoglucaanzuur ↓ ↓ GOT=glutaminezuur oxaalazijnzuur transmiraze ↓ Glutaminezuur met axaalazijnzuur Indicatorreactie Oxaalazijnzuur ↓ + Dehydrogenase--NADH+H ↓Dehydrogenase--NAD+ . ↓ Azijnzuur Absorbantie neemt af o Fotometrische methode met hulp en indicatorreactie Hoofdreactie Glycerol + ATP ↓ ↓ glycerolkinase ↓ Glycerol-3-P + ADP Hulpreactie Fosforenolpyruvaat + ADP ↓ ↓ pyruvaatkinase ↓ Piruvaat Indicatorreactie - Pyruvaat ↓ + LDH--NADH+H ↓LDH--NAD+ ↓ Lactaat Absorbantie neemt af Absorbantie metingen van het gevormde product . Fig. 70 Algemene reactie Fig. 71 Grafische voorstelling van absorbantie metingen van het gevormde product c = Concentratie l = cm ε = absorbantiecoëfficient Indien een verdunning werd gemaakt dan moet het resultaat van de sneljeidsberekening vermenigvuldigd worden met een verdunningsfactor. Spectrofluorimetrie Belichting van een component leidt tot fluorescentie; fluorescentie-licht kan gemeten worden met een fluorimeter. Bv. NAD(P)H+H+ is fluorescenenol bij een belichting met U.V. licht (≤ 200 nm) Bv. 4-methylumbellifenyl β-D glucuroniole naar 4-methylumbelliferon dat fluoriscenenol is bij licht van 450 nm en β-D glucuronzuur Fig. 72 Spectrofluorimetrie: 4-methylumbellifenyl β-D glucuroniole naar 4-methylumbelliferon Luminescentie-metrie Het licht uitgezonden gedurende een biochemische reaktie wordt gemeten met een luminometer. Bv. Luciferine + ATP +O2 -----------------> oxyluciferine + AMP + PPi + CO2 + licht luciferase dit luciferase komt voor bij vuurvliegjes. Bv. Bacterieel luciferase Fig. 73 Luminescentie-metrie: bacterieel luciferase Bv. Fig. 74 Luminescentie-metrie: voorbeeld Radio-isotoopmethode Deze methode is toepasbaar als het radioactief gemerkt substraat- en productmolecule van elkaar te scheiden zijn. Het gevormde product is een gas Fig. 75 Radio-isotoopmethode: het gevormde product is een gas Als men vertrekt van glutaminezuur en men vormt α-aminoboterzuur krijgt men ook 14CO2 Het gevormde 14CO2 kan worden opgevangen in een alkalisch milieu;waardoor men vervolgens de radio-activiteit kan bepalen.(14C is het radio-actief element) Substraat en product kunnen gescheiden worden door solvent extractie Fig. 76 Radio-isotoopmethode: Substraat en product kunnen gescheiden worden door solvent extractie Na afloop van de reactie het reactiemengsel aanzuren(mono-amine - > zoutvorm), en vervolgens een etherextractie toepassen. Het gevormde aldehyde komt in de etherfractie terecht, waarna men de radio-activiteit zal meten.(14C is het radio-actief element) Manometrische methode Enzymatische reacties die resulteren in het verbruik of vorming van een gas, zoals O2 en CO2, kunnen gevolgd worden door de reactie te laten doorgaan in een warbure manometer of gibson respirometer. Beide instrumenten laten toe kleine veranderingen in gasvolume te meten, op voorwaarde dat de temperatuur adequaat kan worden gecontroleerd (relatie temperatuur/oplosbaarheid gas) Enkele voorbeelden Fig. 77 Manometrische methode: enkele voorbeelden Ion-seletieve- en gaselektrode methoden Deze methode zijn zeer gevoelig en kunnen worden gebruikt voor zeer kleine volumes reactiemengsel (bv. In een cel). Dergelijke (micro)elektroden zijn dus nuttig voor reacties waarbij bepaalde iontypes (NH4+,Na+,Cl-,NO3-)of gassen (O2, CO2, SO2) verdwijnen of worden gevormd. Microcalorimetrische methode De meeste biochemische reacties gaan gepaard met een minuscule verandering in warmte (enthalpie), wat aanleiding heeft tot een temperatuur wijziging in de grootte orde van 10-2-10-4 °C. dergelijke geringe temperatuurverschillen kunnen worden gemeten met thermistors, temperatuurgevoelige metaaloxiden. Soms wordt de hoofdreactie gekoppeld aan een secundaire reactie (hulpreactie) waarbij de enthalpie-verandering (=ΔH) groter is. Bv. Een reactie waarbij protonen (H+) worden vrijgesteld kan gebeuren in een Tris-buffer (basisch): Hoofdreactie: Glucose + ATP -----------------> glucose 6 P +ADP + H+ (ΔH = -28 kJ mol-1) Hexokinase Hulpreactie: Tris + H+ ---------> TrisH+ (ΔH = -47 kJ mol-1) Immunochemische methode (zie volgend jaar: immunologie)