Dit is de titel van het rapport

advertisement
Profielen van delinquente
jongeren en bijpassende
interventies
Een onderzoek naar een betere afstemming tussen delinquente
jongeren en interventies in Amsterdam
PI Research, maart 2009
Dr. M.J. Noom
Drs. M.C.A.E. van der Veldt
Drs. M.A.T. van Houdt
Prof. Dr. N.W. Slot
Colofon
Amsterdam, maart 2009
PI Research
Postbus 366
Hettenheuvelweg 16
1101 BN Amsterdam ZO
020 650 15 00
In opdracht van:
Gemeente Amsterdam, DMO en OOV
Met dank aan:
Alle betrokkenen die hun medewerking hebben verleend aan de raadplegingen en
informatieverstrekking.
Auteurs:
Dr. M (Marc) is senior onderzoeker PI Research, drs. M.C.A.E. (Marie-Christine) van
der Veldt is senior onderzoeker PI Research, M.A.T. (Mathilde) van Houdt MSc is
junior onderzoeker bij PI Research, en prof.dr. N.W. (Wim) Slot is directeur van PI
Research.
© 2009 PI Research, auteursrecht voorbehouden.
2
Inhoudsopgave
1
Samenvatting
5
2
Inleiding
25
3
Theoretisch kader
27
3.1
Wat-werkt-principes
27
3.2
Kwaliteitscriteria Ministerie van Justitie
28
3.3
Conclusie
29
4
Risico- en beschermingsfactoren
31
4.1
Aanpak
31
4.2
Risico- en beschermingsfactoren
31
4.3
Conclusie
40
5
Profielen
41
5.1
Aanpak
41
5.2
Literatuuronderzoek profielen
41
5.3
Uitgangspunten
45
5.4
Hoofdprofielen
46
5.4.1 Dimensie late starters versus vroege starters ....................................................... 47
5.4.2 Dimensie niet-gewelddadig gedrag versus gewelddadig gedrag .......................... 49
5.4.3 Beslisboom van het model..................................................................................... 50
5.5
Beschrijving hoofdprofielen
52
5.5.1 Hoofdprofiel I: Late niet-gewelddadige starters ..................................................... 54
5.5.2 Hoofdprofiel II: Late gewelddadige starters ........................................................... 55
5.5.3 Hoofdprofiel III: Vroege niet-gewelddadige starters .............................................. 57
5.5.4 Hoofdprofiel IV: Vroege gewelddadige starters ..................................................... 58
5.6
Subprofielen
60
5.6.1 Psychopathologie .................................................................................................. 60
5.6.2 Alcohol/drugs problematiek ................................................................................... 61
5.6.3 LVG-problematiek .................................................................................................. 61
5.6.4 Zedenproblematiek ................................................................................................ 61
5.6.5 Verdere differentiatie ............................................................................................. 62
5.7
6
Aandachtspunten
64
Overzicht van profielen en passende (inter)nationale interventies
65
6.1
Aanpak
65
6.2
Overzicht interventies voor jeugdige delinquenten
65
6.3
Beschrijving interventies voor jeugdige delinquenten
66
6.4
Overzicht van profielen en bijpassende interventies
80
6.5
Conclusie
85
7
Vergelijking van huidig aanbod en passende (inter)nationale interventies
87
7.1
Aanpak
87
7.2
Overzicht Amsterdamse aanbod van interventies
87
7.3
Overzicht van profielen en huidige aanbod interventies
95
7.4
Overzicht van profielen en wenselijk aanbod van interventies
101
7.5
Conclusie
110
8
Conclusie
111
9
Literatuur
113
10 Bijlage: Reacties van deskundigen
4
115
1
Samenvatting
Aanleiding voor het onderzoek
De aanleiding voor dit onderzoek was de wens van de Dienst Maatschappelijke
Ontwikkeling (DMO) en de Directie Openbare Orde en Veiligheid (OOV) van de
Gemeente Amsterdam om een betere afstemming te realiseren tussen enerzijds het
delinquente gedrag van Amsterdamse jongeren en anderzijds de interventies voor
deze doelgroep. Daartoe zijn twee stappen gezet. De eerste stap was om de groep
jongeren zo goed mogelijk te beschrijven, resulterend in betekenisvolle profielen. De
tweede stap was om bij deze profielen effectieve en veelbelovende interventies te
zoeken.
Tot nu toe werd in Amsterdam de volgende indeling aangehouden: risicojongeren,
first offenders, lichtcriminele jongeren, en harde kern jongeren. Daarbij werd
uitgegaan van de gedachte dat er een opwaartse beweging plaatsvindt van
risicojongeren naar de harde kern. Er is geconstateerd dat deze benadering te
eenvoudig is. Deze benadering is alleen gebaseerd op de ernst van het delinquente
gedrag. Het is noodzakelijk een meer genuanceerde indeling te maken, waarbij niet
alleen uitgegaan wordt van de ernst van het delinquente gedrag, maar waarbij meer
rekening gehouden wordt met de inhoud van het delinquente gedrag. Deze nieuwe
profielen kunnen dan als uitgangspunt dienen om te bekijken of het huidige aanbod
van interventies hierbij past, of er nieuwe interventies bij gezocht moeten worden, en
of er nog lege plekken over blijven.
Onderzoeksvragen
Vanuit deze achtergrond zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:
1. Wat is de achtergrond (risico- en beschermende factoren) van de
Amsterdamse jongeren van 12 tot en met 24 jaar die tot de risicogroep
behoren en van de jongeren die met politie/justitie in aanraking zijn gekomen
vanwege het plegen van een delict?
2. Welke profielen van Amsterdamse risico/probleemjongeren zijn op basis van
bovenstaande achtergronden en op basis van (internationaal)
literatuuronderzoek te maken?
3. Welke (in Nederland of in het buitenland) effectief gebleken interventies (op
de domeinen gezin, school, publiek) voor de jongeren met deze verschillende
profielen zijn toepasbaar in Amsterdam?
4. Op welke punten komen de huidige Amsterdamse interventies al of niet
overeen met de interventies per profiel zoals bij punt 3 omschreven?
Theoretisch kader
De theoretische basis van dit onderzoek bestaat uit de “wat-werkt-principes”: het
risicoprincipe,
het
behoefteprincipe,
het
responsiviteitsprincipe,
het
professionaliteitsprincipe en het integriteitsprincipe (Andrews & Bonta, 1994;
Andrews, 1995; Thomas, 2004; Van Heerwaarden & Slump, 2004; Van der Laan,
2004). Deze principes geven aan welke voorwaarden interventies moeten voldoen
om effectief te kunnen zijn.
Het risicoprincipe houdt in dat een effectieve interventie afgestemd moet zijn op het
recidiverisico van een jongere. Het behoefteprincipe houdt in dat een effectieve
interventie moet ingrijpen op de dynamische (i.e. veranderbare) factoren, die mede
hebben bijgedragen aan het criminele gedrag. Het responsiviteitsprincipe houdt in
dat een effectieve interventie rekening houdt met de kenmerken van het individu. Het
responsiviteitsprincipe is uitgewerkt in het zoeken van de afstemming tussen de
jongere en de interventie: het zoeken van de juiste balans tussen de vraag van de
jongere en het aanbod van de hulpverlener. Het professionaliteitsprincipe houdt in
dat voor een effectieve interventie er naast aandacht voor risico, behoefte en
responsiviteit ook aandacht is voor een professionele houding van de hulpverleners.
Het integriteitsprincipe, ten slotte, houdt in dat een interventie wordt uitgevoerd zoals
bedoeld, en dat dit gepaard gaat met regelmatige metingen om te kijken of dat
inderdaad het geval is.
Deze “wat-werkt-principes” zijn uitgewerkt in de 10 kwaliteitscriteria, die door de
Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie van het Ministerie van Justitie zijn
opgesteld. Het eerste criterium is theoretische onderbouwing. Dit houdt in dat de
interventie gebaseerd is op een expliciet veranderingsmodel waarvan de werking
wetenschappelijk is aangetoond. Het tweede criterium is de selectie van justitiabelen.
Dit betekent dat het type jongere waarop de interventie zich richt duidelijk
gespecificeerd en geselecteerd wordt. Het derde criterium is de gerichtheid op
dynamische criminogene factoren. De interventie moet gericht zijn op het
beïnvloeden van veranderbare risicofactoren die samenhangen met het criminele
gedrag. Het vierde criterium is de aanwezigheid van effectieve (behandel)methoden.
Er moeten (behandel)methoden toegepast worden die aantoonbaar effectief of
veelbelovend zijn. Het vijfde criterium is een gerichtheid op vaardigheden en
beschermende factoren. De aanpak moet mede gericht zijn op het leren van
praktische, sociale en probleemoplossende vaardigheden. Het zesde criterium heeft
te maken met fasering, intensiteit en duur. De intensiteit en duur van de interventie
moeten aansluiten bij de problematiek van de deelnemer. De interventie moet niet te
licht of te zwaar zijn voor het gepleegde delict. Het zevende criterium is
betrokkenheid en motivatie. Betrokkenheid van de deelnemer bij de interventie en
motivatie voor deelname moeten worden bevorderd en gestimuleerd. Het achtste
criterium is continuïteit. Er moeten duidelijke verbindingen zijn tussen de interventie
en de totale begeleiding van de jongere. Het negende criterium is het criterium van
interventie-integriteit. Dit houdt in dat de gedragsinterventie wordt uitgevoerd zoals
bedoeld. Het tiende criterium ten slotte heeft betrekking op deze evaluatie. Een
doorlopende evaluatie geeft inzicht in de effectiviteit van de interventie.
6
Onderzoeksvraag 1: risico- en beschermingsfactoren
De eerste onderzoeksvraag luidde: Wat is de achtergrond (risico- en beschermende
factoren) van de Amsterdamse jongeren van 12 tot en met 24 jaar die tot de
risicogroep behoren en van de jongeren die met politie/justitie in aanraking zijn
gekomen vanwege het plegen van een delict? Om goed inzicht te krijgen in de
oorzaken en achtergronden van delinquent gedrag bij jongeren is een uitgebreid
overzicht gegeven van risicofactoren (factoren die het risico op het vertonen van
delinquent gedrag vergroten) en beschermingsfactoren (factoren die het risico op het
vertonen van delinquent gedrag verkleinen). Bij dit overzicht is onderscheid gemaakt
in verschillende periodes: 1.) rond de geboorte; 2.) de voorschoolse periode; 3.) de
basisschoolperiode; 4.) de adolescentie; en 5.) de vroege volwassenheid. Daarnaast
is onderscheid gemaakt in verschillende domeinen: 1.) het individu; 2.) het gezin; 3.)
de leeftijdgenoten; 4.) de school; en 5.) de buurt. In de meeste gevallen gaat het om
factoren met een bipolaire dimensie: het gaat om waarbij risico en bescherming de
uiteinden vormen van dezelfde dimensie. Zo vormt bijvoorbeeld een veilige
gehechtheid tussen ouder en kind een bescherming tegen het vertonen van
ongewenst gedrag, terwijl een onveilige gehechtheid een risico vormt voor het
ontstaan van ongewenst gedrag. In verschillende tabellen zijn alle tot nu toe bekende
risico- en beschermingsfactoren weergegeven.
Onderzoeksvraag 2: profielen van risico/probleemjongeren
De tweede onderzoeksvraag luidde: Welke profielen van Amsterdamse
risico/probleemjongeren zijn op basis van bovenstaande achtergronden en op basis
van (internationaal) literatuuronderzoek te maken? Door middel van enerzijds een
theoretische analyse van de verzamelde literatuur en anderzijds een analyse van de
praktijk is nagegaan welke profielen het beste de Amsterdamse situatie beschrijven.
Ten
aanzien
van
delinquent
gedrag
zijn
op
dit
moment
twee
ontwikkelingspsychologische modellen leidend: het ontwikkelingspadenmodel van
Moffit (1993) en het trajectenmodel van Loeber, Stouthamer-Loeber, Huizinga, &
Thornberry, (1999).
Uit ontwikkelingspsychologisch onderzoek van Moffitt (1993) en Aguilar, Sroufe,
Egeland, & Carlson (2000) komt naar voren dat er drie typen jeugdige delinquenten
te onderscheiden zijn. Ten eerste het Childhood Limited type („lastige kinderen‟).
Deze jongeren zijn tijdens de kindertijd gestart met antisociaal gedrag, maar stoppen
daarmee tijdens de pubertijd/adolescentie. Deze jongeren gaan gebruik maken van
de ontwikkelingskansen die zich aandienen en staken hun antisociale/delinquente
gedrag. Ten tweede het Adolescent Onset type („late starters‟). Deze jongeren
beginnen tijdens de adolescentie met het plegen van delicten. De delicten zijn
aanvankelijk nog niet zo ernstig, maar kunnen wel ernstig worden. Ten derde het
Lifetime Persistent type („vroege starters‟). Deze jongeren plegen veel en vaak ook
ernstige delicten. Het antisociale gedrag en de vaardigheidstekorten zijn al in de
vroege jeugd ontstaan en er is vaak een onvermogen om gehechtheidrelaties aan te
gaan.
7
Bij de vroege starters zijn het vooral individuele en gezinskenmerken die bepalend
zijn. Bij de late starters is de invloed van deviante vrienden meer bepalend. Vroege
starters zijn (op latere leeftijd) in hun gedrag het moeilijkst te beïnvloeden. Late
starters zijn meer vatbaar voor interventies. Het onderscheid tussen vroege en late
starter is niet zozeer te herleiden op de leeftijdgrens maar zegt meer over het
ontwikkelingsverloop naar het delinquente gedrag toe. Een jongere is een vroege
starter wanneer het gedrag zich al op de basisschool manifesteerde. Dit gaat dan
niet zozeer om ernstig delinquent gedrag op jonge leeftijd, maar om externaliserend
en agressief gedrag waarvan het bekend is dat het later delinquent gedrag voorspelt.
Behalve onderscheid naar leeftijd waarop jeugdigen met antisociaal en delinquent
gedrag beginnen, is er ook onderscheid in het soort van antisociaal en delinquent
gedrag. Loeber e.a. (1999) hebben in een groot en langdurig longitudinaal onderzoek
aangetoond dat er drie ontwikkelingspaden naar (ernstige) jeugdcriminaliteit te
onderscheiden zijn. Bijna alle jongeren die ernstige delicten plegen, zijn ooit
begonnen met lichte gedragsproblemen en regelovertredingen. Daarentegen
ontwikkelt slechts een deel van de kinderen en jongeren met lichte
gedragsproblemen of regelovertredingen zich tot plegers van ernstige delicten. Het
eerste traject is een traject van openlijk probleemgedrag, dat begint met lichte
agressie (pesten) waarna fysieke vechtpartijen volgen die op hun beurt tot ernstige
vormen van geweld (verkrachtingen, berovingen) kunnen leiden. Vaardigheden die
vaak ontbreken zijn impulscontrole, onderhandelen, omgaan met kritiek en het
hanteren van lastige sociale situaties. Het tweede traject is een traject van heimelijk
probleemgedrag vóór de leeftijd van 15 jaar waarbij een reeks lichte vormen van
heimelijk delinquent gedrag (bijvoorbeeld winkeldiefstal) gevolgd wordt door schade
aan eigendommen (brandstichting of vandalisme) en matige (fraude, zakkenrollen)
tot ernstige vormen van delinquent gedrag (autodiefstal en inbraak). Vaardigheden
die vaak ontbreken zijn „nee‟ zeggen tegen groepsdruk, „nee‟ zeggen tegen
verleidingen (van diefstal) en het vinden en het behouden van adequate
vrijetijdsbesteding. Het derde traject is een traject van autoriteitsconflicten vóór de
leeftijd van 12 jaar waarbij sprake is van een opeenvolging van halsstarrig gedrag,
ernstige ongehoorzaamheid en het vermijden van autoriteit (spijbelen, tot diep in de
nacht wegblijven en weglopen). Vaardigheden die bij jongeren met gezagontwijkend
gedrag vaak ontbreken, zijn bijvoorbeeld gezag accepteren, onderhandelen, „nee‟
zeggen tegen verleidingen, omgaan met kritiek, conflicten oplossen en
impulscontrole.
Deze twee theorieën hebben de basis gevormd voor twee dimensies die ten
grondslag liggen aan de profielen.
Voor de eerste dimensie van de profilering van delinquente jongeren is aansluiting
gezocht bij het ontwikkelingsverloop van het delinquente gedrag bij de jongeren
volgens Moffitt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee categorieën. De eerste
categorie binnen deze dimensie bestaat uit late starters. Dat zijn jongeren, die in de
adolescentie om verschillende redenen na hun 12e levensjaar begonnen zijn met het
vertonen van delinquent gedrag. De leeftijdgrens is hierbij niet heel strikt, een
twaalfjarige die voorheen geen problematisch gedrag heeft vertoond kan tevens een
late starter zijn. In de vroege kindertijd was bij late starters nog geen sprake van
8
antisociaal gedrag, of werd dit door beschermende factoren, zoals bijvoorbeeld goed
ouderlijk toezicht, ingeperkt.
De tweede categorie bestaat uit vroege starters. Deze jongeren beginnen al op
vroege leeftijd (voor het 12e jaar) met externaliserend, agressief en licht delinquent
gedrag en laten dat structureel zien gedurende hun jeugd. Het zijn jongeren, die al
op zeer jonge leeftijd in hun ontwikkeling afwijkend gedrag vertonen. Het is vaak
zelfs zo dat voor de geboorte van deze jongeren al sprake was van een
neurologische afwijking. Hoe de neurologische afwijking zich vertaalt naar delinquent
gedrag wordt echter bepaald door hoe omgevingsfactoren het tot uiting laten komen
(Moffitt, 1993a). Vroege starters hebben al vroeg in hun jeugd te maken gehad met
diverse risicofactoren. Deze risicofactoren hangen met elkaar samen, versterken
elkaar en zorgen er gezamenlijk voor dat het delinquent gedrag vroeg tot
ontwikkeling komt en in stand blijft. Het zijn tevens de jongeren, waarbij uit
onderzoek gebleken is dat deze de grootste kans hebben om ook als volwassene
verder te gaan met delinquent gedrag.
De tweede dimensie van de profilering van delinquente jongeren bestaat uit een
globale typering van het delinquente gedrag. Deze dimensie is geïnspireerd op (maar
niet identiek aan) de theorie van Loeber. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee
categorieën.
De eerste categorie binnen deze dimensie bestaat uit niet-gewelddadig delinquent
gedrag. Het gaat hierbij om delinquent gedrag waarbij interpersoonlijk geweld
nauwelijks een rol speelt, zoals bijvoorbeeld winkeldiefstal, schade aan
eigendommen (brandstichting of vandalisme) en matige (fraude, zakkenrollen) tot
ernstige vormen van delinquent gedrag (autodiefstal en inbraak). Bij deze vormen
van delinquent gedrag ligt de nadruk meer op materiële vormen van delinquent
gedrag.
De tweede categorie bestaat uit gewelddadig delinquent gedrag, dit wil zeggen fysiek
gewelddadig gedrag. Het gaat hierbij om delinquent gedrag waarbij geweld tegen
andere personen centraal staat, zoals bedreiging, vechtpartijen en ernstige vormen
van geweld zoals verkrachtingen en berovingen. Bij deze vormen van delinquent
gedrag gaat het om interpersoonlijke vormen van delinquentie.
Het combineren van deze twee dimensies is tot uitdrukking gekomen in de volgende
vier hoofdprofielen:
Ontwikkelingsverloop
Late starters
Vroege starters
I
III
II
IV
Type delinquent gedrag
Niet-gewelddadig
delinquent gedrag
Gewelddadig
delinquent gedrag
9
Hoofdprofiel I: Late niet-gewelddadige starters
De jongeren in profiel 1 zijn in de adolescentie na het 12e levensjaar gestart met
delinquent gedrag. Hun ontwikkeling tot aan de adolescentie is redelijk voorspoedig
verlopen. Ze hebben weinig probleemgedrag laten zien en zijn in principe niet eerder
met de politie in aanraking gekomen. Tijdens de adolescentie begint de ontwikkeling
problematisch
te
worden.
Vaak
hebben
er
negatieve
ingrijpende
levensgebeurtenissen plaatsgevonden (zoals scheiding, overlijden dierbare, trauma).
Ouders houden minder toezicht op hun kind en het kind weet niet goed met de vrije
tijd om te gaan. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag, dat in het
algemeen laat start. Dit delinquente gedrag bestaat vooral uit niet-gewelddadige
delicten zoals fraude, diefstal, inbraak, zakkenrollen, vandalisme, en brandstichting.
Hoofdprofiel II: Late gewelddadige starters
Ook de jongeren in profiel 2 zijn in de adolescentie rond het 12e levensjaar gestart
met hun delinquente gedrag. Hun ontwikkeling tot aan de adolescentie is redelijk
voorspoedig verlopen. Ze hebben weinig probleemgedrag laten zien en zijn in
principe niet eerder met de politie in aanraking gekomen. Tijdens de adolescentie
begint de ontwikkeling problematisch te worden. Vaak hebben er negatieve
ingrijpende levensgebeurtenissen plaatsgevonden (zoals scheiding, overlijden
dierbare, trauma). Ouders houden minder toezicht op hun kind en het kind weet niet
goed met de vrije tijd om te gaan. Deze factoren verhogen het risico op delinquent
gedrag, dat in het algemeen laat start.
Daar bovenop is kenmerkend voor jongeren in dit profiel dat ze een gebrekkige
impulscontrole laten zien. Het is voor hen moeilijk hun agressie te beheersen. Daarbij
hebben de jongeren gebrekkige empathische vermogens: ze kunnen zich moeilijk
inleven in anderen. Bovendien komt bij deze jongeren regelmatig voor dat ze streng
bestraft worden door hun ouders, vaak ook op fysieke wijze. Deze factoren verhogen
het risico op delinquent gedrag dat vooral bestaat uit gewelddadige delicten zoals
bedreiging, vechtpartijen en ernstige vormen van geweld zoals verkrachtingen en
berovingen.
Hoofdprofiel III: Vroege niet-gewelddadige starters
De jongeren in profiel 3 hebben al vanaf de basisschoolperiode te maken gehad met
problematisch en / of delinquent gedrag. Er is vaak van jongs af aan sprake geweest
van hechtingsproblematiek, zodat er slechts een gebrekkige band is ontstaan tussen
ouder en kind. Door deze gebrekkige band hebben ouders onvoldoende grip
ontwikkeld op hun kind. De ouders zijn meestal slecht in staat hun kinderen te
disciplineren. Dat heeft al vroeg geleid tot een gebrekkige gewetensontwikkeling: de
jongeren hebben nauwelijks een besef van goed en kwaad. Bovendien komt
regelmatig psychopathologie bij de ouders voor, wat hen ook belemmert in hun
opvoedingstaken. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag, dat zijn
wortels al vroeg in de kindertijd heeft. Dit delinquente gedrag bestaat vooral uit nietgewelddadige delicten zoals fraude, diefstal, inbraak, zakkenrollen, vandalisme, en
brandstichting.
10
Hoofdprofiel IV: Vroege gewelddadige starters
De jongeren in profiel 4 hebben al vanaf de basisschoolperiode te maken gehad met
problematisch en / of delinquent gedrag.. Er is vaak van jongs af aan sprake geweest
van hechtingsproblematiek, zodat er slechts een gebrekkige band is ontstaan tussen
ouder en kind. Door deze gebrekkige band hebben ouders onvoldoende greep
ontwikkeld op hun kind. De ouders zijn meestal slecht in staat hun kinderen te
disciplineren. Dat heeft al vroeg geleid tot een gebrekkige gewetensontwikkeling: de
jongeren hebben nauwelijks een besef van goed en kwaad. Bovendien komt
regelmatig psychopathologie bij de ouders voor, wat hen ook belemmert in hun
opvoedingstaken. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag, dat zijn
wortels al vroeg in de kindertijd heeft.
Daar bovenop is kenmerkend voor jongeren in dit profiel dat ze een gebrekkige
impulscontrole laten zien. Het is voor hen moeilijk hun agressie te beheersen. Daarbij
hebben de jongeren gebrekkige empathische vermogens: ze kunnen zich moeilijk
inleven in anderen. Bovendien komt bij deze jongeren regelmatig voor dat ze streng
bestraft worden door hun ouders, vaak ook op fysieke wijze. Deze factoren verhogen
het risico op delinquent gedrag dat vooral bestaat uit gewelddadige delicten zoals
bedreiging, vechtpartijen en ernstige vormen van geweld zoals verkrachtingen en
berovingen.
Het is duidelijk dat voor een aantal subgroepen specifieke interventies nodig en
beschikbaar zijn. Dit maakt het nodig om deze subgroepen apart zichtbaar te maken
in subprofielen. Het uitgangspunt daarbij is dat door middel van de vier
hoofdprofielen de eerste indeling tot stand komt. Bij het hoofdprofiel hoort een
aanbod van interventies dat ingezet kan worden. Als blijkt dat er binnen een
hoofdprofiel een specifiek probleem aan de orde is, dat in de reguliere interventies
niet goed behandeld kan worden, dan komt de betreffende jongere in een subprofiel
terecht.
Subprofiel psychopathologie
Psychopathologie is op te delen in psychosociale problematiek en psychiatrische
problematiek. Bij psychosociale problematiek gaat het om psychische problematiek
met een sociale achtergrond, zoals depressiviteit en eenzaamheid. Bij psychiatrische
problematiek gaat het om persoonlijkheidsstoornissen, zoals angsten en
schizofrenie. Van psychopathologie is bekend dat het een rol kan spelen in het
ontstaan en voortbestaan van jeugddelinquentie. Het kan daarom nodig zijn om daar
in een behandeling specifiek aandacht aan te besteden. Als deze problematiek aan
de orde is, dan is het meestal niet mogelijk om daar in de reguliere behandeling
aandacht aan te besteden, of is de problematiek te ernstig en heeft dat intensieve
aandacht nodig. Voor deze jongeren is het dan belangrijk dat naast de reguliere
behandeling apart aandacht besteed kan worden aan de psychopathologie. Dat zal
dan in de meeste gevallen gebeuren in de vorm van aanvullende jeugdzorg of GGZ.
11
Subprofiel alcohol/drugs problematiek
Met betrekking tot alcohol- en drugsproblematiek is te zeggen dat het vaak een
contra-indicatie is voor de meeste behandelingen: de meeste interventies zullen niet
aanslaan indien er sprake is van een grote alcohol- en/of drugsproblematiek. Dat
maakt het noodzakelijk om voor deze jongeren een oplossing te vinden voor hun
alcohol- of drugsprobleem, voordat een reguliere interventie met betrekking tot het
delinquente gedrag ingezet kan worden.
Subprofiel LVG-problematiek
Jongeren met LVG-problematiek zijn extra kwetsbaar. Enerzijds beschikken ze over
minder bagage om zich in de maatschappij staande te houden en zijn ze daarom
extra vatbaar voor risicofactoren. Anderzijds zullen ze minder baat hebben bij de
reguliere interventies, omdat deze onvoldoende aansluiten bij hun intellectuele
vermogens. Om beide redenen is het belangrijk hen als subgroep te benaderen. Op
deze manier heeft men meer oog voor de specifieke achtergronden van hun
delictgedrag en voor de speciale vereisten die gesteld worden aan een interventie
voor deze subgroep.
Subprofiel zedenproblematiek
Zedenproblematiek wordt als subprofiel onderscheiden, omdat zedendelicten een
specifieker patroon van risicofactoren laten zien, dan de meeste andere vormen van
delictgedrag. Dit patroon van risicofactoren vraagt ook om een specifiekere vorm van
interventie, enerzijds aansluitend bij normbesef rondom seksualiteit en anderzijds
aansluitend bij de risicofactoren die hebben bijgedragen tot het zedendelict.
Onderzoeksvraag 3: profielen met bijpassende interventies
De derde onderzoeksvraag luidde: Welke (in Nederland of in het buitenland) effectief
gebleken interventies voor de jongeren met deze verschillende profielen zijn
toepasbaar in Amsterdam? Door middel van een literatuurstudie is nagegaan welke
nationale en internationale effectieve en veelbelovende interventies er beschikbaar
zijn voor de doelgroep.
In dat kader zijn de volgende interventies besproken: Agressieregulatie op Maat;
Agressieregulatie Training (ART); Behavioural parent training (BPT); Brains 4 Use;
Buitenprogramma Work-Wise; Dialectische Gedragstherapie bij Delinquente
Adolescenten; Equip; Functional Family Therapy (FFT); Halt; In Control!; Leren van
Delict; Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC); Multi Systeem Therapie
(MST); Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT); Out of the Circle (OTC); Problem
Solving
Skills
Training
(PSST);
Residentieel
Gedragstherapeutisch
Behandelingsprogramma (RGB); Sociale Vaardigheden op Maat; Teaching Family
Home (TFH); Tools4U; Washington State Aggression Replacement Training.
12
Van elk van de interventies is een korte omschrijving gegeven met een
verantwoording in welk profiel de interventie toepasbaar is. Voor een schematisch
overzicht, zie Tabel 1.1.
Onderzoeksvraag 4: vergelijking van het huidige aanbod met het ideale aanbod
De vierde onderzoeksvraag luidde: Op welke punten komen de huidige
Amsterdamse interventies al dan niet overeen met de interventies per profiel zoals bij
onderzoeksvraag 3 beschreven? Naar aanleiding hiervan is geïnventariseerd binnen
welke profielen de gemeente Amsterdam (DMO / OOV) een dekkend aanbod van
interventies in huis heeft.
Daarbij is allereerst het huidige aanbod besproken: Acht tot acht arrangement; De
Uitdaging; En Nu Iets Positiefs (ENIP); Herstelbemiddeling; Intensieve Traject
Begeleiding (ITB); Functional Family Parole Services (FFPS); Functional Family
Therapy (FFT); Nieuwe Perspectieven (NP); Nieuwe Perspectieven Preventief
(NPP); Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT); Resocialisatie en Begeleiding
(R&B); Schakelprogramma.
Vervolgens is bekeken wat vanuit het perspectief van het profiel het ideale aanbod
zou zijn. Daarbij is een overzicht gegeven van wat er van het huidige aanbod ingezet
kan worden, welke aandachtspunten er zijn bij het huidige aanbod, welk nieuw
aanbod ingezet zou kunnen worden, en welke aanbod nog ontwikkeld zou moeten
worden. Voor een schematisch overzicht, zie Tabel 1.1.
Analyse huidig aanbod
Acht tot Acht Arrangement
Het Van Acht tot Acht Arrangement heeft een zeer breed karakter, en is op te vatten
als een paraplu, waaronder andere onderdelen ingezet worden. In principe past de
aanpak bij profiel I, en kan het vooral vanuit een preventieve insteek ingezet worden.
Er zijn veel aandachtspunten bij de aanpak. De verbeterpunten zijn: een betere
omschrijving van probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren
waar de interventie op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het
uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze
verbeterpunten tegemoet is gekomen.
De Uitdaging
Deze interventie is vanwege het lichte karakter inzetbaar bij profiel I, maar er zijn wel
veel aandachtspunten bij deze interventie. De verbeterpunten zijn: een betere
omschrijving van het probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren
waar de interventie op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het
uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze
verbeterpunten tegemoet is gekomen.
13
En Nu Iets Positiefs (ENIP)
Deze interventie is vanwege het lichte karakter inzetbaar bij profiel I, maar er zijn wel
veel aandachtspunten bij deze interventie. Verbeterpunten zijn: een betere
omschrijving van probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren
waar de interventie op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het
uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze
verbeterpunten tegemoet is gekomen.
Functional Family Therapy (FFT)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel II, III en IV. De interventie is goed onderbouwd
en uitgewerkt in de beschrijving. Een belangrijk verbeterpunt is de afbakening van de
doelgroep. Op dit moment loopt een procedure bij de Erkenningscommissie van het
Ministerie van Justitie, nadat een eerdere aanvraag afgewezen is. Daarnaast wordt
op dit moment effectiviteitsonderzoek uitgevoerd. Continuering is wenselijk.
Functional Family Therapy Parole Services (FFPS)
FFPS is niet zozeer een interventie, als wel een vorm van casemanagement, die
inzetbaar is bij profiel I, II, III en IV. Continuering is wenselijk.
Herstelbemiddeling
Deze aanpak kan aanvullend ingezet worden ter voorbereiding op of als vervolg op
een interventie, echter met een beperking tot profiel I en II. Verbeterpunten zijn: een
betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek.
Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen.
Intensieve Traject Begeleiding
Deze interventie is inzetbaar bij profiel III en IV. Verbeterpunten zijn: een betere
omschrijving van probleemgedrag, een betere afbakening van de doelgroep, een
betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie op ingrijpt, en het
uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze
verbeterpunten tegemoet is gekomen.
Nieuwe Perspectieven (NP)
Deze interventie kan ingezet worden bij profiel I, II, III en IV. Op dit moment vindt
evaluatieonderzoek plaats. Continuering is wenselijk.
Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP)
Deze interventie is vanwege het lichte karakter inzetbaar bij profiel I, maar er zijn wel
veel aandachtspunten bij deze interventie. Verbeterpunten zijn: een betere
omschrijving van het probleemgedrag, een betere omschrijving van de methodiek en
het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze
verbeterpunten tegemoet is gekomen.
14
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel I, II, III en IV. Continuering is wenselijk.
Resocialisatie en Begeleiding (R&B)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel I en II, maar er zijn wel veel aandachtspunten
bij deze interventie. Verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van
probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie
op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van
effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten
tegemoet is gekomen.
Analyse wenselijk aanbod voor de hoofdprofielen
Behavioral Parent Training (BPT)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel I, II, III en IV, als er geen gezinsgerichte
interventie wordt ingezet. Deze interventie wordt aangeraden als uitbreiding op het
huidige aanbod, omdat de interventie goed is onderbouwd en speciaal geschikt is als
aanvullende interventie voor ouders van delinquente jongeren.
EQUIP
Voor deze interventie wordt uiteindelijk niet aanbevolen om een variant te maken die
inzetbaar zou zijn buiten de setting waar EQUIP normaal ingezet wordt. Het vergt
waarschijnlijk teveel aanpassingen, waardoor er van het oorspronkelijke programma
niet veel overblijft.
Halt
Deze interventie is inzetbaar bij profiel I. Op dit moment wordt de methodiek
theoretisch onderbouwd en verbeterd. Later zal een erkenningsprocedure bij de
Erkenningscommissie van het Ministerie van Justitie opgestart worden.
Multi Systeem Therapie (MST)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel II, III en IV. De methodiek is uitgebreid
theoretisch onderbouwd en de methodiek is goed uitgewerkt. Op dit moment wordt
effectiviteitsonderzoek uitgevoerd. Op dit moment loopt een erkenningsprocedure bij
de Erkenningscommissie van het Ministerie van Justitie.
Problem Solving Skills Training (PSST)
Deze interventie wordt niet aanbevolen op te nemen in het aanbod, omdat er teveel
vragen zijn over doelgroep, probleemgedrag en risicofactoren. Deze vragen moeten
eerst opgelost worden, voordat een uitspraak gedaan kan worden over eventuele
aanvulling.
Teaching Family Home (TFH)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel III en IV. Verbeterpunten zijn: een betere
omschrijving van probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren
waar de interventie op ingrijpt, en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Deze
15
interventie wordt aangeraden als uitbreiding op het huidige aanbod, omdat het een
intensieve gezinsinterventie is, die inzetbaar is bij ernstige problematiek.
Tools4U
Deze interventie is inzetbaar bij profiel I en II. Aan deze interventie wordt de voorkeur
gegeven boven “Sociale Vaardigheden op Maat”. Tools4U wordt aangeraden als
uitbreiding op het huidige aanbod, omdat het een interventie is die een stevige
theoretische en methodische basis heeft en flexibel aan te passen is aan de
behoeften van de jongere.
Washington State Aggression Regulation Training (WSART)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel II en IV. Aan deze interventie wordt de
voorkeur gegeven boven “Agressieregulatie op Maat” en “Agressieregulatie
Training”. WSART wordt aangeraden als uitbreiding op het huidige aanbod, omdat
de methodiek het beste uitgewerkt is en de methodiek het beste aan te passen is
naar de context waarin de methodiek ingezet wordt.
Analyse wenselijk aanbod voor de subprofielen
Psychopathologie
Voor de behandeling van psychopathologie is het nodig om reguliere jeugdzorg en/of
de GGZ in te zetten.
Alcohol/drugs problematiek
Voor deze problematiek wordt voorgesteld om Brains 4 Use zodanig aan te passen
dat het aanvullend inzetbaar is op de overige interventies van profiel I, II, III en IV.
Daarbij zal de inzet moeten zijn dat alcohol/drugs problematiek eerst aangepakt moet
worden, voordat andere interventies ingezet kunnen worden.
LVG problematiek
Bij de niet-gewelddadige profielen I en III wordt voorgesteld om een aangepaste
vorm van Functional Family Therapy in te zetten. Deze aangepaste vorm moet nog
wel ontwikkeld worden. Bij de gewelddadige profielen II en IV wordt voorgesteld om
de interventie In Control! in te zetten, omdat die goed aansluit bij de doelgroep.
Daarnaast wordt aangeraden om een programma gericht op het ontwikkelen van een
toekomstperspectief, zoals Nieuwe Perspectieven (NP) te ontwikkelen in een
speciale variant voor LVG-jongeren. Dat kan dan een aanbod zijn voor LVGjongeren, waar niet direct een gezinsinterventie voor de hand ligt, maar waar het
werken aan een opleiding, baan en huisvesting belangrijk zijn.
Zedenproblematiek
Bij zedenproblematiek is er een programma in beeld dat op dit moment ontwikkeld
wordt: Out of the Circle (OTC). Deze interventie kan over enige tijd een erkenning
16
krijgen van de Erkenningscommissie. Dit is echter niet met zekerheid te zeggen
omdat jeugdige zedendelinquenten een zeer moeilijke doelgroep voor interventie is.
Voor Tabel 1.1 geldt de volgende legenda:
Kolom “Interventie”:
* = deels effectief / veelbelovend / in theorie effectief / voorlopig erkend
** = effectief / erkend
Kolom “H/W”:
H = Huidig aanbod
W = Wenselijk aanbod
Kolom “C/A”:
C = Continuering is wenselijk
A = Continuering is mogelijk na aanpassingen
Kolom “I/S”:
I = Interventie vooral geschikt voor incidenteel delinquent gedrag
S = Interventie vooral geschikt voor structureel delinquent gedrag
Kolom “Z/A”:
Z = Interventie vooral geschikt om zelfstandig in te zetten
A = Interventie vooral geschikt om aanvullend (in combinatie met andere
interventies) in te zetten
Kolom “V/G”:
V = Interventie vooral ingezet in vrijwillig kader
G = Interventie vooral ingezet in gedwongen kader
17
Tabel 1.1: Schematisch overzicht van profielen met huidig en wenselijk aanbod van interventies, geordend naar de dimensie incidenteel / structureel
Profiel I: Late niet-gewelddadige starters
Profiel Risicofactoren
Hoofd negatieve
levenservaringen;
gebrekkige
monitoring / toezicht
ouders;
gebrekkige
vrijetijdsbesteding;
negatief zelfbeeld;
internaliserend
probleemgedrag
Sub
Psycho-pathologie
Alcohol/drugs
LVG-problematiek
Interventie
Acht tot Acht Arrangement
De Uitdaging
ENIP
Halt*
Herstelbemiddeling
Nieuwe Perspectieven
Preventief (NPP)
Functional Family Parole
Services (FFPS)
Nieuwe Perspectieven bij
Terugkeer (NPT)**
Tools4U**
Behavioural Parent Training
(BPT)**
Nieuwe Perspectieven (NP)
Resocialisatie en Begeleiding
(R&B)
H/W
H
H
H
W
H
H
C/A
A
A
A
A
A
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Schoolverzuim
Geen discipline, geen ritme, gebrekkige sociale vaardigheden
Niet specifiek omschreven
In principe alle risicofactoren
Tekort aan empathie / moreel besef bij bekennende verdachten
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I/S
I
I
I
I
I
I
Z/A
Z
Z
A
Z
Z+A
Z
V/G
V
V+G
V+G
G
G
G
H
C
Niet specifiek omschreven
I+S
Z
G
H
C
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
W
W
-
Cognitieve en sociale vaardigheidstekorten
Inadequate opvoedingsvaardigheden
I+S
S
A
A
V+G
V
H
H
C
A
S
S
Z+A
Z
G
G
Aanvullende jeugdzorg/GGZ
Brains 4 Use*
Functional Family Therapy
(FFT)*
H
W
W
-
I+S
I+S
I+S
Z+A
A
Z
V+G
G
V+G
Nieuwe Perspectieven (NP)
W
-
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Onverschilligheid, gevoel buiten gesloten te worden op meerdere
gebieden: thuis, school en op straat, gevoelig voor groepsprocessen en
radicalisering, tegenslagen op school, een verminderd zelfvertrouwen,
een defensieve houding, passiviteit en of ontkennende houding
In principe alle risicofactoren
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de
jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en
opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije
tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een
negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten.
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S
Z+A
G
Profiel II: Late gewelddadige starters
Profiel Risicofactoren
Hoofd negatieve
levenservaringen;
gebrekkige
monitoring / toezicht
ouders; gebrekkige
vrijetijdsbesteding;
gebrekkige
impulscontrole /
agressie-regulatie;
geringe empathische
vermogens;
veelvuldig (fysiek)
straffen ouders;
psychiatrische en
gedragsproblematiek; weinig
sociale binding;
afwezigheid vader
Interventie
Herstelbemiddeling
Functional Family Therapy
(FFT)*
H/W
H
H
C/A
A
C
Nieuwe Perspectieven bij
Terugkeer (NPT)**
Functional Family Parole
Services (FFPS)
WSART*
Tools4U**
Behavioural Parent Training
(BPT)**
Intensieve Traject
Begeleiding (ITB)
Multi System Therapy (MST)*
Nieuwe Perspectieven (NP)
Resocialisatie en Begeleiding
(R&B)
H
Sub
Aanvullende jeugdzorg/GGZ
Brains 4 Use*
In Control!*
Nieuwe Perspectieven (NP)
Out of the Circle (OTC)
Psycho-pathologie
Alcohol/drugs
LVG-problematiek
Zeden-problematiek
I/S
I
I+S
Z/A
A
Z+A
V/G
G
V+G
C
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Tekort aan empathie / moreel besef bij bekennende verdachten
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de
jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en
opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije
tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een
negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten.
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
H
C
Niet specifiek omschreven
I+S
Z
G
W
W
W
-
Agressieregulatie
Cognitieve en sociale vaardigheidstekorten
Inadequate opvoedingsvaardigheden
I+S
I+S
S
Z+A
A
A
V+G
V+G
V
H
A
S
Z
G
W
H
H
C
A
S
S
S
Z
Z+A
Z
V+G
G
G
H
W
W
W
W
-
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken,
leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Onverschilligheid, gevoel buiten gesloten te worden op meerdere
gebieden: thuis, school en op straat, gevoelig voor groepsprocessen en
radicalisering, tegenslagen op school, een verminderd zelfvertrouwen,
een defensieve houding, passiviteit en of ontkennende houding
In principe alle risicofactoren
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Lage impulscontrole en agressief gedrag
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S
I+S
I+S
I+S
I+S
Z+A
A
Z
Z+A
Z
V+G
G
V+G
G
G
19
Profiel III: Vroege niet-gewelddadige starters
Profiel
Hoofd
Sub
20
Risicofactoren
gebrekkige
gewetensontwikkeling;
hechtingsproblematiek;
psychopathologie bij
de ouders;
gebrekkige
disciplinering door
ouders;
beperkte sociale
vaardigheden;
omgang met oudere
groepen; weinig
binding met de
maatschappij
Psycho-pathologie
Alcohol/drugs
LVG-problematiek
Interventie
Functional Family Parole
Services (FFPS)
Functional Family Therapy
(FFT)*
H/W
H
C/A
C
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Niet specifiek omschreven
I/S
I+S
Z/A
Z
V/G
G
H
C
I+S
Z+A
V+G
Nieuwe Perspectieven bij
Terugkeer (NPT)**
Behavioural Parent Training
(BPT)**
Intensieve Traject
Begeleiding (ITB)
Multi System Therapy (MST)*
Multidimensional Treatment
Foster Care (MTFC)*
Nieuwe Perspectieven (NP)
Teaching Family Home
(TFH)**
Aanvullende jeugdzorg/GGZ
Brains 4 Use*
Functional Family Therapy
(FFT)*
H
C
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de
jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en
opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije
tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een
negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten.
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
W
-
Inadequate opvoedingsvaardigheden
S
A
V
H
A
Z
G
W
W
-
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken, S
leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
S
Groepsdruk, antisociale denkpatronen, geen dagbesteding
S
Z
Z
V+G
V+G
H
W
C
-
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Plegen van delicten onder groepsdruk
S
S
Z+A
Z
G
V+G
H
W
W
-
I+S
I+S
I+S
Z+A
A
Z
V+G
G
V+G
Nieuwe Perspectieven (NP)
W
-
In principe alle risicofactoren
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de
jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en
opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije
tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een
negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten.
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S
Z+A
G
Profiel IV: Vroege gewelddadige starters
Profiel
Hoofd
Sub
Risicofactoren
gebrekkige
gewetensontwikkeling;
hechtingsproblematiek;
psychopathologie bij
de ouders;
gebrekkige
disciplinering door
ouders; gebrekkige
impulscontrole /
agressieregulatie;
geringe empathische
vermogens;
veelvuldig (fysiek)
straffen door ouders;
ontwikkelingsachterstanden vanaf
jonge leeftijd; ernst.
psychiatrische of
gedragsproblematiek;
narcistische trekken
in persoonlijkheid;
zwakke
communicatievaardigheden in het
gezin; aanwezigheid
van buurtbendes
Psycho-pathologie
Alcohol/drugs
LVG-problematiek
Zeden-problematiek
Interventie
Functional Family Parole
Services (FFPS)
Functional Family Therapy
(FFT)*
H/W
H
C/A
C
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Niet specifiek omschreven
I/S
I+S
Z/A
Z
V/G
G
H
C
I+S
Z+A
V+G
Nieuwe Perspectieven bij
Terugkeer (NPT)**
WSART*
Behavioural Parent Training
(BPT)**
Intensieve Traject
Begeleiding (ITB)
H
C
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de
jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en
opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije
tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een
negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten.
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
W
W
-
Agressieregulatie
Inadequate opvoedingsvaardigheden
I+S
S
Z+A
A
V+G
V
H
A
S
Z
G
Leren van Delict*
Multi System Therapy (MST)*
Nieuwe Perspectieven (NP)
Teaching Family Home
(TFH)**
W
W
H
W
C
-
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en
gedragskenmerken, leerprestaties en gedrag op school, problemen in
de gezinssituatie
Cognitieve vertekening, gebrekkige impulscontrole
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Plegen van delicten onder groepsdruk
S
S
S
S
Z+A
Z
Z+A
Z
V+G
V+G
G
V+G
Aanvullende jeugdzorg/GGZ
Brains 4 Use
In Control!
Nieuwe Perspectieven (NP)
Out of the Circle (OTC)
H
W
W
W
W
-
In principe alle risicofactoren
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Lage impulscontrole en agressief gedrag
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S
I+S
I+S
I+S
I+S
Z+A
A
Z
Z+A
Z
V+G
G
V+G
G
G
21
De keuze voor een model met twee dimensies, namelijk de ontwikkelingspsychologische achtergrond van het delinquente gedrag en de inhoudelijke invulling
van het delinquente gedrag, biedt een prettig houvast om een globale indeling te
maken in verschillende typen delinquente jongeren. Het is immers vooral voor de
interventie van belang om in te grijpen op de oorsprong en de invulling van het
delinquente gedrag. Er is ook gebleken dat na een dergelijke globale indeling er
onmiddellijk behoefte is aan een aantal specifiekere subtypen, die anders teveel in
een globale typering zouden verdwijnen. Het huidige model is een groeimodel,
waarbij in de praktijk zal blijken of het aangepast moet worden, en zo ja, in welke
richting. Vooralsnog is uit onze analyse gebleken dat het een robuust model is en
zowel voor beleid als voor de praktijk een instrument kan zijn om inzicht te
verschaffen in de te verwachten vragen naar hulpverlening en het beschikbare
aanbod.
Inzicht in een betekenisvolle en dekkende typologie van jeugdige delinquenten in
Amsterdam is een noodzakelijke eerste stap geweest om een globale indeling in
verschillende doelgroepen te creëren. Vervolgens is het een belangrijke exercitie
gebleken om per profiel bijpassende effectieve of veelbelovende interventies te
zoeken. Daarna is het huidige aanbod van interventies geanalyseerd. De verbinding
tussen de profielen en de interventies heeft een staalkaart opgeleverd, die
ondersteunend kan zijn bij het organiseren van zorg voor jongeren. Zo kan
gestimuleerd worden dat er voor de jongeren in Amsterdam een aanbod van
interventies ontstaat, dat zo goed mogelijk past bij de hulpvraag die deze jongeren
hebben.
23
24
2
Inleiding
De aanleiding voor dit onderzoek was de wens van de Dienst Maatschappelijke
Ontwikkeling (DMO) en de Directie Openbare Orde en Veiligheid (OOV) van de
Gemeente Amsterdam om een betere afstemming te realiseren tussen enerzijds het
delinquente gedrag van Amsterdamse jongeren en anderzijds de interventies voor
deze doelgroep. Daartoe zijn twee stappen gezet. De eerste stap was om de groep
jongeren zo goed mogelijk te beschrijven, resulterend in betekenisvolle profielen. De
tweede stap was om bij deze profielen effectieve en veelbelovende interventies te
zoeken. In dit onderzoeksrapport is het resultaat van beide stappen uitgewerkt.
De wens voor een betere afstemming tussen het delinquente gedrag en de
interventie wordt ondersteund door twee belangrijke uitgangspunten voor effectieve
jeugdhulpverlening: het behoeftebeginsel en het risicobeginsel (“What works”:
Andrews & Bonta, 1994; Andrews, 1995; Van Heerwaarden & Slump, 2004; Van der
Laan, 2004). Het behoeftebeginsel houdt in dat een interventie gericht dient te zijn op
de risicofactoren die direct verband houden met het (potentiële) delinquente gedrag.
Het risicobeginsel houdt in dat bij delinquente jongeren met een hoog risico op
recidive een intensievere interventie zal moeten worden toegepast dan bij jongeren
met een laag risico op recidive. Een juiste afstemming tussen enerzijds de intensiteit
en de duur van de interventie en anderzijds de kans op recidive bepaalt mede het
effect van de interventie. Het is dus van belang om zowel qua inhoud als qua
intensiteit van de hulpverlening een interventie te kiezen die zo goed mogelijk past bij
de betreffende jongere.
Tot nu toe werd in Amsterdam de volgende indeling aangehouden: risicojongeren,
first offenders, lichtcriminele jongeren, en harde kern jongeren. Daarbij werd
uitgegaan van de gedachte dat er een opwaartse druk plaatsvindt van risicojongeren
naar de harde kern. Er is geconstateerd dat deze benadering te eenvoudig is. Deze
benadering is alleen gebaseerd op de ernst van het delinquente gedrag. Het is
noodzakelijk een meer genuanceerde indeling te maken, waarbij niet alleen
uitgegaan wordt van de ernst van het delinquente gedrag, maar waarbij meer
rekening gehouden wordt met de achtergronden (risico- en beschermende factoren)
en de oorzaken van het delinquente gedrag.
Het doel van het onderzoek is gespecificeerd in de volgende vier onderzoeksvragen:
1. Wat is de achtergrond (risico- en beschermende factoren) van de
Amsterdamse jongeren van 12 tot en met 24 jaar die tot de risicogroep
behoren en van de jongeren die met politie/justitie in aanraking zijn gekomen
vanwege het plegen van een delict?
2. Welke profielen van Amsterdamse risico/probleemjongeren zijn op basis van
bovenstaande achtergronden en op basis van (internationaal)
literatuuronderzoek te maken?
25
3. Welke (in Nederland of in het buitenland) effectief gebleken interventies (op
de domeinen gezin, school, publiek) voor de jongeren met deze verschillende
profielen zijn toepasbaar in Amsterdam?
4. Op welke punten komen de huidige Amsterdamse interventies al of niet
overeen met de interventies per profiel zoals bij punt 3 omschreven?
De kern van dit project is dus gebaseerd op de uitgangspunten dat het nodig is om
een goede typering van de doelgroep te realiseren, en dat aan deze typering
adequate interventies gekoppeld moeten worden. In hoofdstuk 3 is de theoretische
basis van dit onderzoek weergegeven. In hoofdstuk 4 worden de risico- en
beschermingsfactoren m.b.t. jeugdcriminaliteit beschreven. In hoofdstuk 5 is de
uitwerking van de profielen beschreven. In hoofdstuk 6 is een overzicht gemaakt van
de profielen met bijpassende (inter)nationale interventies. In hoofdstuk 7 wordt het
Amsterdamse aanbod van interventies geanalyseerd aan de hand van het overzicht
in het voorafgaande hoofdstuk. In hoofdstuk 8 worden de bevindingen samengevat,
conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
26
3
Theoretisch kader
Een aantal theoretische uitgangspunten ligt ten grondslag aan het onderzoek naar
profielen van delinquente jeugdigen in Amsterdam en de bijpassende effectieve en
veelbelovende interventies. Deze theoretische kaders worden hier beschreven. In de
eerste paragraaf worden de “wat-werkt-principes” beschreven. In de tweede
paragraaf worden de erkenningscriteria van het Ministerie van Justitie beschreven.
Ten slotte wordt in de laatste paragraaf de conclusie beschreven.
3.1
Wat-werkt-principes
In dit rapport staan de “wat-werkt-principes” centraal: het risicoprincipe, het
behoefteprincipe, het responsiviteitsprincipe, het professionaliteitsprincipe en het
integriteitsprincipe (Andreus & Bonta, 1994; Andrews, 1995; Thomas, 2004; Van
Heerwaarden & Slump, 2004; Van der Laan, 2004). Deze principes geven aan welke
voorwaarden interventies moeten voldoen om effectief te kunnen zijn. Deze principes
vormen de algemene theoretische onderbouwing, die leidend is geweest voor het
onderzoek naar betekenisvolle profielen van de risico- en probleemjeugd in
Amsterdam. De principes worden hieronder beschreven.
Het risicoprincipe houdt in dat een effectieve interventie afgestemd moet zijn op het
recidiverisico van een jongere. Jongeren, bij wie het recidiverisico laag is, zouden
geen of een zeer lichte interventie moeten krijgen. Jongeren met een gemiddeld
recidiverisico zouden een interventie van beperkte omvang moeten krijgen. Jongeren
met een hoog recidiverisico zouden een intensieve en langdurige interventie moeten
krijgen, inclusief nazorg om terugval te voorkomen.
Het behoefteprincipe houdt in dat een effectieve interventie moet ingrijpen op de
dynamische (i.e. veranderbare) factoren, die mede hebben bijgedragen aan het
criminele gedrag. Voor het profielenonderzoek betekent dit dat voor zowel de
profielen als voor de bijbehorende interventies gekeken moet worden naar risico- en
beschermingsfactoren die direct verband houden met het delinquente gedrag.
Het responsiviteitsprincipe houdt in dat een effectieve interventie rekening houdt met
de kenmerken van het individu. Er wordt geen standaard aanpak voorgesteld, maar
de interventie moet aangepast kunnen worden aan wat er voor deze jongere mogelijk
is. In een interventie wordt er dus niet alleen gekeken naar wat er idealiter ingezet
zou moeten worden (een aanbodgerichte aanpak), maar er wordt ook rekening
gehouden met de mogelijkheden en onmogelijkheden van de jongere (een
vraaggerichte aanpak). Als er bij de jongere beperkingen te verwachten zijn in het
omgaan met de materie zoals die in een interventie wordt aangeboden, dan schiet de
interventie zijn doel voorbij. Het responsiviteitsprincipe is uitgewerkt in het zoeken
van de afstemming tussen de jongere en de interventie: het zoeken van de juiste
balans tussen de vraag van de jongere en het aanbod van de hulpverlener.
27
Het professionaliteitsprincipe houdt in dat voor een effectieve interventie er naast
aandacht voor risico, behoefte en responsiviteit ook aandacht is voor een
professionele houding van de hulpverleners. De kennis, ervaring, vaardigheden en
persoonlijke kenmerken van de medewerkers zijn belangrijke factoren die mede van
invloed zijn op het resultaat van een interventie. Uitvoerders van een interventie
moeten gedegen zijn opgeleid en in staat zijn om de interventie aan te passen aan
individuele behoeften en mogelijkheden van de jongere. Binnen de organisatie waar
ze werkzaam zijn moeten ze intervisie en supervisie krijgen.
Het integriteitsprincipe, ten slotte, houdt in dat een interventie wordt uitgevoerd zoals
bedoeld, en dat dit gepaard gaat met regelmatige metingen om te kijken of dat
inderdaad het geval is. Het personeel is daarbij ook voldoende getraind om de
interventie uit te voeren zoals deze bedoeld is. Pas als er een hoge mate van
integriteit bereikt is, is het mogelijk om de interventie te evalueren. Het heeft immers
geen zin een interventie te evalueren, als deze (nog) niet uitgevoerd wordt zoals de
interventie bedoeld is.
3.2
Kwaliteitscriteria Ministerie van Justitie
Het Ministerie van Justitie heeft op basis van bovengenoemde beginselen tien
kwaliteitscriteria opgesteld, die door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies
Justitie gebruikt worden bij de beoordeling van gedragsinterventies. De tien
kwaliteitscriteria worden hier genoemd, omdat het theoretische ondersteuning biedt
voor de ontwikkeling van de profielen en de selectie van interventies.
Het eerste criterium is theoretische onderbouwing. Dit houdt in dat de interventie
gebaseerd is op een expliciet veranderingsmodel waarvan de werking
wetenschappelijk is aangetoond. Voor dit onderzoek is in de theoretische en
empirische literatuur gezocht naar zoveel mogelijk ondersteuning voor de profielen.
Het tweede criterium is de selectie van justitiabelen. Dit betekent dat het type jongere
waarop de interventie zich richt duidelijk gespecificeerd en geselecteerd wordt.
Het derde criterium is de gerichtheid op dynamische criminogene factoren. De
interventie moet gericht zijn op het beïnvloeden van veranderbare risicofactoren die
samenhangen met het criminele gedrag.
Het vierde criterium is de aanwezigheid van effectieve (behandel)methoden. Er
moeten (behandel)methoden toegepast worden die aantoonbaar effectief of
veelbelovend zijn.
Het vijfde criterium is een gerichtheid op vaardigheden en beschermende factoren.
De aanpak moet mede gericht zijn op het leren van praktische, sociale en
probleemoplossende vaardigheden.
Het zesde criterium heeft te maken met fasering, intensiteit en duur. De intensiteit en
duur van de interventie moeten aansluiten bij de problematiek van de deelnemer. De
interventie moet niet te licht of te zwaar zijn voor het gepleegde delict. Als de
interventie te licht of te zwaar is, dan schiet het zijn doel voorbij.
Het zevende criterium is betrokkenheid en motivatie. Betrokkenheid van de
deelnemer bij de interventie en motivatie voor deelname moeten worden bevorderd
en gestimuleerd.
28
Het achtste criterium is continuïteit. Er moeten duidelijke verbindingen zijn tussen de
interventie en de totale begeleiding van de jongere.
Het negende criterium is het criterium van interventie-integriteit. Dit houdt in dat de
gedragsinterventie wordt uitgevoerd zoals bedoeld.
Het tiende criterium ten slotte heeft betrekking op deze evaluatie. Een doorlopende
evaluatie geeft inzicht in de effectiviteit van de interventie.
3.3
Conclusie
De “wat-werkt-principes” en de kwaliteitscriteria hebben geholpen enerzijds bij het
ontwikkelen van de profielen van de Amsterdamse risico-/probleemjeugd en
anderzijds bij het zoeken naar (inter)nationaal bekende interventies en het
beoordelen van de beschikbare interventies in Amsterdam.
De belangrijkste principes en criteria ten behoeve van dit project zijn die
uitgangspunten geweest, die te maken hebben met een goede afstemming tussen de
jongere en de doelgroep. Op het macroniveau van de stad Amsterdam moet er een
zoveel mogelijk dekkend overzicht komen van types delinquente jongeren aan de
ene kant en mogelijke interventies aan de andere kant. Op het mesoniveau van de
instelling moet duidelijk zijn op welk(e) type(s) delinquente jongeren men zich richt
met welke interventies. Op het microniveau van de jongere moet duidelijk zijn welke
risico- en beschermingsfactoren in beeld zijn en welke interventie daar het beste bij
past.
In het volgende hoofdstuk wordt nu beschreven welke factoren in de jongere, in het
gezin, en in de bredere omgeving van vrienden en school in relatie staan tot de
ontwikkeling van delinquent gedrag.
29
4
Risico- en beschermingsfactoren
4.1
Aanpak
De eerste onderzoeksvraag luidde: Wat is de achtergrond (risico- en beschermende
factoren) van de Amsterdamse jongeren van 12 tot en met 24 jaar die tot de
risicogroep behoren en van de jongeren die met politie/justitie in aanraking zijn
gekomen vanwege het plegen van een delict? Door middel van literatuuronderzoek is
inzicht verkregen in de risico- en beschermingsfactoren die in beeld zijn bij deze
doelgroep. De nationale en internationale literatuur met betrekking tot risico- en
beschermingsfactoren van delinquente jongeren is in kaart gebracht. Daartoe zijn
databronnen als PsychInfo, PiCarta en de Nederlandse Centrale Catalogus (NCC)
gebruikt. De verzamelde literatuur is verwerkt in dit hoofdstuk.
Als in dit rapport wordt gesproken over de adolescentie, dan wordt daarmee de
periode van 12 tot 18 jaar bedoeld. Als wordt gesproken over de puberteit, dan wordt
daarmee in dit rapport de periode van 14 tot 17 jaar bedoeld. Bij de leeftijd vanaf 18
tot en met 24 jaar wordt gesproken over jongvolwassenen.
4.2
Risico- en beschermingsfactoren
Risicofactoren worden omschreven als factoren die samenhangen met een latere
toename of voortzetting van delinquent gedrag van jongeren. Beschermende
factoren worden omschreven als factoren die samenhangen met een latere
afwezigheid of afname van delinquent gedrag bij jongeren. Risico- en beschermende
factoren mogen niet met oorzaken gelijkgesteld worden, maar zijn meestal signalen
die op de mogelijke werkzaamheid van causale processen wijzen (Loeber, Slot, &
Sergeant, 2001).
Onderzoek heeft aangetoond dat een opeenstapeling van risicofactoren, ook wel
risicocumulatie genoemd, de kans op latere problemen aanzienlijk vergroot.
Alhoewel de aanwezigheid van een enkele risicofactor op zich niet tot delinquent
gedrag leidt, vergroot een combinatie van risicofactoren wel de kans op ernstige
jeugddelinquentie. Daarbij is nauwelijks van belang welke risicofactoren of welke
combinaties er optreden: het aantal bepaalt de kans dat een kind problemen krijgt.
Bij geen of één risicofactor is er nauwelijks een verhoogde kans op problemen, maar
wanneer het aantal verder toeneemt, dan nemen navenant ook de (latere) problemen
toe. Met name bij de aanwezigheid van vier of meer risicofactoren neemt de kans op
problematisch functioneren cumulatief toe (Rutter, 1978; Hermanns, 2005). Ook de
combinatie van en de interactie tussen factoren speelt een rol (Rutter, 1978). Zo
kunnen sommige gedragingen die het gevolg zijn van blootstelling aan risicofactoren,
op hun beurt een risicofactor zijn in het verdere leven van een kind.
Bij het bestuderen van literatuur is allereerst een publicatie van het WODC van groot
belang. Recentelijk heeft het WODC (Van der Laan & Blom, 2006) een rapport
uitgebracht met als titel Jeugddelinquentie: risico’s en bescherming. In deze
publicatie is niet alleen nagegaan in welke mate zelfgerapporteerde delicten
31
voorkomen in een representatieve onderzoeksgroep van 1460 Nederlandse jongeren
in de leeftijd van 10 tot en met 17 jaar, maar is ook onderzocht welke relaties er zijn
tussen delinquentie en risico- en beschermende factoren. Hierbij is er vanuit gegaan
dat factoren zowel een risicocomponent als een beschermende component kunnen
hebben. Factoren zijn in drie delen opgesplitst: een risico-, een neutraal en een
beschermend deel. Dit houdt in dat een hoog niveau van deze factor een
beschermende werking heeft, een gemiddeld niveau van deze factor heeft een
neutrale werking (= geen), en een laag niveau van deze factor brengt een risico met
zich mee. Bijvoorbeeld bij communicatievaardigheden is te veronderstellen dat een
hoog niveau van communicatievaardigheden tussen de gezinsleden kan functioneren
als een beschermende factor tegen delinquent gedrag. Een gemiddeld niveau van
communicatie in het gezin heeft een neutrale werking: het is beschermend noch
risicoverhogend. Een laag niveau van communicatievaardigheden is op te vatten als
een risicofactor: het verhoogt de kans dat jongeren delinquent gedrag gaan vertonen.
Uit het onderzoek blijkt overigens dat het merendeel van de factoren die aan
delinquentie zijn gerelateerd zowel een risico- als beschermende component
hebben. Je kunt hierbij denken aan prosociaal gedrag, hyperactief gedrag,
aandachtsproblemen en bepaalde opvoedingsstijlen van ouders zoals disciplinering.
Een hoge mate van prosociaal gedrag bijvoorbeeld is een beschermingsfactor, een
lage mate van prosociaal gedrag is een risicofactor. Omgekeerd is een hoge mate
van hyperactief gedrag een risicofactor en is een lage mate van hyperactief een
beschermingsfactor.
Er zijn echter ook unieke risico- of beschermende factoren. Zo heeft bijvoorbeeld
alcohol- en drugsgebruik alleen een risicocomponent: het gebruik van deze middelen
is een risicofactor, maar het niet gebruiken ervan is geen beschermingsfactor.
In het algemeen concluderen Van der Laan en Blom (2006) dat risico- en
beschermende factoren nauwelijks seksespecifiek zijn. Dezelfde factoren verklaren
in ongeveer dezelfde mate het delinquente gedrag van jongens en meisjes. Dit staat
overigens los van de bevinding dat jongens in het algemeen meer delinquent gedrag
vertonen dan meisjes, en dat sommige allochtone groepen oververtegenwoordigd
zijn.
Er zijn ook maar weinig verschillen in risico- en beschermingsfactoren tussen
autochtone en allochtone jongeren. Dit betekent dat bij autochtone en allochtone
jongeren in het algemeen dezelfde factoren van invloed zijn. In een zeer recent
onderzoek van Junger-Tas (2008) wordt naar voren gebracht dat etniciteit zelf weinig
verklarende waarde heeft als het gaat om delinquentie. De buurt waarin een jongere
opgroeit wordt daarentegen in direct verband gebracht met het delinquent gedrag
van jongeren die er wonen. Een buurt met veel criminaliteit en drugsgebruik geeft
opgroeiende jongeren de boodschap af dat het om normale verschijnselen gaat.
De meeste verschillen zijn er naar leeftijd. Bij jongeren in de vroege
adolescentieperiode zijn minder risico- en beschermende factoren voor delinquentie
dan bij jongeren in de periode van midden adolescentie. Bovendien is er een
cumulatief effect van risico- en beschermingsfactoren. Naarmate de ernst van
delinquentie toeneemt, is het percentage jongeren dat per saldo op minder domeinen
bescherming en op meer domeinen risico‟s heeft hoger. Wanneer per saldo het
32
aantal domeinen met beschermende componenten af- en met risicocomponenten
toeneemt, stijgt het percentage zwaar delinquente jongeren.
In een zeer recente publicatie van Loeber, Slot, Van der Laan en Hoeve (2008) is
een uitgebreid overzicht gegeven vanuit verschillende disciplines wat er bekend is
over de omvang, aard, en psychosociale oorzaken van jeugddelinquentie en over de
preventie en behandeling ervan. In deze publicatie staan twee belangrijke tabellen.
Tabel 4.1 geeft een overzicht van het optreden van beschermende factoren vanaf de
geboorte tot de vroege volwassenheid. Tabel 4.2 geeft een overzicht van het
optreden van risicofactoren vanaf de geboorte tot de vroege volwassenheid. In de
tabellen wordt een overzicht gegeven van de verschillende beschermende
respectievelijk risicofactoren in opeenvolgende leeftijdsperioden en het cumulatieve
effect die deze kunnen hebben. Daarbij zijn de volgende domeinen onderscheiden:
individueel, gezin, leeftijdsgenoten, school en buurt. In de vroege kinderjaren spelen
vooral individuele en gezinsfactoren een rol. Naarmate een kind ouder wordt gaan
factoren die te maken hebben met psychische- en psychiatrische problemen
leeftijdsgenoten, school en de buurt steeds meer een rol spelen.
In de tabellen 4.1.a tot en met 4.1.e zijn de beschermende factoren voor de jongere
van de geboorte tot de vroege volwassenheid beschreven. De aanwezigheid van
deze factoren verkleint de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag. Bij een
groot aantal factoren gaat het om bipolaire dimensies: het positieve uiteinde van de
schaal biedt een bescherming, het negatieve uiteinde van de schaal betekent een
risico. Het cumulatieve effect zit in de continuïteit en de opstapeling van factoren:
beschermende factoren uit de vroege kindertijd blijven doorlopen en worden
aangevuld met nieuwe beschermende factoren.
De meeste beschermende factoren op het gezinsniveau hebben hun aanvang zo
tussen de 0 en 4 jaar. Afhankelijk van de leeftijd verandert de uitingsvorm van deze
beschermende factoren. Zo is het bijvoorbeeld bij disciplinering van belang dat dit
leeftijdsadequaat en consequent gebeurt.
33
Tabel 4.1.a
Individuele beschermende factoren
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode
Factoren:
Normaal tot hoog IQ
4. Adolescentie
volwassenheid
Voortzetting
Voortzetting
Voortzetting
Voortzetting
individuele factoren
individuele factoren
individuele factoren
individuele factoren
1 plus nieuwe
1 + 2 plus nieuwe
1 + 2 + 3 plus
1 + 2 + 3 + 4 plus
factoren:
factoren:
nieuwe factoren:
nieuwe factoren:
Geen ontwikkelings-
Geen sociaal
Verwachting gepakt
Heeft werk of volgt
achterstanden
isolement
te worden bij
opleiding
crimineel gedrag
Makkelijk
Geen taalproblemen
temperament
Goede sociale
Goede
vaardigheden
arbeidskwalificaties
Geen blootstelling
Aanwezigheid
Geen „denkfouten‟
aan giftige stoffen
schuldgevoel
samenhangend met
voor de geboorte
agressie
Geen complicaties
Afwezigheid
Goede
zwangerschap en/of
ongevoelig gedrag
leerprestaties
Geen problemen
Negatieve houding
Hoge
rondom de geboorte
t.o.v.
schoolmotivatie
geboorte
probleemgedrag
Geen impulsief /
Negatieve houding
gewaagd gedrag
t.o.v. criminaliteit
Geen aandachts-
Negatieve houding
problemen
t.o.v. drugsgebruik
Goede
Positieve
vaardigheden m.b.t.
levenservaringen
plannen,
vooruitkijken en
problemen oplossen
Geen verzet tegen
discipline
Groeiende
vaardigheden /
talenten
In staat toekomst te
plannen
34
5. Vroege
Tabel 4.1.b
Beschermende gezinsfactoren
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode
Factoren:
4. Adolescentie
5. Vroege
volwassenheid
Voortzetting
Voortzetting
Voortzetting
Voortzetting
gezinsfactoren 1
gezinsfactoren 1 + 2
gezinsfactoren 1 + 2
gezinsfactoren 1 + 2
plus nieuwe
plus nieuwe
+3
+3+4
factoren:
factoren:
Midden tot hoge
Consistente
Ondersteuning door
sociaal-
opvoeding /
ouders
economische status
disciplinering
Klein gezin
Weinig fysieke straf
Geen werkeloosheid Geen
of afhankelijkheid
kindermishandeling
van uitkering
en / of
verwaarlozing
Geen
Geen afwijkend
gezinscriminaliteit
gedrag broertjes en
zusjes
Geen
Geen of weinig
psychopathologie
verandering van
ouders
verzorgers
Geen drugsgebruik
Weinig stress
ouders
ouders
Gemiddeld tot hoog
Sociale
onderwijsniveau
betrokkenheid
ouders
Geen
Goede relatie tot
tienermoederschap
partner
Tweeoudergezin
Negatieve houding
ouders t.o.v.
probleemgedrag
Aanwezigheid
andere
ondersteunende
volwassenen
35
Bij de beschermende factoren op het gebied van leeftijdgenoten, school en buurt ligt
het accent op de basisschoolperiode en de adolescentie.
Tabel 4.1.c
Beschermende factoren bij leeftijdgenoten
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode
Factoren:
Tabel 4.1.d
4. Adolescentie
5. Vroege
volwassenheid
Voortzetting
Voortzetting
Voortzetting
factoren
factoren
factoren
leeftijdgenoten 2
leeftijdgenoten 2 + 3
leeftijdgenoten 2 + 3
plus nieuwe
plus nieuwe
+ 4 plus nieuwe
factoren:
factoren:
factoren:
Goede relaties met
Lage criminaliteit
Meeste vrienden
Huwelijk met
leeftijdgenoten
van leeftijdgenoten
bezoeken school
prosociale partner
Niet gepest worden
Weinig drugsgebruik Geen bende-
Gering aantal
door leeftijdgenoten
seksuele partners
lidmaatschap
Beschermende schoolfactoren
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode
Factoren:
4. Adolescentie
5. Vroege
volwassenheid
Voortzetting
schoolfactoren 3
plus nieuwe
factoren:
Lage mate van
afwijkend gedrag op
school
Sterke
schoolmotivatie
Tabel 4.1.e
Beschermende buurtfactoren
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode
Factoren:
Goede buurt
Weinig
buurtcriminaliteit
Verhuizing naar
betere buurt
36
4. Adolescentie
5. Vroege
volwassenheid
Voortzetting
Voortzetting
buurtfactoren 3
buurtfactoren 3 + 4
In de tabellen 4.2.a tot en met 4.2.e zijn de risicofactoren beschreven De
aanwezigheid van deze factoren op individueel niveau vergroot de kans op het
ontwikkelen van delinquent gedrag. Ook hier gaat het bij de meeste factoren om
bipolaire dimensies: het positieve uiteinde van de schaal biedt een bescherming, het
negatieve uiteinde van de schaal betekent een risico. Ook hier is er sprake van een
cumulatief effect in de continuïteit en de opstapeling van factoren: risicofactoren uit
de vroege kindertijd blijven doorlopen en worden aangevuld met nieuwe
risicofactoren.
Tabel 4.2.a
Individuele risicofactoren
1. Rond de
2. Voorschoolse
geboorte
periode
Factoren:
Laag IQ
3. Basisschoolperiode
Voortzetting individuele Voortzetting individuele
Voortzetting
Voortzetting
factoren 1 plus nieuwe
factoren 1 + 2 plus
individuele
individuele
factoren:
nieuwe factoren:
factoren 1 + 2 +
factoren 1 + 2 +
3 plus nieuwe
3 + 4 plus
factoren:
nieuwe factoren:
Zwaar
Werkloosheid
Ontwikkelings-
Taalproblemen
emotionaliteit
Sociaal isolement
drugsgebruik
Zwakke sociale
Drugshandel
vaardigheden
Blootstelling aan
Gebrek aan
„Denkfouten‟
giftige stoffen voor
schuldgevoel
samenhangend met
de geboorte
Complicaties
5. Vroege
volwassenheid
achterstanden
Negatieve
4. Adolescentie
Wapengebruik
agressie
Ongevoelig gedrag
Zwakke leerprestaties
zwangerschap en/of
Maken van
slachtoffers
geboorte
Problemen rondom
Positieve houding t.o.v.
de geboorte
probleemgedrag
Lage schoolmotivatie
Impulsief / gewaagd
Positieve houding t.o.v.
gedrag
criminaliteit
Aandachtsproblemen
Positieve houding t.o.v.
drugsgebruik
Zwakke vaardigheden
Negatieve
m.b.t. plannen,
levenservaringen
vooruitkijken en
problemen oplossen
Verzet tegen discipline
Zwak in plannen van
toekomst
Vroege puberteit /
rijpheid (m.n. bij
meisjes)
37
Bij de risicofactoren in het gezin is eveneens te zien dat die al vroeg kunnen starten,
en hun doorgang kunnen vinden in de basisschoolperiode en de adolescentie. Het is
overigens ook goed om te realiseren dat risicofactoren uit de eerste kolom ook pas
op latere leeftijd naar voren kunnen komen. Een lage sociaal-economische status
bijvoorbeeld kan vanaf de geboorte in het gezin een rol spelen, maar kan zich door
omstandigheden ook pas tijdens de basisschoolperiode manifesteren.
Tabel 4.2.b
Risicofactoren in het gezin
1. Rond de geboorte
Factoren:
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
periode
periode
Voortzetting
Voortzetting
Voortzetting
gezinsfactoren 1 plus
gezinsfactoren 1 +
gezinsfactoren 1 +
gezinsfactoren 1 +
nieuwe factoren:
2 plus nieuwe
2+3
2+3+4
Lage sociaal-
Niet-consistente
Zwakke relatie en
economische status
opvoeding /
communicatie
disciplinering
ouders-kind
Groot gezin
Fysieke straf
Gering toezicht
Werkeloosheid of
Kindermishandeling
Lage ambities
afhankelijkheid van
en / of verwaarlozing
m.b.t. kind
uitkering
Afwijkend gedrag
broertjes en zusjes
Psychopathologie
Opeenvolging van
ouders
meerdere verzorgers
Drugsgebruik ouders
Zware stress ouders
Laag onderwijsniveau
Sociaal isolement
ouders
Tienermoederschap
Slechte relatie tot
partner
Eenoudergezin
Positieve houding
ouders t.o.v.
probleemgedrag
38
5. Vroege
volwassenheid
Voortzetting
factoren:
Gezinscriminaliteit
4. Adolescentie
Ten aanzien van de risicofactoren bij leeftijdgenoten, school en buurt ligt de nadruk
op de basisschoolperiode, doorlopend in de adolescentie.
Tabel 4.2.c
Risicofactoren bij leeftijdgenoten
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode
Factoren:
Tabel 4.2.d
4. Adolescentie
5. Vroege
volwassenheid
Voortzetting factoren Voortzetting factoren Voortzetting factoren
leeftijdgenoten 2
leeftijdgenoten 2 + 3
leeftijdgenoten 2 + 3
plus nieuwe
plus nieuwe
+4
factoren:
factoren:
Afwijzing door
Criminaliteit van
Buurtbendes
leeftijdgenoten
leeftijdgenoten
Pesten en gepest
Drugsgebruik door
worden
leeftijdgenoten
Risicofactoren op school
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode
Factoren:
4. Adolescentie
5. Vroege
volwassenheid
Voortzetting
schoolfactoren 3
Hoge mate van
afwijkend gedrag op
school
Zwakke
schoolorganisatie
Tabel 4.2.e
Risicofactoren in de buurt
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode
Factoren:
4. Adolescentie
5. Vroege
volwassenheid
Voortzetting
Voortzetting
buurtfactoren 3
buurtfactoren 3 + 4
Achterstandswijk
Veel buurtcriminaliteit
39
Ten aanzien van bovengenoemde overzichten van beschermings- en risicofactoren
zijn in onderzoek vijf bevindingen gedaan, die van belang zijn voor het bepalen en
beoordelen van interventies (Loeber, Slot, Van der Laan & Hoeve, 2008):
(1) Vroege start: kinderen die al heel jong crimineel en voortdurend probleemgedrag
vertonen, ontwikkelen zich vaker dan late starters tot chronische, ernstige en
gewelddadige misdadigers.
(2) Leeftijdcriminaliteitscurve: in de late kindertijd en vroege adolescentie is het
aantal wetsovertreders laag, in de midden- tot late adolescentie wordt een top
bereikt, en vervolgens treedt een vermindering op.
(3) Aanbod bepaalt reactie: een hoger aantal risicofactoren maakt de kans op de
ontwikkeling tot een serieuze misdadiger groter en omgekeerd.
(4) Bufferprincipe: hoe hoger het aantal beschermende factoren, des te groter de
kans dat deze een buffer vormen tegen de negatieve invloed van risicofactoren.
(5) Ongelijke verdeling risico- en beschermende factoren: beschermende factoren
zijn vooral aanwezig tijdens de kinderjaren; het aantal risicofactoren neemt toe van
kindertijd tot adolescentie.
4.3
Conclusie
In dit hoofdstuk is aangesloten bij de meest recente literatuur, waarin geprobeerd is
om zoveel mogelijk risico- en beschermingsfactoren ten aanzien van de ontwikkeling
van delinquent gedrag bij jongeren in kaart te brengen. Deze exercitie is nodig
geweest om verschillende redenen. Ten eerste biedt het informatie over de redenen
waarom jongeren delinquent gedrag vertonen. Daarmee biedt het aanknopingspunten om een categorisering voor verschillende typen jongeren mee te
onderbouwen. Ten tweede biedt het de mogelijkheid om na het ontwikkelen van de
categorisering de risicofactoren te herleiden naar de profielen. Op deze manier is het
mogelijk diepgang te geven aan de profielen en aan te geven welke risicofactoren
typerend zijn voor welk profiel. Ten derde biedt het een aanknopingspunt voor een
juiste koppeling met een interventie. Te allen tijde moet een interventie aansluiten bij
de risico- en beschermingsfactoren die samenhangen met het delinquente gedrag.
Dat betekent dat binnen elk profiel altijd nog gekeken moet worden naar welke risicoen beschermingsfactoren specifiek bij een jongere in beeld zijn: de uiteindelijke
keuze voor één van de mogelijke interventies binnen een profiel is gebaseerd op de
aanwezige risico- en beschermingsfactoren bij de individuele casus.
In het volgende hoofdstuk wordt nu een typering van delinquente jongeren
voorgesteld, die gebaseerd is op de achtergrond en de inhoud van het delinquente
gedrag. Daarbij komen niet alle risico- en beschermingsfactoren terug, maar wel
degene die het belangrijkst zijn omdat ze het meest onderscheidend zijn tussen de
voorgestelde profielen.
40
5
Profielen
5.1
Aanpak
De tweede onderzoeksvraag luidde: Welke profielen van Amsterdamse
risico/probleemjongeren zijn op basis van bovenstaande achtergronden en op basis
van (internationaal) literatuuronderzoek te maken? Door middel van enerzijds een
theoretische analyse van de verzamelde literatuur en anderzijds een analyse van de
praktijk is nagegaan welke profielen het beste de Amsterdamse situatie beschrijven.
De opzet voor de tweede onderzoeksvraag bestond uit twee stappen. De eerste stap
bestond uit een theoretische analyse van het verzamelde materiaal. Dit houdt in dat
gezocht werd naar theoretisch zinvolle profielen van jongeren. Deze profielen zijn
gedeeltelijk gebaseerd op het probleemgedrag, gedeeltelijk gebaseerd op risicoen/of beschermingsfactoren en gedeeltelijk gebaseerd op een longitudinaal
ontwikkelingsperspectief.
De tweede stap hield in dat een vertaalslag gemaakt is van de ontwikkelde profielen
naar de Amsterdamse situatie. Daartoe is een raadpleging van deskundigen
georganiseerd. Met vertegenwoordigers uit de praktijk is bediscussieerd of de
profielen een weerspiegeling vormen van de situatie in Amsterdam. De deskundigen
waren medewerkers van o.a. de Ketenunits, de netwerken 12+, Halt, BJA, Politie,
Spirit, de Bascule, Jellinek, Zeehoeve en VSV/ leerplicht/RMC, en de JGZ.
5.2
Literatuuronderzoek profielen
Ten aanzien van delinquent gedrag bij jongeren zijn op dit moment twee
ontwikkelingspsychologische modellen leidend: het ontwikkelingspadenmodel van
Moffit (1993) en het trajectenmodel van Loeber, Stouthamer-Loeber, Huizinga, &
Thornberry, (1999).
Uit ontwikkelingspsychologisch onderzoek van Moffitt (1993) en Aguilar, Sroufe,
Egeland, & Carlson (2000) komt naar voren dat er drie typen jeugdige delinquenten
te onderscheiden zijn (zie ook figuur 5.1):
1. Het Childhood Limited type („lastige kinderen‟) betreft jeugdigen die gestart
zijn met antisociaal gedrag, maar daarmee stoppen tijdens de
pubertijd/adolescentie. Deze jongeren gaan gebruik maken van de
ontwikkelingskansen
die
zich
aandienen
en
staken
hun
antisociale/delinquente gedrag. Om deze „terugkeer naar het rechte pad‟ te
bespoedigen, blijkt het leren „plannen‟ en het besteden van aandacht aan de
keuze van vrienden en partners van groot belang te zijn.
2. Het Adolescent Onset type („late starters‟) begint later met het plegen van
delicten. De delicten zijn aanvankelijk nog niet zo ernstig. Bij deze jongeren
moet snel worden ingegrepen, waarbij vooral geprobeerd moet worden de
contacten met delinquente leeftijdgenoten te verminderen en positieve
bindingen met leeftijdgenoten en volwassenen te versterken.
41
3. Het Lifetime Persistent type („vroege starters‟) pleegt veel en vaak ook
ernstige delicten. Het antisociale gedrag en de vaardigheidstekorten zijn al in
de vroege jeugd ontstaan en er is vaak een onvermogen om
gehechtheidrelaties aan te gaan. Dit type is het meest resistent tegen
behandeling. Volwassenen (eind twintig) die in hun jeugd tot dit type
behoorden plegen drie- tot vijfmaal meer geweldsdelicten dan volwassenen
met van het Adolescent Onset type (Moffitt, Caspi, Harrington & Milne, 2002).
Bij de vroege starters zijn het vooral individuele en gezinskenmerken die bepalend
zijn. Bij de late starters is de invloed van deviante vrienden meer bepalend. Vroege
starters zijn (op latere leeftijd) in hun gedrag het moeilijkst te beïnvloeden. Late
starters zijn meer vatbaar voor interventies. Het onderscheid tussen vroege en late
starter is niet zozeer te herleiden op de leeftijdgrens maar zegt meer over het
ontwikkelingsverloop naar het delinquente gedrag toe. Een jongere is een vroege
starter wanneer het gedrag zich al op de basisschool manifesteerde. Dit gaat dan
niet zozeer om ernstig delinquent gedrag op jonge leeftijd, maar om externaliserend
en agressief gedrag waarvan het bekend is dat het later delinquent gedrag voorspelt.
Figuur 5.1: Vroege en late starters (Moffitt, 1993; Aguilar, Sroufe, Egeland &
Carlson, 2000)
1 0
Vroege starters
7%
antisociaal en delinquent gedrag
9
8
3%
7
Lastige kinderen
te
La
6
rs
te
r
a
st
5
4
20%
3
70%
2
1
0
1
2
0
3
2
4
4
5
6
6
7
8
10
Leeftijd
8
9
12
1 0
14
1 1
1 2
16
1 3
18
Behalve onderscheid naar leeftijd waarop jeugdigen met antisociaal en delinquent
gedrag beginnen, is er ook onderscheid in het soort van antisociaal en delinquent
gedrag. Loeber e.a. (1999) hebben in een groot en langdurig longitudinaal onderzoek
aangetoond dat er drie ontwikkelingspaden naar (ernstige) jeugdcriminaliteit te
onderscheiden zijn. Bijna alle jongeren die ernstige delicten plegen, zijn ooit
begonnen met lichte gedragsproblemen en regelovertredingen. Daarentegen
ontwikkelt slechts een deel van de kinderen en jongeren met lichte
gedragsproblemen of regelovertredingen zich tot plegers van ernstige delicten. De
drie ontwikkelingstrajecten zijn:
42
1. Het eerste traject is een traject van openlijk probleemgedrag, dat begint met
lichte agressie (pesten) waarna fysieke vechtpartijen volgen die op hun beurt
tot ernstige vormen van geweld (verkrachtingen, berovingen) kunnen leiden.
Vaardigheden die vaak ontbreken zijn impulscontrole, onderhandelen,
omgaan met kritiek en het hanteren van lastige sociale situaties. Veel
agressieve jongeren schrijven anderen ten onrechte agressieve bedoelingen
toe terwijl ze hun eigen agressie stelselmatig onderschatten. Een veel
voorkomende risicofactor in de omgeving is het ontbreken van sociale
ondersteuning. Dit openlijke probleemgedrag brengt de samenleving de
meeste schade toe.
2. Het tweede traject is een traject van heimelijk probleemgedrag vóór de
leeftijd van 15 jaar waarbij een reeks lichte vormen van heimelijk delinquent
gedrag (bijvoorbeeld winkeldiefstal) gevolgd wordt door schade aan
eigendommen (brandstichting of vandalisme) en matige (fraude,
zakkenrollen) tot ernstige vormen van delinquent gedrag (autodiefstal en
inbraak). Vaardigheden die vaak ontbreken zijn „nee‟ zeggen tegen
groepsdruk, „nee‟ zeggen tegen verleidingen (van diefstal) en het vinden en
het behouden van adequate vrijetijdsbesteding. Risicofactoren in de
omgeving van de jongere zijn bijvoorbeeld gebrekkig of inadequaat ouderlijk
toezicht, weinig geld, weinig mogelijkheden tot adequate vrijetijdsbesteding,
veel delinquente jongeren in de directe omgeving en problemen op school.
3. Het derde traject is een traject van autoriteitsconflicten vóór de leeftijd van 12
jaar waarbij sprake is van een opeenvolging van halsstarrig gedrag, ernstige
ongehoorzaamheid en het vermijden van autoriteit (spijbelen, tot diep in de
nacht wegblijven en weglopen). Vaardigheden die bij jongeren met
gezagontwijkend gedrag vaak ontbreken, zijn bijvoorbeeld gezag accepteren,
onderhandelen, „nee‟ zeggen tegen verleidingen, omgaan met kritiek,
conflicten oplossen en impulscontrole. Risicofactoren in de omgeving van de
jongere zijn bijvoorbeeld gebrekkig of inadequaat ouderlijk toezicht, veel
delinquente jongeren in de directe omgeving en problemen op school.
Slechts een kleine groep jongeren, vooral die met hardnekkige gedragsproblemen,
bereikt het meest ernstige niveau van het traject. De drie trajecten kunnen in een
piramide weergegeven worden (figuur 5.2).
43
Figuur 5.2: Ontwikkelingspaden naar (ernstig) delinquent gedrag (Loeber e.a., 1999)
GEWELD
(verkrachting,
bero ving)
FYSIEK VECHTEN
(schop pen slaan , alleen;
of in een g ro ep )
MINDER ERNSTIGE
AGRESSIE
ERNSTIGE
MISDAAD
(au tod iefstal
inb raak)
VRIJ ERNSTIGE
DELINQUENTIE
(fraude,zakkenrollen)
BESCHADIGINGVAN
GOEDEREN (vandalisme,
VERMIJDEN bran dstichting)
v an AUTORIMINDER ERNSTIGE HEITEITSPERSONEN
MELIJKE PROBLEMEN
(pestig , lastigvallen)
(sp ijb elen , weglop en ,
‘s avon ds laat op straat )
Openlijk traject
ERNSTIGE ONGEHOORZAAMHEID
(win keld iefstal, vaak lieg en)
Heimelijk traject
(voor het 15e jaar)
Halsstarrige weerspannigheid
Traject met autoriteitsconflicten
(voor het 12e jaar)
Als een jongere, naarmate hij ouder wordt, volhardt op een deviant
ontwikkelingstraject, worden de delicten ernstiger. Jongeren kunnen in meerdere
trajecten tegelijkertijd verblijven. De piramidevorm duidt er op dat de aantallen
jongeren die zich op de deviante trajecten voortbewegen kleiner worden als het om
ernstigere delicten gaat. Deze delicten worden doorgaans op latere leeftijd gepleegd.
Men kan de ernst van een individuele deviante ontwikkeling afmeten aan de hand
van een aantal dimensies van het model. Als een jongere in meerdere deviante
trajecten verblijft is dat ernstig. Als een jongere vroeger dan gebruikelijk een bepaald
traject ingaat, dan is dat eveneens ernstig. Hetzelfde geldt voor een sneller
doorlopen van de trajecten.
Voor de begeleiding of behandeling van een delinquente jongere maakt het verschil
met welke type delinquente jongere (Moffit, 1993) en welk ontwikkelingstraject
(Loeber e.a. 1999) we te maken hebben. Een goede analyse van de achtergronden
en de risicofactoren is van belang, zodat een betere risicotaxatie gemaakt kan
worden waarop de verdere begeleiding/behandeling afgestemd wordt. Daarnaast
heeft het onderscheid in verschillende typen delinquente jongeren en
ontwikkelingstrajecten gevolgen voor de te verwachten uitkomsten. Naarmate
jongeren vroeger gestart zijn, zich op meer ontwikkelingspaden begeven en/of verder
doorgeschoten zijn wat betreft de ernst van het ontwikkelingspad, is het moeilijker
het gedrag te veranderen, en is een intensieve behandeling des te meer
noodzakelijk.
44
Risicofactoren en beschermende factoren. Uit longitudinaal onderzoek is gebleken
dat de beste voorspellers van toekomstig antisociaal gedrag zijn: (1) de
voorgeschiedenis van het huidige antisociale gedrag, en (2) de aard en de omvang
van het huidige antisociale gedrag. Dat betekent echter niet dat op basis van deze
voorspellers volledig te voorspellen is hoe het probleemgedrag van een jeugdige zich
gaat ontwikkelen. Een cumulatie van risico‟s maakt de prognose somberder, terwijl
de aanwezigheid van beschermende factoren het afglijden naar ernstiger vormen
van probleemgedrag kan voorkomen. Bij het ontwikkelen van de profielen moet
aandacht besteed worden aan de invloed van risico´s en beschermende factoren.
Daarbij wordt onder andere gebruik gemaakt van de resultaten van het WODC
onderzoek van Van der Laan en Blom (2006) waarin voor het eerst voor Nederlandse
delinquente jongeren verbanden worden gelegd tussen risico- en beschermende
factoren en antisociaal gedrag.
Deze modellen zijn een belangrijke inspiratiebron geweest voor de ontwikkeling van
profielen van Amsterdamse risico/probleemjongeren. Er is gebleken dat het
belangrijk is om het longitudinale perspectief in de profielen tot uitdrukking te laten
komen. Dit impliceert dat de profielen niet alleen moeten verwijzen naar het actuele
(potentiële) probleemgedrag, maar dat dit gedrag ook in een longitudinaal kader
geplaatst moet worden. Voor de inzet van een passende interventie is het immers
van wezenlijk belang om te weten of het probleemgedrag een manifestatie is van een
voorbijgaande ontwikkeling (bijvoorbeeld “puberaal” probleemgedrag), of dat er
sprake is van structureel antisociaal gedrag dat kan uitmonden in criminaliteit op
volwassen leeftijd.
5.3
Uitgangspunten
Waarom is het nodig profielen van delinquente jongeren in Amsterdam te
onderscheiden? Er kunnen doelen op drie niveaus gedefinieerd worden.
Op macroniveau is het van belang dat beleidsmakers inzicht hebben in de
subgroepen van delinquente jongeren. Deze profielen zijn nodig om reliëf te geven
aan de doelgroep, zodat vervolgens de doelgroep specifieker in kaart gebracht kan
worden. Daarna kan beoordeeld worden of er voor elk van de subgroepen een
toereikend aanbod van interventies in de regio aanwezig is. Dit kan aanleiding zijn
om het aanbod van interventies aan te passen. Als er voor een bepaalde groep
jongeren teveel soorten interventies zijn, dan kan een keuze gemaakt worden. Als er
voor een bepaalde groep jongeren een interventie ontbreekt, dan kan er naar
gestreefd worden om deze interventie aan het aanbod in Amsterdam toe te voegen.
Op mesoniveau is het van belang dat instellingen zich ervan bewust worden welke
subgroepen van delinquente jongeren te onderscheiden zijn en op welke subgroep
de instelling zich richt. Als de doelgroep van de instelling breed is, dan moet er ook
een breed palet van interventies beschikbaar zijn. Als de doelgroep van de instelling
smal is, dan kan het de instelling helpen om een specifiek aanbod van interventies te
kiezen en aan te bieden.
Op microniveau is het van belang dat bij een individuele jongere een juiste
beoordeling gemaakt wordt van de subgroep waartoe hij of zij behoort en welke
45
risico- en beschermingsfactoren er in beeld zijn. Op basis van deze informatie moet
dan een passend aanbod van hulpverlening gedaan kunnen worden.
Tot nu toe werd in Amsterdam de volgende indeling aangehouden: risicojongeren,
first offenders, licht criminele jongeren en de harde kern. Daarbij werd uitgegaan van
de gedachte dat er een opwaartse druk plaats vindt van risicojongeren naar de harde
kern. Er is geconstateerd dat deze benadering te eenvoudig is. Deze benadering is
alleen gebaseerd op de ernst van het delinquente gedrag. Het is nodig een meer
genuanceerde indeling te maken, waarbij niet alleen uitgegaan wordt van de ernst
van het delinquente gedrag, maar waarbij meer rekening gehouden wordt met de
achtergronden en de oorzaken van het delinquente gedrag. Op basis van het
theoretisch kader in het vorige hoofdstuk kan nu een aantal uitgangspunten
geformuleerd worden. Deze uitgangspunten hebben de basis gevormd voor de
definiëring van de profielen.
Ten eerste is het van belang bij de definiëring van profielen rekening te houden met
het ontwikkelingsverloop van het delinquente gedrag, in aansluiting op de theorie van
Moffitt. Het is van belang na te gaan of het om delinquent gedrag gaat dat structureel
vertoond wordt, of dat het om delinquent gedrag gaat dat incidenteel vertoond wordt.
Delinquent gedrag dat structureel vanaf jonge leeftijd vertoond wordt, heeft een
andere interventie nodig dan delinquent gedrag dat incidenteel op een bepaalde
leeftijd naar voren is gekomen.
Ten tweede is het van belang rekening te houden met het soort delinquent gedrag, in
aansluiting op de theorie van Loeber. Het is van belang te bekijken of het om
openlijke vormen van delinquent gedrag gaat, die tot uitdrukking komen in uitingen
van agressie en geweld, of dat het om meer heimelijke vormen van delinquent
gedrag gaat, zoals vermogensdelicten en vandalisme. Openlijke vormen van
delinquent gedrag, waarbij interpersoonlijke agressie een belangrijk rol speelt,
hebben een andere interventie nodig dan heimelijke vormen van delinquent gedrag,
waarbij geld en goederen een belangrijke rol spelen.
Ten derde is het nodig om bij de typering van delinquente jongeren rekening te
houden met achterliggende risico- en beschermingsfactoren. Eerder is beschreven
dat het voor een effectieve interventie noodzakelijk is om aansluiting te zoeken bij
specifieke risico- en beschermingsfactoren. Daartoe is het nodig rekening te houden
met factoren zoals psychiatrische problematiek, alcohol- en drugsgebruik en LVGproblematiek.
Ten vierde is een belangrijk uitgangspunt dat de definiëring van profielen een
verbinding tussen jongeren en effectieve/veelbelovende interventies mogelijk moet
maken. Dit uitgangspunt is impliciet opgenomen in de eerdere drie uitgangspunten,
maar wordt hier nog eens geëxpliciteerd.
5.4
Hoofdprofielen
Alvorens ingegaan wordt op de onderscheiden profielen is het goed om aan te geven
wat wij onder een profiel verstaan. Een profiel is een typering van een risicopopulatie
op basis van factoren en kenmerken waarvan in empirisch onderzoek is aangetoond
dat zij in een causale dan wel mediërende relatie staan tot het ontstaan, het
verergeren en het in stand houden van antisociaal gedrag. Daarbij maken we
46
onderscheid tussen zogenaamde hoofdprofielen en subprofielen. De hoofdprofielen
zijn gebaseerd op de twee dimensies die hieronder beschreven worden, en zijn
uitgewerkt in vier hoofdprofielen. Daarnaast zijn er binnen elk hoofdprofiel een aantal
subprofielen onderscheiden, om specifieke subgroepen, waarvoor extra aandacht
nodig is, zichtbaar te maken.
De uitgangspunten zoals genoemd in de vorige paragraaf hebben geresulteerd in de
volgende indeling in hoofdprofielen voor delinquente jongeren in Amsterdam.
5.4.1
Dimensie late starters versus vroege starters
Voor de eerste dimensie van de profilering van delinquente jongeren is aansluiting
gezocht bij het ontwikkelingsverloop van het delinquente gedrag bij de jongeren
volgens Moffitt. Conform het eerste uitgangspunt wordt hier onderscheid gemaakt
naar de mate waarin het delinquente gedrag structureel van aard is. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt in twee categorieën.
De eerste categorie binnen deze dimensie bestaat uit late starters. Dat zijn
jongeren, die in de adolescentie om verschillende redenen na hun 12e levensjaar
begonnen zijn met het vertonen van delinquent gedrag. De leeftijdgrens is hierbij niet
heel strikt, een twaalfjarige die voorheen geen problematisch gedrag heeft vertoond
kan tevens een late starter zijn. In de vroege kindertijd was bij late starters nog geen
sprake van antisociaal gedrag, of werd dit door beschermende factoren, zoals
bijvoorbeeld goed ouderlijk toezicht, ingeperkt. Caspi & Moffitt (1995) stellen dat het
antisociale gedrag van late starters voortkomt uit een (algemene) poging van
adolescenten om hun autonomie en onafhankelijkheid te benadrukken. Daarvoor
worden „volwassen‟ kenmerken gebruikt als drinken, roken en seksueel actief zijn
gebruikt. Ook blijkt bij late starters de factor „invloed van leeftijdgenoten‟ die hen op
het slechte pad brengt een belangrijke rol te spelen. Uit onderzoek is gebleken dat
het delinquente gedrag van late starters meestal van voorbijgaande aard is, mits er
op de juiste wijze geïntervenieerd wordt. Van der Laan & Blom (2006) merken op dat
bij late starters gezinsproblematiek en benarde persoonlijke omstandigheden,
mogelijk in combinatie met risicofactoren die later tot ontwikkeling komen, een
aanleiding vormen om delinquent gedrag te gaan vertonen. De aard en omvang van
dit delinquente gedrag is relatief minder ernstig en de delinquente periode is minder
omvangrijk dan die van jongeren die op jeugdiger leeftijd beginnen met het plegen
van delicten. De late starters uit hun onderzoeksgroep vertonen minder openlijk
probleemgedrag dan vroege starters, hebben verhoudingsgewijs meer stressvolle
levensgebeurtenissen meegemaakt, maar presteren over het algemeen goed op
school.
De tweede categorie bestaat uit vroege starters. Deze jongeren beginnen al op
vroege leeftijd (voor het 12e jaar) met externaliserend, agressief en licht delinquent
gedrag en laten dat structureel zien gedurende hun jeugd. Het zijn jongeren, die al
op zeer jonge leeftijd in hun ontwikkeling afwijkend gedrag vertonen. Het is vaak
zelfs zo dat voor de geboorte van deze jongeren al sprake was van een
neurologische afwijking. Hoe de neurologische afwijking zich vertaalt naar delinquent
gedrag wordt echter bepaald door hoe omgevingsfactoren het tot uiting laten komen
(Moffitt, 1993a). Vroege starters hebben al vroeg in hun jeugd te maken gehad met
47
diverse risicofactoren. Deze risicofactoren hangen met elkaar samen, versterken
elkaar en zorgen er gezamenlijk voor dat het delinquent gedrag vroeg tot
ontwikkeling komt en in stand blijft. Het zijn tevens de jongeren, waarbij uit
onderzoek gebleken is dat deze de grootste kans hebben om ook als volwassene
verder te gaan met delinquent gedrag. Degenen die vroeg beginnen met het
delinquente gedrag hebben kennelijk meer moeite om weer te stoppen dan degenen
die laat beginnen. Vroege starters plegen meer, zwaardere, en meer verschillende
delicten dan late starters. Deze groep vertoont vaak de ernstigste problematiek en is
het moeilijkste te veranderen. De vroege starters uit het onderzoek van Van der Laan
en Blom (2006) hebben allen een gemiddeld tot beneden gemiddeld IQ en het
merendeel heeft een onvoldoende ontwikkeld geweten. Zij vertonen vrijwel allemaal
openlijk probleemgedrag. Bijna alle vroege starters hebben een gehandicapte of
langdurig zieke ouder en hebben verscheidene wisselingen in hun woonsituatie
meegemaakt. Hun ouders hebben regelmatig ruzie, gebruiken vaak geweld tegen
hun kinderen en hanteren een inconsistent strafbeleid. De meeste vroege starters
spijbelen regelmatig en hebben vaak conflicten met school- en klasgenoten. De helft
van hen is op de basisschool door medeleerlingen gepest, waarvan het merendeel
zelfs zeer regelmatig. Vroege starters staan al op jonge leeftijd op veel verschillende
terreinen aan risicovolle omstandigheden bloot.
Moffitt onderscheidt nog een categorie: lastige kinderen, oftewel vroege stoppers.
Hierbij gaat het om kinderen die gedurende de kindertijd delinquent gedrag vertoond
hebben, maar die aan het begin van de adolescentie – mede als gevolg van
verbeterende omstandigheden – op de weg terug zijn en een afname laten zien van
het delinquente gedrag. Bij het construeren van de profielen zijn de “lastige kinderen”
buiten beschouwing gelaten omdat het hierbij gaat om een zeer kleine groep.
Aangezien deze kinderen rond het begin van de adolescentie stoppen met het
vertonen van delinquent gedrag maken zij geen deel uit van de doelgroep van dit
onderzoek.
Als het gaat om een kwantificering van deze dimensie, dan kan het volgende gezegd
worden. Uit Amerikaans onderzoek van Moffitt komt naar voren dat ongeveer 70%
van de jongeren tussen 12 en 18 weinig antisociaal en delinquent gedrag laten zien.
Ongeveer 20% van de jongeren zijn te classificeren als “late starter” en ongeveer 7%
van de jongeren zijn te classificeren als “vroege starter”. De resterende 3% zijn
“lastige kinderen”, maar die worden in dit model buiten beschouwing gelaten. Dat
komt er op neer dat de verhouding “late starter” : “vroege starter” ongeveer uit komt
op een verhouding van 3 : 1. In percentages uitgedrukt betekent dat ongeveer 75%
van de delinquente jongeren te typeren is als “late starter”, en dat ongeveer 25% te
typeren is als “vroege starter”. Bij deze kwantificering moeten twee kanttekeningen
gemaakt worden. Ten eerste gaat het om Amerikaanse cijfers en zal in de praktijk
moeten blijken in hoeverre de Amsterdamse cijfers daarmee overeenstemmen. In
Nederlands onderzoek komen overigens vergelijkbare cijfers naar voren (Loeber,
Slot & Sergeant, 2001). Ten tweede kunnen de percentages slechts gedeeltelijk
vertaald worden naar omvang, omdat jongeren meerdere keren per jaar een delict
kunnen plegen. Daarmee kunnen dezelfde jongeren meerdere keren in het systeem
voorkomen. Uit dezelfde onderzoeken komt naar voren dat de vroege starters
(oftewel de persistente jeugddelinquenten) verantwoordelijk zijn voor 60-70% van de
gehele jeugdcriminaliteit.
48
5.4.2
Dimensie niet-gewelddadig gedrag versus gewelddadig gedrag
De tweede dimensie van de profilering van delinquente jongeren bestaat uit een
globale typering van het delinquente gedrag. Deze dimensie is geïnspireerd op (maar
niet identiek aan) de theorie van Loeber. Conform het tweede uitgangspunt is het van
belang rekening te houden met het soort delinquent gedrag. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt in twee categorieën.
De eerste categorie binnen deze dimensie bestaat uit niet-gewelddadig delinquent
gedrag. Het gaat hierbij om delinquent gedrag waarbij interpersoonlijk geweld
nauwelijks een rol speelt, zoals bijvoorbeeld winkeldiefstal, schade aan
eigendommen (brandstichting of vandalisme) en matige (fraude, zakkenrollen) tot
ernstige vormen van delinquent gedrag (autodiefstal en inbraak). Bij deze vormen
van delinquent gedrag ligt de nadruk meer op materiële vormen van delinquent
gedrag.
De tweede categorie bestaat uit gewelddadig delinquent gedrag, dit wil zeggen
fysiek gewelddadig gedrag. Het gaat hierbij om delinquent gedrag waarbij geweld
tegen andere personen centraal staat, zoals bedreiging, vechtpartijen en ernstige
vormen van geweld zoals verkrachtingen en berovingen. Bij deze vormen van
delinquent gedrag gaat het om interpersoonlijke vormen van delinquentie.
Het onderscheid tussen niet-gewelddadig gedrag en gewelddadig gedrag is niet altijd
eenvoudig. Er is een grijs gebied van gedragingen, die zowel een gewelddadige als
een niet-gewelddadige invulling kunnen hebben. Diefstal van een tas of portemonnee
kan op zichzelf staan en dan is het niet een gewelddadig delict. Gaat de diefstal
gepaard met bedreiging en/of agressief gedrag, dan is het wel een gewelddadig
delict. Bovendien is het de vraag welk gedrag gewelddadig is en welk gedrag niet:
het is een continue dimensie van bijvoorbeeld een tas pakken, naar een tas ruw
afpakken, naar een tas onder bedreiging afpakken, naar iemand omduwen en de tas
afpakken, naar iemand in elkaar slaan en de tas afpakken. Bij de uiteinden van de
dimensie zal het niet moeilijk zijn dit te classificeren als gewelddadig of niet
gewelddadig gedrag. In het midden van de dimensie zal er vaker een individuele
afweging gemaakt moeten worden of bijvoorbeeld de diefstal van een tas als een
(niet-gewelddadig) vermogensdelict wordt opgevat of als een geweldsdelict. Bij deze
afweging moet centraal staan wat de gevolgen van het delinquente gedrag zijn
geweest. Als er vooral materiële consequenties zijn van het delinquente gedrag, dan
kan het als een niet-gewelddadig delict worden beschouwd. Als de interpersoonlijke
consequenties sterker zijn, dan is er sprake van een gewelddadig delict.
Een kwantificering van deze dimensie is daarmee eveneens lastiger, omdat het
onderscheid tussen gewelddadig en niet-gewelddadig delinquent gedrag minder
evident is. In Nederlands onderzoek lopen de percentages uiteen van 10% tot 30%.
Voor het huidige model gaan we daarom uit van de middelste schatting, namelijk
20%. Ook hier moeten de kanttekeningen geplaatst worden, zoals in paragraaf 5.4.1
genoemd. Een gerichte registratie zal moeten aangeven of deze schatting klopt.
49
5.4.3
Beslisboom van het model
Samenvattend, uit bovenstaande is gebleken dat er twee dimensies zijn, die
belangrijk zijn voor een beoordeling van de ernst en de achtergrond van het
(potentieel) delinquente gedrag bij jongeren. Voor een juiste beoordeling van het
delinquente gedrag van jongeren is het belangrijk om te bekijken of de jongere al van
jongs af aan problematisch gedrag laat zien, of dat het problematische gedrag pas
tijdens de adolescentie begonnen is. Vervolgens is het van belang om te kijken op
welke wijze het problematische gedrag tot uitdrukking komt: komt het problematische
gedrag tot uitdrukking in niet-gewelddadige vormen van delinquent gedrag of komt
het tot uitdrukking in gewelddadige vormen van delinquent gedrag. Zo bezien is de
beoordeling te presenteren als een beslisboom:
Wanneer is de jongere gestart met delinquent en/of problematisch gedrag?
Laat
Vroeg
(tijdens de adolescentie; 12+)
Welke uitingsvorm heeft
Welke uitingsvorm heeft
het delinquente gedrag?
het delinquente gedrag?
Niet-gewelddadig
50
(tijdens de kindertijd; 12-)
Gewelddadig
Niet-gewelddadig
Gewelddadig
Het combineren van deze twee dimensies is tot uitdrukking gekomen in de volgende
vier hoofdprofielen:
Tabel 5.1
Hoofdprofielen van risico/probleemjongeren
Ontwikkelingsverloop
Late starters
Vroege starters
I
III
II
IV
Type delinquent gedrag
Niet-gewelddadig
delinquent gedrag
Gewelddadig
delinquent gedrag
Per profiel zijn er mogelijke kenmerken en risicofactoren te noemen die (a)
additioneel een beter zicht bieden op de aard van de populatie en (b) nadere
aanknopingspunten bieden voor een keuze voor de elementen waaruit een
interventie zou moeten bestaan.
Voor beide afzonderlijke dimensies zijn in paragraaf 5.4.1 en 5.4.2 schattingen
gegeven over de relatieve omvang. Met behulp van een fictief rekenmodel zijn de
schattingen van beide afzonderlijke dimensies gecombineerd tot schattingen van de
vier hoofdprofielen. In tabel 5.2 zijn de percentages van de dimensies bij de
“rijtotalen” en de “kolomtotalen” ingevoerd. Vervolgens zijn de rij- en
kolompercentages teruggerekend tot de celpercentages bij I, II, II en IV. Met de
kanttekeningen die voor beide dimensies afzonderlijk gemaakt zijn, komen we tot de
volgende schattingen: 60% van de delinquente jongeren valt in profiel I, 15% in
profiel II, 20% in profiel III en 5% in profiel IV. Ook hier zal uit vervolgonderzoek
moeten blijken in welke mate deze schattingen kloppen.
Tabel 5.2
Schattingen van de omvang van de hoofdprofielen
Ontwikkelingsverloop
Rijtotalen
Late starters
Vroege starters
Niet-gewelddadig
I
III
delinquent gedrag
60 (60%)
20 (20%)
II
IV
delinquent gedrag
15 (15%)
5 (5%)
20 (20%)
Kolomtotalen
75 (75%)
25 (25%)
100 (100%)
Type delinquent gedrag
Gewelddadig
80 (80%)
51
5.5
Beschrijving hoofdprofielen
In de literatuur is de dimensie late starters versus vroege starters uitvoerig
beschreven. Ook de dimensie niet-gewelddadig versus gewelddadig komt uit
onderzoek naar voren. Op basis van deze literatuur kunnen nu per profiel mogelijke
risicofactoren worden beschreven. Uit de literatuur blijken vaak dezelfde
risicofactoren bij elk profiel van toepassing te kunnen zijn, alleen het tijdstip waarop
de risicofactor optreedt of de ernst ervan bepaalt of een jongere in profiel vroeg of
laat of niet-gewelddadig of gewelddadig terecht komt. Een lage sociaal economische
status (SES) is bijvoorbeeld zowel bij de vroege starters als bij de late starters een
risicofactor. Echter, bij een late starter hoeft er in de kindertijd nog geen sprake te
zijn geweest van een lage SES, maar is deze situatie ontstaan door bepaalde
omstandigheden (ziekte ouders, werkloosheid ouders). Bij de profielen is daarom
getracht om de meest onderscheidende risicofactoren in kaart te brengen en die
factoren waarvan vast staat dat ze in dat profiel een grote rol spelen. Kortom, bij alle
hoofdprofielen kunnen alle risico- en beschermingsfactoren zoals beschreven in
hoofdstuk 4 een rol spelen, maar alleen de meest onderscheidende factoren zijn
genoemd.
Vervolgens wordt elk hoofdprofiel getypeerd aan de hand van de volgende
achtergrondkenmerken: sekse en etniciteit. Op basis van de literatuur wordt
aangegeven waar een relatieve over- of ondervertegenwoordiging te verwachten is
van jongens of meisjes en de meest voorkomende etnische groepen. Door registratie
van deze en andere achtergrondkenmerken zal na verloop van tijd een specifiekere
beschrijving van de achtergrondkenmerken van de hoofdprofielen gegeven kunnen
worden.
Daarna wordt elk hoofdprofiel getypeerd met betrekking tot de vereisten die in het
algemeen aan de bijbehorende interventies gesteld worden. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt naar vijf kenmerken van interventies: inhoud (steunend,
educatief, herstructurerend), focus (één of enkele risicofactoren versus meerdere
risicofactoren), context (individueel, gezin, meerdere contexten), intensiteit (duur,
frequentie) en plaats in het traject (op zichzelf staand versus nazorg). Deze vereisten
gelden “in principe”: in het algemeen zijn dit vereisten waar een interventie binnen
een profiel aan zou moeten voldoen, maar in het individuele geval kan daarvan
afgeweken worden. Deze afwijking moet dan wel expliciet gemotiveerd worden.
In paragraaf 5.6 worden per hoofdprofiel enkele subprofielen onderscheiden. Binnen
elk hoofdprofiel zijn subgroepen te onderscheiden, die zich kenmerken door de
sterke aanwezigheid van een bepaald soort problematiek, waar specifieke aandacht
voor nodig is. Het gaat hierbij om jongeren met psychopathologische problematiek
(hier opgevat als de aanwezigheid van psychosociale problemen zoals depressiviteit
en/of psychiatrische problemen zoals persoonlijkheidsstoornissen), alcohol/drugsproblematiek en LVG-problematiek. Daarnaast wordt binnen de gewelddadige
hoofdprofielen een extra subprofiel onderscheiden met betrekking tot zedenproblematiek.
Zoals hierboven beschreven staat, is de kennis op dit moment nog niet zover dat
duidelijk is welke risicofactoren exclusief bij een profiel horen. Dat komt omdat op dit
moment in de literatuur nog geen onderzoek gedaan is naar het hier voorgestelde
52
model. Vervolgonderzoek met dit model als uitgangspunt zal op termijn meer inzicht
moeten bieden in een specifieker overzicht van risicofactoren per profiel. Voor dit
moment is er naar analogie van de beslisboom in paragraaf 5.4 een vergelijkbare
beslisboom op te stellen met betrekking tot bijbehorende risicofactoren:
Zijn de volgende risicofactoren in beeld?
Negatieve ingrijpende levenservaringen
Gebrekkige gewetensontwikkeling
Gebrekkige monitoring ouders
Hechtingsproblematiek
Gebrekkige vrijetijdsbesteding
Psychopathologie bij de ouders
Gebrekkige disciplinering door ouders
Zo ja, dan is er een
Zo ja, dan is er een
grotere kans op een late start
grotere kans op een vroege start
(tijdens de adolescentie; 12+)
(tijdens de kindertijd; 12-)
Zijn de volgende
Zijn de volgende
risicofactoren in beeld?
risicofactoren in beeld?
Gebrekkige impulscontrole
Gebrekkige impulscontrole
Geringe empathische vermogens
Geringe empathische vermogens
Veelvuldig (fysiek) straffen door ouders
Veelvuldig (fysiek) straffen door ouders
Zo nee,
Zo ja,
Zo nee,
Zo ja,
dan een grotere
dan een grotere
dan een grotere
dan een grotere
kans op
kans op
kans op
kans op
niet-gewelddadig
gewelddadig
niet-gewelddadig
gewelddadig
delinquent gedrag
delinquent gedrag
delinquent gedrag
delinquent gedrag
53
Bovenstaand schema laat zien dat er dus altijd overlap is tussen de profielen in
risicofactoren, maar dat elk profiel een unieke combinatie van risicofactoren heeft.
Bovengenoemde risicofactoren zijn met een grotere mate van zekerheid te koppelen
aan de vier profielen en zijn in de volgende paragrafen toegelicht. Er zijn enkele
risicofactoren aan de profielen toegevoegd, die een minder exclusieve relatie hebben
met het betreffende profiel. Risicofactoren uit hoofdstuk 4, die niet terugkomen in
hoofdstuk 5 kunnen (nog) niet exclusief bij één van de vier profielen geplaatst
worden. Vervolgonderzoek naar de betreffende profielen zal meer zekerheid moeten
bieden over exclusieve en overlappende risicofactoren bij de profielen.
Een andere beperking is de situatie waarbij er sprake is van een cumulatie van
risicofactoren. In dat geval kan de optelsom van aanwezige risicofactoren tot een
ernstigere vorm van het probleemgedrag, dan op grond van de afzonderlijke
risicofactoren verwacht zou kunnen worden. Dat zou kunnen betekenen, dat een
jongere ingedeeld zou moeten worden bij een ander profiel.
5.5.1
Hoofdprofiel I: Late niet-gewelddadige starters
De jongeren in profiel 1 zijn in de adolescentie na het 12e levensjaar gestart met
delinquent gedrag. Hun ontwikkeling tot aan de adolescentie is redelijk voorspoedig
verlopen. Ze hebben weinig probleemgedrag laten zien en zijn in principe niet eerder
met de politie in aanraking gekomen. Tijdens de adolescentie begint de ontwikkeling
problematisch te worden. Vaak hebben er negatieve ingrijpende levensgebeurtenissen plaatsgevonden (zoals scheiding, overlijden dierbare, trauma).
Ouders houden minder toezicht op hun kind en het kind weet niet goed met de vrije
tijd om te gaan. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag, dat in het
algemeen laat start. Dit delinquente gedrag bestaat vooral uit niet-gewelddadige
delicten zoals fraude, diefstal, inbraak, zakkenrollen, vandalisme, en brandstichting.
Risicofactoren
Gemiddeld zijn er in dit profiel minder risicofactoren aan de orde, of staan er relatief
meer beschermingsfactoren tegenover de risicofactoren. Daarnaast treden de
risicofactoren later op of uiten ze zich later dan bij de vroeg starters.
Een overzicht van de belangrijkste risicofactoren met betrekking tot een late start van
delinquent gedrag:
o
Individu: negatieve ingrijpende levenservaringen (zoals scheiding, overlijden
dierbare, trauma);
o
Gezin: gebrekkige monitoring / toezicht door ouders
o
Leeftijdgenoten: gebrekkige vrijetijdsbesteding
Daarnaast kunnen de volgende risicofactoren een rol spelen specifiek met betrekking
tot dit profiel:
o
54
Individu: negatief zelfbeeld, internaliserend probleemgedrag
Achtergrondkenmerken
Op basis van literatuur zijn de volgende uitspraken te doen over relatieve
oververtegenwoordiging:
o
Er zijn relatief meer meisjes (±25-35%) in dit profiel.
o
Er zijn relatief meer Turkse (±10-15%) en Surinaamse (±15-20%) jongeren in
dit profiel.
Interventies
Het gedrag van de jongeren in dit profiel is redelijk goed beïnvloedbaar, omdat de
ontwikkeling in de eerste 12 jaar relatief goed verlopen is. Daarmee is er een
redelijke basis gelegd, waar een interventie goed op kan teruggrijpen (Loeber e.a.,
2001). De jongeren zijn daarom in het algemeen gevoelig voor interventies.
Een overzicht van de vereisten voor een interventie bij dit profiel:
5.5.2
o
Inhoud: educatief (informatie geven) / steunend (training).
o
Focus: gericht op één of enkele risicofactoren, waaronder negatieve
ingrijpende levenservaringen (zoals scheiding, overlijden dierbare, trauma),
gebrekkige monitoring / toezicht door ouders, gebrekkige vrijetijdsbesteding,
negatief zelfbeeld, internaliserend probleemgedrag.
o
Context: individueel, indien nodig gezin.
o
Intensiteit: een extensievere aanpak met betrekking tot duur, frequentie van
contact en invulling.
o
Traject: op zichzelf staand, indien nodig nazorg.
Hoofdprofiel II: Late gewelddadige starters
Ook de jongeren in profiel 2 zijn in de adolescentie rond het 12e levensjaar gestart
met hun delinquente gedrag. Hun ontwikkeling tot aan de adolescentie is redelijk
voorspoedig verlopen. Ze hebben weinig probleemgedrag laten zien en zijn in
principe niet eerder met de politie in aanraking gekomen. Tijdens de adolescentie
begint de ontwikkeling problematisch te worden. Vaak hebben er negatieve
ingrijpende levensgebeurtenissen plaatsgevonden (zoals scheiding, overlijden
dierbare, trauma). Ouders houden minder toezicht op hun kind en het kind weet niet
goed met de vrije tijd om te gaan. Deze factoren verhogen het risico op delinquent
gedrag, dat in het algemeen laat start.
Daar bovenop is kenmerkend voor jongeren in dit profiel dat ze een gebrekkige
impulscontrole laten zien. Het is voor hen moeilijk hun agressie te beheersen. Daarbij
hebben de jongeren gebrekkige empathische vermogens: ze kunnen zich moeilijk
inleven in anderen. Bovendien komt bij deze jongeren regelmatig voor dat ze streng
bestraft worden door hun ouders, vaak ook op fysieke wijze. Deze factoren verhogen
het risico op delinquent gedrag dat vooral bestaat uit gewelddadige delicten zoals
bedreiging, vechtpartijen en ernstige vormen van geweld zoals verkrachtingen en
berovingen.
55
Risicofactoren
Gemiddeld zijn er in dit profiel minder risicofactoren aan de orde, of er staan relatief
meer beschermingsfactoren tegenover de risicofactoren.
Een overzicht van de belangrijkste risicofactoren met betrekking tot een late start van
delinquent gedrag:
o
Individu: negatieve ingrijpende levenservaringen (zoals scheiding, overlijden
dierbare, trauma).
o
Gezin: gebrekkige monitoring / toezicht door ouders.
o
Leeftijdgenoten: gebrekkige vrijetijdsbesteding.
Een overzicht van de belangrijkste
gewelddadigheid van delinquent gedrag:
risicofactoren
met
o
Individu: gebrekkige impulscontrole / agressieregulatie.
o
Individu: geringe empathische vermogens.
o
Gezin: veelvuldig (fysiek) straffen door ouders.
betrekking
tot
de
Daarnaast kunnen de volgende risicofactoren een rol spelen specifiek met betrekking
tot dit profiel:
o
Individu: psychiatrische en gedragsproblematiek (schizofrenie, antisociale
persoonlijkheidsstoornis).
o
Individu: weinig sociale binding.
o
Gezin: afwezigheid vader.
Achtergrondkenmerken
Op basis van de literatuur zijn de volgende uitspraken te doen over relatieve
oververtegenwoordiging:
o
Er zijn relatief meer jongens (±75-85%) in dit profiel.
o
Er zijn relatief meer Marokkaanse (±20-30%), Creoolse (±10-20%) en
Antilliaanse (±10-20%) jongeren in dit profiel.
Interventies
Het gedrag van de jongeren in dit profiel is redelijk goed beïnvloedbaar, omdat de
ontwikkeling in de eerste 12 jaar relatief goed verlopen is. Daarmee is er een
redelijke basis gelegd, waar een interventie goed op kan teruggrijpen (Loeber, Slot &
Sergeant, 2001). De jongeren zijn daarom in het algemeen gevoelig voor
interventies.
Een overzicht van de vereisten voor een interventie bij dit profiel:
56
o
Inhoud: steunend (training) / herstructurerend (hulpverlening).
o
Focus: gericht op één of enkele risicofactoren, waaronder negatieve
ingrijpende levenservaringen (zoals scheiding, overlijden dierbare, trauma),
gebrekkige monitoring / toezicht door ouders, gebrekkige vrijetijdsbesteding,
gebrekkige impulscontrole / agressieregulatie, gering empathisch vermogen,
veelvuldig
(fysiek)
straffen
door
ouders,
psychiatrische
en
gedragsproblematiek (schizofrenie, antisociale persoonlijkheidsstoornis),
weinig sociale binding, afwezigheid vader.
5.5.3
o
Context: individueel, indien nodig gezin.
o
Intensiteit: een extensievere aanpak met betrekking tot duur, frequentie van
contact en invulling.
o
Traject: op zichzelf staand, indien nodig nazorg.
Hoofdprofiel III: Vroege niet-gewelddadige starters
De jongeren in profiel 3 hebben al vanaf de basisschoolperiode te maken gehad met
problematisch en / of delinquent gedrag. Er is vaak van jongs af aan sprake geweest
van hechtingsproblematiek, zodat er slechts een gebrekkige band is ontstaan tussen
ouder en kind. Door deze gebrekkige band hebben ouders onvoldoende grip
ontwikkeld op hun kind. De ouders zijn meestal slecht in staat hun kinderen te
disciplineren. Dat heeft al vroeg geleid tot een gebrekkige gewetensontwikkeling: de
jongeren hebben nauwelijks een besef van goed en kwaad. Bovendien komt
regelmatig psychopathologie bij de ouders voor, wat hen ook belemmert in hun
opvoedingstaken. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag, dat zijn
wortels al vroeg in de kindertijd heeft. Dit delinquente gedrag bestaat vooral uit nietgewelddadige delicten zoals fraude, diefstal, inbraak, zakkenrollen, vandalisme, en
brandstichting.
Risicofactoren
Gemiddeld zijn er in dit profiel meer risicofactoren aan de orde, en er staan relatief
minder beschermingsfactoren tegenover de risicofactoren.
Een overzicht van de belangrijkste risicofactoren met betrekking tot een vroege start
van delinquent gedrag:
o
Individu: gebrekkige gewetensontwikkeling.
o
Individu: hechtingsproblematiek.
o
Gezin: psychopathologie bij de ouders.
o
Gezin: gebrekkige disciplinering door ouders.
Daarnaast kunnen de volgende risicofactoren een rol spelen specifiek met betrekking
tot dit profiel:
o
Individu: beperkte sociale vaardigheden.
o
Leeftijdgenoten: omgang met oudere groepen.
o
Overig: weinig binding met de maatschappij.
57
Achtergrondkenmerken
Op basis van de literatuur zijn de volgende uitspraken te doen over relatieve
oververtegenwoordiging:
o
Er zijn relatief meer meisjes (±25-35%) in dit profiel.
o
Er zijn relatief meer Turkse (±10-15%) en Surinaamse (±15-20%) jongeren in
dit profiel.
Interventies
Het gedrag van de jongeren in dit profiel is moeilijk beïnvloedbaar. De jongeren
hebben in het algemeen een lange geschiedenis van probleemgedrag, dat zich al of
niet in (waargenomen) delicten geuit heeft. De jongeren hebben van jongs af aan
geen stabiele basis meegekregen met een duidelijk overzicht van normen en
waarden. De jongeren hebben in het algemeen moeite met het aangaan van relaties
en laten zich daarom nauwelijks door anderen bijsturen in hun gedrag. De jongeren
zijn daarom in het algemeen minder gevoelig voor interventies (Loeber, Slot &
Sergeant, 2001).
Een overzicht van de vereisten voor een interventie bij dit profiel:
5.5.4
o
Inhoud: herstructurerend (hulpverlening).
o
Focus: gericht op meerdere risicofactoren, waaronder gebrekkige
gewetensontwikkeling, hechtingsproblematiek, psychopathologie bij de
ouders, gebrekkige disciplinering door ouders, beperkte sociale
vaardigheden, omgang met oudere groepen, en weinig binding met de
maatschappij.
o
Context: gezinsgericht, indien nodig breder.
o
Intensiteit: een intensievere aanpak met betrekking tot duur, frequentie van
contact en invulling.
o
Traject: op zichzelf staand inclusief nazorg.
Hoofdprofiel IV: Vroege gewelddadige starters
De jongeren in profiel 4 hebben al vanaf de basisschoolperiode te maken gehad met
problematisch en / of delinquent gedrag.. Er is vaak van jongs af aan sprake geweest
van hechtingsproblematiek, zodat er slechts een gebrekkige band is ontstaan tussen
ouder en kind. Door deze gebrekkige band hebben ouders onvoldoende greep
ontwikkeld op hun kind. De ouders zijn meestal slecht in staat hun kinderen te
disciplineren. Dat heeft al vroeg geleid tot een gebrekkige gewetensontwikkeling: de
jongeren hebben nauwelijks een besef van goed en kwaad. Bovendien komt
regelmatig psychopathologie bij de ouders voor, wat hen ook belemmert in hun
opvoedingstaken. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag, dat zijn
wortels al vroeg in de kindertijd heeft.
Daar bovenop is kenmerkend voor jongeren in dit profiel dat ze een gebrekkige
impulscontrole laten zien. Het is voor hen moeilijk hun agressie te beheersen. Daarbij
58
hebben de jongeren gebrekkige empathische vermogens: ze kunnen zich moeilijk
inleven in anderen. Bovendien komt bij deze jongeren regelmatig voor dat ze streng
bestraft worden door hun ouders, vaak ook op fysieke wijze. Deze factoren verhogen
het risico op delinquent gedrag dat vooral bestaat uit gewelddadige delicten zoals
bedreiging, vechtpartijen en ernstige vormen van geweld zoals verkrachtingen en
berovingen.
Risicofactoren
Gemiddeld zijn er in dit profiel meer risicofactoren aan de orde, en er staan relatief
minder beschermingsfactoren tegenover de risicofactoren.
Een overzicht van de belangrijkste risicofactoren met betrekking tot een vroege start
van delinquent gedrag:
o
Individu: gebrekkige gewetensontwikkeling.
o
Individu: hechtingsproblematiek.
o
Gezin: psychopathologie bij de ouders.
o
Gezin: gebrekkige disciplinering door ouders.
Een overzicht van de belangrijkste
gewelddadigheid van delinquent gedrag:
risicofactoren
met
o
Individu: gebrekkige impulscontrole / agressieregulatie.
o
Individu: gering empathisch vermogen.
o
Gezin: veelvuldig (fysiek) straffen door ouders.
betrekking
tot
de
Daarnaast kunnen de volgende risicofactoren een rol spelen specifiek met betrekking
tot dit profiel:
o
Individu: ontwikkelingsachterstanden vanaf jonge leeftijd.
o
Individu: ernstige psychiatrische of gedragsproblematiek.
o
Individu: narcistische trekken in persoonlijkheid.
o
Gezin: zwakke communicatievaardigheden in het gezin.
o
Leeftijdgenoten: de aanwezigheid van buurtbendes.
Achtergrondkenmerken
Op basis van de literatuur zijn de volgende uitspraken te doen over relatieve
oververtegenwoordiging:
o
Er zijn relatief meer jongens (±75-85%) in dit profiel.
o
Er zijn relatief meer Marokkaanse (±20-30%), Creoolse (±10-20%) en
Antilliaanse (±10-20%) jongeren in dit profiel.
Interventies
Het gedrag van de jongeren in dit profiel is moeilijk beïnvloedbaar. De jongeren
hebben in het algemeen een lange geschiedenis van probleemgedrag, dat zich al of
59
niet in (waargenomen) delicten geuit heeft. De jongeren hebben van jongs af aan
geen stabiele basis meegekregen met een duidelijk overzicht van normen en
waarden. De jongeren hebben in het algemeen moeite met het aangaan van relaties
en laten zich daarom nauwelijks door anderen bijsturen in hun gedrag. De jongeren
zijn daarom in het algemeen minder gevoelig voor interventies (Loeber, Slot &
Sergeant, 2001).
Een overzicht van de vereisten voor een interventie bij dit profiel:
5.6
o
Inhoud: herstructurerend (hulpverlening).
o
Focus: gericht op meerdere risicofactoren, waaronder gebrekkige
gewetensontwikkeling, hechtingsproblematiek, psychopathologie bij de
ouders, gebrekkige disciplinering door ouders, gebrekkige impulscontrole /
agressieregulatie, gering empathisch vermogen, veelvuldig (fysiek) straffen
door ouders, ontwikkelingsachterstanden vanaf jonge leeftijd, ernstige
psychiatrische
of
gedragsproblematiek,
narcistische
trekken
in
persoonlijkheid, zwakke communicatievaardigheden in het gezin en de
aanwezigheid van buurtbendes.
o
Context: gezinsgericht en op de bredere context.
o
Intensiteit: een intensievere aanpak met betrekking tot duur, frequentie van
contact en invulling.
o
Traject: op zichzelf staand inclusief nazorg.
Subprofielen
Het is duidelijk dat voor een aantal subgroepen specifieke interventies nodig en
beschikbaar zijn. Dit maakt het nodig om deze subgroepen apart zichtbaar te maken
in subprofielen. Het uitgangspunt daarbij is dat door middel van de vier
hoofdprofielen de eerste indeling tot stand komt. Bij het hoofdprofiel hoort een
aanbod van interventies dat ingezet kan worden. Als blijkt dat er binnen een
hoofdprofiel een specifiek probleem aan de orde is, dat in de reguliere interventies
niet goed behandeld kan worden, dan komt de betreffende jongere in een subprofiel
terecht. Deze subprofielen worden nu hieronder besproken. In tabel 5.3 is een
schematisch overzicht te zien met de hoofdprofielen en de subprofielen.
5.6.1
Psychopathologie
Psychopathologie is op te delen in psychosociale problematiek en psychiatrische
problematiek. Bij psychosociale problematiek gaat het om psychische problematiek
met een sociale achtergrond, zoals depressiviteit en eenzaamheid. Bij psychiatrische
problematiek gaat het om persoonlijkheidsstoornissen, zoals angsten en
schizofrenie.
Van psychopathologie is bekend dat het een rol kan spelen in het ontstaan en
voortbestaan van jeugddelinquentie. Het kan daarom nodig zijn om daar in een
behandeling specifiek aandacht aan te besteden. Als deze problematiek aan de orde
is, dan is het meestal niet mogelijk om daar in de reguliere behandeling aandacht
60
aan te besteden, of is de problematiek te ernstig en heeft dat intensieve aandacht
nodig. Voor deze jongeren is het dan belangrijk dat naast de reguliere behandeling
apart aandacht besteed kan worden aan de psychopathologie. Dat zal dan in de
meeste gevallen gebeuren in de vorm van aanvullende jeugdzorg.
Voor elk van de vier hoofdprofielen is een subprofiel “psychopathologie”
onderscheiden, waarbij in het volgende hoofdstuk een bijbehorende interventie
gepresenteerd zal worden.
5.6.2
Alcohol/drugs problematiek
Met betrekking tot alcohol- en drugsproblematiek is te zeggen dat het vaak een
contra-indicatie is voor de meeste behandelingen: de meeste interventies zullen niet
aanslaan indien er sprake is van een grote alcohol- en/of drugsproblematiek. Dat
maakt het noodzakelijk om voor deze jongeren een oplossing te vinden voor hun
alcohol- of drugsprobleem, voordat een reguliere interventie met betrekking tot het
delinquente gedrag ingezet kan worden.
Bij elk van de vier hoofdprofielen is een subprofiel “alcohol/drugs problematiek”
onderscheiden, waarbij in het volgende hoofdstuk een bijbehorende interventie
gepresenteerd zal worden.
5.6.3
LVG-problematiek
Jongeren met LVG-problematiek zijn extra kwetsbaar. Enerzijds beschikken ze over
minder bagage om zich in de maatschappij staande te houden en zijn ze daarom
extra vatbaar voor risicofactoren. Anderzijds zullen ze minder baat hebben bij de
reguliere interventies, omdat deze onvoldoende aansluiten bij hun intellectuele
vermogens.
Om beide redenen is het belangrijk hen als subgroep te benaderen. Op deze manier
heeft men meer oog voor de specifieke achtergronden van hun delictgedrag en voor
de speciale vereisten die gesteld worden aan een interventie voor deze subgroep.
Bij elk van de vier hoofdprofielen is daarom een subprofiel “LVG-problematiek”
onderscheiden, waarbij in het volgende hoofdstuk een bijbehorende interventie
gepresenteerd zal worden.
5.6.4
Zedenproblematiek
Zedenproblematiek wordt als subprofiel onderscheiden, omdat zedendelicten een
specifieker patroon van risicofactoren laten zien, dan de meeste andere vormen van
delictgedrag. Dit patroon van risicofactoren vraagt ook om een specifiekere vorm van
interventie, enerzijds aansluitend bij normbesef rondom seksualiteit en anderzijds
aansluitend bij de risicofactoren die hebben bijgedragen tot het zedendelict.
Bij de twee gewelddadige hoofdprofielen is daarom een subprofiel “zedenproblematiek” onderscheiden, waarbij in het volgende hoofdstuk een bijbehorende
interventie gepresenteerd zal worden.
61
Tabel 5.3
Hoofdprofielen en subprofielen van risico/probleemjongeren
Start delict
Invulling delict
Hoofdprofiel en subprofiel
Laat
Niet gewelddadig
Hoofdprofiel I: niet-gewelddadige, late starter
Subprofielen bij I
Psychopathologie
Alcohol/drugs problematiek
LVG-problematiek
Gewelddadig
Hoofdprofiel II: gewelddadige, late starter
Subprofielen bij II
Psychopathologie
Alcohol/drugs problematiek
LVG-problematiek
Zedenproblematiek
Vroeg
Niet gewelddadig
Hoofdprofiel III: niet-gewelddadige, vroege starter
Subprofielen bij III
Psychopathologie
Alcohol/drugs problematiek
LVG-problematiek
Gewelddadig
Hoofdprofiel IV: gewelddadige, vroege starter
Subprofielen bij IV
Psychopathologie
Alcohol/drugs problematiek
LVG-problematiek
Zedenproblematiek
5.6.5
Verdere differentiatie
Naast bovengenoemde problematieken zijn er nog verdere differentiaties te
onderscheiden, die wel van belang zijn voor de koppeling met interventies, maar die
niet tot uitdrukking komen in afzonderlijke subprofielen.
Ten eerste zal binnen elk profiel een juiste koppeling met interventies afhankelijk zijn
van de specifieke risicofactoren. Dat betekent dat binnen het hoofdprofiel
verschillende interventies genoemd zullen worden als mogelijk vervolg, maar dat de
uiteindelijke keuze daartussen bepaald zal worden door de specifieke aanwezigheid
van risicofactoren binnen dat profiel. Als bijvoorbeeld bij een jongere uit profiel II (late
starters met gewelddadig gedrag) de belangrijkste risicofactoren binnen de jongere
liggen, dan ligt een agressieregulatie training voor de hand. Als bij die jongere echter
de belangrijkste risicofactoren in het gezin liggen, dan ligt een gezinsinterventie meer
voor de hand. Binnen elk profiel zal er dus enige variatie zijn in het mogelijk
bijpassende aanbod van interventies, omdat binnen elk profiel variatie zal zijn in
welke van de risicofactoren aanwezig zijn en omdat binnen elk profiel variatie zal zijn
62
in de mate waarin een risicofactor aanwezig is. Voor elk van de jongeren binnen een
profiel zal specifieke diagnostiek moeten bepalen welke risicofactoren en welke
beschermingsfactoren in welke mate in beeld zijn en welke interventie daar het beste
bijpast.
Ten tweede is het van belang binnen elk profiel aandacht te hebben voor de mate
waarin het delinquente gedrag incidenteel of structureel van aard is, ongeacht of het
een vroege of late starter betreft. Als er sprake is van een eerste delict, of als er veel
tijd ligt tussen het huidige delict en een eerder delict, dan is het delinquente gedrag
incidenteel van aard. Als er sprake is van meerdere delicten en deze delicten volgen
relatief snel op elkaar, dan is het delinquente gedrag structureel van aard. Als het
delinquente gedrag van de jongere incidenteel van aard is, dan ligt een minder
intensieve interventie voor de hand, dan wanneer het delinquente gedrag van de
jongere meer structureel van aard is. Bij een jongere uit profiel I die voor het eerst
een licht delict pleegt, zonder aanwezigheid van grote achterliggende risicofactoren,
dan valt bijvoorbeeld aan Halt te denken. Heeft een jongere uit profiel I al vaker een
delict gepleegd, dan valt bijvoorbeeld aan Functional Family Therapy (FFT) te
denken. Ook hier geldt dat binnen elk profiel variatie zal zijn in het mogelijke aanbod
van interventies afhankelijk van de mate waarin het delinquente gedrag structureel is.
Voor elk van de jongeren binnen een profiel zal specifieke diagnostiek moeten
bepalen of er sprake is van een eerste overtreding, van een beperkt aantal delicten
of van een structureel patroon van delinquent gedrag. Ook dit element zal
meegenomen moeten worden in de uiteindelijke keuze voor een bijpassende
interventie.
Het is op dit moment onmogelijk om een compleet dekkend overzicht te maken van
alle risico- en beschermingsfactoren, inclusief de mate waarin het delinquente
gedrag structureel is en daarbij in een één-op-één relatie bijbehorende interventies.
Dat betekent concreet dat bij de stap van profiel naar bijpassende interventie twee
aanvullende aspecten in overweging genomen moeten worden: (1) welke risico- en
beschermingsfactoren zijn in beeld; en (2) is er sprake van incidenteel of structureel
delinquent gedrag? Dat betekent voor de diagnostische procedures van instellingen
die met deze jongeren werken, dat deze voldoende informatie moeten opleveren met
betrekking tot deze twee aspecten.
Er is nadrukkelijk voor gekozen om etniciteit niet tot uitdrukking te laten komen in
verschillende subprofielen. In de eerste plaats is het uitgangspunt om bij de indeling
van jongeren niet uit te gaan van de etniciteit, maar van de achterliggende
problematiek. De gedachte is dat niet de etniciteit zelf, maar de achterliggende
risicofactoren – die overigens samen kunnen hangen met een bepaalde etniciteit –
het uitgangspunt moeten zijn voor de koppeling met een interventie. Als het
bijvoorbeeld om Marokkaanse jongeren gaat die gewelddadige delicten vertonen,
dan moet niet hun Marokkaanse identiteit de aanleiding zijn om een bepaalde
interventie in te zetten, maar de achterliggende risicofactoren, die samenhangen met
het gewelddadige gedrag. In de tweede plaats is het uitgangspunt wel dat bestaande
(effectieve of veelbelovende) interventies aangepast kunnen worden voor
verschillende etnische subgroepen. Als een Antilliaanse jongere een delict heeft
gepleegd en het is nodig het gezin te betrekken bij de interventie, dan zal in eerste
instantie gedacht moeten worden aan bijvoorbeeld Functional Family Therapy (FFT),
63
die aangepast is voor de Antilliaanse doelgroep, dan aan een speciale interventie
voor alle Antilliaanse jongeren.
5.7
Aandachtspunten
Het is belangrijk een aantal aandachtspunten bij dit model te benoemen. Ten eerste
is het goed om te realiseren dat elk indelingscriterium afbakeningsproblemen met
zich meebrengt. Bij een onderscheid in twee categorieën (vroege of late starter; nietgewelddadig of gewelddadig) is er zelden sprake van een dichotoom onderscheid,
maar zijn er altijd grensgevallen, die zowel in de ene categorie als in de andere
categorie zouden kunnen vallen. Bij gebruik van dit model in de praktijk moet dit
model niet star gehanteerd worden, maar moet er de mogelijkheid zijn om achteraf
een toewijzing te wijzigen, als nieuwe inzichten tot een andere toewijzing leiden. Dat
betekent dat de profielen niet als deterministisch, maar als probabilistisch gezien
moeten worden. Met andere woorden, bij een toewijzing van jongeren aan één van
de profielen is het altijd mogelijk om achteraf op basis van nieuwe informatie de
toewijzing te wijzigen.
Ten tweede, zoals al eerder gezegd, is het van belang om de profielen van
achtergrondinformatie te voorzien. Door bij registratie en rapportage aandacht te
vragen voor het achterliggende profiel, is het mogelijk de achtergrondkenmerken
(bijv. sekse, etniciteit, LVG, enz.) van de profielen zichtbaar te maken en vervolgens
te kwantificeren. Daarnaast wordt het ook mogelijk om risicofactoren per profiel in
kaart te brengen, en daarmee het beeld van de profielen verder te preciseren.
Ten derde is het model een groeimodel. Dat houdt in dat in de loop der jaren op
basis van eerder genoemde registratie en op basis van praktijkervaring het model
verder aangepast en verfijnd kan worden. Niet voorkomende (sub)profielen kunnen
worden geschrapt, nieuwe (sub)profielen kunnen worden toegevoegd, afhankelijk
van de behoefte.
64
6
Overzicht van profielen en passende
(inter)nationale interventies
6.1
Aanpak
De derde onderzoeksvraag luidde: Welke (in Nederland of in het buitenland) effectief
gebleken interventies voor de jongeren met deze verschillende profielen zijn
toepasbaar in Amsterdam? Door middel van een literatuurstudie is nagegaan welke
nationale en internationale effectieve en veelbelovende interventies er beschikbaar
zijn voor de doelgroep.
In paragraaf 6.2 worden eerst alle interventies opgesomd voor de doelgroep die
internationaal en nationaal de erkenning effectief dan wel deels effectief hebben
gekregen. Daarna volgt in paragraaf 6.3 een korte beschrijving van alle interventies.
Tot slot wordt in paragraaf 6.4 een overzicht gegeven van de profielen en
bijpassende interventies.
6.2
Overzicht interventies voor jeugdige delinquenten
Uit literatuuronderzoek is een aantal interventies naar voren gekomen, die ingezet
kunnen worden voor delinquente jongeren. Hierbij is een selectie gemaakt van
interventies die in één van onderstaande categorieën vallen:
* = deels effectief / veelbelovend / in theorie effectief / voorlopig erkend
** = effectief / erkend
Deze indeling is gebaseerd op internationale literatuur over interventies en op twee
Nederlandse databanken van interventies: de Databank Effectieve Interventies (DEI)
van het Nederlands Jeugdinstituut en de databank van de Erkenningscommissie
Gedragsinterventies Justitie. Beide databanken geven verschillende benamingen
aan erkenning. Voor beiden komt het erop neer dat er een duidelijk verschil is tussen
interventies die gedeeltelijk een erkenning hebben en de interventies die volledig
erkend zijn. Een volledig erkende interventie voldoet aan alle kwaliteitscriteria van de
Erkenningscommissie en is bewezen effectief. Een deels erkende gedragsinterventie
voldoet nog niet aan alle kwaliteitscriteria, maar krijgt van de Erkenningscommissie
twee jaar de tijd om zich verder te ontwikkelen.
Daarnaast blijkt uit diverse meta-analyses, reviews en besprekingsartikelen dat de
volgende interventies werken bij jongeren met ernstige gedragsstoornissen of
antisociaal gedrag en jongeren met antisociaal en delinquent gedrag (en hun ouders
of de gezinnen waar zij uitkomen) (Boendermaker, e.a., 2007; Boendermaker e.a.,
2005; Konijn, e.a., 2003; Boendermaker, Van der Veldt & Booy, 2003; Bartels,
Schuursma & Slot, 2001).
65
Internationale en nationale interventies
Agressieregulatie op Maat**
Agressieregulatie Training (ART)**
Behavioural parent training (BPT)**
Brains 4 Use*
Buitenprogramma Work-Wise*
Dialectische Gedragstherapie bij Delinquente Adolescenten*
Equip*
Functional Family Therapy (FFT)*
Halt*
In Control!*
Leren van Delict*
Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC)*
Multi Systeem Therapie (MST)*
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)**
Out of the Circle (OTC)
Problem Solving Skills Training (PSST)**
Residentieel Gedragstherapeutisch Behandelingsprogramma (RGB)**
Sociale Vaardigheden op Maat**
Teaching Family Home (TFH)**
Tools4U**
Washington State Aggression Replacement Training (WSART)*
NB. Bovengenoemde interventie Out of the Circle is niet effectief bevonden door de
Erkenningscommissie maar komt het dichts bij de doelgroep van jeugdige
zedendelinquenten. Bij de beschrijving ervan wordt hier nader op ingegaan.
6.3
Beschrijving interventies voor jeugdige delinquenten
Hieronder worden bovengenoemde interventies beschreven. Per interventie is het
volgende beschreven: de doelgroep, het probleemgedrag, de risicofactoren waar de
interventie zich op richt en een typering van de aanpak. Tot slot volgt een conclusie.
66
Hierbij is voor elke interventie nagegaan binnen welk profiel deze toegepast zou
kunnen worden. De afweging hierbij is gebaseerd op ons beschikbare informatie over
de interventies. Allereerst is nagegaan of er voldoende informatie aanwezig was om
een interventie wel of niet te plaatsen. Hierbij is ook nagegaan of er al dan niet
sprake is van (aangetoonde) effectiviteit van de interventie. Soms kan een interventie
slechts bij één profiel ingezet worden, soms kan een interventie bij meerdere
profielen ingezet worden. Soms was de informatie te beperkt om een betrouwbare
keuze te kunnen maken. De interventies staan op alfabetische volgorde.
De interventies zijn verschillend van karakter. Sommige interventies zijn individueel
van aard, andere worden groepsgewijs aangeboden. Sommige interventies zijn
ingevuld als therapie, andere als een vaardigheidstraining. Sommigen zijn bedoeld
als primaire interventie voor delinquent gedrag in het algemeen, andere zijn bedoeld
als aanvullende interventie voor specifieke problematiek zoals alcohol of drugs.
Sommige interventies worden ingezet direct nadat een jongere een delict gepleegd
heeft, andere interventies zijn bedoeld als nazorg om naderhand te voorkomen dat
een jongere terugvalt in het oude gedrag. Sommige interventies zijn bedoeld voor
jongeren in detentie of in een JJI, andere interventies kunnen ingezet worden
onafhankelijk van de situatie waarin de jongere verkeert. De meeste interventies zijn
gericht op jongeren, een aantal richt zicht op de ouders. Bij de toewijzing van
interventies aan profielen is geen rekening gehouden met deze verschillen. Op
inhoudelijke gronden is gekeken op welke problematiek de interventie ingrijpt en
daarmee bij welk profiel de interventie past. Dat betekent dat de interventies niet
zonder meer voor elke jongere in een profiel toepasbaar zijn, maar dat rekening
gehouden moet worden met de context van de interventie. Datzelfde geldt overigens
voor de risico- en beschermingsfactoren waar een interventie op ingrijpt en voor de
mate waarin het delinquente gedrag incidenteel of structureel van aard is.
-
Agressieregulatie op Maat
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 16-21 jaar.
o
Probleemgedrag: forse agressieregulatie problematiek die reactieve en/of
proactieve agressie vertonen.
o
Risicofactoren: gebrekkige impulscontrole, agressief gedrag.
o
Typering van de aanpak: het primaire doel van de interventie is het
verbeteren van de zelfregulatie van een jongere met een forse
agressieproblematiek om zo de kans op recidive te verkleinen. De interventie
maakt gebruik van een cognitieve gedragsmatige aanpak met
dramatherapeutische technieken, waarbij voortdurend aandacht is voor het
motiveren en het vergroten van het geloof in eigen kunnen om zo de
leerbaarheid te vergroten. Er wordt gewerkt aan het verminderen van stress
en agressieve gevoelens, beheersingsvaardigheden, impulscontrole, het
vergroten van het zelfinzicht, inzicht in oorzaken van het gedrag en het
veranderen van disfunctionele cognities. Ook wordt gewerkt aan het
verbeteren van de zelfcontrole, de wijze van informatieverwerking, het richten
van de aandacht en het verminderen van negatieve interactiecirkels tussen
67
de jongeren en ouders. Aan de hand van fictieve en zelfingebrachte
probleemsituaties
worden
het
oplossen
van
problemen
en
gedragsalternatieven geoefend. Voor het aanleren van nieuw gedrag worden
rollenspelen, imitatie, modeling en positieve bekrachtiging gebruikt.
o
-
Agressie Regulatie Training (ART)
o
Doelgroep: jongeren van 12-18 jaar. De jongeren hebben één of meerdere
delicten gepleegd. Geschikt voor jongeren met een IQ > 85.
o
Probleemgedrag: agressief gedrag. Er moet sprake zijn geweest van
agressie en/of wapengebruik en het risico op delictherhaling is matig tot
hoog.
o
Risicofactoren: gebrekkige impulscontrole / agressieregulatie. Jongeren met
sociale vaardigheidstekorten, problemen met boosheidscontrole en morele
ontwikkelingsachterstand komen in aanmerking voor ART.
o
Typering van de aanpak: ART is een cognitief gedragstherapeutische
interventie. Middels het trainen van sociale vaardigheden, het aanleren van
cognitieve controle en het wijzigen van morele regels kan het programma het
risico van crimineel gedrag verminderen. De ART wordt aangeboden als
groepstraining voor vier tot negen deelnemers. De interventie is gericht zowel
op pro- als reactieve agressie.
o
Conclusie: Deze interventie is in te zetten bij profiel II en IV. Deze interventie
is expliciet bedoeld voor gewelddadig gedrag en de mechanismen die aan dit
gedrag ten grondslag liggen.
-
68
Conclusie: deze interventie is in te zetten bij profiel II en IV. Deze interventie
is expliciet bedoeld voor agressief gedrag en de mechanismen die aan dit
gedrag ten grondslag liggen.
Behavioural Parent Training (BPT)
o
Doelgroep: ouders van jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar.
o
Probleemgedrag: ernstige gedragsproblemen met daarnaast het plegen van
delicten.
o
Risicofactoren: niet beschreven in beschikbare informatie.
o
Typering van de aanpak: het doel van de training is om ouders te leren hun
kind meer aangepast gedrag bij te brengen. Ze leren allereerst het
onderkennen en het signaleren van het probleemgedrag. Vervolgens krijgen
ouders technieken aangereikt om het probleemgedrag te helpen veranderen.
Ze leren manieren om gewenst gedrag te belonen, hoe ze ongewenst gedrag
licht en passend kunnen straffen en hoe ze moeten onderhandelen en
afspraken kunnen maken met hun kind. Thuis wordt het geleerde in de
praktijk gebracht. Oudertrainingen blijken effectiever te zijn bij ouders met
pubers en jongere kinderen dan bij ouders met adolescenten. De intensiteit
en duur van de oudertrainingen lopen uiteen, variërend van twaalf sessies
gedurende drie maanden tot een intensieve begeleiding van een jaar.
o
-
Conclusie: Deze interventie is aanvullend in te zetten voor ouders, wanneer
het nodig is de opvoedingsvaardigheden van hen te ondersteunen. Deze
interventie is niet noodzakelijk wanneer al sprake is van een gezinsgerichte
interventie. Deze interventie kan aanvullend of als nazorg ingezet worden bij
de profielen I, II, III, en VI.
Brains 4 Use
o
Doelgroep: jongeren die zijn opgenomen in een justitiële jeugdinrichting.
o
Probleemgedrag: delinquent gedrag.
o
Risicofactoren: drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk.
o
Typering van de aanpak: de interventie beoogt de kans op recidive te
verminderen door het terugdringen van drugs- en alcoholgebruik. Brains 4
Use is gericht op het verminderen van de kans op uitval op school of werk als
gevolg van middelengebruik en het voorkomen van schadelijke gevolgen
voor het sociaal-emotioneel welbevinden en de gezondheid van de jongeren.
Er wordt gebruik gemaakt van cognitief gedragstherapeutische principes en
van het transtheoretische model van Prochaska en DiClemente. Het is een
individueel programma bestaande uit twaalf wekelijkse gesprekken.
o
Conclusie: Brains 4 Use is een programma dat aanvullend is in te zetten
wanneer bij de jongere sprake is van alcohol- en drugsgebruik. Bij de jongere
hangt het middelengebruik samen met andere problemen. Op dit moment
wordt dit programma alleen binnen een JJI ingezet. Deze interventie is echter
ook geschikt om buiten JJI‟s in te zetten. Deze interventie kan ingezet
worden bij het subprofiel “alcohol-/drugsproblematiek”.
-
Buitenprogramma Work-Wise
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 15-23 jaar.
o
Probleemgedrag: niet bekend.
o
Risicofactoren: niet bekend.
o
Typering van de aanpak: Het buitenprogramma Work-Wise is gericht op het
begeleiden van jongeren voor, tijdens en na hun terugkeer in de
maatschappij vanuit een (justitiële) jeugdinrichting. Doel is het behouden van
een passende opleiding, stage of werkplek. Het programma is ook gericht op
wonen, het sociale netwerk en vrijetijdsbesteding. Een „gemiddeld‟ WorkWise traject kent vier fasen. Per fase leert een jongere steeds meer
(arbeids)vaardigheden. Ook leert de jongere (beroeps)keuzes maken en
wordt hij of zij geholpen bij het vinden (en hóuden) van een baan of het
volgen van een studie. In eerste instantie is men gericht op het halen van een
vakdiploma. Heeft de jongere zijn scholingstraject afgerond, dan is een
69
stageplek of baan het volgende doel. Altijd wordt een speciaal nazorgplan
opgesteld, dat zorgt voor begeleiding als de jongere eenmaal weer buiten de
justitiële inrichting is. Een Work-Wise traject staat niet op zichzelf, maar wil
juist onderdeel zijn in een samenwerkende keten. Die keten begint al voordat
een jongere een inrichting of instelling binnenkomt, en eindigt nadat een
jongere de instelling heeft verlaten. Daarom wordt nauw samen gewerkt met
ketenpartners als de reclassering en/of bureaus jeugdzorg. Maar ook
scholen, werkgevers en gemeenten zijn belangrijke partners in de keten die
moet zorgen voor succesvolle resocialisatie van de jongeren.
o
-
70
Conclusie: Het buitenprogramma Work-Wise is een paraplu voor een breed
scala aan mogelijke interventies. Daarmee heeft het meer het karakter van
case-management, dan dat er sprake is van een methodiek. Om die reden is
het niet mogelijk om Work-Wise in één van de profielen te plaatsen.
Dialectische Gedragstherapie bij Delinquente Adolescenten (DGT-A)
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-24 jaar die tenminste vier maanden
in een JJI verblijven.
o
Probleemgedrag:
jongeren
met
crimineel
gedrag
gedragsstoornissen of (para)suïcidaal gedrag vertonen.
o
Risicofactoren: problemen in de emotieregulatie, vertekende en
disfunctionele cognities, verminderde zelfcontrole, gebrekkige impulscontrole
en
beheersingsvaardigheden,
afwezig
sociale
cognitie
en
probleemoplossende vaardigheden en negatieve gevoelens.
o
Typering van de aanpak: de DGT-A is een cognitieve gedragstherapie,
bestaande uit individuele therapie, een geprotocolleerde groepstraining
waarin vaardigheden worden getraind, het Terugvalpreventieprogramma en
Intervisie (tussen de therapeuten). De interventie duurt 16 weken. Het doel
van DGT-A is het verkleinen van de kans op recidive door het verminderen
van emotieregulatie, vertekende en disfunctionele cognities, het verbeteren
van de zelfcontrole, de impulscontrole en beheersingsvaardigheden, het
verbeteren van de sociale cognitie en probleemoplossende vaardigheden en
het verminderen van negatieve gevoelens. Verder het aanleren van
vaardigheden om conflicten te hanteren. Bij adolescenten wordt ook de
omgeving betrokken.
o
Conclusie: Deze interventie pakt de factoren die samenhangen met het
delinquente gedrag op brede schaal aan. DGT-A is geschikt wanneer sprake
is van behoorlijke problematiek. Wat precies het delinquente gedrag van de
jeugdigen inhoud is niet beschreven in de beschikbare informatie. Daarom
kan geen goede afweging gemaakt worden voor welke profielen de
interventie wel geschikt is en voor welke niet.
die
ernstige
-
Equip
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-20 jaar.
o
Probleemgedrag: antisociale gedragsproblemen en of delinquent gedrag,
onverantwoordelijk gedrag, anderen misleiden en uitlokken, stelen, liegen,
baldadig zijn.
o
Risicofactoren: cognitieve vertekeningen, tekorten in morele ontwikkeling,
egocentrisme, geen schuldgevoel, problemen met autoriteit, negatief
zelfbeeld, snel beledigd zijn, goedgelovig zijn, alcohol en drugsgebruik.
o
Typering van de aanpak: een groepstherapeutisch programma dat gericht is
op het doorbreken van het egocentrisme en het aanleren van
verantwoordelijkheid voor eigen handelen. Centraal in de theorievorming
rond Equip staan het sociaal-informatie-verwerkingsmodel (SIP) van Crick en
Dodge en de ontwikkelingstheorie van het moreel besef van Kohlberg. De
wijze waarop er met de jongere wordt gewerkt is de zogenoemde
„peerintervention‟, een groepsmethodiek waarbij de dynamiek en positieve
invloed van groepsgenoten wordt gebruikt om de morele ontwikkeling en de
cognitieve vaardigheden van de jongere te bevorderen. Het EQUIPprogramma voorziet zowel de jongeren als de begeleiders in een
gemeenschappelijke taal. Equip is een programma dat volgens een vast
protocol wordt uitgevoerd. Eerst wordt gewerkt aan een positieve
groepscultuur in een aantal Wederzijdse Hulpbijeenkomsten (WH). De kern
van het programma bestaat uit drie onderdelen: Omgaan met agressie,
sociale vaardigheden en het nemen van sociaal morele beslissingen. Elk
onderdeel bestaat uit tien sessies.
o
Conclusie: Equip is gezien de intensieve aanpak waarschijnlijk te zwaar voor
profiel I. Bovendien wordt dit programma vaak binnen JJI‟s ingezet. Deze
interventie kan goed ingezet worden bij de profielen II, III, en IV.
-
Functional Family Therapy (FFT)
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 11-18 jaar en hun gezinnen.
o
Probleemgedrag: ernstige gedragsstoornissen, waaronder delinquentie, die
tot uiting komen in heftig antisociaal gedrag en oppositioneel gedrag, waarbij
sprake is van veiligheidsrisico‟s voor de jongere zelf of zijn omgeving.
o
Risicofactoren: psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen
van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en
opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en
omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief
ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten.
o
Typering van de aanpak: deze gezinstherapie is gericht op het veranderen
van de interacties tussen gezinsleden, het verbeteren van het functioneren
van de individuele leden van het gezin en van het gezin als geheel. Omdat de
leden van gezinnen met gedragsgestoorde kinderen elkaar vaker
beschuldigen, defensief reageren op elkaar en elkaar minder steunen,
71
probeert de behandelaar de onderlinge communicatiepatronen te
veranderen. In de therapie leren gezinsleden te verduidelijken welk gedrag zij
van elkaar verwachten, elkaar positief te bekrachtigen, problemen
constructief te bespreken en gezamenlijk oplossingen voor problemen te
vinden. FFT kent drie fasen: de verbindings- en motiveringsfase, de
gedragsveranderingsfase en de generalisatiefase. De therapie is van korte
duur. Gezinnen met matige problemen kunnen volstaan met acht tot twaalf
zittingen. Bij zware problematiek kunnen ruim 30 zittingen nodig zijn.
o
-
Halt
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar.
o
Probleemgedrag: vernieling, diefstal, overlast met vuurwerk.
o
Risicofactoren: in principe gericht op alle risicofactoren.
o
Typering van de aanpak: jongeren kunnen rechtzetten wat zij fout hebben
gedaan, zonder dat zij in aanraking komen met justitie. De jongeren zijn door
de politie voor de eerste keer aangehouden.
o
Conclusie: De methodiek van Halt wordt op dit moment opnieuw ontwikkeld
en beschreven, daarbij is aandacht besteed aan bovengenoemde punten.
Halt is gericht op lichte problematiek. Halt is niet geschikt voor structurele
delinquenten die vanaf jonge leeftijd delicten hebben gepleegd. Deze
interventie is niet geschikt voor geweldsdelicten en hierdoor alleen te
plaatsen in profiel I (het lichtste profiel).
-
72
Conclusie: FFT is een breed inzetbare interventie. FFT is inzetbaar bij korte
en langdurende problematiek, en dus ook inzetbaar bij de vroege starters die
gewelddadige delicten plegen. FFT is te gebruiken voor LVG-ers: voor hen
moet er echter wel een aangepaste interventie ontwikkeld worden. Deze
interventie kan ingezet worden bij de profielen II, III, en IV.
In Control!
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-21 jaar.
o
Probleemgedrag: agressief delinquent gedrag.
o
Risicofactoren: gebrekkige impulscontrole en agressief gedrag.
o
Typering van de aanpak: de gedragsinterventie In Control! is bedoeld voor
jongens die (reactief) agressieve delicten hebben gepleegd. De interventie
wordt door een trainer gedragsdeskundige en een trainer PMT-er gegeven en
is gestoeld op agressieregulatie- en ontspanningstechnieken, sociale
vaardigheidstraining
en
cognitieve
gedragstherapie.
Gezien
het
intelligentieniveau (TIQ en/of VIQ> 70) en de leerstijl van de doelgroep ligt de
nadruk op „doen en ervaren‟ in plaats van op „praten over‟. Er wordt gebruik
gemaakt van rollenspellen en sport- en speloefeningen. Na twee individuele
gesprekken
vinden
19
bijeenkomsten
plaats,
waarvan
17
groepsbijeenkomsten (6 deelnemers) en twee tussentijdse individuele
bijeenkomsten. De persoonlijk begeleiders/mentoren en de ouders worden
intensief bij de training betrokken.
o
-
Conclusie: In Control is geschikt voor jongens met beperkte intellectuele
vermogens en agressieve problematiek. Deze interventie is met name
geschikt voor LVG-jongeren in de profielen II en VI.
Leren van Delict
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 14-23 jaar in een JJI.
o
Probleemgedrag: gewelddadig delinquent gedrag.
o
Risicofactoren: o.a. cognitieve vertekeningen, gebrekkige impulsbeheersing.
o
Typering van de aanpak: het betreft een cognitief gedragsmatige interventie
voor jongeren die een gewelddadig delict hebben gepleegd en hiervoor in
een justitiële jeugdinrichting zijn geplaatst. De jongeren hebben een matig tot
hoog risico op recidive en zijn ook vaak betrokken bij gewelddadige
incidenten in de inrichting. Leren van Delict heeft als doel dit risico te
verlagen door jongeren (1) inzicht in de eigen delictketen te laten krijgen, (2)
minder irrationele gedachten, vijandige attitudes en cognitieve vertekeningen
te laten hebben, (3) verantwoordelijkheid voor eigen gedrag en gevolgen
hiervan te laten nemen en (4) een uitgebreider repertoire van gedrags- en
sociaalcognitieve
vaardigheden
te
laten
gebruiken.
Een
gedragswetenschapper voert, deels samen met de mentor, de interventie uit
met individuele jongeren. Leren van Delict omvat drie fasen. In de eerste fase
vindt de delictanalyse plaats tijdens wekelijkse bijeenkomsten. In de tweede
fase staat gedragsverandering centraal (twee bijeenkomsten per week),
waaraan ook de mentoren deelnemen. Fase 1 en 2 duren 14 tot 18 weken. In
de derde fase volgt de jongere opfrissessies op momenten dat hij te maken
krijgt met veranderingen in zijn leefsituatie, zoals op verlof gaan of naar een
open inrichting of naar huis gaan.
o
Conclusie: Leren van Delict is geschikt voor forse agressieproblematiek met
een hoog recidiverisico. Deze interventie is geschikt voor profiel IV.
-
Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC)
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar. De jongeren moeten ten
minste drie delicten hebben gepleegd, waarvan één ernstig.
o
Probleemgedrag: jongeren met ernstig antisociaal gedrag en antisociale
denkpatronen, een bovengemiddeld of hoog recidive risico en een IQ boven
de 70. Het antisociale gedrag kan gecombineerd worden met oppositioneel
opstandig gedrag, internaliserende problemen of andere vormen van
psychiatrische problemen. Een uithuisplaatsing is aan de orde.
o
Risicofactoren:
dagbesteding.
o.a.
groepsdruk,
antisociale
denkpatronen,
geen
73
o
Typering van de aanpak: jongeren worden voor de duur van zes tot twaalf
maanden in een opvoedgezin geplaatst bij speciaal daarvoor getrainde
opvoedouders. Daarnaast krijgt de jongere van een team begeleiding waarbij
actief gewerkt wordt aan gedragsverandering. Door middel van deze
intensieve begeleiding en een beloningssysteem op basis van de sociale
leertheorie wordt de jongere goed gedrag aangeleerd. Het gaat om
gedwongen hulpverlening in het kader van een schorsing voorlopige
hechtenis,
een
vervroegde
voorwaardelijke
vrijheidstelling,
een
voorwaardelijke veroordeling jeugddetentie of PIJ of een gedragsmaatregel
(strafrechtelijk kader). MTFC kan ook ingezet worden voor onder toezicht
gestelde jongeren met een machtiging uithuisplaatsing, die tenminste drie
delicten hebben gepleegd, waarvan één ernstig.
o
Conclusie: MTFC is niet geschikt bij zware agressieve problematiek en
ernstige psychiatrische problematiek. MTFC is wel geschikt voor jongeren
met een IQ vanaf 70. Op basis van de beschikbare informatie is moeilijk aan
te geven waar de grenzen liggen. De interventie is mogelijk inzetbaar bij
profiel III. MTFC wordt uitgevoerd door het Leger des Heils. MTFC wordt
momenteel alleen in de regio Arnhem uitgevoerd. Vanaf januari 2009 wordt
het ook in Utrecht en Rotterdam aangeboden. De verwachting is dat dit
programma zich over heel Nederland zal verspreiden.
-
74
Multi Systeem Therapie (MST)
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar.
o
Probleemgedrag: ernstige gedragsproblemen en delinquent gedrag.
o
Risicofactoren: breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen.
o
Typering van de aanpak: bij MST gaat men ervan uit dat een gedragsstoornis
veroorzaakt wordt en in stand blijft door factoren in het gezin, de familie, de
school, de omgang met leeftijdgenoten en de buurt. De behandeling dient
zich dus ook op al die gebieden (systemen) te richten. Er wordt daarom een
pakket van veelal gedragstherapeutische interventies ingezet gericht op het
gezin van een jeugdige, de jeugdige zelf en als dat nodig is op de school,
vriendengroep, buurt of verdere familie. Afhankelijk van de factoren die in een
individueel geval het probleemgedrag in stand houden, worden er
interventies uitgekozen om toe te passen. Zo kan een jongere bijvoorbeeld
deelnemen aan een training in agressiebeheersing of probleemoplossende
vaardigheden, terwijl de ouders getraind worden in opvoedingsvaardigheden
en leerkrachten op school geadviseerd worden (en indien nodig getraind) in
hun aanpak van de jongere. Ook kan - samen met de ouders - worden
geprobeerd de jongere in contact te brengen met een nieuwe vriendengroep.
Hoewel MST verschillende behandeltechnieken omvat, is het meer dan het
louter samen nemen van technieken. De behandeling is gericht op onderlinge
gerelateerde systemen en de wijze waarop deze elkaar beïnvloeden.
o
Conclusie: MST is inzetbaar voor de „zwaardere‟ problematiek, zowel met als
zonder agressieve component. Deze interventie is geschikt voor de profielen
III, en IV, en kan bij ernstige problemen met een gezinscomponent ook bij
profiel II ingezet worden.
-
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 16-23 jaar.
o
Probleemgedrag:
delictgedrag
dat
samenhangt
met
denkpatronen, gedragsproblemen en vaardigheidstekorten.
o
Risicofactoren: negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen
dagbesteding.
o
Typering van de aanpak: NPT is gericht op het voorkomen van recidive, de
verbetering of aanpassing van delictgerelateerde denkpatronen, gedragingen
en vaardigheden, de verbetering of aanpassing van alle overige kenmerken
en omstandigheden van de jongere en zijn omgeving die herhaling van het
delictgedrag bevorderen of de criminogene factoren denkpatronen, gedrag en
vaardigheden in negatieve zin bevorderen. Hierbij valt te denken aan: het
verkrijgen en behouden van huisvesting en werk/opleiding en bijpassende
vaardigheden, het creëren van een niet-delinquente vrienden-/
kennissenkring, adequaat kunnen omgaan met peer-pressure, verbetering
van communicatievaardigheden tussen de jongere en zijn/haar ouders,
vaardigheden voor het ontwerpen/ bijstellen van huisregels voor de jongere
en zijn/ haar ouders, verbetering van de affectieve relaties in het gezin. NPT
is niet geschikt voor jongeren met een IQ lager dan 75 of met ernstige
psychiatrische problematiek en of zware drugsproblematiek. Dit omdat de
jongeren begeleid worden naar zelfstandig wonen.
o
Conclusie: NPT is een nazorgtraject voor jongeren die in detentie hebben
gezeten. Deze interventie is inzetbaar bij alle profielen.
-
antisociale
Out of the Circle (OTC)
o
Doelgroep: adolescente jongens met zedenproblematiek, precieze leeftijd
onbekend.
o
Probleemgedrag: zedenproblematiek.
aanranding en verkrachting
o
Risicofactoren: zelf misbruikt, vertonen van seksueel overschrijdend gedrag,
gebrekkige impulscontrole, eigen gedrag goedpraten, slechte thuissituatie,
groepsdruk, geen empatisch vermogen, gebrekkige morele ontwikkeling.
o
Typering van de aanpak: door middel van een groepstherapie wordt getracht
om irrationele en automatische gedachten te veranderen.
o
Conclusie: Deze interventie is kortgeleden afgewezen door de
Erkenningscommissie. De hier boven geschreven doelgroep en typering van
de aanpak zijn dan ook niet met alle zekerheid te stellen omdat de interventie
nog in ontwikkeling is. In heel Nederland is geen effectieve interventie
Seksueel
gewelddadig
gedrag;
75
beschikbaar voor jeugdige zedendelinquenten. In een aantal justitiële
jeugdinrichtingen is er wel sprake van een aanbod voor deze jongeren maar
geen is onderzocht op effectiviteit. Omdat bij Out of the Circle getracht is de
beste ingrediënten van de verschillende aanpakken opeen te stapelen kan dit
mogelijk binnen afzienbare tijd een effectieve interventie worden voor deze
jongeren. Deze interventie komt dus het dichtste bij de opdracht en is daarom
wel meegenomen in dit verslag. Er is weinig onderzoek gedaan naar
effectiviteit van behandelingen voor jeugdige zedendelinquenten. Het aanbod
dat in Nederland is en de theoretische onderbouwing ervan is dan ook
gebaseerd op onderzoek bij volwassenen. Dergelijk onderzoek is moeilijk te
generaliseren naar de leeftijd van 12 – 24 jaar. Cognitieve gedragstherapie
moet volgens onderzoek in elk geval deel uit maken van de behandeling van
deze jongeren. Hier kan in de toekomst bij het zoeken naar een passende
interventie rekening mee worden gehouden.
-
Problem Solving Skills Training (PSST)
o
Doelgroep: niet specifiek omschreven.
o
Probleemgedrag: jongeren met gedragproblemen.
o
Risicofactoren: niet bekend.
o
Typering van de aanpak: een groepstraining die de interpersoonlijke
cognitieve probleemoplossende vaardigheden van de deelnemers bevordert.
Getracht wordt om de denkprocessen die de jongere toepast bij het reageren
op interpersoonlijk verkeer te veranderen. Prosociaal gedrag wordt bevorderd
door directe bekrachtiging en modelgedrag. Daarbij maken de trainers
gebruik van spelletjes, rollenspelen, oefeningen, schoolse activiteiten en
verhalen. In toenemende mate wordt het geleerde in de praktijk toegepast
(Konijn e.a., 2003).
o
Conclusie: PSST is een tamelijk algemene interventie: het aanleren van
probleemoplossende vaardigheden. Bij de meeste jeugdige criminelen moet
meer ingezet worden. Deze interventie is geschikt voor het lichtste profiel I (in
combinatie met een andere interventie). Omdat de informatie afkomstig is uit
een internationaal overzicht van Konijn e.a. (2003) zijn er geen gegevens
beschikbaar over leeftijd, probleemgedrag en risicofactoren.
-
76
Residentieel Gedragstherapeutisch Behandelingsprogramma (RGB)
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 13-17 jaar die in een residentiële
setting verblijven.
o
Probleemgedrag: ernstig antisociaal gedrag.
o
Risicofactoren: niet bekend vanuit de beschikbare informatie.
o
Typering van de aanpak: het hoofddoel is het leren van vaardigheden aan
jongeren zodat zij de taken waarvoor ze nu en in de toekomst staan op een
adequate wijze kunnen vervullen. Daarnaast is het een doel om
hulpverleners een gemeenschappelijk kader te bieden voor de behandeling
van antisociaal gedrag. Middels operante conditionering tracht men gewenst
gedrag uit te lokken en inadequaat gedrag te ontmoedigen en af te leren.
M.b.v. een rijke dagelijkse routine creëren de groepsleiders situaties waarin
een beroep gedaan wordt op de vaardigheden van de jongeren, hierop volgt
dan een positieve of negatieve bekrachtiging. D.m.v. observatie van concreet
gedrag maken groepsleiders een analyse van de vaardigheden en tekorten
van de jongeren. Het verblijf op de groep kent drie fasen. De overgang naar
een volgende fase wordt bepaald door de mate waarin een jongere gewenst
gedrag laat zien.
o
-
Conclusie: Dit programma is een interventie in het kader van een residentiële
setting. In dit geval is het niet vertaalbaar naar een opzet buiten de
residentiële setting. Het is daarom niet te verbinden met de profielen.
Sociale Vaardigheden op Maat
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 14-21 jaar.
o
Probleemgedrag: probleemgedrag dat o.a. voortkomt uit het onvermogen tot
zelfstandig en adequaat hanteren van lastige sociale situaties.
o
Risicofactoren: afwezigheid / verminderde sociale vaardigheden.
o
Typering van de aanpak: de interventie biedt de mogelijkheid om, afhankelijk
van de problematiek en het recidiverisico van de jongere een algemene
sociale vaardigheidstraining aan te bieden en/of een training gericht op
conflicthantering en/of het vergroten van de assertiviteit.
o
Conclusie: SVM is een brede interventie. Deze kan het beste in combinatie
met andere interventies ingezet worden. Deze interventie is niet geschikt voor
structurele en gewelddadige delinquenten. De interventie is goed in te zetten
bij de niet-gewelddadige profielen I en III.
-
Teaching Family Home (TFH)
o
Doelgroep: 12-18 jaar.
o
Probleemgedrag: ernstige gedragsproblematiek en zwaar delinquent gedrag.
o
Risicofactoren: o.a. plegen van delicten onder groepsdruk.
o
Typering van de aanpak: een zeer intensieve interventie voor delinquente
jongens die reeds enkele malen recidiveerden. Een belangrijke risicofactor
hierbij is contact met andere delinquente jongeren, door plaatsing in een
pleeggezin (een zogeheten “teaching family”) is hiervan minder sprake.
Getracht wordt alle factoren die verband houden met de gedragsproblemen
te veranderen. De jeugdige wordt in een prosociaal systeem gebracht, waar
gewenst gedrag consistent wordt bekrachtigd, een heldere structuur is,
duidelijke grenzen worden gesteld en intensief op de jeugdige wordt
toegezien. De getrainde opvoedouders (die beiden full-time als
77
trainer/therapeut werkzaam zijn) zijn gedegen getraind in de principes voor
gedragsverandering volgens de sociale leertheorie. Pleegouders helpen de
jeugdige bij het ontwikkelen van vaardigheden, het vermijden van contacten
met andere delinquente jongeren. De natuurlijke ouders volgen een
oudertraining om het werk van de pleegouders te kunnen voortzetten zodra
hun kind weer thuis komt. Ook de leerkracht wordt betrokken bij de poging
om zowel thuis als op school de gedragsproblemen te laten afnemen.
Uiteindelijk zijn de jongens in staat weer terug te keren naar huis en naar hun
reguliere school.
o
-
Conclusie: TFH is een intensieve gezinsinterventie. Deze interventie is in te
zetten bij profiel III en IV (de vroege starters).
Tools4U
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar die één of meer delicten
gepleegd hebben, zoals diefstal, openlijke geweldpleging, diefstal in
vereniging/inbraak en mishandeling en vernieling (IQ > 85).
o
Probleemgedrag: Tools4U is bedoeld voor jongeren met een beperkt aantal
risicofactoren en vaardigheidstekorten die één of meerdere delicten hebben
gepleegd. De plusvariant is geïndiceerd als de jongeren < 15 jaar is en/of
ouders problemen hebben met monitoring en tekorten ervaren in
probleemoplossingvaardigheden.
o
Risicofactoren: vaak spelen risicofactoren mee als het problematisch
functioneren op school, een niet-adequate vrijetijdsbesteding, de invloed van
delinquente en problematisch functionerende leeftijdsgenoten, problemen in
het contact met ouders en alcohol- en/of drugsgebruik. Dit zijn risicofactoren
waarvan bekend is dat ze, met name in combinatie met elkaar, ertoe
bijdragen dat jongeren opnieuw delicten plegen.
o
Typering van de aanpak: de jongeren leren cognitieve en sociale
vaardigheden om voor hen risicovolle situaties op een prosociale wijze op te
lossen. Het doel is om de kans op delictherhaling te verminderen. De training
richt zich op het compenseren van cognitieve en sociale vaardigheidstekorten
van de jongere die een rol hebben gespeeld bij de delictpleging en op het
versterken van zijn of haar protectieve vaardigheden. De Tools4U training
kent drie fasen. Kennismaking, informatieverzameling en bewustwording (2
bijeenkomsten), training van vaardigheden (zes tot tien bijeenkomsten) en
afsluiting. Tools4U is niet bedoeld voor jongeren die al op jeugdige leeftijd
begonnen zijn met antisociaal gedrag (de vroege starters) en/of jongeren die
in meerdere deviante trajecten verblijven. Zij hebben een intensievere
aanpak nodig.
Tools4U en Tools4U-plus is, mits tijdig ingezet, bij uitstek geschikt voor de
late starters, mits de delicten niet te ernstig zijn. Het aantal
vaardigheidstekorten en andere risicofactoren is zodanig dat het trainen van
vaardigheden voldoende is. De training is afdoende voor de „lastige pubers‟.
Tools4U kan het „nodige zetje‟ geven waardoor een jongere verdere criminele
78
activiteiten voor gezien houdt. Kenmerkend voor Tools4U is de gerichte
analyse van individuele vaardigheidstekorten: de inhoud en het niveau van de
training wordt afgestemd op de vaardigheidstekorten die bij zijn/haar delict
een rol hebben gespeeld en het leerniveau en de leefomstandigheden van de
jongere. Doordat de training individueel wordt uitgevoerd, kan de trainer de te
leren vaardigheden en de concreetheid van de stapjes van de vaardigheden
afstemmen op de vaardigheidstekorten en het leerniveau van de jongere. De
trainer oefent de vaardigheden in situaties die voor de betreffende jongere
(met het oog op voorkoming van recidive) relevant zijn. Wanneer een jongere
een „eenvoudige‟ vaardigheid niet beheerst die essentieel is voor het leren
van een meer complexe vaardigheid, begint de trainer met de eenvoudige
vaardigheid. Bij al deze technieken is de jongere voortdurend actief: hij denkt
na, beantwoord vragen en oefent de vaardigheden.
o
-
Conclusie:Tools4U gaat specifiek in op het trainen van sociale vaardigheden.
De interventie is minder geschikt voor vroege starters, omdat daar in het
algemeen een bredere aanpak nodig is. De interventie kan het beste ingezet
worden bij de late starters: profiel I en II.
Washington State Aggression Replacement Training (WSART)
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar die één of meer delicten
hebben gepleegd waarin agressie een rol speelt.
o
Probleemgedrag: agressief probleemgedrag.
o
Risicofactoren: gebrekkig sociale vaardigheden, gebrekkige impulscontrole
en gebrekkig moreel redeneren.
o
Typering van de aanpak: de intensieve groepstraining is gericht op het leren
van sociale vaardigheden en cognitieve controle bij gevoelens van boosheid
en het wijzigen van cognitieve vervormingen ('denkfouten') en morele regels.
De WSART beoogt het risico op agressief of crimineel gedrag te verminderen
middels het trainen van sociale vaardigheden, het aanleren van cognitieve
zelfcontrole, het wijzigen van cognitieve vervormingen en het verhogen van
het niveau van moreel redeneren. De WSART maakt gebruik van
leertheoretische en cognitief-gedragstherapeutische principes en technieken.
De WSART bestaat uit diverse onderdelen. Na de intake volgen de modules
Sociale Vaardigheden, boosheidscontroletraining en Moreel Redeneren (elk
tien bijeenkomsten). De WSART wordt ook intramuraal uitgevoerd. De
Washington State versie van de ART is bewerkt voor toepassing in
Nederland (Spanjaard, Brown & Polak, 2008). WSART bestaat uit
verschillende onderdelen. Na een intake, waarin kennis wordt gemaakt,
vragenlijsten worden ingevuld, doelen worden vastgesteld, het delict wordt
doorgesproken en een kosten-batenanalyse wordt gemaakt, volgen drie
modules: (1) sociale vaardigheden, (2) boosheidscontroletraining, (3) moreel
redeneren. Elke module bestaat uit tien wekelijkse bijeenkomsten.
Huiswerkopdrachten worden gebruikt om het oefenen en het toepassen van
geleerde vaardigheden in het dagelijks leven te bevorderen.
79
o
6.4
Conclusie: Deze agressietraining richt zich op problemen in de
agressieregulatie, waaronder het verbeteren van de impulscontrole. Deze
interventie is in te zetten bij de gewelddadige profielen II en IV.
Overzicht van profielen en bijpassende interventies
Op de volgende pagina‟s is aan de hand van de beschreven interventies een
overzicht gemaakt van de profielen en bijpassende effectieve en veelbelovende
interventies. Het overzicht is gemaakt op basis van de informatie die beschikbaar
was over de interventies aangaande het probleemgedrag, de risicofactoren en de
inhoud van de aanpak. Waar een interventie zich op richt is bepalend voor de
koppeling. Hieronder volgt een schematische weergave van de profielen met de
daarbij passende interventies.
80
Tabel 6.1: Schematisch overzicht van profielen met toepasbare interventies
Profiel I: Late niet-gewelddadige starters
Subcategorie
Interventie
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Hoofdprofiel
Behavioural Parent Training
(BPT)
Halt
Nieuwe Perspectieven bij
Terugkeer (NPT)
Problem Solving Skills Training
(PSST)
Sociale vaardigheden op Maat
Tools4U
Aanvullende jeugdzorg
Inadequate opvoedingsvaardigheden
Incidentie van
delinquent gedrag
Structureel
In principe alle risicofactoren
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
Incidenteel
Incidenteel / structureel
Niet beschreven in beschikbare informatie
Incidenteel / structureel
Afwezigheid / verminderde sociale vaardigheden
Cognitieve en sociale vaardigheidstekorten
In principe alle risicofactoren
Incidenteel
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Incidenteel / structureel
Groepsdruk, antisociale denkpatronen, geen dagbesteding
Structureel
Subprofiel
Psychopathologie
Alcohol/drugs Brains 4 Use
problematiek
LVGMultidimensional Treatment
problematiek Foster Care (MTFC)
81
Profiel II: Late gewelddadige starters
Subcategorie
Interventie
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Hoofdprofiel
Agressieregulatie op Maat
Agressie Regulatie Training
(ART)
Behavioural Parent Training
(BPT)
EQUIP
Gebrekkige impulscontrole, agressief gedrag
Gebrekkige impulscontrole, sociale vaardigheidstekorten, problemen met
boosheidcontrole en morele ontwikkelingsachterstand
Inadequate opvoedingsvaardigheden
Functional Family Therapy (FFT)
Subprofiel
82
Multi System Therapy (MST)
Nieuwe Perspectieven bij
Terugkeer (NPT)
Tools4U
Washington State Agression
Replacement Training (WSART)
Aanvullende jeugdzorg
Psychopathologie
Alcohol/drugs Brains 4 Use
problematiek
LVGIn Control!
problematiek
ZedenOut of the Circle
problematiek
Incidentie van
delinquent gedrag
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Structureel
Cognitieve vertekeningen, tekorten in morele ontwikkeling, egocentrisme, geen
schuldgevoel, problemen met autoriteit, negatief zelfbeeld, snel beledigd zijn,
goedgelovig zijn, alcohol en drugsgebruik
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere
zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie,
leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met
antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief,
politie- en justitiecontacten
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
Structureel
Cognitieve en sociale vaardigheidstekorten
Gebrekkige sociale vaardigheden, gebrekkige impulscontrole en gebrekkig
moreel redeneren
In principe alle risicofactoren
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Incidenteel / structureel
Gebrekkige impulscontrole en agressief gedrag
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Structureel
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Zelf misbruikt, vertonen van seksueel overschrijdend gedrag, gebrekkige Incidenteel / structureel
impulscontrole, eigen gedrag goedpraten, slechte thuissituatie, groepsdruk,
geen empatisch vermogen, gebrekkige morele ontwikkeling
Profiel III: Vroege niet-gewelddadige starters
Subcategorie
Interventie
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Hoofdprofiel
Behavioural Parent Training
(BPT)
EQUIP
Inadequate opvoedingsvaardigheden
Functional Family Therapy (FFT)
Subprofiel
Multidimensional Treatment
Foster Care (MTFC)
Multi System Therapy (MST)
Nieuwe Perspectieven bij
Terugkeer (NPT)
Sociale Vaardigheden op Maat
Teaching Family Home (TFH)
Aanvullende jeugdzorg
Psychopathologie
Alcohol/drugs Brains 4 Use
problematiek
LVGMultidimensional Treatment
problematiek Foster Care (MTFC)
Incidentie van
delinquent gedrag
Structureel
Cognitieve vertekeningen, tekorten in morele ontwikkeling, egocentrisme, geen
schuldgevoel, problemen met autoriteit, negatief zelfbeeld, snel beledigd zijn,
goedgelovig zijn, alcohol en drugsgebruik
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere
zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie,
leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met
antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief,
politie- en justitiecontacten
Groepsdruk, antisociale denkpatronen, geen dagbesteding
Structureel
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
Structureel
Incidenteel / structureel
Afwezigheid / verminderde sociale vaardigheden
Plegen van delicten onder groepsdruk
In principe alle risicofactoren
Incidenteel
Structureel
Incidenteel / structureel
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Incidenteel / structureel
Groepsdruk, antisociale denkpatronen, geen dagbesteding
Structureel
83
Incidenteel / structureel
Structureel
Profiel IV: Vroege gewelddadige starters
Subcategorie
Interventie
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Hoofdprofiel
Agressieregulatie op Maat
Agressie Regulatie Training
(ART)
Behavioural Parent Training
(BPT)
EQUIP
Gebrekkige impulscontrole, agressief gedrag
Gebrekkige impulscontrole, sociale vaardigheidstekorten, problemen met
boosheidcontrole en morele ontwikkelingsachterstand
Niet beschreven in beschikbare informatie
Functional Family Therapy (FFT)
Subprofiel
84
Leren van Delict
Multi System Therapy (MST)
Nieuwe Perspectieven bij
Terugkeer (NPT)
Teaching Family Home (TFH)
Washington State Agression
Replacement Training (WSART)
Aanvullende jeugdzorg
Psychopathologie
Alcohol/drugs Brains 4 Use
problematiek
LVGIn Control!
problematiek
ZedenOut of the Circle
problematiek
Incidentie van
delinquent gedrag
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Structureel
Cognitieve vertekeningen, tekorten in morele ontwikkeling, egocentrisme, geen
schuldgevoel, problemen met autoriteit, negatief zelfbeeld, snel beledigd zijn,
goedgelovig zijn, alcohol en drugsgebruik
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere
zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie,
leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met
antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief,
politie- en justitiecontacten
Cognitieve vertekeningen, gebrekkige impulscontrole
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
Structureel
Plegen van delicten onder groepsdruk
Gebrekkige sociale vaardigheden, gebrekkige impulscontrole en gebrekkig
moreel redeneren
In principe alle risicofactoren
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Incidenteel / structureel
Gebrekkige impulscontrole en agressief gedrag
Incidenteel / structureel
Zelf misbruikt, vertonen van seksueel overschrijdend gedrag, gebrekkige
impulscontrole, eigen gedrag goedpraten, slechte thuissituatie, groepsdruk,
geen empatisch vermogen, gebrekkige morele ontwikkeling
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Structureel
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
6.5
Conclusie
Op basis van de beschikbare informatie is een overzicht gemaakt van de profielen en
bijpassende interventies. Veel interventies zijn breed inzetbaar en worden ook breed
ingezet (voor jongeren uit alle profielen), omdat hun doelgroep, probleemgedrag
en/of risicofactoren weinig specifiek omschreven zijn. Voor de huidige analyse
hebben we geprobeerd ons een zo goed mogelijk beeld te vormen van deze
aspecten. Enerzijds heeft dat te maken met opvattingen over de reële situatie van
een interventie, anderzijds heeft dat te maken met opvattingen over de wenselijke
situatie van een interventie. In bovenstaand overzicht staat het resultaat van deze
afwegingen. Het is de uitwerking van de wens om een betere afstemming te
realiseren van doelgroep, probleemgedrag en aanwezige risicofactoren enerzijds en
beschikbare interventies anderzijds. De volgende stap is nu om dit overzicht te
vergelijken met het huidige aanbod in Amsterdam. Dat zal in het volgende hoofdstuk
aan de orde komen.
85
86
7
Vergelijking van huidig aanbod en passende
(inter)nationale interventies
7.1
Aanpak
De vierde onderzoeksvraag luidt: Op welke punten komen de huidige
Amsterdamse interventies al dan niet overeen met de interventies per profiel
zoals bij onderzoeksvraag 3 beschreven? Naar aanleiding hiervan is
geïnventariseerd binnen welke profielen de gemeente Amsterdam (DMO / OOV)
een dekkend aanbod van interventies in huis heeft.
7.2
Overzicht Amsterdamse aanbod van interventies
In deze paragraaf volgt een overzicht van het aanbod van Amsterdamse interventies.
Het gaat hierbij alleen om de interventies die door DMO / OOV worden gefinancierd.
Het is dus niet een dekkend overzicht van alle interventies die in Amsterdam
beschikbaar zijn. Per interventie is de doelgroep, het probleemgedrag (bijv.
gewelddadig), de risicofactoren en een typering van de aanpak (met daarbij de duur
van de interventie en risicofactoren) beschreven. Een aantal van deze interventies, te
weten, FFT, MST en NPT is al in hoofdstuk 6 beschreven. In dit hoofdstuk worden
deze niet opnieuw beschreven. Per interventie volgt tot slot een conclusie.
Bij de beoordeling wordt dezelfde indeling als in hoofdstuk 6 aangehouden:
* = deels effectief / veel belovend / in theorie effectief / voorlopig erkend
** = effectief / erkend
In Amsterdam worden door DMO / OOV de volgende interventies gefinancierd:
Acht tot acht arrangement
De Uitdaging
En Nu Iets Positiefs (ENIP)
Herstelbemiddeling
Intensieve Traject Begeleiding (ITB)
Functional Family Parole Services (FFPS)
Functional Family Therapy (FFT)*
Nieuwe Perspectieven (NP)
87
Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP)
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)**
Resocialisatie en Begeleiding (R&B)
Schakelprogramma
-
88
Acht tot acht arrangement
o
Doelgroep: probleemjongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar die dreigen te
ontsporen. Het accent ligt op de jongere groep (12-16 jaar). Het gaat daarbij
met name om jongeren met onvoldoende kansen om hun talenten te
ontwikkelen (door een niet zorgzame of onmachtige thuissituatie) waardoor
het risico op ontsporen aanwezig is. Ook jongeren die al één of enkele
contacten (overlastmeldingen en dergelijke) met de politie hebben gehad
komen in aanmerking. Het gaat daarbij om de zogenaamde „lichte‟ groep. De
aanpak is primair preventief van aard.
o
Probleemgedrag: risico- en crimineel gedrag
o
Risicofactoren: schoolverlating. Deze risicofactor komt naar voren in de
beschikbare informatie. Voor de rest zijn er geen risicofactoren omschreven.
o
Typering van de aanpak: Allereerst is er een screening. Hierin wordt
gedifferentieerd naar leeftijd en risicoprofiel (waaronder (dreigend)
schoolverlaten, jeugdigen met beginnend crimineel gedrag, LVG,
psychiatrische-, gedrags- en andere stoornissen, radicalisering, etc.). Er
wordt altijd een gezinsanalyse gemaakt, waarbij de GGD een leidende rol
speelt. De screening is er mede op gericht na te gaan welke belemmeringen
zich in de gezinssituatie voordoen. De geselecteerde jongeren worden onder
verantwoordelijkheid gesteld van coaches („interventie-werkers‟) in een
verhouding van één op maximaal acht jongeren. De coaches begeleiden en
controleren deze jongeren gedurende de gehele dag (8.00 tot 20.00 uur).
Door de intensieve begeleiding is de kans kleiner dat een jongere een delict
kan gaan plegen. De coaches onderhouden een zeer intensief contact met
jongere, gezin/ouders, school, werk, politie/justitie, etc. Een randvoorwaarde
voor het welslagen van de aanpak en het voorkomen van uitval is dat
politie/justitie een stringent „lik op stuk beleid‟ hanteren, indien een jongere (of
zijn ouders) hier aanleiding toe geven. Hiernaast kenmerkt de aanpak zich
door het bieden van toekomstperspectief voor de deelnemende jongeren.
Een positieve insteek staat voorop, de aanpak houdt een kans in voor iedere
jongere die er in participeert. Onderdelen binnen het van acht tot acht aanbod
zijn onder andere onderwijs, huiswerk, sport, vrije tijdsbesteding, werk. De
relevante instellingen worden hiervoor bij de aanpak betrokken. De aanpak
kenmerkt zich door een „aanpak op maat‟. Iedere jongere (en het gezin) krijgt
een „eigen‟, op maat gesneden, van Acht tot acht arrangement. Ouders
worden nadrukkelijk betrokken bij de aanpak en gewezen op hun
verantwoordelijkheid. Juist in de uren dat hun kind niet in het arrangement
verblijft moeten zij hun verantwoordelijkheid steviger oppakken en zo hun
bijdrage leveren aan het welslagen van de interventie. Zo nodig worden de
ouders geholpen om de avonduren te structureren. Uitgangspunt is dat de
ouders verantwoordelijk zijn.
o
-
Conclusie: Het Van Acht tot Acht Arrangement heeft een zeer breed karakter,
en is op te vatten als een paraplu, waaronder andere onderdelen ingezet
worden. In principe past de aanpak bij profiel I, en kan het vooral vanuit een
preventieve insteek ingezet worden. Het lijkt niet geschikt om bij “zwaardere
jongens” in te zetten (vroege starters en/of gewelddadige jongeren).
De Uitdaging
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd tussen ongeveer 18 en 21 jaar.
o
Probleemgedrag: (licht) crimineel gedrag, meervoudige problematiek. Geen
misdrijven tegen het leven, zedendelict of drugshandel.
o
Risicofactoren: geen discipline, geen ritme of sociale vaardigheden.
o
Typering van de aanpak: het project is gericht op resocialisatie van jongeren
met meervoudige problematiek en wil voorkomen dat jongeren doorstromen
naar de harde kern. Licht-criminele jongeren worden uit hun eigen omgeving
gehaald en in een militaire omgeving met een zeer strakke discipline
geplaatst waar hen werkritme en nuttige vaardigheden bijgebracht worden.
Naast de fysieke activiteiten volgen de jongeren ook „gewone‟ lessen zoals
computervaardigheden
of
sociale
vaardigheden.
Disciplinering,
arbeidsoriëntatie en arbeidstoeleiding zijn de centrale elementen van de
aanpak. De militaire context werkt afschrikkend bij Marokkaanse jongeren.
Niet geschikt voor jongeren die veroordeeld zijn voor drugshandel of een
zedendelict.
o
Conclusie: De interventie wordt ingezet wanneer nog geen sprake is van
zware problematiek en moet het doorstromen naar zwaardere vormen van
criminaliteit voorkomen. De jongeren krijgen vrij algemene vaardigheden
aangeleerd die hen van het criminele pad moeten houden. Hierdoor kan deze
interventies niet bij zware agressieve problematiek ingezet worden en niet bij
de vroege starters. Hierdoor is De Uitdaging het best toe te passen in profiel
I.
-
En Nu Iets Positiefs (ENIP)
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 15-23 jaar, met een uiteenlopende
achtergrond en kan gaan om first offenders en licht criminele jongeren, harde
kern jongeren, meerplegers, jongeren die werkloos en/of een opleiding
volgen.
o
Probleemgedrag: het geven van overlast op straat, ongemotiveerd zijn.
o
Risicofactoren: niet specifiek omschreven.
89
o
Typering van de aanpak: het doel is om Amsterdamse jongeren die de
aansluiting met school, scholing of werk hebben verloren of dreigen te
verliezen te motiveren voor en toe te leiden naar werk en/of scholing of
anderszins naar een zinvolle maatschappelijke participatie. Er wordt zowel op
individuele als op groepsbasis gewerkt aan het realiseren van deze
doelstelling. Naast een aantal groepssessies heeft elke jongere een aantal
momenten/gesprekken met de projectleiding en begeleiders om te bekijken
hoe zijn situatie is en welke vervolgstappen ondernomen kunnen worden.
Ook vindt een aantal themasessies plaats, waarbij actuele maatschappelijke
onderwerpen worden belicht en waarbij gewerkt wordt aan de verbetering
van sociale competenties van de jongeren. Was men aanvankelijk gericht op
Amsterdamse jongeren met een Marokkaanse achtergrond, inmiddels
worden jongeren met een Turkse, Surinaamse en Antilliaanse achtergrond
steeds meer en meer betrokken bij het project. Deelnemende jongeren halen
oude en tweedehands spullen op bij scholen, bedrijven, ziekenhuizen en
knappen deze tijdens werkavonden op. De opgeknapte goederen worden
door de jongeren zelf, nadat zij het project goed hebben doorlopen,
afgeleverd in Marokko. Binnen de nazorg richt ENIP zich op het begeleiden
van jongeren naar werk/scholing en naar een positieve invulling van de vrije
tijd.
o
Conclusie: Deze interventie wordt ingezet wanneer jongeren overlast geven
en is bedoeld om hen van de straat te houden. ENIP heeft een brede
doelgroepomschrijving maar gezien datgene wat ingezet wordt is het niet
geschikt om in te zetten bij problemen die al op jonge leeftijd zijn ontstaan en
bij zware problematiek. Daarom is ENIP een lichte interventie en meer gericht
op begeleiding dan op het veranderen van gedrag. Als er een keuze gemaakt
moet worden voor een profiel dan komt het neer op profiel I.
-
Functional Family Therapy (FFT)*
o
-
90
Voor een beschrijving, zie hoofdstuk 6.
Functional Family Parole Services (FFPS)
o
Doelgroep: jongeren van gemiddeld 16 jaar. Van first offender tot veelpleger,
en schoolverzuimers.
o
Probleemgedrag: delinquent gedrag.
o
Risicofactoren: niet specifiek omschreven.
o
Typering van de aanpak: het betreft een gezinsgerichte methodiek voor
casemanagement uitgevoerd vanuit de jeugdreclassering. De basis van de
interventie ligt in de systeemtheorie. De rol van de ouders is hierbij even
groot als de rol van de delinquente jongere. Bij de ouders is sprake van een
inadequate opvoeding. Er wordt geleerd om met elkaar en met elkaars
problemen op een adequate wijze om te gaan. De eerste stap in FPPS
betreft het invullen van een risico-taxatie-instrument. Daarna volgt de eerste
fase: motiveren en verbinden. In de tweede fase leren de gezinsleden ander
gedrag aan. De rol van de reclasseerder is beperkt in deze fase. De
werkelijke gedragsverandering wordt bereikt met trainingen of therapieën die
een derde partij verzorgt. In de derde fase moet het gezin de
gedragsveranderingen zelf zien vol te houden. De reclasseerder kijkt of het
lukt, en lost eventueel knelpunten op. Verder motiveert hij alleen nog maar.
o
-
Conclusie: bij FFPS is geen sprake van een interventie maar gaat het om
casemanagement waarbinnen verschillende interventies aangeboden kunnen
worden. Zodoende kan FFPS binnen alle profielen voor komen.
Herstelbemiddeling
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 14-17 jaar, die meestal in Nederland
zijn geboren. Iets meer dan een kwart van de jongeren heeft een andere
etnische achtergrond. Wat betreft het type dader blijkt het voor meer dan de
helft van de zaken te gaan om first offenders, jongeren die nog niet in
aanraking zijn geweest met de politie. Een op de drie daders is al eerder in
aanraking geweest met de politie. Daarnaast is er in twee op de vijf zaken
sprake van een delict waarbij meerdere daders betrokken zijn.
o
Probleemgedrag: kleine criminaliteit maar ook de zwaardere strafzaken,
zoals poging tot doodslag of diefstal met een forse schade.
o
Risicofactoren: tekort aan empathie/moreel besef bij bekennende verdachten.
o
Typering van de aanpak: bij herstelbemiddeling is er door middel van een
tussenpersoon een confrontatie tussen dader en slachtoffer. Het hele gezin
wordt hierbij betrokken. Herstelbemiddeling kan volgens de beschrijving
ingezet worden bij alle strafbare feiten. De meeste projecten zijn begonnen
met eenvoudige zaken om ervaring op te bouwen in het bemiddelen. De
dader gaat bij Herstelbemiddeling daadwerkelijk in gesprek met het
slachtoffer. De afstand tussen beiden wordt op deze manier verkleind, dit
biedt voor het slachtoffer genoegdoening. Voor de dader betekent het
herstelgesprek dat deze verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn/haar
handelen, waardoor inzicht ontstaat in waarom het gedrag niet door de
beugel kan. Dit is een eerste en noodzakelijke stap om toekomstig
wangedrag te voorkomen.
o
Conclusie: Bij herstelbemiddeling wordt de dader geconfronteerd met het
slachtoffer en dit kan de dader motiveren om zijn gedrag te veranderen.
Herstelbemiddeling kan op zichzelf staan en kan plaatsvinden in combinatie
met een andere interventie. Herstelbemiddeling kan daarom nuttig zijn binnen
profiel I en II. Bij de zwaardere profielen III en IV, waar er reeds een lange
geschiedenis aan problematiek bestaat, lijkt de interventie te lichten zou er
met een intensievere interventie ingegrepen moeten worden.
91
-
Intensieve Traject Begeleiding (ITB)
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 17-25 jaar. Officieel: jongeren van 12
tot en met 24 jaar met een behoorlijk uitgebreid strafrechtelijk verleden
waarbij de laatste delicten detentiewaardig zijn.
o
Probleemgedrag: structureel crimineel gedrag.
o
Risicofactoren: gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en
gedragskenmerken, leerprestaties en gedrag op school, problemen in de
gezinssituatie.
o
Typering van de aanpak: ITB is van begeleiding naar gedragsverandering,
toezicht en trainingen, gericht op Marokkaanse harde kern jongeren,
potentieel jeugdige veelplegers. Uit de raadsonderzoeken blijkt veelal dat de
jongeren slecht contact hebben met hun ouders en dat ze geen adequate
vrijetijdsbesteding hebben. Het programma is bedoeld als „een laatste kans‟.
o
Conclusie: Deze interventie is gericht op jongeren die voortdurend
delictgedrag vertonen: vroege starters. Veel problemen hebben hun
oorsprong in het gezin. De interventie is een laatste kans voor de jongeren,
dit wil zeggen dat er al veel gepasseerd is. ITB is daardoor met name in te
zetten bij de profielen II, III en IV.
-
92
Nieuwe Perspectieven (NP)
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-23 jaar.
o
Probleemgedrag: meervoudige problematiek en meerdere, actuele,
politie/justitie contacten (tenminste twee keer in aanraking zijn gekomen met
politie/justitie). Structureel crimineel gedrag.
o
Risicofactoren: breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen.
o
Typering van de aanpak: centraal binnen de begeleiding staat het netwerk
van de jongere. De jongere die in problemen verkeert wordt opgezocht en
geholpen in zijn eigen omgeving. Daarbij wordt zowel gebruik gemaakt van
het persoonlijk netwerk van de jongere (familie, vrienden en andere
contacten) als van het netwerk van voorzieningen. De begeleiding is gericht
op het versterken van de mogelijkheden van de jongere. Via intensieve
begeleiding gedurende een periode van tien tot twaalf weken proberen de
interventiemedewerkers van Nieuwe Perspectieven om jongeren voldoende
aanknopingspunten te bieden, waardoor zij hun leven weer op orde krijgen.
Jongeren worden begeleid naar een zinvolle dagbesteding, zoals werk, stage
of school, maar ook vrijetijdsbesteding. Daarnaast wordt gewerkt aan een
beter contact met de familie en het voorkomen dat de jongere opnieuw in
aanraking komt met de politie.
o
Conclusie: Nieuwe perspectieven is een traject dat inzetbaar is voor jongeren
uit alle profielen. Door de flexibele opzet is goed aan te sluiten bij de
specifieke behoeften van de jongere. Nieuwe perspectieven is een interventie
gericht op het versterken van het toekomstperspectief. Voor de lichtere
profielen I en II kan dit een op zichzelf staand aanbod zijn. Voor de
zwaardere profielen III en IV is het aanvullend in te zetten naast een ander
aanbod.
-
Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP)
o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 8-18 jaar.
o
Probleemgedrag: Risico tot crimineel gedrag.
o
Risicofactoren: breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen.
o
Typering van de aanpak: gericht op jongeren die vallen onder de definitie van
'first offenders'/ risicojongeren. Centraal staat het bieden van een nieuw
maatschappelijk perspectief aan jongeren. Hierbij gaat het om school, werk of
een combinatie van beide. Er worden geen nieuwe voorzieningen gecreëerd,
maar er wordt aangesloten op bestaande structuren en initiatieven. Binnen
NPP wordt gezinsgericht gewerkt. Naast de jongere staat het gezin centraal,
met name bij het bieden van ondersteuning bij ontwikkelingstaken.
o
Conclusie: deze interventie is gericht op jongeren die voor het eerst delict
plegen. Daarom is deze interventie niet geschikt voor de vroege starters.
NPP is alleen bij profiel I te zetten.
-
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)
o
-
Voor een beschrijving, zie hoofdstuk 6.
Resocialisatie en Begeleiding (R&B)
o
Doelgroep: gericht op jongens in de leeftijd van 12-18 jaar. Niet voor jongens
met ernstige psychische problemen, een deel heeft wel soortgelijke
problemen of ADHD.
o
Probleemgedrag: meervoudige problematiek en meerdere, actuele
politiecontacten, het geven van overlast, hinderlijk gedrag, hanggedrag, het
plegen van delicten in groepsverband. Persoongebonden problemen en
problemen in de omgeving: van ontwikkelingspsychologisch tot situationeel
en van relationele problemen tot praktische problemen. Structureel crimineel
gedrag.
o
Risicofactoren: onverschilligheid, gevoel buiten gesloten te worden op
meerdere gebieden: thuis, school en op straat, misschien met uitzondering
van vrienden die hetzelfde gedrag vertonen. De jongens hebben het gevoel
dat de maatschappij tegen hen is, zijn gevoelig voor groepsprocessen en
radicalisering. Daarnaast kan sprake zijn van tegenslagen op school, een
verminderd zelfvertrouwen, een defensieve houding, passiviteit en of
ontkennende houding. De jongere gaat de straat op doordat sprake is van
slechte huisvesting, zo komt hij in aanraking met drugs, wat verder uitloopt op
een ongezond leven, schulden en geen verblijfsstatus.
93
o
Typering van de aanpak: Niet voor jongens met een sterke verslaving. Met
deze interventie wordt geprobeerd de jongere een nieuw maatschappelijk
perspectief te bieden. Hierbij gaat het om school, werk of een combinatie van
beide. Er wordt gewerkt aan: gezin, sociaal netwerk, school en werk,
vrienden en vrijetijdsbesteding, huisvesting, financiën en gezond leven. Een
traject duurt gemiddeld ruim vijf maanden. De duur is sterk afhankelijk van de
individuele jongere. De fases bestaan uit: kennismaking, verbindingsfase met
nadruk op binding, verbindingsfase met nadruk op concrete doelen,
afrondingsfase met loslaten en terugvalpreventie, nazorg Beware Watch Out.
Er zijn steeds meer jongeren met een relatief lage intelligentie die bij R&B
terecht komen, voor hen zou speciale begeleiding binnen R&B moeten
komen.
o
Conclusie: R&B is te licht voor vroege starters. Ook hier wordt een
maatschappelijk perspectief geboden. Delicten worden gepleegd in
groepsverband en gezien het soort problematiek en delicten gaat het hierbij
om late starters. Hierdoor is R&B in te zetten voor profielen I en II, voor de
vroege starters is meer nodig.
-
94
Schakelprogramma
o
Doelgroep: Marokkaanse jongeren die bij de ketenunit binnenkomen
o
Probleemgedrag: crimineel gedrag en gedragsproblemen
o
Risicofactoren: niet bekend
o
Typering van de aanpak: Voor elke jongeren wordt vastgesteld wat de
criminogene
factoren,
de
individuele
psychopathologie
en
de
gezinsproblematiek (huisbezoek) zijn. Vervolgens worden jongeren met een
laag, middelhoog of hoog risicoprofiel naar trajecten toe geleid. Met de
jongere en zijn opvoeders wordt een individueel plan van aanpak gemaakt,
waarbij concrete doelen worden gesteld. Het maatwerk wordt mede
gerealiseerd doordat tijdens de behandeling kan worden geschakeld tussen
de verschillende interventies en behandelingen. Er wordt geschakeld tussen:
lichte en intensieve aanpak; een individuele en groepsgerichte aanpak; een
aanpak gericht op de jongere of op het gehele gezinssysteem; vrijwillige hulp
of hulp met dwang en drang.
o
Conclusie: Het Schakelprogramma is evenals enkele andere programma‟s op
te vatten als een paraplu, waaronder specifieke interventies ingezet worden.
Als organisatorisch raamwerk staat het dus op zichzelf. Als het gaat om de
afzonderlijke onderdelen, dan zijn die afzonderlijk te beoordelen op de mate
waarin ze bij een profiel in te zetten zijn.
7.3
Overzicht van profielen en huidige aanbod interventies
Naar analogie van hoofdstuk 6 is op de volgende pagina‟s een overzicht geschetst
van de profielen en het huidige aanbod van interventies bij DMO / OOV. Dit overzicht
is gemaakt op basis van de informatie die beschikbaar was over de interventies
aangaande het probleemgedrag, de risicofactoren en de inhoud van de aanpak.
Waar een interventie zich op richt is bepalend voor de koppeling. Hieronder volgt een
schematische weergave van de profielen met de daarbij passende interventies uit het
huidige aanbod.
95
Tabel 7.1: Schematisch overzicht van profielen met huidige aanbod van interventies
Profiel I: Late niet-gewelddadige starters
Subcategorie
Interventie
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Hoofdprofiel
Acht tot Acht
De Uitdaging
ENIP
Functional Family Parole Services
(FFPS)
Herstelbemiddeling
Nieuwe Perspectieven (NP)
Nieuwe Perspectieven Preventief
(NPP)
Nieuwe Perspectieven bij
Terugkeer (NPT)
Resocialisatie en Begeleiding
(R&B)
Niet specifiek omschreven
Geen discipline, geen ritme, gebrekkige sociale vaardigheden
Niet specifiek omschreven
Niet specifiek omschreven
Incidentie van
delinquent gedrag
Incidenteel
Incidenteel
Incidenteel
Incidenteel / structureel
Tekort aan empathie / moreel besef bij bekennende verdachten
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Incidenteel
Structureel
Incidenteel
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
Incidenteel / structureel
Onverschilligheid, gevoel buiten gesloten te worden op meerdere gebieden:
thuis, school en op straat, gevoelig voor groepsprocessen en radicalisering,
tegenslagen op school, een verminderd zelfvertrouwen, een defensieve
houding, passiviteit en of ontkennende houding
In principe alle risicofactoren
Structureel
Subprofiel
Aanvullende jeugdzorg/GGZ
Psychopathologie
Alcohol/drugs
problematiek
LVGproblematiek
Incidenteel / structureel
96
Profiel II: Late gewelddadige starters
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Subcategorie
Interventie
Hoofdprofiel
Functional Family Parole Services Niet specifiek omschreven
(FFPS)
Functional Family Therapy (FFT) Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere
zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie,
leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met
antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief,
politie- en justitiecontacten
Tekort aan empathie / moreel besef bij bekennende verdachten
Herstelbemiddeling
Intensieve Traject Begeleiding
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken,
(ITB)
leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Nieuwe Perspectieven (NP)
Nieuwe Perspectieven bij
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
Terugkeer (NPT)
Resocialisatie en Begeleiding
Onverschilligheid, gevoel buiten gesloten te worden op meerdere gebieden:
(R&B)
thuis, school en op straat, gevoelig voor groepsprocessen en radicalisering,
tegenslagen op school, een verminderd zelfvertrouwen, een defensieve
houding, passiviteit en of ontkennende houding
Aanvullende jeugdzorg/GGZ
In principe alle risicofactoren
Subprofiel
Psychopathologie
Alcohol/drugs
problematiek
LVGproblematiek
Zedenproblematiek
97
Incidentie van
delinquent gedrag
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Incidenteel
Structureel
Structureel
Incidenteel / structureel
Structureel
Incidenteel / structureel
Profiel III: Vroege niet-gewelddadige starters
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Subcategorie
Interventie
Hoofdprofiel
Functional Family Parole Services Niet specifiek omschreven
(FFPS)
Functional Family Therapy (FFT) Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere
zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie,
leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met
antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief,
politie- en justitiecontacten
Intensieve Traject Begeleiding
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken,
(ITB)
leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Nieuwe Perspectieven (NP)
Nieuwe Perspectieven bij
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
Terugkeer (NPT)
Aanvullende jeugdzorg/GGZ
In principe alle risicofactoren
Subprofiel
98
Psychopathologie
Alcohol/drugs
problematiek
LVGproblematiek
Incidentie van
delinquent gedrag
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Structureel
Structureel
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Profiel IV: Vroege gewelddadige starters
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Subcategorie
Interventie
Hoofdprofiel
Functional Family Parole Services Niet specifiek omschreven
(FFPS)
Functional Family Therapy (FFT) Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere
zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie,
leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met
antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief,
politie- en justitiecontacten
Intensieve Traject Begeleiding
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken,
(ITB)
leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Nieuwe Perspectieven (NP)
Nieuwe Perspectieven bij
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
Terugkeer (NPT)
Aanvullende jeugdzorg/GGZ
In principe alle risicofactoren
Subprofiel
Psychopathologie
Alcohol/drugs
problematiek
LVGproblematiek
Zedenproblematiek
99
Incidentie van
delinquent gedrag
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Structureel
Structureel
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
7.4
Overzicht van profielen en wenselijk aanbod van interventies
In hoofdstuk 6 is een overzicht gegeven van de profielen en het beschikbare
(inter)nationale aanbod van interventies. In de voorafgaande paragrafen van
hoofdstuk 7 is een overzicht gegeven van de profielen en het huidige aanbod van
interventies van DMO / OOV. In deze paragraaf worden nu beide gegevens
samengevoegd. Allereerst wordt per interventie een slotconclusie gepresenteerd
over de plaats in het model en verbeterpunten. Vervolgens wordt per profiel een
overzicht gepresenteerd van het uiteindelijk wenselijk aanbod.
Analyse huidig aanbod
Acht tot Acht Arrangement
Het Van Acht tot Acht Arrangement heeft een zeer breed karakter, en is op te vatten
als een paraplu, waaronder andere onderdelen ingezet worden. In principe past de
aanpak bij profiel I, en kan het vooral vanuit een preventieve insteek ingezet worden.
Er zijn veel aandachtspunten bij de aanpak. De verbeterpunten zijn: een betere
omschrijving van probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren
waar de interventie op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het
uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze
verbeterpunten tegemoet is gekomen.
De Uitdaging
Deze interventie is vanwege het lichte karakter inzetbaar bij profiel I, maar er zijn wel
veel aandachtspunten bij deze interventie. De verbeterpunten zijn: een betere
omschrijving van het probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren
waar de interventie op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het
uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze
verbeterpunten tegemoet is gekomen.
En Nu Iets Positiefs (ENIP)
Deze interventie is vanwege het lichte karakter inzetbaar bij profiel I, maar er zijn wel
veel aandachtspunten bij deze interventie. Verbeterpunten zijn: een betere
omschrijving van probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren
waar de interventie op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het
uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze
verbeterpunten tegemoet is gekomen.
Functional Family Therapy (FFT)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel II, III en IV. De interventie is goed onderbouwd
en uitgewerkt in de beschrijving. Een belangrijk verbeterpunt is de afbakening van de
doelgroep. Op dit moment loopt een procedure bij de Erkenningscommissie van het
Ministerie van Justitie, nadat een eerdere aanvraag afgewezen is. Daarnaast wordt
op dit moment effectiviteitsonderzoek uitgevoerd. Continuering is wenselijk.
101
Functional Family Therapy Parole Services (FFPS)
FFPS is niet zozeer een interventie, als wel een vorm van casemanagement, die
inzetbaar is bij profiel I, II, III en IV. Continuering is wenselijk.
Herstelbemiddeling
Deze aanpak kan aanvullend ingezet worden ter voorbereiding op of als vervolg op
een interventie, echter met een beperking tot profiel I en II. Verbeterpunten zijn: een
betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek.
Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen.
Intensieve Traject Begeleiding (ITB)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel III en IV. Verbeterpunten zijn: een betere
omschrijving van probleemgedrag, een betere afbakening van de doelgroep, een
betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie op ingrijpt, en het
uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze
verbeterpunten tegemoet is gekomen.
Nieuwe Perspectieven (NP)
Deze interventie kan ingezet worden bij profiel I, II, III en IV. Op dit moment vindt
evaluatieonderzoek plaats. Continuering is wenselijk.
Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP)
Deze interventie is vanwege het lichte karakter inzetbaar bij profiel I, maar er zijn wel
veel aandachtspunten bij deze interventie. Verbeterpunten zijn: een betere
omschrijving van het probleemgedrag, een betere omschrijving van de methodiek en
het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze
verbeterpunten tegemoet is gekomen.
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel I, II, III en IV. Continuering is wenselijk.
Resocialisatie en Begeleiding (R&B)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel I en II, maar er zijn wel veel aandachtspunten
bij deze interventie. Verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van
probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie
op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van
effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten
tegemoet is gekomen.
102
Analyse wenselijk aanbod voor de hoofdprofielen
Behavioral Parent Training (BPT)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel I, II, III en IV, als er geen gezinsgerichte
interventie wordt ingezet. Deze interventie wordt aangeraden als uitbreiding op het
huidige aanbod, omdat de interventie goed is onderbouwd en speciaal geschikt is als
aanvullende interventie voor ouders van delinquente jongeren.
EQUIP
Voor deze interventie wordt uiteindelijk niet aanbevolen om een variant te maken die
inzetbaar zou zijn buiten de setting waar EQUIP normaal ingezet wordt. Het vergt
waarschijnlijk teveel aanpassingen, waardoor er van het oorspronkelijke programma
niet veel overblijft.
Halt
Deze interventie is inzetbaar bij profiel I. Op dit moment wordt de methodiek
theoretisch onderbouwd en verbeterd. Later zal een erkenningsprocedure bij de
Erkenningscommissie van het Ministerie van Justitie opgestart worden.
Multi Systeem Therapie (MST)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel II, III en IV. De methodiek is uitgebreid
theoretisch onderbouwd en de methodiek is goed uitgewerkt. Op dit moment wordt
effectiviteitsonderzoek uitgevoerd. Op dit moment loopt een erkenningsprocedure bij
de Erkenningscommissie van het Ministerie van Justitie.
Problem Solving Skills Training (PSST)
Deze interventie wordt niet aanbevolen op te nemen in het aanbod, omdat er teveel
vragen zijn over doelgroep, probleemgedrag en risicofactoren. Deze vragen moeten
eerst opgelost worden, voordat een uitspraak gedaan kan worden over eventuele
aanvulling.
Teaching Family Home (TFH)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel III en IV. Verbeterpunten zijn: een betere
omschrijving van probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren
waar de interventie op ingrijpt, en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Deze
interventie wordt aangeraden als uitbreiding op het huidige aanbod, omdat het een
intensieve gezinsinterventie is, die inzetbaar is bij ernstige problematiek.
Tools4U
Deze interventie is inzetbaar bij profiel I en II. Aan deze interventie wordt de voorkeur
gegeven boven “Sociale Vaardigheden op Maat”. Tools4U wordt aangeraden als
uitbreiding op het huidige aanbod, omdat het een interventie is die een stevige
theoretische en methodische basis heeft en flexibel aan te passen is aan de
behoeften van de jongere.
103
Washington State Aggression Regulation Training (WSART)
Deze interventie is inzetbaar bij profiel II en IV. Aan deze interventie wordt de
voorkeur gegeven boven “Agressieregulatie op Maat” en “Agressieregulatie
Training”. WSART wordt aangeraden als uitbreiding op het huidige aanbod, omdat
de methodiek het beste uitgewerkt is en de methodiek het beste aan te passen is
naar de context waarin de methodiek ingezet wordt.
Analyse wenselijk aanbod voor de subprofielen
Psychopathologie
Voor de behandeling van psychopathologie is het nodig om reguliere jeugdzorg en/of
de GGZ in te zetten.
Alcohol/drugs problematiek
Voor deze problematiek wordt voorgesteld om Brains 4 Use zodanig aan te passen
dat het aanvullend inzetbaar is op de overige interventies van profiel I, II, III en IV.
Daarbij zal de inzet moeten zijn dat alcohol/drugs problematiek eerst aangepakt moet
worden, voordat andere interventies ingezet kunnen worden.
LVG problematiek
Bij de niet-gewelddadige profielen I en III wordt voorgesteld om een aangepaste
vorm van Functional Family Therapy in te zetten. Deze aangepaste vorm moet nog
wel ontwikkeld worden. Bij de gewelddadige profielen II en IV wordt voorgesteld om
de interventie In Control! in te zetten, omdat die goed aansluit bij de doelgroep.
Daarnaast wordt aangeraden om een programma gericht op het ontwikkelen van een
toekomstperspectief, zoals Nieuwe Perspectieven (NP) te ontwikkelen in een
speciale variant voor LVG-jongeren. Dat kan dan een aanbod zijn voor LVGjongeren, waar niet direct een gezinsinterventie voor de hand ligt, maar waar het
werken aan een opleiding, baan en huisvesting belangrijk zijn.
Zedenproblematiek
Bij zedenproblematiek is er een programma in beeld dat op dit moment ontwikkeld
wordt: Out of the Circle (OTC). Deze interventie kan over enige tijd een erkenning
krijgen van de Erkenningscommissie. Dit is echter niet met zekerheid te zeggen
omdat jeugdige zedendelinquenten een zeer moeilijke doelgroep voor interventie is.
In Tabel 7.2 is een weergave gepresenteerd van het uiteindelijke overzicht met
huidig aanbod en aanvullingen op het aanbod. Daarmee is een dekkend aanbod
ontstaan voor de problematiek in Amsterdam, met die kanttekening dat een aantal
interventies nog aangepast moeten worden in de hier voorgestelde richting.
104
Voor Tabel 7.2 geldt de volgende legenda:
Kolom “Interventie”:
* = deels effectief / veelbelovend / in theorie effectief / voorlopig erkend
** = effectief / erkend
Kolom “H/W”:
H = Huidig aanbod
W = Wenselijk aanbod
Kolom “C/A”:
C = Continuering is wenselijk
A = Continuering is mogelijk na aanpassingen
Kolom “I/S”:
I = Interventie vooral geschikt voor incidenteel delinquent gedrag
S = Interventie vooral geschikt voor structureel delinquent gedrag
Kolom “Z/A”:
Z = Interventie vooral geschikt om zelfstandig in te zetten
A = Interventie vooral geschikt om aanvullend (in combinatie met andere
interventies) in te zetten
Kolom “V/G”:
V = Interventie vooral ingezet in vrijwillig kader
G = Interventie vooral ingezet in gedwongen kader
105
Tabel 7.2: Schematisch overzicht van profielen met huidig en wenselijk aanbod van interventies, geordend naar de dimensie incidenteel / structureel
Profiel I: Late niet-gewelddadige starters
Profiel Risicofactoren
Hoofd negatieve
levenservaringen;
gebrekkige
monitoring / toezicht
ouders;
gebrekkige
vrijetijdsbesteding;
negatief zelfbeeld;
internaliserend
probleemgedrag
Sub
Psycho-pathologie
Alcohol/drugs
LVG-problematiek
Interventie
Acht tot Acht Arrangement
De Uitdaging
ENIP
Halt*
Herstelbemiddeling
Nieuwe Perspectieven
Preventief (NPP)
Functional Family Parole
Services (FFPS)
Nieuwe Perspectieven bij
Terugkeer (NPT)**
Tools4U**
Behavioural Parent Training
(BPT)**
Nieuwe Perspectieven (NP)
Resocialisatie en Begeleiding
(R&B)
H/W
H
H
H
W
H
H
C/A
A
A
A
A
A
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Schoolverzuim
Geen discipline, geen ritme, gebrekkige sociale vaardigheden
Niet specifiek omschreven
In principe alle risicofactoren
Tekort aan empathie / moreel besef bij bekennende verdachten
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I/S
I
I
I
I
I
I
Z/A
Z
Z
A
Z
Z+A
Z
V/G
V
V+G
V+G
G
G
G
H
C
Niet specifiek omschreven
I+S
Z
G
H
C
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
W
W
-
Cognitieve en sociale vaardigheidstekorten
Inadequate opvoedingsvaardigheden
I+S
S
A
A
V+G
V
H
H
C
A
S
S
Z+A
Z
G
G
Aanvullende jeugdzorg/GGZ
Brains 4 Use*
Functional Family Therapy
(FFT)*
H
W
W
-
I+S
I+S
I+S
Z+A
A
Z
V+G
G
V+G
Nieuwe Perspectieven (NP)
W
-
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Onverschilligheid, gevoel buiten gesloten te worden op meerdere
gebieden: thuis, school en op straat, gevoelig voor groepsprocessen en
radicalisering, tegenslagen op school, een verminderd zelfvertrouwen,
een defensieve houding, passiviteit en of ontkennende houding
In principe alle risicofactoren
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de
jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en
opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije
tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een
negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten.
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S
Z+A
G
106
Profiel II: Late gewelddadige starters
Profiel Risicofactoren
Hoofd negatieve
levenservaringen;
gebrekkige
monitoring / toezicht
ouders; gebrekkige
vrijetijdsbesteding;
gebrekkige
impulscontrole /
agressie-regulatie;
geringe empathische
vermogens;
veelvuldig (fysiek)
straffen ouders;
psychiatrische en
gedragsproblematiek; weinig
sociale binding;
afwezigheid vader
Interventie
Herstelbemiddeling
Functional Family Therapy
(FFT)*
H/W
H
H
C/A
A
C
Nieuwe Perspectieven bij
Terugkeer (NPT)**
Functional Family Parole
Services (FFPS)
WSART*
Tools4U**
Behavioural Parent Training
(BPT)**
Intensieve Traject
Begeleiding (ITB)
Multi System Therapy (MST)*
Nieuwe Perspectieven (NP)
Resocialisatie en Begeleiding
(R&B)
H
Sub
Aanvullende jeugdzorg/GGZ
Brains 4 Use*
In Control!*
Nieuwe Perspectieven (NP)
Out of the Circle (OTC)
Psycho-pathologie
Alcohol/drugs
LVG-problematiek
Zeden-problematiek
I/S
I
I+S
Z/A
A
Z+A
V/G
G
V+G
C
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Tekort aan empathie / moreel besef bij bekennende verdachten
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de
jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en
opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije
tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een
negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten.
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
H
C
Niet specifiek omschreven
I+S
Z
G
W
W
W
-
Agressieregulatie
Cognitieve en sociale vaardigheidstekorten
Inadequate opvoedingsvaardigheden
I+S
I+S
S
Z+A
A
A
V+G
V+G
V
H
A
S
Z
G
W
H
H
C
A
S
S
S
Z
Z+A
Z
V+G
G
G
H
W
W
W
W
-
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken,
leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Onverschilligheid, gevoel buiten gesloten te worden op meerdere
gebieden: thuis, school en op straat, gevoelig voor groepsprocessen en
radicalisering, tegenslagen op school, een verminderd zelfvertrouwen,
een defensieve houding, passiviteit en of ontkennende houding
In principe alle risicofactoren
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Lage impulscontrole en agressief gedrag
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S
I+S
I+S
I+S
I+S
Z+A
A
Z
Z+A
Z
V+G
G
V+G
G
G
107
Profiel III: Vroege niet-gewelddadige starters
Profiel
Hoofd
Sub
108
Risicofactoren
gebrekkige
gewetensontwikkeling;
hechtingsproblematiek;
psychopathologie bij
de ouders;
gebrekkige
disciplinering door
ouders;
beperkte sociale
vaardigheden;
omgang met oudere
groepen; weinig
binding met de
maatschappij
Psycho-pathologie
Alcohol/drugs
LVG-problematiek
Interventie
Functional Family Parole
Services (FFPS)
Functional Family Therapy
(FFT)*
H/W
H
C/A
C
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Niet specifiek omschreven
I/S
I+S
Z/A
Z
V/G
G
H
C
I+S
Z+A
V+G
Nieuwe Perspectieven bij
Terugkeer (NPT)**
Behavioural Parent Training
(BPT)**
Intensieve Traject
Begeleiding (ITB)
Multi System Therapy (MST)*
Multidimensional Treatment
Foster Care (MTFC)*
Nieuwe Perspectieven (NP)
Teaching Family Home
(TFH)**
Aanvullende jeugdzorg/GGZ
Brains 4 Use*
Functional Family Therapy
(FFT)*
H
C
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de
jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en
opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije
tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een
negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten.
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
W
-
Inadequate opvoedingsvaardigheden
S
A
V
H
A
Z
G
W
W
-
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken, S
leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
S
Groepsdruk, antisociale denkpatronen, geen dagbesteding
S
Z
Z
V+G
V+G
H
W
C
-
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Plegen van delicten onder groepsdruk
S
S
Z+A
Z
G
V+G
H
W
W
-
I+S
I+S
I+S
Z+A
A
Z
V+G
G
V+G
Nieuwe Perspectieven (NP)
W
-
In principe alle risicofactoren
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de
jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en
opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije
tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een
negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten.
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S
Z+A
G
Profiel IV: Vroege gewelddadige starters
Profiel
Hoofd
Sub
Risicofactoren
gebrekkige
gewetensontwikkeling;
hechtingsproblematiek;
psychopathologie bij
de ouders;
gebrekkige
disciplinering door
ouders; gebrekkige
impulscontrole /
agressieregulatie;
geringe empathische
vermogens;
veelvuldig (fysiek)
straffen door ouders;
ontwikkelingsachterstanden vanaf
jonge leeftijd; ernst.
psychiatrische of
gedragsproblematiek;
narcistische trekken
in persoonlijkheid;
zwakke
communicatievaardigheden in het
gezin; aanwezigheid
van buurtbendes
Psycho-pathologie
Alcohol/drugs
LVG-problematiek
Zeden-problematiek
Interventie
Functional Family Parole
Services (FFPS)
Functional Family Therapy
(FFT)*
H/W
H
C/A
C
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Niet specifiek omschreven
I/S
I+S
Z/A
Z
V/G
G
H
C
I+S
Z+A
V+G
Nieuwe Perspectieven bij
Terugkeer (NPT)**
WSART*
Behavioural Parent Training
(BPT)**
Intensieve Traject
Begeleiding (ITB)
H
C
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de
jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en
opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije
tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een
negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten.
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
W
W
-
Agressieregulatie
Inadequate opvoedingsvaardigheden
I+S
S
Z+A
A
V+G
V
H
A
S
Z
G
Leren van Delict*
Multi System Therapy (MST)*
Nieuwe Perspectieven (NP)
Teaching Family Home
(TFH)**
W
W
H
W
C
-
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en
gedragskenmerken, leerprestaties en gedrag op school, problemen in
de gezinssituatie
Cognitieve vertekening, gebrekkige impulscontrole
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Plegen van delicten onder groepsdruk
S
S
S
S
Z+A
Z
Z+A
Z
V+G
V+G
G
V+G
Aanvullende jeugdzorg/GGZ
Brains 4 Use
In Control!
Nieuwe Perspectieven (NP)
Out of the Circle (OTC)
H
W
W
W
W
-
In principe alle risicofactoren
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Lage impulscontrole en agressief gedrag
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S
I+S
I+S
I+S
I+S
Z+A
A
Z
Z+A
Z
V+G
G
V+G
G
G
109
7.5
Conclusie
De analyse voor de afstemming tussen de profielen en de interventies is in drie
stappen gedaan. Allereerst is het toepasbare (inter)nationale aanbod van interventies
voor delinquente jongeren verdeeld over de vier profielen. Vervolgens is het huidige
Amsterdamse aanbod van interventies voor delinquente jongeren verdeeld over de
vier profielen. Ten slotte is het toepasbare aanbod vergeleken met het huidige
aanbod, en heeft dat geresulteerd in een wenselijk aanbod.
In tabel 7.2 is het eindresultaat van de analyse gepresenteerd. Daar staat het
overzicht van interventies per profiel. Uit de informatie in paragraaf 7.3 en 7.4 is af te
leiden in welke gevallen het gaat om een mogelijke continuering van het huidige
aanbod, in welke gevallen het gaat om een aanvulling op het huidige aanbod (de
witte plekken) en in welke gevallen het gaat om een aanbod dat gerealiseerd moet
worden door het aanpassen van bestaande interventies (de grijze plekken). Het
uiteindelijke overzicht is een dekkend aanbod van interventies voor jongeren binnen
de profielen in Amsterdam.
Het is goed om te realiseren dat het in een aantal gevallen nodig is een combinatie
van interventies in te zetten. De combinaties zijn niet in kaart gebracht, omdat het
aantal mogelijke combinaties zeer groot is. Bij de uiteindelijke keuze voor één of
meerdere interventies zullen de behoeftes van het gezin centraal staan. Zo is het
bijvoorbeeld mogelijk dat NP wordt ingezet om een toekomstperspectief te creëren,
waarbij FFT of MST aanvullend wordt ingezet om het gezin te helpen om op een
adequate manier met het problematische gedrag om te gaan.
Er is een expertmeeting georganiseerd met een aantal deskundigen uit het beleid en
de praktijk in Amsterdam. Op deze expertmeeting konden de deskundigen reageren
op het voorgestelde model van profielen en bijbehorende interventies. In een bijlage
van dit rapport is een overzicht gegeven van de reacties uit deze bijeenkomst.
110
8
Conclusie
De keuze voor een model met twee dimensies, namelijk de ontwikkelingspsychologische achtergrond van het delinquente gedrag en de inhoudelijke invulling
van het delinquente gedrag, biedt een prettig houvast om een globale indeling te
maken in verschillende typen delinquente jongeren. Het is immers vooral voor de
interventie van belang om in te grijpen op de oorsprong en de invulling van het
delinquente gedrag. Er is ook gebleken dat na een dergelijke globale indeling er
onmiddellijk behoefte is aan een aantal specifiekere subtypen, die anders teveel in
een globale typering zouden verdwijnen. Het huidige model is een groeimodel,
waarbij in de praktijk zal blijken of het aangepast moet worden, en zo ja, in welke
richting. Vooralsnog is uit onze analyse gebleken dat het een robuust model is en
zowel voor beleid als voor de praktijk een instrument kan zijn om inzicht te
verschaffen in de te verwachten vragen naar hulpverlening en het beschikbare
aanbod.
Het is gebleken dat het niet eenvoudig was om via de risicofactoren de link te leggen
tussen de profielen enerzijds en de interventies anderzijds. Aan de ene kant heeft dat
te maken met het gegeven dat de profielen nieuw zijn en dat er derhalve
onvoldoende informatie is over welke risicofactoren bij deze profielen horen. Er is
nog nauwelijks onderzoek voorhanden, dat gegevens oplevert dat aansluit bij deze
profielen. Aan de andere kant heeft dat te maken met het gegeven dat bij de meeste
interventies onvoldoende gespecificeerd wordt op welke risicofactoren de interventie
ingrijpt. Sommige factoren worden geëxpliciteerd, andere factoren worden niet
geëxpliciteerd, maar dan blijkt uit de methodiekbeschrijving impliciet dat er op
ingegrepen wordt. En dan is er nog de mogelijkheid dat onbewust risicofactoren
behandeld worden, zonder dat dat de bedoeling was van de interventie. Dit alles
maakt het moeilijk om een definitieve uitspraak te doen over of alle risicofactoren
gedekt zijn. Het lijkt een betere strategie te zijn om te kijken of met de beoogde
interventies een breed palet aan mogelijkheden gecreëerd is, waarbij het
waarschijnlijk is dat verschillende domeinen van risicofactoren (individueel, gezin,
school, werk/opleiding) aan de orde komen.
In hoofdstuk 7 is gebleken dat er relatief veel aanbod is voor de late starters en
relatief weinig voor de vroege starters. Dat heeft geresulteerd in een relatief groter
aantal suggesties voor uitbreiding van de hulpverlening voor vroege starters.
Daarnaast is er door het model specifieke aandacht gerealiseerd voor de mate van
gewelddadigheid van het delinquente gedrag, met een bijbehorend aanbod van
hulpverlening.
Ook is gebleken dat veel interventies nog onvoldoende duidelijkheid bieden over het
te behandelen probleemgedrag, de doelgroep, de te behandelen risicofactoren, de
theoretische achtergrond en de empirische evidentie. Deze onduidelijkheid heeft de
analyse van de interventies en de match met de profielen bemoeilijkt.
111
Inzicht in een betekenisvolle en dekkende typologie van jeugdige delinquenten in
Amsterdam is een noodzakelijke eerste stap geweest om een globale indeling in
verschillende doelgroepen te creëren. Vervolgens is het een belangrijke exercitie
gebleken om per profiel bijpassende effectieve of veelbelovende interventies te
zoeken. Daarna is het huidige aanbod van interventies geanalyseerd. De verbinding
tussen de profielen en de interventies heeft een staalkaart opgeleverd, die
ondersteunend kan zijn bij het organiseren van zorg voor jongeren. Zo kan
gestimuleerd worden dat er voor de jongeren in Amsterdam een aanbod van
interventies ontstaat, dat zo goed mogelijk past bij de hulpvraag die deze jongeren
hebben.
112
9
Literatuur
Aguilar, B., Sroufe, L.A., Egeland, B. & Carlson, E. (2000). Distinguishing the earlyonset/persistent and adolescent-onset antisocial behavior types: From birth to 16
years. Development and Psychopathology, 12, 109 – 132.
Andrews, D.A. (1995). The psychology of criminal conduct and effective treatment.
In: J. McGuire (Ed.) What works: reducing reoffending, guidelines from research and
practice (p. 35-62). Chichester: Wiley.
Andrews, D.A. & Bonta, J. (1994). The Psychology of Criminal Conduct. Cincinnati,
Ohio: Anderson Publishing.
Caspi, A. & Moffitt, T.E. (1995). The continuity of maladaptive behavior: From
description to understanding in the study of anti-social behavior. In D. Cicchetti & D.
Cohen (Eds.). Manual of developmental psychopathology. New York: Wiley
Ezinga, M.A.J., Weerman, F.M., Westenberg, M., & Bijleveld, C.C.J.H. (2006). De
relatie tussen stadia in de persoonlijkheidsontwikkeling en delinquent gedrag in de
vroege adolescentie. Tijdschrift voor Criminologie, 48, 259-274.
Flouri, E.F. & Kallis, C. (2007). Adverse life events and psychopathology and
prosocial behavior in late adolescence : Testing and timing, specificity, accumulation,
gradient, and moderation of contextual risk. Journal of American academic child
adolescent psychiatry, 46, 12
Heerwaarden, Y. van & Slump, G.J. (2004). Programma-evaluatie Sociale
vaardigheidstraining en taakstraf seksualiteit. Amsterdam: DSP-groep.
Heiden-Attema, N. van der & Bol, N.W. (2000). Moeilijke jeugd. Risico- en protectieve
factoren en de ontwikkeling van delinquent gedrag in een groep risicojongeren. Den
Haag: Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum.
Hermanns, J. Öry, F., Schrijvers, G., Junger, M., & Blom, M. (2005). Helpen bij
opgroeien en opvoeden:eerder, sneller en beter. Een advies over vroegtijdige
signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. Utrecht: Julius Centrum
Laan, P.H. van der (2004). Over straffen, effectiviteit en erkenning. De
wetenschappelijke onderbouwing van preventie en strafrechtelijke interventie.
Justitiële verkenningen, 30, 31-48.
Laan, A.M. van der, & Blom, M. (2006). Jeugddelinquentie: Risico’s en bescherming
(WODC reeks Onderzoek en Beleid, No. 245). Den Haag: Boom Juridische
Uitgevers.
Loeber, R., & Slot, W. (2007). Serious and violent juvenile delinquency: An update. In
M. Tonry, & C. Bijleveld (Eds.), Crime and Justice in the Netherlands (vol. 35, pp.
503-592). Chicago: The University of Chicago Press.
Loeber, R., Slot, N.W., Laan, P. van der & Hoeve, M (Eds.) In Press. Tomorrow’s
Criminals: The Development of Child Delinquency and effective interventions.
London: Ashgate.
113
Loeber, R., Wei, E., Stouthamer-Loeber, M., Huizinga, D., & Thornberry, T. (1999).
Behavioral antecedents to serious and violent juvenile offending: Joint analyses from
the Denver Youth Survey, Pittsburgh Youth Study, and the Rochester Development
Study. Studies in Crime and Crime Prevention, 8, 245-263.
Loeber, R., Slot, N.W., & Sergeant, J.A. (2001). Ernstige en gewelddadige
jeugddelinquentie. Omvang, oorzaken en interventies. Houten: Bohn Stafleu van
Loghum
Moffitt, T. E. (1993). Adolescence-limited and life-cycle-persistent antisocial behavior:
A developmental taxonomy. Psychology Review, 100, 674-701.
Moffitt, T.E., Caspi, A., Harrington, H. & Milne, B.J. (2002). Males on the life-coursepersistent and adolescence-limited pathways: Follo-up at age 26 years. Development
and Psychopathology, 14, 179 – 201.
Junger-Tas, J., Steketee, M., & Moll, M. (2008). Achtergronden van
jeugddelinquentie en middelengebruik. Utrecht: Verweij-Jonker Instituut
Rutter, M. (1978). Family, area and school influences in the genesis of conduct
disorders. In: L.A. Hersov, M.Berger & D. Schaffer (Eds.). Agression and anti-social
behavior in childhood and adolescence. London:Pergamom Press
Silverthorn, P., Frick, P., & Reynolds, R. (2001). Timing of onset and correlates of
severe conduct problems in adjudicated girls and boys. Journal of psychopathology
and behavioural assessment, 23, 3
114
10
Bijlage: Reacties van deskundigen
Inleiding
Gedurende het profielenonderzoek is veelvuldig gebruik gemaakt van de kennis en
ervaring van Amsterdamse deskundigen. Zij hadden allen vanuit hun eigen
werkgebied veel praktische kennis en ervaring te bieden voor de ontwikkeling en
relevantie van de profielen en de daarbij behorende interventies. Door middel van
een raadpleging met deskundigen is bij de afronding van het onderzoek stilgestaan
bij de inhoud en resultaten van het onderzoek: de profielen, de bijbehorende
subprofielen en de toewijzing van de interventies aan de profielen. Deze
expertmeeting is tot stand gekomen in het kader van reflectie, evaluatie en relevantie
voor de Amsterdamse „praktijk‟. De uitkomsten van deze expertmeeting zijn verwerkt
in deze bijlage.
Inhoud
De profielen zijn volgens de deskundigen over het algemeen een verbetering op de
voorgaande indeling die met name op de ernst van het delict gebaseerd waren. Het
profielenonderzoek sluit volgens de deskundigen aan op de huidige gedachtegang
over „what works‟ en effectiviteit van interventies. Hier zal in het werkveld de
komende jaren steeds meer op gefocust worden. Wel is bij de profielen, de
subprofielen en de toegewezen interventies sprake van een ontwikkelingsmodel. De
praktijk moet nog laten zien hoe groot de groepen zijn die binnen de profielen en
subprofielen zijn en of de beschreven interventies relevant zijn en bij de juiste
profielen horen. Zo zal er in de toekomst verfijning plaatsvinden van het model.
Een aantal kanttekeningen zijn er te plaatsen bij en aanvullingen te maken op het
profielenonderzoek. Zo maakt etniciteit geen deel uit van de subprofielen. Voor de
praktijk en om stigmatisering te voorkomen is het beter om jongeren niet op basis
van hun culturele achtergrond in te delen. Daarnaast draagt niet een bepaalde
etniciteit bij aan het probleem- en delinquent gedrag maar bepaalde risicofactoren.
Zo is bijvoorbeeld het „Marokkaan zijn‟ niet een risicofactor voor delinquent gedrag
maar het feit dat ouders een lage controle hebben over het kind. Dergelijke
risicofactoren zijn niet alleen te herleiden op één etniciteit maar zijn ook binnen
andere culturen van voorspellende waarde. Aanbieders van interventies dienen
volgens de deskundigen wel rekening te houden met verschillende etniciteiten, zo
kan een instelling gebruik maken van een heterogeen team. Zo wordt het team een
afspiegeling van de doelgroep.
Tevens blijft er volgens de deskundigen een grijs gebied tussen de vroege en late
starters, dit wil zeggen dat het soms lastig is om te bepalen wanneer de jongere
begonnen is met het delinquente gedrag. Dat terwijl instellingen zo snel mogelijk aan
de slag willen gaan met een jongere. Goede registratie van het verleden van de
115
jongere is dus noodzakelijk om een goed beeld te krijgen over de start van het
probleem- en delinquent gedrag.
Instellingen zelf moeten volgens de deskundigen naar aanleiding van het
profielenonderzoek leren hoe ze hun interventie moeten inzetten. Zo moeten ze
werken aan specifieke doelgroepbeschrijving en laten zien op welke risicofactoren ze
inzetten. Bij veel interventies is dit alles te breed omschreven. Ook moeten
instellingen leren om interventies te combineren. Nu komen jongeren nog terecht
binnen verschillende stromingen en krijgen ze steeds weer een ander aanbod.
Ketenpartners moeten volgens de deskundigen hier rechtlijniger in worden zodat per
individuele jongere een specifiek pakket van interventies geboden kan worden. Dit
zal de komende jaren veel tijd en energie en inzet kosten van alle betrokkenen.
Uit het profielenonderzoek blijkt dat er weinig bekend is over effectieve interventies
voor jongeren met psychopathologie, dit aanbod wordt door de deskundigen gemist.
Voor deze groep jongeren is het huidige aanbod niet dekkend genoeg. In de
toekomst moet hier meer onderzoek naar worden gedaan en dienen dergelijke
interventies een plek te krijgen binnen het huidige aanbod.
De LVG-jongeren zijn volgens de deskundigen een specifieke groep binnen de
problematiek in Amsterdam. Veel huidige interventies zijn momenteel nog niet
aangepast voor deze groep jongeren waardoor velen van hen recidiveren. Het zou
volgens de deskundigen mooi zijn wanneer een aantal interventies „LVG-proof‟
wordt gemaakt. Er zijn ontwikkelingen gaande om MST en Tools4U aan te passen
voor LVG-jongeren. Verder loopt er een traject om Nieuwe Perspectieven en Nieuwe
Perspectieven bij Terugkeer aan te passen voor de LVG-groep. Deze aanpassing
wordt op dit moment uitgevoerd door Spirit in samenwerking met WSG en AvM.
Daarnaast is goede nazorg volgens de deskundigen noodzakelijk voor deze
jongeren, omdat ze anders terugvallen in hun oude gedrag.
De deskundigen hebben nog een aantal suggesties gedaan over mogelijke
aanvullingen in het aanbod van interventies. Volgens de experts kunnen deze
toegevoegd worden aan het aanbod of kunnen deze in de toekomst een nuttige
aanvulling bieden op het aanbod. Het gaat om de volgende interventies:
MDFT (Multi Dimensionele Familie Therapie). Deze interventie richt zich op
jongeren met meervoudig probleemgedrag. Dit gedrag kan zich uiten in
combinaties van zaken als misbruik of afhankelijkheid van alcohol en/of drugs
(= verslavingsproblematiek), delinquentie, psychische of gedragsstoornissen,
spijbelen, weglopen, gewelddadigheid, zich isoleren, gevaar zoeken. Deze
interventie is door onderzoek als effectief bevonden, momenteel wordt deze
beoordeeld op geschiktheid voor opname in de databank voor effectieve
jeugdinterventies.
Triple P. Het algemene doel van Triple P is de preventie van (ernstige)
emotionele- en gedragsproblemen bij kinderen door het bevorderen van
competent ouderschap en zelfvertrouwen van ouders. Triple P beoogt:
Competenter opvoedingsgedrag bij het omgaan met gedrags- en
faseproblemen,
minder
gebruik
van
dwingende
en
negatieve
116
disciplinevormen, betere communicatie over opvoedingskwesties tussen
ouders onderling en tussen ouders en kind en minder opvoedingsstress.
Triple P is bedoeld voor ouders met kinderen in de leeftijd van 0-16 jaar, de
kinderen / jongeren hebben ernstige gedragsproblemen. In Nederland
worden in een proefimplementatie alle vijf interventieniveaus getest. Deze
proefimplementatie richt zich alleen op ouders van kinderen 0-12 jaar. Deze
interventie is zodoende niet meegenomen in het onderzoeksverslag. Deze
interventie kan in de toekomst wellicht aanvullend preventief ingezet worden.
Cova / Cova + (voor deelnemers met een IQ tussen 70 – 90). Cova staat
voor training Cognitieve vaardigheden. Bij de training worden vaardigheden
aangeleerd zodat deelnemers in staat zijn pro-sociaal te denken en te
handelen: zelfbeheersing, automatische gedachten omzetten, emoties
herkennen en uitdrukken, verplaatsen in anderen, oplossingen bedenken en
evalueren en assertieve vaardigheden kunnen toepassen. De Cova is erkend
door de Erkenningscommissie van justitie. Officieel richt deze training zich op
volwassen gedetineerden. Bij het effectiviteitsonderzoek was binnen de
onderzoeksgroep ook sprake van 18 tot 24 jarigen. Deze interventie zou dus
bij de doelgroep van het profielenonderzoek bij de leeftijd vanaf 18 jaar
ingezet kunnen worden.
Dadergroep Huiselijk Geweld. Deze interventie is gericht op volwassenen
vanaf 18 jaar (en jongeren op wie het volwassen strafrecht van toepassing is)
die ten gevolge van een strafbaar feit in aanraking zijn gekomen met
politie/justitie. De oorsprong van het gewelddadig gedrag is te herleiden op
huiselijk geweld. Kinderen die opgroeien in een sfeer van huiselijk geweld
vertonen aanzienlijk vaker probleemgedrag. Deze interventie probeert dit
gedrag te doorbreken, het leert daders (meestal mannen) samen te leven
met anderen zonder zich gewelddadig te gedragen. Over de effectiviteit van
deze interventie is door PI Research niks gevonden, wellicht kan het
aanvullend ingezet worden voor de jongeren met een leeftijd vanaf 18 jaar
oud.
Naast dit alles is het belangrijk te benadrukken dat in dit onderzoeksverslag een
ideaalbeeld geschetst is van wat bij bepaalde problematiek het beste in te zetten is.
BPT wordt bijvoorbeeld wel gezien als ideale oudertraining, maar in de praktijk is het
volgens de deskundigen handiger om bestaande Nederlandse interventies in te
zetten (bijvoorbeeld Triple P). Het kost immers veel tijd, energie en geld om een
interventie vanuit Amerika te “importeren”. Gebruik maken van Nederlandse
(effectieve of veelbelovende) interventies kan dan een goed alternatief zijn. In het
kader van oudertrainingen moet ook genoemd worden dat ook dit beschreven is in
het kader van een ontwikkelingsmodel. In dit onderzoeksverslag is de oudertraining
BPT ook toegewezen aan de late starters maar de toekomst moet hierover uitsluitsel
geven. De ervaring leert namelijk dat de ouders van de late starters zelden komen
opdagen bij trainingen.
MST is in de tabellen van dit onderzoeksverslag niet terug te vinden binnen het
subprofiel van zedenproblematiek. In Amerika wordt volgens de deskundigen MST
117
echter al wel ingezet voor jeugdige zedendelinquenten, deze ontwikkeling moet in de
gaten worden gehouden. Wellicht kan MST in Nederland ook effectief zijn voor deze
jongeren.
NPP kan volgens de deskundigen wellicht ook bij de profielen III (en IV) ingezet
worden, als nuttig instrument bij jonge daders om de situatie snel in kaart te brengen.
Het zou in dat kader goed zijn om opnieuw de kijken naar de doelen en de doelgroep
van deze interventie.
Verder is door de deskundigen aangegeven dat in de interventies het werken met
beschermende factoren een expliciete plaats moet krijgen. Interventies zijn tot nu toe
nog teveel gericht op de risicofactoren.
In Amsterdam is naast de beschreven interventies volgens de deskundigen
structurele laagdrempelige zorg nodig. Dat betekent bijvoorbeeld dat
(probleem)gezinnen makkelijk en vrijblijvend gebruik kunnen maken van een
gezinsvoogd. Daarnaast is interventie in combinatie met dagbesteding nodig. Veel
jongeren komen volgens de deskundigen in de problemen door een gebrek aan
nuttige dagbesteding.
Ten slotte is er volgens de deskundigen behoefte aan een structuur van continue
monitoring en begeleiding van problematische gezinnen. Gezinnen moeten niet
alleen gedurende een behandeling gevolgd worden, maar ook daarna in de gaten
gehouden worden om terugval (en daarmee recidive) te voorkomen.
118
Download