SYNTAX 2 Hoorcolleges - American Studies Radboud University

advertisement
SYNTAX 2 Hoorcolleges
(Jennifer)
Week 8 + 9
Er zijn twee naamvallen(zegt iets over de rol) van toepassing
- accusatief
- ergatief
Semantische rollen:
Agent
Theme/Patient
Experiencer
Recipient
Beneficiary
Goal
Source
= handelende persoon
= ondergaat de handeling
= ondergat mentale ervaring (subject/object)
= ontvanger (vaak IO)
= begunstigde (vaak IO)
= doel (lokatie)
= bron (lokatie)
Naamvallen
Nominatief
= in veel talen naamval voor subject (niet altijd!)
! Nominatief heeft niet specifiek de rol van agens.
kun je vaak ook opvatten als geen naamval.
Ergatief
= naamval voor agens
Accusatief
= naamval voor theme/patience (typisch patience)
Genitief
= naamval voorbezitter (altijd)
Datief
= naamval voor experiencer, recipiënt, benificiary soms ook
goal
Allatief
= naamval voor goal
Ablatief
= naamval voor source
Instrumentalis
=naamval voor het instrument waar je iets mee doet
# Alle niet standaard naamvallen noemen we OBLIQUE (instrumentalis, locatief, ablatief en
communicatief.)
Ergatieve/ Accusatieve talen
Bij twee argumenten heeft 1 van de 2 naamval nodig, dan weet je meteen wat de ander is.
Ergatieve taal
Ergatief = typisch naamval voor agens, handelende persoon  als het een Ergatieve taal is.
Child –ERG book read-PERF
“The Child read a book”
Agens die doelbewust handelt krijgt naamval (ERG) bij Ergatieve taal.
Ergatieve talen gebruiken dezelfde naamvallen voor een lijdend voorwerp als voor het
onderwerp van een zin zonder lijdend voorwerp.
De man ziet de vrouw
Agens
In Ergatieve talen  Subjecten (A) van transitieve werkwoorden zijn gemarkeerd met ERG
 Objecten(O) van transitieve werkwoorden en subjecten(S) van
intransitieve werkwoorden worden gemarkeerd met ABS/NOM.
1
Dus: Ergatief  S+O gedragen zich hetzelfde (zelfde naamval) A wijkt af ERG
Voorbeeld: A is gemarkeerd (nominatief hoeft doorgaans niet gemarkeerd te worden)
A
O
Jan-ba zoekt Marie
ERG
Object is vaak ongemarkeerd bij Ergatieve talen.
Accusatieve taal
Accusatieve talen zijn de standaard talen. Als één onderwerp naamval heeft weet je al wat de
ander is  geen naamval? Dan is het nominatief.
In Accusatieve talen wordt accusatief naamval uitgedeeld aan het direct object.
In Accusatieve talen  Subjecten(A) van transitieve en (O)intransitieve werkwoorden
worden gemarkeerd met NOM.
 Directe Objecten(O) van transitieve werkwoorden worden
gemarkeerd met ACC.
A
O -argument = patiens /object transitieve zin (wel naamval, accusatief)
Jan wurgt Piet
A- argument is subject van transitieve zin (niet gemarkeerd, is NOM)
Piet gilt
S
S – argument is subject intransitieve zin. (niet gemarkeerd, is NOM)
! Nominatief is alleen in accusatieve talen het subject.
DUS 
Accusatieve taal
NOM
NOM
ACC
A
S
O
Ergatieve taal
ERG
NOM/ABS
NOM/ABS
Relatie werkwoord en argument
Relatie werkwoord en zijn argument-NP’s (subject en object) kan op verschillende manieren
worden uitgedrukt:
• Woordvolgorde (SVO, SOV)
• Naamval (accusatieve en ergatieve talen)
• Agreement (agreement met het subject, met het subject en het object of met het
nominatieve/absolutieve argument)
IMP = Imperative verb, used to give orders, commands, warnings or just instructions.
PROG = verb-ing
2
Week 10 (voice alternaties) Argumentreductie
Labiele werkwoorden (transitief of intransitief)
- In een Accusatieve taal hebben S en O dezelfde thematische rol (patience) maar wel
andere naamval.
- In een Ergatieve taal hebben S en O hebben dezelfde rol en dezelfde naamval.
Passieve zinnen:
Actieve zin (transitief, 2 argumenten)  Passieve zin (intransitief, 1 argument)
“The teacher praises the boy”
 “The boy is praised by the teacher”
 de zin is passief gemaakt, het object wordt subject. Agens/Subject wordt gedegradeerd en
kan dus weggelaten worden.
Een actieve zin heeft 2 argumenten  maak er een passieve zin van (1 argument) Komt
vooral voor bij accusatieve talen. “by the teacher” is geen argument meer.
PASS = op het werkwoord maakt het werkwoord passief.
! Als er geen object in de actieve zin staat (dus met intransitieve werkwoorden) kun je in
sommige talen toch passieve zinnen hebben)
! Kenmerk van passieve zinnen is demotie van de agens. Als er geen agens is kan je hemt niet
degraderen natuurlijk  “hier wordt geslapen”
Passief  geen/minder identificatie met causer. “Werd er geschreeuwd.”
(vaker in accusatief dan in ergatief)
Onpersoonlijke passieven
Als er geen object in de actieve zin staat (dus met intransitieve werkwoorden), kun je in
sommige talen toch passieve zinnen krijgen.
“De studenten werkten hard.”  “Er werd (door de studenten) hard gewerkt.”
Actieve zin (intransitief, 1 argument)  Passieve zin (geen argument)
2 klassen intransitieve werkwoorden
Onaccusatieve intransitieve werkwoorden hebben geen Agens. Er kan dus ook geen demotie
(degradatie) van de Agens plaatsvinden. Dus is een passieve zin uitgesloten.
Werken, rennen, snurken, roken, lachen (onergatief)
Zakken, sterven, smelten, arriveren (dit doe je nooit actief, verschil in agens) (onaccusatief)
Testjes Onergatief? Onaccusatief?
1. onpersoonlijke passieven
2. hulpwerkwoord selectie
3. voltooid deelwoord gebruikt als attributief
adjectief  de gearriveerde man.
Vallen 
Er wordt gevallen (onpersoonlijk passief)
Hij is gevallen (hulpwerkwoord selectie)
De gevallen vrouw (onaccusatief)
3
Antipassieve zinnen:
Komt vaker voor bij ergatieve talen.
= Demotie van de patient (object).
Actieve zin (transitief, 2 argumenten)  Antipassieve zin (intransitief, 1 argument)
“Hij vermoordde de mensen”
“Hij vermoordde (mensen)”
“He killed the woman”
“He killed a woman”
Directe objecten kunnen ook gedegradeerd worden door bijvoorbeeld een adjunct te worden.
Jan zit te eten
(direct object wordt weggelaten)
Jan eet van de pizza (direct object wordt adjunct)
Jan leest in het boek
DOM / DSM
Het werkwoord verandert niet.
DOM  Differential Object Marking:
He a cow-ACC bought  he book read
“He bought a cow”  “He read a book”
“The movie showed the war”  “The movie showed a war”
! Niet alle soorten objecten krijgen dezelfde naamval. Dit kan te maken hebben met of deze
animate is of niet, of definiet/indefiniet.
Jan slaat
de vrouw (ACC)
een vrouw (NOM)
de computer (OBL)
DSM  Differential Subject Marking:
Factoren die een rol kunnen spelen bij DSM:
– Pronoun/ Noun (pronomen wordt niet gemarkeerd, nomen wel; óf: 1e en 2e
persoon pronomen wordt niet gemarkeerd, 3e persoon wel)
– Agentivity, animacy, volitionality(iets opzettelijk doen of niet) (het subject
wordt wel gemarkeerd als het een “echte” Agens is, anders niet)
– Tense/aspect/mood (subject van transitieve zin in verleden/voltooide tijd wordt
wel gemarkeerd, in tegenwoordige/onvoltooide tijd niet)
– Main/dependent clauses (het subject van een bijzin krijgt wel markering, het
subject van een hoofdzin niet)
Jaani tuktu-mik
taku-vuq
Jaani.? caribou-? see-ANTIP.IND.3SG
“Jaani sees a caribou.”
= (ergatieve taal) een antipassieve zin. Jaani is het subject van een antipassieve zin. Bij een
antipassieve zin patient gedegradeerd. Dus intransitief werkwoord en Jaani is S  NOM.
Passieve en antipassieve zinnen zijn intransitief. Ze hebben geen OBJ. Soms staat die er
wel maar die is dermate gedegradeerd dat hij niet telt.
4
Samengevat:
2 argumenten  Jan steelt een fiets
A
O
1 argument
Steelt  passief maken “De fiets wordt gestolen.”
S
steel + PASS
Kan je weer twee maken door “Door Jan” toe te voegen. Dat is dan oblique.
Antipassief =
A
O
Jan
steelt
een fiets
Jan
steelt
(een fiets)
S
Steel+ANTIPAS Obl.
Passieve zin  agens gedegradeerd
Causatief  agens erbij
Antipassieve zin  patiens gedegradeerd
Applicatief  patiens erbij
Week 11 argumentvermeerdering
Causatief, subject erbij. Applicatief, object erbij.
Causatief
Er komt een argument bij, the causer. Dat argument wordt dan subject. Dat argument wordt
dan subject.
“Jan steelt een fiets”
“Ik laat jan een fiets stelen”  drie argumenten
A
O
Steel +CAUS
= externe veroorzaker
Causatief 
Kill
Cause to die
“He caused his mother to die.”
“He killed his mother.”
“I am giving money to the poor”  “The priest made me give money to the poor”
Subject (I) word object (me).
Naamval voor subjecten wordt in causatieve zin voor nieuwe subject gebruikt.
Dubbel causatief  ….made….do…
“The man made someone feed the children the meal.”
“I had someone make the director open the letter”
Triple causatief  The man made someone let the woman…
5
Applicatief / Datief alternatie (double object construction)
“Jan steelt een fiets”  “Jan steelt zijn moeder een fiets.”
Hier komt een argument bij en dat is het object. Dit kan je herkennen aan morphologie op een
werkwoord.  APPLIC.
“The hare bought the zebras shoes”
“They brought the meat to him”  “They brought him the meat”
Make matin-do
(nana ipa-yave)
boy wash-IND
(OBL river-DEF)
“A/the boy is washing (in the river)”
intransitief werkwoord, komt niet echt een OBJ bij
 niet want in the river is oblique EN staat
tussen haakjes, dus kan weggelaten worden.
Make matin-na
ipa-yave
boy wash-APPL river-DEF  wel applicatief, object erbij (want had niet gehoeven,
“A/the boy is washing in the river”
intransitief werkwoord)
Intransitief/ transitief
Intransitief werkwoord  1 argument
Transitief werkwoord  2 agrumenten
Ditransitief werkwoord  3 argumenten
S
S DO
S DO IO
Werkwoorden zonder argument
Weer-werkwoorden hebben geen argument. “Het regent.”
Werkwoorden met vier argumenten
Afgeleidde werkwoorden (causatief of applicatief)
Argument eraf:
Passief (subject eraf)
Antipassief (object eraf)
Argument erbij:
Causatief (subject erbij)
Applicatief (object erbij)
6
Week 12
WH-zinenn hebben een WH-element in de zin. WH werkwoorden zijn vraag woorden die
nieuwe informatie verwijzen  ook wel focus genoemd.
WH zinnen hebben een vaak “GAP”
Who did Lee see _ at the bus-stop yesterday?
Lee saw Mandy at the bus-stop yesterday.
Jane will buy the bike – What will Jane buy_?
Wh-elementen verplaatsen in het Engels (en in veel andere talen) naar de zinsinitiële positie.
In de boom is dit de specifier-positie van de CP [Spec,CP]. Deze positie gaat vooraf aan de Cpositie. In het Engels kan er dan geen complementizer (voegwoord) meer in de C-positie
staan. In andere talen kan dat wel
In verschillende talen komen WH-elementen in verschillende posities terug. In het Engels en
NL is dit initieel.
Focus = nieuwe informatie. Wh-woorden vragen naar nieuwe informatie
In sommige talen staat focus in dezelfde syntactische positie als een wh-woord
Topic = ‘waar de zin over gaat’ De eerste positie is in talen ook vaak gereserveerd voor
topics; soms is een positie gereserveerd voor focus of topic
Wh-in-situ = in plaats van. Staat op de plaats van waar het WH element zou staan uitgedrukt
in N. “op zijn plaats”.
Relatieve zinnen
Waar zit de gap? That storm [we had _ last night] was amazing
Head final of Head initial?  staat de N (evt. gap) voor of na de relatieve bijzin?
REL geeft vaak weg waar de relatieve zin begint.
Grammaticale functie van de gap kan  Object, Subject of Adjunct zijn.
7
!! In plaats van een GAP kan er in de originele taal ook een resumptive pronoun staan. !!
Relative pronoun is niet hetzelfde als resumptive pronoun. (engels en nederlands heb je dit
niet)  it, her, he, him staat op de plek van de gap.)
“The girl that I saw”
“The girl that (she) saw me”  grammaticale functie subject)
Staat het er in het engels wel?  geen resumptive pronoun
3SG op werkwoord is nooit resumptive pronoun want het is gewoon agreement op het WW
•
•
•
WAT MOET JE KUNNEN?
Naamvallen herkennen/benoemen/motiveren: ergatief, nominatief/absolutief,
accusatief, datief, genitief, oblique (vergelijk opgaven 8A en 10A, maar dan met
toelichting/motivatie)
Passieve, antipassieve, causatieve en applicatieve zinnen herkennen (zoals in de
opgaven van week 11)
Wh-zinnen en relatieve zinnen analyseren (zoals in de opgaven van week 12)
8
Download