Tekstboekje Johannes

advertisement
Johannes:
EEN VERSCHIL VAN DAG EN NACHT
Stem: In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was een wirwar, een warboel.
Duisternis lag over de oervloed. De Geest van God scheerde over het water.
Toen zei God: ‘Er zij licht’
Lichtdragers komen binnen
01 IN HET BEGIN
Er is nog geen beginnen aan
Dan klinkt als uit het niets vandaan
een luid protest, uit alle macht:
‘Licht! Doe het licht aan! Want ik wacht,
Ik kan niet tegen zoveel nacht.
En het wordt licht, door ’t ene woord
dat nog door niemand is gehoord.
De geest komt als een vogel vrij
De zee zinkt weg en wordt dood tij
De aarde krijgt een nieuw gezicht
De wereld voorgoed ingericht
Je ziet het in een ander licht
geniet het in het hemelsblauw:
een tuin in bloei, een man, een vrouw.
Iemand steekt de paaskaars aan.
Stem: In het begin was het Woord. Het woord was bij God. Het Woord, dat wás God.
Zo was het in het begin bij God. Alles is door het Woord ontstaan.
Wat er bestaat is door dát Woord ontstaan, en anders niets.
In het Woord was leven. Het leven was het licht voor de mensen.
Het licht schijnt in de duisternis,
maar de duisternis heeft het niet in zich opgenomen.
02 samenzang: In het licht geboren…
(mel. J.S. Bach, Jesus, unser Trost und Leben; Gez. 222)
naar Johannes 1, 1-18
.1.
Jij bent in het licht geboren,
Woord van God voor wie wil horen,
Woord van Hem, aan jou vooraf,
woord dat jou de adem gaf.
Jij bent licht en jij bent ons leven
door God hier aan ons gegeven.
Halleluja, halleluja.
.2.
Jij bent in Gods hart gevonden
en niet door de nacht gebonden,
jij bent uit het licht getild,
liefde die nooit meer verkilt.
Jij bent ver van God gekomen,
jij licht op in onze dromen.
Halleluja, halleluja.
.3.
Jij bent uit een mens getogen,
jij bent kind van alzo hoge,
uit een verre eeuwigheid,
vlees geworden in de tijd.
Jij hebt bij ons hier jouw woning,
in jou vinden wij een koning
Halleluja, halleluja.
Intermezzo verteller:
Wat is er toch met die man? Er ís wat met hem. Hij heeft iets. Of ís hij iets? Hij is in elk geval
iemand.
Je gaat niet makkelijk aan hem voorbij. En als hij een keer bij je langs geweest is, gaat dat ook nooit
meer over. Dan ben je geraakt, voor de rest van je leven.
Niet iemand om de zondebok te wezen. Om in de hoek te zetten. En toch… Neem onze vriend
Natanaël. Hij kan erover meepraten. Hij zat daar rustig in de schaduw onder zijn vijgenboom en alles
ging zijn gangetje. Van hem hoefde het allemaal niet anders. Toen kwam Filippus zijn rust verstoren:
Filippus en Natanael:
1. ‘Natanaël, dit moet je weten!’
2. Wat dan?’
3. ‘Jezus, we hebben hem gevonden.’
4. ‘Waar heb je het over?’
5. ‘Over wie Mozes het ook al had en de profeten net zo: Jezus, uit Nazaret.’
6. ‘Nazaret? Wat komt er helemaal uit Nazaret!’
7. ‘Als jij hier onder die vijgenboom blijft zitten, kom je daar natuurlijk niet achter. Kom mee!’
Verteller:
Goed dat je niet onder die boom bent blijven zitten, Natanaël. Maar dat je bent meegegaan.
Dat je hem ontmoet. Weet je nog hoe dat ging?
1. ‘Kijk, daar hebben we Natanaël! Iemand in wie geen kwaad schuilt.’
2. ‘U kent me? Waar kent u me van?’
3. ‘Van die vijgenboom. Waarom verstop jij je daar?’
4. ‘Ik verstop mezelf helemaal niet. Ik zit er gewoon.’
5. ‘Is dat voor jou genoeg? De profeten dromen van meer. Die hebben visioenen dat
iedereen zal zitten onder zijn vijgenboom en onder zijn wijnstok. Jij bent nog maar
halverwege, Natanaël! Die vijgenboom is er wel maar waar is die wijnstok gebleven? Staat
er nog een wijnstok in Kanaän? In Kana?
03 Koor:
Kana, Kana, we komen eraan,
Je heuvels vallen ons licht,
Liefde op ‘t eerste gezicht
Genegenheid zal hier ontluiken
De liefde in kannen en kruiken.
Kana, Kana, we komen eraan,
we nemen bergen voor lief.
De liefde is ons motief
De wijn zal blozen en blaken
De wijn zal ons allen vermaken
Kana, Kana, wij treuren om jou,
de liefde is hier failliet,
’t is water dat je ons biedt.
Tenzij híj het water laat blozen,
tenzij hij de wijn heeft gekozen.
Kana, jij Kana, doorzie jij de wijn?
Want jouw gasten klinken: proost!
Maar Hij is allen tot troost.
De wijn waarvan hij zal nippen:
de wrange azijn op zijn lippen.
Verbindende tekst:
Het is bijna Pasen…We moeten opschieten.
1. Waarom?
2. De hele boel moet nog worden gedaan. Grote voorjaarsschoonmaak, dat weet je toch wel?
Alles op zijn kop, geen stukje viezigheid meer in huis. Anders mogen we geen paastafel
dekken.
3. Het lijkt wel of Jezus bij jou Pasen komt vieren…
4. Ha ha, heb je het niet gehoord: die is al klaar. Die heeft de hele tempel schoongemaakt. Echt
alles eruit. Alle gorigheid, alle smerige handel heeft hij eruit geveegd. ‘Dit is mijn ouderlijk huis!’
zei hij boos.
5. Toch een vreemde man, vind je niet?
6. Hij is in elk geval bijzonder.
Muzikaal intermezzo
Stem:
Bij de bron gebeurt het.
Het kan ook niet anders.
Daar komen de meisjes met hun kruiken
en daar moet je zijn
voor een eerste knipoog,
een veelzeggende blik,
een ontmoeting.
Daar vond Abrahams knecht voor Isaäk een vrouw: Rebekka.
Daar trof Jakob zijn Rachel met de stralende ogen.
Daar sprak Mozes dat meisje aan, zijn Sippora.
En daar vond Jezus… zijn bruid natuurlijk.
Het was midden op de dag,
een verschil van dag en nacht
04 LIEFDE BIJ DE BRON Duet Jezus - Samaritaanse vrouw
Samaritaanse vrouw:
Jij zat daar bij die bron,
ik zag je zitten en ik dacht:
‘Dat ’s vreemd, pardon,
een jood nog wel!’
hier midden op de dag.
Jezus:
Jij kwam daar bij die wel,
ik zag je met je kruik, verdacht,
‘t was raar, zo snel
zocht jij ’t duel,
jij had mij nooit verwacht.
Koor:
Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven,
zeven mannen op een rij,
na de vijf komt zes, komt zeven,
nummer zeven dat is hij!’
Samaritaanse vrouw:
Jij vraagt me: ‘Geef me water!’
Ik zeg: ‘Wat vraag je nou?
Je hebt niet eens een aker.
Wát wil je: levend water,
voor eeuwig, ook voor later?
Nooit meer gewone dorst?
Die tour de force – ik schater –
meneer, lijkt me theater.’
Koor:
Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven,
zeven mannen op een rij,
na de vijf komt zes, komt zeven,
nummer zeven dat is hij!’
Samaritaanse vrouw:
Je vraagt me naar mijn partner.
Of ik getrouwd ben? Nee!
Mijn huw’lijk is aan flarden,
de echt, echt niet te harden.’
Dit is me bijgebleven:
jij kent ze: vijf en twee
Ik, zo vaak afgewezen,
ben daar door jou genezen.
Koor:
Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven,
zeven mannen op een rij,
na de vijf komt zes, komt zeven,
Samaritaanse vrouw:
nummer zeven dat ben jij!
05 samenzang: Zeven was voldoende (gez. 57B)
1 Zeven was voldoende,
vijf en twee,
zeven was voldoende
voor vijfduizend
op de heuvels langs de zee.
2 Zeven is voldoende,
brood en vis,
Jezus is voldoende
voor ons allen
als de kring gesloten is.
3 Zeven is voldoende
toen en nu,
zeven is voldoende
alle dagen
van ons leven, dank zij U.
4 Voed ons met uw leven,
vis en brood,
alle zeven dagen,
Gij verzadigt
allen met uw offerdood.
5 Want Gij zijt de eerste
rond alom,
ja, Gij zijt de eerste
en de laatste,
kom, o Here Jezus kom!
Verbindende tekst:
U BENT VOOR MIJ
U bent voor mij
Brood
Leven
Leven uit de dood.
U bent voor mij
Licht
Herder
Hemels vergezicht
U bent voor mij
Wijn
Vreugde
Sproeiende fontein
U bent voor mij
Weg
Waarheid
Liefde blootgelegd.
06 Koor: Psalm 23
De Heer is mijn herder,
ik kom niets tekort.
Ik heb vertrouwen in mijn leven
en ik zie wel hoe het wordt.
Ik kom tot rust aan stille beekjes
en ik lig languit in ’t gras.
Hij geeft me troost als ik moet huilen
en hij houdt me in de pas.
Ik ben niet bang voor wat gaat komen,
want ik voel me niet alleen.
Zo stap ik stralend in de toekomst.
Hij staat beschermend om mij heen.
Verbindende tekst:
‘Ik ben de goede herder. Een goede herder geeft zijn leven voor de schapen. Een huurling, iemand
die geen herder is, en die niet de eigenaar van de schapen is, laat de schapen in de steek en slaat
op de vlucht zodra hij een wolf ziet aankomen. De wolf valt de kudde aan en jaagt de schapen
uiteen; de man is een huurling en de schapen kunnen hem niets schelen. Ik ben de goede herder. Ik
ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij, zoals de Vader mij kent en ik de Vader ken. Ik geef
mijn leven voor de schapen.’
07 IK BEN HET NIET
Ik ben het niet, die goede herder,
ik laat mijn schapen kansloos gaan.
Ik ben die pastor niet, en verder
blijf jij vooral bij mij vandaan.
Ik ben een huurling, invalhoeder,
dit lam is niet in mijn belang.
Ben ik de hoeder van mijn broeder?
De wolven maken mij zo bang.
Hij is het niet, die goede herder,
Hij laat zijn schapen kansloos gaan.
Hij is die pastor niet,
en verder blijf ik vooral bij hem vandaan.
Hij is een huurling, invalhoeder,
dit lam is niet in zijn belang.
Is hij de hoeder van zijn broeder?
De wolven maken hem zo bang.
08 Koor CANON: Ik ben
Ik ben voor jou een nieuwe naam.
Ik ben je God en hiervandaan
ga ‘k als je schaduw met je mee
door de woestijn en door de zee.
Ik ben er als het leven lacht,
ik ben er voor je in de nacht
ik ben er in je hoogste lied,
ik ben er als je ’t niet meer ziet.
Ik ben de weg waarop je gaat,
ik ben er zelfs ten einde raad,
ik ben gegeven als je brood,
ik ben in leven en in dood je vriend
Allen tegelijk als afsluiting: je vriend.
Verbindende tekst verteller:
Je vriend… daar zeg je me wat. Daar heb je er nogal wat van. Een vriendje hier, vriendinnetje daar.
Maar als er wat met jou is, hoe zit het dan met je vrienden. Zijn ze er dan? Of ken jij dat gevoel niet,
dat mensen die je helemaal vertrouwde, je lieten vallen? Dan ben je een gelukkig mens, maar er zijn
waarschijnlijk meer ongelukkige dan van die boffers zoals jij. Misschien heb je het ook wel nooit
verloren in je leven. Weet je helemaal niet wat het is: gekwetste liefde. Afgeschreven worden. Maar
daar is een hele wereld vol van.
09 Koor: Lazarus
O Heer, die ene zieke man,
die vriend van u, u weet ervan,
hij wachtte en hij wachtte.
U was zijn steun en toeverlaat,
maar kwam niet, en toen veel te laat,
was u toen niet bij machte?
O Heer, die ene dode man,
die vriend van u, u hoort ervan:
de rouwtijd is begonnen.
Daar ligt hij koud, wij zijn verstijfd,
de nederlaag die overblijft,
geeft u zich niet gewonnen?
O Heer, die ene dode man,
u hebt er weet van: ‘Dovenman,
spits jij daar eens je oren!
Want jij, verstopt, verborgen daar,
word wakker! Jij bent nog niet klaar,
jij wordt opnieuw geboren.
O Heer, zo’n zieke, dode man,
daar is een hele wereld van,
vol van de lege plekken.
Wie roept er straks bij ons: ‘D’r uit!’
Wordt onze dood door u gestuit?
Komt u ons zelf ooit wekken?
10 MARIA VAN BETANIË
Maria
Ik weet niet hoe het kwam:
jij bent het helemaal voor mij,
jij maakte mij,
jij raakte mij,
jij sprak een nieuwe taal voor mij,
ik stond in vuur en vlam.
En toen, toen stond ’t besluit ook vast,
ik kocht die mirre in albast.
Ik weet nog hoe ‘k die nam:
jij was het helemaal voor mij,
die zalf, die geur,
die cri de coeur.
Ik zei toen: ‘Jezus Christus, jíj’
ik stond in vuur en vlam.
En toen werd ijskoud vastgesteld:
‘Die zalf is zonde van het geld!’
Jezus
Ik weet wel hoe het kwam:
jij bent mij dierbaar, zo nabij,
die mirre zoet
maakt alles goed,
jij bent goed nieuws in later tijd,
als een ‘in memoriam’.
Zeggen ze ‘Christus’, dan ben jij
in één ademgenoemd met mij.
Judas
Ik weet nog hoe het kwaad:
Ik had het helemaal gehad,
het vrat aan mij, kreeg vat op mij,
er knapte iets, ‘k had vlamgevat,
het legde m’n liefde lam.
En ik verkocht je als handelswaar.
Dertig stuks zilverlingen deed je maar.
11 DE VOETWASSING Duet van Jezus en Petrus
Jezus
Mijn mooie kleren heb ik uitgedaan,
de leraar is nu uitgesproken.
Ik heb een linnen lijfrok aangetrokken
en ben de priesterknecht voortaan.
Petrus
O nee, u wast mijn voeten niet,
ik ben te klein om groot te wezen.
Ik voel me wel een hele piet
maar word door u terechtgewezen.
Jezus
Ik was je voeten, niet je oren,
ik ben de slaaf en jij de heer,
straks ben jij knecht, reden te meer
om dit moment niet te verstoren.
Petrus
O Heer, wast u mij helemaal,
dan kan ik beter uit de voeten,
dan word ik weer die hele piet
en rest mij nog een heilig moeten.
Jezus
Mijn mooie kleren heb ik aangedaan,
de dienaar is nu uitgesproken.
Ik heb een koningsmantel aangetrokken
‘Koning der Joden’ ben ‘k voortaan.
Verbindende tekst verteller:
Dat komt er nou van, als je zegt dat je iets bent. Of nog gevaarlijker: als je iemand bent. Als je zegt
dat je de weg bent, waarheid, leven, water, brood, herder, deur naar God. Nog even en je denkt dat
je koning bent. Dat kan gewoon niet. Dat maken wij wel uit. Voor ons ben je gewoon mens. Maar….
misschien is dat ook wel je diepste geheim.
Stem:
Pilatus liet Jezus geselen. De soldaten vlochten een kroon van doorntakken, zetten die op zijn
hoofd en deden hem een purperen mantel aan. Ze liepen naar hem toe en zeiden: ‘Leve de koning
van de Joden!’, en ze sloegen hem in het gezicht. Pilatus liep weer naar buiten en zei: ‘Ik zal hem
hier buiten aan u tonen om u duidelijk te maken dat ik geen enkel bewijs van zijn schuld heb
gevonden.’ Daarop kwam Jezus naar buiten, met de doornenkroon op en de purperen mantel aan.
‘Hier is hij, de mens,’ zei Pilatus. Maar toen de hogepriesters en de gerechtsdienaars hem zagen
begonnen ze te schreeuwen: ‘Kruisig hem, kruisig hem!’ Toen zei Pilatus: ‘Neem hem dan maar
mee en kruisig hem zelf, want ik zie niet waaraan hij schuldig is.’ De Joden zeiden: ‘Wij hebben een
wet die zegt dat hij moet sterven, omdat hij zich de Zoon van God heeft genoemd
12 Koor: ZIE DE MENS
Is dit nu van jou geworden:
onherkenbaar en mismaakt.
Ooit geschapen om te leven,
Adam, waar ben jij gebleven,
wie heeft jou zo diep geraakt?
Is dit nu van jou geworden,
kindlief in dat hospitaal,
door de chemo’s zo geteisterd,
wij staan bij je bed, verbijsterd
op die vreemde ziekenzaal.
Is dit nu van jou geworden,
kindsoldaat daar in het bos.
Mens’lijkheid die snel voorbijging,
onder dwang van drugs en dreiging
van je god en mensen los.
Is dit nu van jou geworden?
Mens, neerslachtig in de tijd,
kun je soms om alles huilen
niemand meer om bij te schuilen,
al verslagen vóór de strijd.
Is dit nu van jou geworden,
zo geslagen en verwenst,
zo de draak met jou gestoken,
en jou zo het hart gebroken:
zie de koning, zie de Mens.
Stem: Verbindende tekst
Zij voerden Jezus weg; hij droeg zelf het kruis naar de zogeheten Schedelplaats, in het Hebreeuws
Golgota. Daar kruisigden ze hem, met twee anderen, aan weerskanten één, en Jezus in het midden.
1
Pilatus had een inscriptie laten maken die op het kruis bevestigd werd. Er stond op ‘Jezus uit
Nazaret, koning van de Joden’. Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks, en omdat de
plek waar Jezus gekruisigd werd dicht bij de stad lag, werd deze inscriptie door veel Joden gelezen.
De hogepriesters van de Joden zeiden tegen Pilatus: ‘U moet niet “koning van de Joden” schrijven,
maar “Deze man heeft beweerd: Ik ben de koning van de Joden”.’ Pilatus antwoordde: ‘ Wat ik
geschreven heb, dat heb ik geschreven.’
13 Koor: KRUISIGING
Dit is je kruis, jij Koning van de Joden,
de troon die wij je gunnen in de tijd.
En straks een stille woning bij de doden,
dan ben jij koning in de eeuwigheid.
Dit is je grote dag, dag van je leven,
een kroon van dorens is al klaargelegd.
En als soldij aan de soldaten meegegeven
worden je kleren. Dat was al voorzegd.
Wij geven jou de zure wijn te proeven,
de wijn die jij ons schonk, die was zo zoet.
Water en bloed, wij weten bij jouw groeve:
ons water werd tot wijn, jouw hartenbloed.
14 samenzang: Graflegging. (mel Ps. 68)
Ze hebben hem in ‘t graf gelegd,
twee rijke vrienden naar men zegt,
Jozef en Nikodemus.
Verzorgen hem zo toegewijd,
met mirre voor een eeuwigheid,
rust nu in vrede, Jezus!
O Heer, wij kunnen dat niet aan,
dood kunt U niet voor ons bestaan.
Als kind’ren zonder moeder,
als wezen zonder vader staan
wij bij uw graf, wij zijn ontdaan
wij, schapen zonder hoeder.
15 Koor: DE OPSTANDING
Maria had het al aan ons gemeld.
Nog hijgend kwam ze bij ons binnenlopen:
‘De Heer is weg, de steen..., het graf is open.’
Ze was er als de dood, had ze verteld:
Wij stonden op. ‘Ook dat nog’, zei ik moe,
‘Alsof de dood van hem al niet genoeg was.’
Leek het zo donker omdat het nog vroeg was?
en liepen naar de plaats des onheils toe.
Die andere discipel liep heel snel
en keek het graf in om de dood te zoeken:
een grote leegte, en dan nog wat doeken.
ik ging naar binnen en ik was ontsteld:
Hij had zijn oude kleren afgelegd
en zich het nieuwe leven aangemeten.
Maar van zo’n leven wilden wij niet weten.
Dat was ons in de kring allang gezegd.
Wij dromen, droom, droom in Gods naam door.
Voor onze haat is nu het doek gevallen.
De doden zijn niet dood, ze leven allen.
Ze vinden in het graf bij God gehoor.
Wij dromen, visioenen breken door
de mensen zoon, op onze schuld gespijkerd.
Wij zijn een wereld aan zijn liefde rijker
en komen zijn vergeving op het spoor.
De doden zijn niet dood, ze leven allen.
Ze vinden in het graf bij God gehoor.
16: IN DE TUIN (solo Maria van Magdala)
Ik stond daar in die mooie tuin te huilen,
’t was voorjaar, nieuwe aarde in de groei.
Er was geen boom om achter weg te schuilen,
opeens verscheen jij. Ik was doodvermoeid
‘Wie zoek je?’ vroeg je mij, omdat ik snikte:
‘Heb jij hem soms begraven ? Zeg het mij!’
Maar jij, je riep ‘Maria’ en ik knikte!
Die naam..., dat was ook alles wat je zei.
Ik stamelde niet meer dan dit ‘Jij bent het.
Jij bent het en bij jou kom ik tot bloei.’
17 samenzang: OPSTAAN!
(mel. Jezus leeft en ik met Hem, Gez. 217)
Opstaan, ‘t is de hoogste tijd
om de Levende t’ ontmoeten.
Opstaan uit opstandigheid.
Aarde onder onze voeten,
hemel die ons breed omarmt,
licht van God dat ons verwarmt.
Opstaan, ’t is de hoogste tijd
dat de lammen weer gaan lopen,
opstaan uit de bitterheid,
dat de blinden weer gaan hopen
op een licht dat hen diep raakt,
op een woord dat ziende maakt.
Verbindende tekst over Johannes 21:
Opstaan… daar zeg je me wéér wat. Want je gaat ermee naar bed en je staat ermee op. De dag is
wel nieuw, maar je leven helemaal niet. Je trekt je kleren van de vorige dag weer aan. Je zakken
nog vol van de dag van gisteren. Je komt jezelf zo vreselijk tegen. En die ander, die vriend…
18 DUET JEZUS EN PETRUS
Jezus:
Je houdt toch zeker wel van mij?
Vertel me,
het kwelt me.
Je hebt vast een geheim.
Lieg je, jij?
Bedrieg je mij?
Petrus
Ik ben je vriend, dat weet je toch?
Jij weet het,
toen van mijn bedrog.
Geloof me alsjeblieft:
mijn vriendschap is er nog.
Koor:
Huurling, hérder moet je wezen,
weid de schapen ook na dezen.
Jezus:
Je houdt toch zeker wel van mij?
Vertel me,
voor de tweede keer,
het kwelt me,
het doet zeer.
Je hebt vast een geheim.
Lieg je, jij?
Bedrieg je mij?
Petrus
Ik ben je vriend, dat zei ik toch?
Jij weet het,
toen van mijn bedrog.
Geloof me alsjeblieft:
mijn vriendschap is er nog.
Koor:
Huurling, hérder moet je wezen,
weid de schapen ook na dezen.
Jezus:
Jij bent toch zeker vriend van mij?
Vertel me,
voor de derde keer,
het kwelt me,
het doet zeer.
Je hebt vast een geheim.
Lieg je, jij?
Bedrieg je mij?
Petrus
Ik ben je vriend, dat zei ik toch?
Ik heb het allemaal gezegd.
Jij weet het,
jij weet alles, echt,
Geloof me alsjeblieft:
mijn vriendschap is er nog.
Koor:
Huurling, hérder moet je wezen,
weid de schapen ook na dezen.
19 Slotlied / samenzang 217:
Opstaan, ’t is de hoogste tijd
om je dood te overwinnen.
Opstaan, dode mens, ’t is tijd
een nieuw leven te beginnen,
te passeren onze grens.
Zie de Koning, zie de Mens!
Koor verlaat zingend de kerk met het lied ‘De Heer is mijn Herder... ‘
Download