leerplan secundair onderwijs - GO! Pro

advertisement
LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS
Vak:
TV Toegepaste psychologie
Specifiek gedeelte
Studierichting:
Onthaal en public relations
Studiegebied:
Toerisme
Onderwijsvorm:
TSO
Graad:
derde graad
Leerjaar:
eerste en tweede leerjaar
Leerplannummer:
2007/023
(vervangt: 96118)
Nummer inspectie:
2007/78//1/E/SG/1/III/ /D/
Pedagogische begeleidingsdienst
GO! Onderwijs van de
Vlaamse Gemeenschap
Emile Jacqmainlaan 20
1000 Brussel
(2/2 lt/w)
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public Relations
TV Toegepaste pychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
2
INHOUD
Visie ..........................................................................................................................................................3
Beginsituatie .............................................................................................................................................4
Algemene doelstellingen ..........................................................................................................................5
Pedagogisch-didactische wenken en timing ..........................................................................................15
Minimale materiële vereisten ..................................................................................................................21
Evaluatie .................................................................................................................................................22
Bibliografie ..............................................................................................................................................23
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public Relations
TV Toegepaste pychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
3
VISIE
Leerlingen die voor deze studierichting opteren, kiezen voor een vakgebied waar het omgaan met
mensen in allerlei situaties tot de kern van het werk behoort. Er is psychologisch inzicht vereist om
zich een idee te vormen hoe mensen zijn, hoe zij zich individueel en in groepsverband gedragen,
welke hun drijfveren en hun emoties zijn, hoe ze kunnen gemotiveerd worden, hoe zij machtsmisbruik
ervaren, wat leiderschap inhoudt …
Van wie professioneel met mensen omgaat, wordt verwacht dat hij een aantal fundamentele
theoretische inzichten heeft aangaande de agogische dimensie binnen zijn toekomstig werkveld. Hij
dient bovendien te beschikken over heel wat agogische en sociale vaardigheden. Het vak Toegepaste
Psychologie is daarvoor het steunvak.
Aangezien de afgestudeerde in zijn toekomstige beroepscontext deel zal uitmaken van een team,
moet hij kennis hebben van groepsdynamica. Hij moet in relatie kunnen treden met verschillende
persoonlijkheden en kunnen inspelen op hun wijze van reageren.
Als de leerling de algemene basiskennis heeft verworven, is het zinvol hem verder te trainen in het
omgaan met bepaalde categorieën mensen die in bepaalde situaties steeds hogere eisen aan zijn
professionaliteit zullen stellen.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public Relations
TV Toegepaste pychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
4
BEGINSITUATIE
De leerlingengroep die start in deze studierichting is per definitie heterogeen. De meerderheid zal
doorstromen van de 2e graad TSO Toerisme. Maar heel wat leerlingen komen uit verscheidene
andere studierichtingen. Meestel zullen zij al een duidelijke studiekeuze hebben gemaakt. Doorgaans
zijn het daarom gemotiveerde leerlingen. Sommige leerlingen studeren verder in het 7e
specialisatiejaar Public Relations.
De leerlingen die komen uit de studierichting Toerisme hebben al het vak TV Public Relations gehad
waarin inhoudelijk wordt verwezen naar het verwantschap met de psychologie.
De feitelijke voorkennis bij dit vak is echter wel nihil. De leerlingen zullen dus voornamelijk uit hun
ervaringen met leeftijdgenoten en ouderen kunnen putten.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public Relations
TV Toegepaste pychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
5
ALGEMENE DOELSTELLINGEN
Gezien de diversiteit van het toekomstige werkveld, is het nodig de leerlingen een degelijke
psychologische kennis bij te brengen van agogische en communicatieve vaardigheden.
Kennis van en inzicht in interacties tussen mensen, het menselijk gedrag en mentale processen zijn
zowel van belang bij het onderkennen van de situatie van de klant als van degenen met wie men
samenwerkt.
Het is nuttig dat men het belang erkent van hoe men door de ander wordt waargenomen en ervaren.
Kennis van en inzicht in menselijk gedrag en mentale processen binnen professionele situaties zijn
nodig om de gepaste beroepsspecifieke vaardigheden te kunnen toepassen.
Een gezonde instelling om zich af te vragen wat de motieven kunnen zijn van menselijk handelen,
zowel individueel als in groep kan helpen zich in allerlei beroepsgerichte situaties aan te passen.
De mens leeft in verschillende maatschappelijke verbanden. Om menselijk gedrag daarin te begrijpen,
zijn kennis van en inzicht in deze maatschappelijke verbanden noodzakelijk. Bovendien wordt de
mens door zijn omgeving gevormd. Inzicht in de mechanismen die daarbij meespelen, kan een hulp
zijn om de individuele mens beter te begrijpen.
De leerlingen die voor deze studierichting kozen; dienen ingesteld te zijn om het eigen gedrag af te
stellen op de reacties van anderen en die van zijn omgeving.
Vakgebonden attitudes:
-
ingesteld zijn om zorgvuldig en professioneel om te gaan met mensen, zowel met
jongeren als met volwassenen en ouderen;
-
opmerkzaamheid;
-
aanpassingsvermogen;
-
efficiëntie;
-
zin voor beleefdheid;
-
zelfbeheersing;
-
klantvriendelijkheid;
-
behulpzaamheid;
-
tact;
-
gerichtheid op zelfstandig oplossen van problemen;
-
zin voor organiseren;
-
bereidheid tot communiceren;
-
zin voor samenwerken;
-
bereidheid tot bijscholing;
-
bestendige belangstelling voor het vak.
6
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
LEERPLANDOELSTELLINGEN/LEERINHOUDEN
Decr. nr.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
1
1
-
in opgegeven concrete situaties het verschil aantonen tussen
mensenkennis en de wetenschappelijk verworven kennis uit de
psychologie.
-
het belang aantonen van de omgang met mensen van kennis
van en inzicht in de psychologie.
-
aangeven waar men met psychologie en met psychologen in
contact kan komen.
-
de psychologie omschrijven als de wetenschappelijke studie van
het gedrag en de mentale processen van mensen.
-
aantonen dat mensen verschillend reageren op een bepaalde
situatie.
-
in een voorbeeldsituatie de mogelijke determinanten aangeven
die meebepalend zijn voor het gedrag en de mentale processen
van mensen.
2
-
De begrippen mensenkennis, psychologie, toegepaste
psychologie, agogie
-
Psychologie als de wetenschap van het gedrag en van de
mentale processen van mensen
-
Het menselijk gedrag en zijn mentale processen als een
samenspel van psychische functies, de context, lichamelijke
functies
2
-
een omschrijving geven van het begrip persoonlijkheid.
-
in concrete situaties het verschil aantonen tussen
persoonlijkheid, temperament en karakter.
-
in een opgegeven situatie aantonen dat de persoonlijkheid het
unieke van een persoon uitmaakt en elementen bevat die zich
ontwikkelen op aangeboren mogelijkheden.
-
de invloed van het opvoedingsmilieu op de
persoonlijkheidsontwikkeling aantonen.
3
-
een omschrijving geven van het zelfbeeld.
Begrippenkader
Persoonlijkheid
2.1
Begripsomschrijving
- Persoonlijkheid versus temperament en karakter
2.2
Persoonlijkheid en zijn determinanten
- Aangeboren mogelijkheden, omgeving, ontwikkeling
-
Nature/nurture
3
Het zelfbeeld
3.1
Begripsomschrijving
7
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
Decr. nr.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
De leerlingen kunnen
- in concrete voorbeelden aangeven hoe mensen hun zelfbeeld
opbouwen.
-
LEERINHOUDEN
-
Hoe bouwen we ons zelfbeeld op?
de verschillende aspecten van het zelfbeeld omschrijven en er de 3.2
Aspecten van het zelfbeeld
onderlinge wisselwerking van aantonen.
- Het sociale zelfbeeld
4
-
verklaren waarom sociale perceptie het zelfbeeld en het gedrag
van mensen beïnvloeden.
-
de rol van referentiegroepen aantonen bij de opbouw van ons
zelfbeeld.
-
in voorbeelden de processen aangeven die een rol spelen bij
sociale perceptie.
5
-
het verschil verklaren tussen gewaarworden en waarnemen.
-
het waarnemingsproces schematisch weergeven.
-
aantonen waar in het waarnemingsproces problemen kunnen
ontstaan.
-
in opgegeven situaties de functies van de menselijke
waarneming verklaren.
-
aantonen dat de eigen waarneming beperkingen kent.
-
in opgegeven situaties verklaren dat de waarneming wordt
beïnvloed door factoren gelegen in het object dat we waarnemen
en factoren gelegen in de persoon die waarneemt.
-
Het emotionele zelfbeeld
-
Het cognitieve zelfbeeld
-
Het fysieke zelfbeeld
-
Het materiële zelfbeeld
4
Sociale perceptie
4.1
De anderen als referentie voor ons zelfbeeld
4.2
Processen die een rol spelen bij sociale perceptie
5
Waarnemen
5.1
Het waarnemingsproces
- Onderscheid tussen gewaarworden en waarnemen
-
Het waarnemingsproces
-
Functies van het waarnemen
5.2
Factoren die de waarneming beïnvloeden
8
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
Decr. nr.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
De leerlingen kunnen
- met eigen woorden uitleggen hoe de waarneming kan worden
verstoord door fysiologische processen.
-
in opgegeven voorbeelden en situaties aantonen waardoor de
waarneming wordt beïnvloed.
LEERINHOUDEN
5.3
Factoren gelegen bij de waarnemer
- Fysische factoren
-
Fysieke conditie van het waarnemingsapparaat
-
Stoornissen in de fysiologie waardoor de waarneming niet correct
verloopt, o.m. invloed van chemische middelen, effecten van
medicatie en drugs, vermoeidheid …
5.4
Psychische factoren die de waarneming beïnvloeden
- Factoren aan het object gebonden o.m. de Gestaltwetten, illusies
…
-
-
voorbeelden uit het dagelijks leven aanbrengen waarin het
belang van het relativeren van de eigen waarneming wordt
aangetoond.
-
via voorbeelden de factoren aanduiden waarop men moet letten
om de objectiviteit bij de waarneming te benaderen.
6
5.5
Gevolgen voor de eigen waarneming
- Suggesties om de eigen waarneming te optimaliseren
-
6
-
een onderscheid maken tussen waarnemen en observeren.
-
observeren omschrijven als het op een systematische manier,
objectief doelgericht waarnemen, registreren en rapporteren.
-
het belang van goed observeren situeren binnen het toekomstig
beroepsveld.
Factoren in het subject gelegen o.m. de invloed van de (sociale)
context, het referentiekader, ervaring, geheugen, aandacht,
belangstelling, vooroordelen, emoties, verwachtingspatroon …
Concrete situaties waarin men rekening moet houden met de
beïnvloedende factoren, o.m. getuigenissen, alledaagse
situaties, inrichting van lokalen, architectuur, opstellen van
reisfolders …
Observeren
6.1
Begripsomschrijving
- Gericht waarnemen gebruikmakend van verschillende zintuigen
6.2
Doel van het observeren
- Kennis verzamelen over de personen waarmee men moet
werken, die men moet begeleiden
-
Mogelijke stoornissen vaststellen
-
Mogelijkheden en beperkingen van de geobserveerde vaststellen
-
Een objectieve informatiebron bekomen
9
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
Decr. nr.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
-
-
een stilstaand beeld objectief en gedetailleerd beschrijven.
-
gedrag in chronologische volgorde en op een objectieve manier,
doelgericht weergeven.
7
6.3
Observatieoefeningen
- Observeren van een dia/een medeleerling - met foutenanalyse
(criteria: volledigheid, talgebruik, streven naar objectiviteit)
-
Observeren van een videofragment (het gedrag in
chronologische volgorde noteren – foutenanalyse)
-
Vrije observatie van een persoon in een reële situatie foutenanalyse
7
-
met eigen woorden voorbeelden verklaren van personen die in
gelijkaardige situaties verschillend reageren op basis van
emoties.
Eigen tekorten onderkennen
Emoties als dynamisch-affectief aspect van het
menselijk gedrag
7.1
Analyse van het begrip
- Begripsomschrijving
-
Emoties versus gevoelens, stemming, temperament
-
in eigen beleefde situaties het belang van emoties voor het
menselijk gedrag verklaren.
7.2
-
de relaties tussen emoties en de andere aspecten van het
psychisch leven aanduiden.
7.3
Kenmerken en effecten van emoties
- Aangeboren en aangeleerd
-
de effecten van emoties voor het eigen denken en handelen
onderkennen.
-
-
binnen opgegeven situaties de kenmerken van emoties
aanduiden.
-
aan de hand van reactiewijzen op emoties het onderscheid
verklaren tussen aangeboren, aangeleerde, sociaal en cultureel
bepaalde reactiewijzen.
8
-
motivatie voor het menselijk handelen als het mechanisme die
verantwoordelijk zijn voor de voorkeur voor een activiteit, de
felheid waarmee het gedrag wordt uitgevoerd en de volharding
Belang van emoties voor ons gedrag
Universele emoties en culturele verschillen
8
Motivaties als drijfveer voor het menselijk handelen
8.1
Analyse van het begrip
10
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
Decr. nr.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
De leerlingen kunnen
om dit te bereiken.
LEERINHOUDEN
-
Begripsomschrijving
-
in opgegeven situaties de motivationele conflicten herkennen.
8.2
Motivationele conflicten
-
de motivatieleer van Maslow interpreteren door er concrete
voorbeelden van te geven.
8.3
De motivatietheorie van Maslow
9
Het onbewuste als drijfveer voor het handelen
9
-
aangeven dat gedrag ook bepaald wordt door onbewuste
processen.
10
-
Omschrijving en terminologie
-
Afweermechanismen, o.m. rationalisering, projectie, ontkenning
…
10
Groepen en groepsvorming
Groepsdynamica
-
de groep als sociale structuur expliciteren.
10.1
-
soorten groepen en hun kenmerken in concrete groepssituaties
aangeven.
-
voorbeelden geven van primaire en complexe groepen.
10.2
Soorten groepen
- Onderscheid tussen een groep, een collectiviteit en een sociale
categorie
-
-
-
Kenmerken van de soorten groepen wat betreft:
gemeenschappelijke kenmerken, waarden en normen,
samenhorigheidsgevoel, interactie
-
Primaire en complexe groepen
in concrete situaties aantonen dat in onze tijd de sociale identiteit 10.3
Sociale klassen en lifestyle
voor een groot deel bepaald wordt door de lifestyle die wij
- Lifestylekenmerken als bron van identiteit
(kunnen) voorstaan.
- Sociale ongelijkheid en lifestyle
aantonen dat lifestyle een bron van sociale ongelijkheid inhoudt.
- Rol van de reclame en consumptiegedrag
aantonen hoe de reclame inspeelt op het gegeven lifestyle bij de
bepalen van de eigen sociale identiteit.
-
de invloed van leiderschapsstijl op productiviteit van een
organisatie onderkennen.
-
leiderschapsstijl als een sociaal beïnvloedingsproces verklaren.
-
het onderscheid tussen macht en gezag in concrete situaties
10.4
Leiding geven
- Soorten leiderschapsstijlen
-
Basisvaardigheden van ene leider: sturen, inspireren, motiveren,
een vertrouwensrelatie opbouwen, omgaan met afwijkend gedrag
11
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
Decr. nr.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
De leerlingen kunnen
uitleggen.
-
de vaardigheden van een leider onderscheiden.
-
de sociale organisatie van groepen als een geheel van posities,
bijhorende rollen, verwachtingspatronen, taken en functies
uitleggen.
-
oorzaken van rolconflicten detecteren.
-
de invloed van de cultuur op rollen en rolpatronen herkennen en
zijn er op ingesteld deze te respecteren.
11
LEERINHOUDEN
…
10.5
Rol en rolpatronen
- Positie, rol en verwachtingspatronen
-
Roldifferentiatie
-
Rolconflicten
-
Culturele verschillen m.b.t. rollen en rolpatronen
11
Assertiviteit
11.1
Assertiviteit versus agressiviteit, subassertiviteit
Assertiviteit binnen specifieke contexten
opvoedingscontext, culturele context)
-
assertiviteit omschrijven als een opkomen voor jezelf, met
respect voor de ander zonder de relatie met de ander te
verbreken.
-
assertiviteit onderscheiden van agressiviteit en subassertiviteit.
-
de factoren die assertiviteit bevorderen, aanduiden.
-
situaties aangeven waarbinnen assertiviteit een belangrijke
communicatieve vaardigheid is.
11.2
-
assertiviteit toepassen in concrete toepassingen.
-
aanvaardbaar en niet-aanvaardbaar gedrag onderscheiden in
opgegeven situaties en de reactiewijzen hierop formuleren.
11.3
Toepassingen, o.m.
- Contact leggen
-
Ik-boodschappen gebruiken als reactie op niet-aanvaardbaar
gedrag.
12
-
stress omschrijven als lichamelijke reactieverschijnselen als
-
Een eigen mening geven
-
Neen-zeggen
-
Omgaan met feedback op eigen gedrag
-
Omgaan met gevoelens
-
Omgaan met niet-aanvaardbaar gedrag
-
…
12
Stress
12.1
Oorzaken en reacties
(o.a.
de
12
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
Decr. nr.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
De leerlingen kunnen
gevolg van uitwendige invloeden en aanhoudende spanning.
-
LEERINHOUDEN
-
Stressoren zoals levensveranderingen, kleine ergernissen,
chronische stressoren, grote crisissen …
-
Reacties
voorbeelden van coping, overspannenheid en burnout aangeven.
13
13
-
-
van de verschillende leeftijdsgroepen de kenmerken aangeven
die bepalend zijn voor de omgang met hen.
van de specifieke doelgroepen de kenmerken aangeven die
bepalend zijn voor de omgang met hen.
Omgaan met mensen
13.1
-
Specifieke eigenschappen van de volgende doelgroepen
en hoe er mee om te gaan
Kleuters
-
Schoolgaande kinderen
-
Adolescenten
-
Volwassenen
-
Ouderen
13.2
Specifieke doelgroepen
- Mensen met een handicap
-
Mensen met psychiatrische problemen
-
…
13
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
-
-
in opgegeven situaties de aard van de interactie bepalen.
13.3
Soorten interacties
- Uitwisseling of sociale ruil
-
Samenwerking
-
Conformiteit
-
Machtsuitoefening
-
Conflict
in concrete situaties de rol aangeven van omstandigheden die de 13.4
omgang met anderen mee bepalen.
-
met eigen woorden de grondhoudingen in de professionele
omgang illustreren.
-
de grondhoudingen toepassen in concrete omgangssituaties.
-
Omstandigheden die de omgang met anderen mee
bepalen, o.m.
De omgeving en de plaats
-
Het gegeven ‘tijd’
-
Het medium (o.m.: face-to-face, telefoon, brief, e-mail, sms,
chatten, …)
-
Sfeer en emoties
-
Afspraken en regels
-
De positie die elk in de interactie inneemt
-
…
13.5
Grondhoudingen in professionele omgang, o.m.
- Respect
-
Openheid
-
Echtheid
-
Evenwaardigheid
-
Klantvriendelijkheid
-
Luistervaardigheid
-
Flexibiliteit
-
Zelfstandigheid
-
Vertrouwenwekkend
14
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
-
Stressbestendig
-
Behulpzaam
-
Empathisch
-
…
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
15
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN EN TIMING
1
Algemene pedagogisch-didactische wenken
1.1
1.1.1
Vakoverschrijdende eindtermen
Wat?
Vakoverschrijdende eindtermen (VOET) zijn minimumdoelstellingen, die – in tegenstelling tot de vakgebonden eindtermen – niet gekoppeld zijn aan een specifiek vak, maar door meerdere vakken of
onderwijsprojecten worden nagestreefd.
De VOET worden volgens een aantal vakoverschrijdende thema's geordend: leren leren, sociale
vaardigheden, opvoeden tot burgerzin, gezondheidseducatie, milieueducatie en muzisch-creatieve
vorming.
De school heeft de maatschappelijke opdracht om de VOET volgens een eigen visie en stappenplan
bij de leerlingen na te streven (inspanningsverplichting).
1.1.2
Waarom?
Het nastreven van VOET vertrekt vanuit een bredere opvatting van leren op school en beoogt een
accentverschuiving van een eerder vakgerichte ordening naar meer totaliteitsonderwijs. Door het
aanbieden van realistische, levensnabije en concreet toepasbare aanknopingspunten, worden leerlingen sterker gemotiveerd en wordt een betere basis voor permanent leren gelegd.
VOET vervullen een belangrijke rol bij het bereiken van een voldoende brede en harmonische vorming
en behandelen waardevolle leerinhouden, die niet of onvoldoende in de vakken aan bod komen. Een
belangrijk aspect is het realiseren van meer samenhang en evenwicht in het onderwijsaanbod. In dit
opzicht stimuleren VOET scholen om als een organisatie samen te werken.
De VOET verstevigen de band tussen onderwijs en samenleving, omdat ze tegemoetkomen aan
belangrijk geachte maatschappelijke verwachtingen en een antwoord proberen te formuleren op actuele maatschappelijke vragen.
1.1.3
Hoe te realiseren?
Het nastreven van VOET is een opdracht voor de hele school, maar individuele leraren kunnen op
verschillende wijzen een bijdrage leveren om de VOET te realiseren. Enerzijds door binnen hun eigen
vakken verbanden te leggen tussen de vakgebonden doelstellingen en de VOET, anderzijds door
thematisch onderwijs (teamgericht benaderen van vakoverschrijdende thema's), door projectmatig
werken (klas- of schoolprojecten, intra- en extra-muros), door bijdragen van externen (voordrachten,
uitstappen).
Het is een opdracht van de school om via een planmatige en gediversifieerde aanpak de VOET na te
streven. Ondersteuning kan gevonden worden in pedagogische studiedagen en nascholingsinitiatieven, in de vakgroepwerking, via voorbeelden van goede school- en klaspraktijk en binnen het aanbod
van organisaties en educatieve instellingen.
1.2
1.2.1
Begeleid zelfgestuurd leren
Wat?
Met begeleid zelfgestuurd leren bedoelen we het geleidelijk opbouwen van een competentie naar het
einde van het secundair onderwijs, waarbij leerlingen meer en meer het leerproces zelf in handen
gaan nemen. Zij zullen meer en meer zelfstandig beslissingen leren nemen in verband met leerdoelen,
leeractiviteiten en zelfbeoordeling.
Dit houdt onder meer in dat:
−
de opdrachten meer open worden;
−
er meerdere antwoorden of oplossingen mogelijk zijn;
−
de leerlingen zelf keuzes leren maken en verantwoorden;
−
de leerlingen zelf leren plannen;
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
−
er feedback wordt voorzien op proces en product;
−
er gereflecteerd wordt op leerproces en leerproduct.
16
De leraar is ook coach, begeleider.
De impact van de leerlingen op de inhoud, de volgorde, de tijd en de aanpak wordt groter.
1.2.2
Waarom?
Begeleid zelfgestuurd leren sluit aan bij enkele pijlers van ons PPGO, o.m.
−
leerlingen zelfstandig leren denken over hun handelen en hierbij verantwoorde keuzes leren
maken;
−
leerlingen voorbereiden op levenslang leren;
−
het aanleren van onderzoeksmethodes en van technieken om de verworven kennis adequaat te
kunnen toepassen.
Vanaf het kleuteronderwijs worden werkvormen gebruikt die de zelfstandigheid van kinderen stimuleren, zoals het gedifferentieerd werken in groepen en het contractwerk.
Ook in het voortgezet onderwijs wordt meer en meer de nadruk gelegd op de zelfsturing van het leerproces in welke vorm dan ook.
Binnen de vakoverschrijdende eindtermen, meer bepaald “Leren leren”, vinden we aanknopingspunten als:
−
keuzebekwaamheid;
−
regulering van het leerproces;
−
attitudes, leerhoudingen, opvattingen over leren.
In onze huidige (informatie)maatschappij wint vaardigheid in het opzoeken en beheren van kennis
voortdurend aan belang.
1.2.3
Hoe te realiseren?
Het is belangrijk dat bij het werken aan de competentie de verschillende actoren hun rol opnemen:
−
de leerling wordt aangesproken op zijn motivatie en “leer”kracht;
−
de leraar krijgt de rol van coach, begeleider;
−
de school dient te ageren als stimulator van uitdagende en creatieve onderwijsleersituaties.
De eerste stappen in begeleid zelfgestuurd leren zullen afhangen van de doelgroep en van het moment in de leerlijn “Leren leren”, maar eerder dan begeleid zelfgestuurd leren op schoolniveau op te
starten is “klein beginnen” aan te raden. Vanaf het ogenblik dat de leraar zijn leerlingen op min of
meer zelfstandige manier laat
−
doelen voorop stellen;
−
strategieën kiezen en ontwikkelen;
−
oplossingen voorstellen en uitwerken;
−
stappenplannen of tijdsplannen uitzetten;
−
resultaten bespreken en beoordelen;
−
reflecteren over contexten, over proces en product, over houdingen en handelingen;
−
verantwoorde conclusies trekken;
−
keuzes maken en verantwoorden
is hij al met een of ander aspect van begeleid zelfgestuurd leren bezig.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
1.3
1.3.1
17
ICT
Wat?
Onder ICT verstaan we het geheel van computers, netwerken, internetverbindingen, software, simulatoren, enz. Telefoon, video, televisie en overhead worden in deze context niet expliciet meegenomen.
1.3.2
Waarom?
De recente toevloed van informatie maakt levenslang leren een noodzaak voor iedereen die bij wil
blijven. Maatschappelijke en onderwijskundige ontwikkelingen wijzen op het belang van het verwerven
van ICT. Enerzijds speelt het in op de vertrouwdheid met de beeldcultuur en de leefwereld van
jongeren. Anderzijds moeten jongeren niet alleen in staat zijn om nieuwe media efficiënt te gebruiken,
maar is ICT ook een hulpmiddel bij uitstek om de nieuwe onderwijsdoelen te realiseren. Het nastreven
van die competentie veronderstelt onderwijsvernieuwing en aangepaste onderwijsleersituaties. Er
wordt immers meer en meer belang gehecht aan probleemoplossend denken, het zelfstandig of in
groep leren werken, het kunnen omgaan met enorme hoeveelheden aan informatie...
In bepaalde gevallen maakt ICT deel uit van de vakinhoud en is ze gericht op actieve beheersing van
bijvoorbeeld een softwarepakket binnen de lessen informatica. In de meeste andere vakken of bij het
nastreven van vakoverschrijdende eindtermen vervult ICT een ondersteunende rol. Door de integratie
van ICT kunnen leerlingen immers:
−
het leerproces in eigen handen nemen;
−
zelfstandig en actief leren omgaan met les- en informatiemateriaal;
−
op eigen tempo werken en een eigen parcours kiezen (differentiatie en individualisatie).
1.3.3
Hoe te realiseren?
In de eerste graad van het SO kunnen leerlingen onder begeleiding elektronische informatiebronnen
raadplegen. In de tweede en nog meer in de derde graad kunnen de leerlingen “spontaan” gegevens
opzoeken, ordenen, selecteren en raadplegen uit diverse informatiebronnen en –kanalen met het oog
op de te bereiken doelen.
Er bestaan verschillende mogelijkheden om ICT te integreren in het leerproces.
Bepaalde programma’s kunnen het inzicht verhogen d.m.v. visualisatie, grafische voorstellingen, simulatie, het opbouwen van schema’s, stilstaande en bewegende beelden, demo...
Sommige cd-roms bieden allerlei informatie interactief aan, echter niet op een lineaire manier. De
leerling komt via bepaalde zoekopdrachten en verwerkingstaken zo tot zijn eigen “gestructureerde
leerstof”.
Databanken en het internet kunnen gebruikt worden om informatie op te zoeken. Wegens het grote
aanbod aan informatie is het belangrijk dat de leerlingen op een efficiënte en een kritische wijze leren
omgaan met deze informatie. Extra begeleiding in de vorm van studiewijzers of instructiekaarten is
een must. Om tot een kwaliteitsvol eindresultaat te komen, kunnen leerlingen de auteur (persoon,
organisatie...) toevoegen alsook de context, andere bronnen die de inhoud bevestigen en de
onderzoeksmethode. Dit zal het voor de leraar gemakkelijker maken om het resultaat en het
leerproces te beoordelen.
De resultaten van individuele of groepsopdrachten kunnen gekoppeld worden aan een mondelinge
presentatie. Een presentatieprogramma kan hier ondersteunend werken. Men kan resultaten en/of
informatie uitwisselen via e-mail, blackboard, chatten, nieuwsgroepen, discussiefora... ICT maakt
immers allerlei nieuwe vormen van directe en indirecte communicatie mogelijk. Dit is zeker een
meerwaarde omdat ICT op die manier niet alleen de mogelijkheid biedt om interscolaire projecten op
te zetten, maar ook om de communicatie tussen leraar en leerling (uitwisselen van cursusmateriaal,
planningsdocumenten, toets- en examenvragen...) en leraren onderling (uitwisseling lesmateriaal …)
te bevorderen. Sommige programma’s laten toe op graduele niveaus te werken. Ze geven de leerling
de nodige feedback en remediëring gedurende het leerproces (= zelfreflectie en –evaluatie).
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
2
18
Specifieke pedagogisch-didactische wenken en timing
Nr.
1.
Pedagogisch-didactische wenken
Begrippenkader
Timing
4 lt
Om het onderscheid tussen mensenkennis, psychologie, agogiek en toegepaste
psychologie aan te duiden, kan men uitgaan van concrete situaties. Testresultaten,
videofragmenten van experimenten, opzoekingwerk via het internet, statistische
gegevens kunnen inzichten ondersteunen (de Teleac-reeks ‘Wat is Psychologie?’ is nog
steeds waardevol didactisch materiaal).
Het is van belang dat de leefwereld van de doelgroep steeds centraal staat. Hun
leeftijdsgebonden interesses en hun studiekeuze bieden steeds opnieuw verhelderende
voorbeelden.
2.
Persoonlijkheid
8 lt
Bij de bespreking van dit vakonderdeel (en ook zelfbeeld en sociale perceptie), kunnen
bepaalde aspecten confronterend zijn voor sommige leerlingen. De leraar zal hiermee
rekening houden ook in functie van de aard van de leerlingengroep die vaak zeer
verschillend hierop kan reageren. Men heeft niet altijd zicht hoe leerlingen de inhouden
verwerken. Ze uiten dit niet altijd binnen een klassetting. Voorzichtigheid en respect
voor de individuele eigenheid zijn noodzakelijk bij de keuze van de voorbeelden en in
het woordgebruik.
3.
Het zelfbeeld
8 lt
De bespreking van de verschillende facetten van het zelf (het sociale zelfbeeld, het
emotionele zelfbeeld, het cognitieve zelfbeeld, het fysieke zelfbeeld, het materiële
zelfbeeld) bieden heel veel kansen om de link te leggen met het omgaan met groepen
(zie infra) binnen een professionele context.
4.
Sociale perceptie
8 lt
Ook in dit onderdeel is het de bedoeling dat de praktische bruikbaarheid in een
professionele context wordt aangebracht.
5.
Waarnemen
8 lt
Het kan niet de bedoeling zijn een cursus biologie of fysiologie te geven. Wel is het
belangrijk dat de leerlingen inzicht hebben in het waarnemingsproces. Hieruit kunnen
afleidingen gemaakt worden naar de professionele wereld van o.m. de reclame,
consumentengedrag, beïnvloedingsmechanismen …
Er kan uitgegaan worden van de ervaringen en de voorbeelden aangegeven door de
leerlingen. Er is overigens heel wat beeldmateriaal ter beschikking (o.m. via het
internet).
Eenvoudige experimentjes zoals geurproefjes, smaakproefjes, brailleschrift kunnen een
hulp zijn bij het aantonen van de beperktheid van onze zintuigen.
Reclamefolders, illustraties van camouflagetechnieken (o.m. in de persfotografie),
grootte van waargenomen voorwerpen … de realiteit van elke dag confronteert de
leerlingen met de gegevens uit de waarnemingspsychologie.
Beïnvloedende factoren ontdekken aan de hand van concrete oefeningen zoals twee
leerlingen een verhaal laten vertellen of een opname laten bekijken, daaruit de
gegevens bespreken en suggesties formuleren.
6.
Observeren
10 lt
Aan de hand van concrete observatieoefeningen, worden samen met de leerlingen
vaststellingen gedaan die resulteren in het formuleren van de doelstellingen van de
observatie.
7.
Emoties als dynamisch-affectief aspect van het menselijk gedrag
Emoties verwijzen naar voorbijgaande ervaringen die beleefd worden met een bepaalde
intensiteit. Ze worden voor een deel voortgebracht door cognitieve inschatting van een
8 lt
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
Nr.
Pedagogisch-didactische wenken
19
Timing
situatie en worden gevolgd door zowel aangeleerde als reflexmatige responsen.
De leerlingen kunnen situaties en andere aspecten aangeboden worden waarop zij
gevraagd worden te reageren en te verantwoorden wat de beweegredenen zijn voor
hun reactie (bijv. de ene kan hulp bieden in een bepaalde situatie, de ander laat hulp
aan anderen over; waarom?)
Relaties tussen emoties en andere aspecten van het psychisch leven, o.m.: emoties –
biologische aspecten; emoties – waarneming; emoties – geheugen; emoties – sociaal
gedrag en sociale beïnvloeding.
Emoties zijn van voorbijgaande aard; ze hebben een vrij duidelijk begin en einde in
tegenstelling tot stemmingen die eerder van langere en meer onduidelijke duur zijn.
Een emotionele ervaring wordt voor een deel ontlokt door een cognitieve inschatting
van een situatie in functie van gestelde doelen.
Emotionele ervaringen kunnen denkprocessen in gang zetten, o.m. door de aandacht te
richten op een aantal aspecten en af te leiden van andere.
Emotionele ervaringen neigen tot actie, motiveren tot een zich gedragen op een
bepaalde manier.
Emotionele ervaringen zijn passies die je overvallen, niet de acties die ze op gang
brengen. De persoon is dus enerzijds degene die de emotie ondergaat en anderzijds
degene die controle uitoefent op de gedragingen die voortvloeien uit de emoties.
Vragen kunnen hierbij worden gesteld: in welke mate beïnvloeden de hersenen het
eetgedrag? Hebben mensen een bepaalde mate van sensorische stimulering nodig
vooraleer iets waar te nemen? Hoe kunnen motivatie en emoties invloed hebben op het
geheugen? Wat brengt mensen ertoe agressief te reageren? Waarom is de ene het
slachtoffer van zijn emoties en de ander iemand die rationeel zijn emoties kan
beheersen?
Emoties hebben voor het menselijk gedrag een aantal functies: een communicatie van
de innerlijke toestand en intenties naar elkaar; het leidt het denken en handelen en
voorziet het van energie; emoties kunnen het denken en handelen ontwrichten; emoties
ondersteunen het gedrag en sociale relaties.
Aan de hand van songteksten of filmfragmenten kunnen gevoelens van blijheid, spijt,
verdriet, angst, haat … worden onderkend en kunnen de kenmerken ervan worden
vergeleken.
8.
Motivaties als drijfveer voor het menselijk handelen
6 lt
Motivaties verwijzen naar de invloeden die aanleiding geven tot gedrag, die er de
richting, de intensiteit en de doorzettingsgraad van bepalen.
Uit voorbeelden kunnen de leerlingen afleiden dat gemotiveerd gedrag ontstaat uit: de
drang van binnenuit, externe factoren, het te bereiken doel.
Motivationele conflicten kunnen heel goed aangewend worden om professionele
situaties te laten analyseren. Wel gaat men best vooraf uit van herkenbare
motivationele conflicten uit de eigen leef- en belevingswereld.
9.
Het onbewuste als drijfveer voor het handelen
4
Zonder dat het de bedoeling is een cursus dieptepsychologie te geven, is het voor
leerlingen boeiend de onbewuste mechanismen te ontdekken die meespelen bij het
maken van keuzes, het reageren in een sociale context. Zeker binnen hun
beroepsgebied spelen die mechanismen mee en is het nuttig te weten dat ze er zijn en
hoe er mee om te gaan.
10.
Groepen en groepsvorming
Het sociologische onderscheid tussen groepen is een belangrijk inhoudelijk gegeven
voor deze leerlingengroep. Vooral het aspect sociale categorie biedt veel mogelijkheden
om de link met reclame en PR te maken.
Leerlingen moeten een zicht hebben op het begrip ‘lifestyle’ als sociologisch begrip.
Recent beschouwt men als nieuwe vormen van identiteit van iemand zijn behoren tot
12 lt
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
Nr.
Pedagogisch-didactische wenken
20
Timing
een bepaalde lifestyle (dus niet meer een identiteit die bepaald wordt door je leeftijd,
nationaliteit, sociale klasse …). De gevolgen hiervan voor de persoon zijn dat hij steeds
meer onder druk komt te staan van reclame die hem aanzet tot consumeren en druk
vanwege de groep waartoe hij behoort. Marc Elchardus heeft het hierover in Elchardus,
M.,Glorieux, I. De symbolische samenleving, Lannoo, Tielt, 2002
11.
Assertiviteit
6 lt
12.
Stress
4 lt
Mensen kunnen door de band goed met spanningen overweg, maar sommige
spanningen, zeker als ze lange tijd duren kunnen leiden tot stress; In dat geval kunnen
allerlei verschijnselen optreden die psychisch en/of lichamelijk van aard zijn (o.m.
concentratieproblemen, lusteloosheid, slaapproblemen, prikkelbaarheid …). De
leerlingen kunnen in herkenbare situaties de oorzaken van stress achterhalen met de
bedoeling zowel preventief als curatief te kunnen handelen.
13.
Omgaan met mensen
Het kan niet de bedoeling zijn om een cursus ontwikkelingspsychologie te geven
waarbij de leerlingen al de kenmerken op de ontwikkelingsgebieden moeten kunnen
opsommen. Wel is het van belang de typerende aspecten uit het leeftijdsgebonden
gedrag te onderkennen opdat ze er hun eigen omgang en communicatie kunnen op
afstemmen (vooral in professionele situaties). Het kan ook boeiend zijn de reclame te
analyseren die voor elke leeftijdscategorie wordt toegepast.
Ook voor de specifieke groepen is het niet de bedoeling de achterliggende oorzaken en
de types van de handicaps en/of psychiatrische problematiek weer te geven. Ook hier
gaat het om het inzien hoe basisvaardigheden in de omgang met deze mensen zowel
hen als de professional ten goede komen.
Omgaan met mensen houdt interacties in tussen individuen en tussen groepen. Elke
interactie heeft te maken met onderlinge beïnvloeding van het handelen of het denken
van deze mensen of groepen. In de sociologie onderscheidt men 5 soorten interactie:
uitwisseling of sociale ruil, samenwerking, conformiteit, machtsuitoefening en conflict.
14 lt
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
21
MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN 1
Een eigen vaklokaal strekt tot aanbeveling. De leraar moet met zijn klasgroep informatiebronnen
kunnen raadplegen die in de school/klas aanwezig zijn.
Om die reden is het aangewezen dat hij vlot kan beschikken over een overheadprojector en video/tv.
Er bestaat heel wat informatie op het internet. Om die reden is de vlotte toegankelijk (in de
school/klas) tot het internet een lage drempel om dit ook te gebruiken. Om de doelstellingen te
realiseren, moeten de leerlingen toegang hebben tot informatie omtrent gezondheid en welzijn.
Het is aan te bevelen een aantal algemene werken i.v.m. psychopedagogiek, een psychologisch
woordenboek in de mediatheek of het (vak)lokaal te hebben. Zo kunnen de leerlingen, individueel of in
groep zelfstandig werken.
Indien mogelijk werkt men best met verschillende hoeken die elk hun eigen functie hebben en elk een
specifieke sfeer uitstralen, zo o.m.:
-
een hoek vakliteratuur en documentatie;
-
een hoek met een pc;
-
een hoek voor ‘les’;
-
een hoek om in kleine groepen te werken.
Een prikbord kan men gebruiken om projecten, uitstappen, bezoeken e.a. aan te kondigen, om
resultaten van realisaties van leerlingen bekend te maken.
1
Inzake veiligheid is de volgende wetgeving van toepassing:
-
Codex
ARAB
AREI
Vlarem.
Deze wetgeving bevat de technische voorschriften die in acht moeten genomen worden m.b.t.:
-
de uitrusting en inrichting van de lokalen;
de aankoop en het gebruik van toestellen, materiaal en materieel.
Zij schrijven voor dat:
-
duidelijke Nederlandstalige handleidingen en een technisch dossier aanwezig moeten zijn;
alle gebruikers de werkinstructies en onderhoudsvoorschriften dienen te kennen en correct kunnen toepassen;
de collectieve veiligheidsvoorschriften nooit mogen gemanipuleerd worden;
de persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig moeten zijn en gedragen worden, daar waar de wetgeving het vereist.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
22
EVALUATIE
Met dit vak worden zowel inzichten als vaardigheden en attitudes beoogd.
Onderscheid moet gemaakt worden tussen de evaluatie van het leerproces en de evaluatie van het
eindproduct.
Bij de procesevaluatie wordt doorlopend gepeild naar de verwerking van het leerproces, met de
bedoeling dit proces zo nodig bij te sturen, zodat elke leerling op de meest effectieve manier kan
leren. Het toetsen van de vaardigheden en attitudes is een procesmatig gebeuren, dat via observatie
van het veranderingsproces van leerlingen kan beoordeeld worden, zowel tijdens de lessen als de
stages en praktijk. Hierbij zal zowel aandacht gaan naar de individuele evaluatie (van bijv. een
logboek met zelfevaluatie, een spreekbeurt, een eindwerk) als naar het functioneren in groep (als
deelnemer aan een vergadering.
De klemtoon ligt hierbij duidelijk op het optimaal functioneren van de leerling.
Het verloop van het proces wordt, vooraf, door de leraar uitgetekend. Zij/hij bepaalt:
-
welke de verschillende stappen zijn;
-
welke fouten op elk moment ontoelaatbaar zijn;
-
welke fouten kunnen gemaakt worden.
Afhankelijk van het resultaat van feedback-momenten (kleine toetsen, gesprekken, volgsystemen …)
wordt het proces verder gezet of zo nodig bijgestuurd. Om de leerling te motiveren gebeurt dit in een
constructieve, positieve sfeer.
Productevaluatie gebeurt op het einde van het leerproces (bijvoorbeeld na een hoofdstuk, een
opdrachtenreeks, een project, een trimester ...). Hierbij wordt nagegaan in hoeverre de leerling de
basisdoelstellingen bereikt heeft.
Iedere evaluatie gebeurt in 3 stappen
-
Registreren (veelvuldig afnemen van proeven, oefeningen, opdrachten, kleine toetsen
…).
-
Interpreteren (de gegevens toetsten aan de criteria of normen die de vakwerkgroep
vooraf duidelijk heeft bepaald).
-
Rapporteren (de leerling en de ouders krijgen op een duidelijke wijze een beeld van
de vorderingen van de leerling door geregelde momenten van feedback voor de
leerling en door een schriftelijke rapportering door middel van agenda, rapport ...).
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Onthaal en Public relations
TV Toegepaste psychologie (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
23
BIBLIOGRAFIE
BIRCH, C, Kom op voor je zelf. Tips en oefeningen om assertief te leren reageren in elke situatie
(Asserting yourself), Zuidnederlandse Uitgeverij nv, Aartselaar, 1999.
BRYSBAERT, M, Psychologie. Een inleiding, Academia Press, Story Scientia bvba, Gent,1998.
CRAENEST, P, De levensloop van de mens. Inleiding in de ontwikkelingspsychologie, Acco, Leuven,
2000.
DE MAN, L. en DE BOECK, X., Gedragswetenschappen 1 en 2, Uitgeverij De Boeck, Antwerpen,
2005.
DE MAN, L. en JANSSENS, G., Psychologie 1 en 2 – L. De Man en G. Janssens, Uitgeverij De
Boeck, Antwerpen, 2004.
ELCHARDUS, M., De symbolische samenleving, Lannoo, Tielt, 2002.
JANSSENS, G., Sociaal Vaardig, Uitgeverij Acco, 1996.
JONGEPIER, N., Inspelen op peuters, Uitgeverij NIZW, 2004 (De videoband inspelen op peuters in
beeld is eveneens te bestellen bij NIZW – bestelnummer E 228971).
GHESKIERE, P, Zeker van jezelf. Over zelfvertrouwen leren en jezelf leren vertrouwen, Roularta
Books, Roeselare, 2001.
SCHACHTSCHABEL, H., Buitenbeentjes: Psychische stoornissen bij kinderen en
adolescenten,Uitgeverij Boom.
SCHOUTEN, K., Omgaan met ouderen: communicatie en begeleiding in de verzorgende beroepen,
Uitgeverij:Intro, Nijkerk, 1993.
VAN MEENEN, Jan, De politiek achter het gebaar. Als het lichaam spreekt, Roularta Books nv,
Roeselare, 2004.
VAN MEER,K, Elementaire sociale vaardigheden, Kluwer, Diegem, 2000.
Download