MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING EXAMENBUREAU UNIFORM EINDEXAMEN MULO tevens TOELATINGSEXAMEN VWO/HAVO/NATIN 2010 VAK : WISKUNDE –B DATUM : MAANDAG 05 JULI 2010 TIJD : 09.45 – 11.25 UUR (MULO-III KANDIDATEN) : 09.45 – 11.45 UUR (MULO-IV KANDIDATEN) -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------DEZE TAAK BESTAAT UIT 36 ITEMS. MULO-III KANDIDATEN MAKEN DE ITEMS 1 T/M 30. MULO-IV KANDIDATEN MAKEN DE ITEMS 1 T/M 36. INDIEN NIET ANDERS VERMELD, IS ELKE VARIABELE EEN ELEMENT VAN . 1 3 De verzameling V = , 0 kan worden voorgesteld door Haal zoveel mogelijke factoren buiten haakjes. A {.... . 2, 1} 2b2 − (b − a2b) = B {.... . 2, 1, 0} C {x x 0} A b (2b − 1 − a2) D {x x ≦ 0} B b (2b − 1 + a2) C b (2b − a2) 2 A B D b (2b + a2) 4 C I a 2 = a voor elke a . II a bestaat voor geen enkele waarde van a. Voor bovenstaande beweringen geldt: Het gearceerde gebied in het venndiagram is de voorstelling van A (A\ B) C B (B \ A) C C [A\ (B C)] (B \ A) D [A\ (B C)] (B \ A) A B C D alleen I is waar. alleen II is waar. I en II zijn beide waar. I en II zijn beide niet waar. 5 p □ q betekent 2p − q2. b □ (−a) is gelijk aan 8 De oplossingsverzameling van 2 − (2 + 3x) ≦ 2 (x − 1) − 3 is A B C D A −2a − b2 B 2a + b2 C 2b − a2 D 2b + a2 , − 5] , 1] [− 5, [1, 9 6 De oplossingsverzameling van het stelsel 2x + qy = 4 P is x jaar oud, Q is 2 jaren ouder dan P. Samen zijn ze 3 keer zo oud als R. R is m jaar oud. Voor m geldt: 3x + 2y = p bestaat uit meer dan één element. Voor p en q geldt: A B C D m 13 (2x + 2) m = 2x + 2 m = 3x m = 9x A p=4 q= 2 10 B p=4 q≠ 2 De oplossingsverzameling van de vergelijking x2 − (x − 1)2 = 0 is C p = 6 q = 1 13 A D p = 6 q ≠ 1 13 B 12 7 Gegeven de vergelijking in x : 3mx − n = −1, m ≠ 0. mx − n De oplossingsverzameling is A n B 2m n 2m C n 1 3m D C 12 D 12 , 1 2 11 Gegeven de vergelijking (a −1) x2 + (a +1) x + p = 0 en p ≠ 0. De wortels zijn x1 en x2 en x1 + x2 = 0. Voor a en p geldt: A B C D a0 a0 a0 a0 p0 p0 p0 p0 12 Gegeven de vergelijking: x2 − 6x − 4 = 4p. Noem alle waarden van p op, waarvoor de oplossingsverzameling niet leeg is. A B C D 3 14 ≧ 3 14 3 14 ≦ 3 14 voor p voor p voor p voor p Eén van de wortels van de vergelijking −4x2 − 2x = − 5 is 1 2 21 21 B 1 4 − 1 4 C 1 4 − 1 4 21 D 1 4 − 1 2 21 Gegeven de functies f: x − 23 x +3 en g : x ax + b. De grafieken van deze functies staan loodrecht op elkaar. Het snijpunt van de grafieken ligt in het vierde kwadrant. De grafiek van g snijdt de X-as in het punt (p,0). Voor a en p geldt: 13 A 14 − 16 A B C D a 32 a 32 a 32 a 32 p p p p 2 2 4 12 4 12 17 Gegeven de functie f: x − 13 x + 2 13 met als domein [1, 4. Het bereik van deze functie is 14 De functie f: x ax + b beeldt 0 af op 6 en 4 op 0. A B C D 1, 2 1, 2] [1, 2 [1, 2] Een functie voorschrift van f is 18 A B C D x − 1 12 x + 6 x 1 12 x + 6 x − 23 x + 4 x 23 x + 4 Gegeven de functie: x − (x − p)2 −1. De uiterste waarde is q voor x n. Voor q en n geldt: 15 De grafiek van de functie f: x px – x+ q, p ≠ 0 gaat door het 1e, 3e en 4e kwadrant. A B C D q is het minimum en n –p q is het minimum en n p q is het maximum en n –p q is het maximum en n p 19 Voor p en q geldt: A B C D p0 p0 p1 p1 q0 q0 q0 q0 De nulpunten van een bergparabool zijn 2 en 4. De top is (a,b). Voor a en b geldt: A B C D a3 a3 a6 a6 b b b b <0 0 <0 0 20 Gegeven de functie f: x x2 + 2px. Voor p < 0 ligt de top van de grafiek van f in het A B C D 1e kwadrant. 2e kwadrant. 3e kwadrant. 4e kwadrant. 24 Het punt P (−2,1) wordt gespiegeld in een lijn ℓ. Het beeldpunt van P is P (6,5). De lijn door P en P is m. De richtingscoëfficiënt van lijn m is a. Het snijpunt van de lijnen ℓ en m is S. Voor a en S geldt: 21 De afbeelding R beeldt elk punt (x,y) af op zichzelf, (x,y) ≠ (0,0). A B C D a=−2 a=−2 a 12 a 12 S (2,3) S (3,2) S (2,3) S (3,2) De afbeelding van R kan zijn A B C D 25 F spiegelen in de lijn x = 0 spiegelen in O (0,0) rotatie om O (0,0) over 0° vermenigvuldiging met centrum O (0,0) en factor k = 0 E D 22 Bij een vermenigvuldiging met centrum O (0,0) en factor k is de lijn m : y − 12 x − 3 het beeld van de lijn m: y ax + 2. Voor a en k geldt: A B C D a a a a = − 12 = − 12 2 2 k = − 32 k = − 23 k = − 32 k = − 23 23 Het punt P (0,a) wordt geroteerd om O (0,0) over een hoek , −180° < < 180°. Het beeldpunt van P is P (− 12 a , − 12 a 3 ). Voor geldt: A = −150° B = −30° C = 30° D = 150° M A C B Vierhoek ABCD is een rechthoek. Op het verlengde van AD liggen de punten E en F zo, dat EB en FC evenwijdig lopen en EB = FC. EB snijdt DC in M. I oppervlakte vierhoek EBCF = oppervlakte vierhoek ABCD. II DM : AB = DE : DF. Voor bovenstaande beweringen geldt: A B C D alleen I is waar. alleen II is waar. I en II zijn beide waar. I en II zijn beide niet waar. 26 28 H G E F M D C A 1° of 2° kwadrant. 2° of 3° kwadrant. 3° of 4° kwadrant. 1° of 4° kwadrant. 29 De lengte van HM is gelijk aan 2 2 4 4 A B C D B Gegeven een kubus met ribbe 6. HM staat loodrecht op DF. A B C D Gegeven 90° < < 180°, 0° < < 360° en cos = cos . Voor alle mogelijke waarden van geldt dat kan liggen in het 2 6 2 6 In een rechthoekige driehoek ABC is A = 90° en cos C = 12 3 . De deellijn van B snijdt zijde AC in het punt D en DC = p. Voor cos BDC en AD geldt: A cos BDC = − 12 AD 12 p B cos BDC = − 12 AD 1 2 p 3 C cos BDC = − 12 3 AD 1 2 p D cos BDC = − 12 3 AD = 1 2 p 3 27 30 C2 D 7 C C1 5 M A 12 B Gegeven vierhoek ABCD met AB 12, BC 5, CD 7, B C 90° en ADC . Gegeven de cirkels C1 en C2 met middelpunt M. De straal van C1 is 4 en de oppervlakte van het gearceerde deel is 20. De omtrek van C2 is A 8 B 12 C 20 D 26 Voor cos geldt: A cos = − 12 3 B cos = − 12 2 C cos = 1 2 2 D cos = 1 2 3 VERVOLG MULO-IV KANDIDATEN 31 35 Gegeven een parallelogram ABCD met DAB = 60°, AB = 12 en AD = 8. C D De lengte van diagonaal AC is gelijk aan A A 4 B 4 7 C 4 19 D 20 B E In EBC is EA = AD = DC. 32 De oplossingsverzameling van x2 − 7x + 3 x − 9 is A B C D {x x 2 x 6} {x 2 x 6} {x x −6 x −2} {x −6 x −2} 33 Gegeven de rij; −1, 2, ………… I Als de rij een rekenkundige is, dan t15 = 41 II Als de rij een meetkundige is, dan t15 : t14 = −2 Voor bovenstaande beweringen geldt: A B C D alleen I is waar. alleen II is waar. I en II zijn beide waar. I en II zijn beide niet waar. 34 Cirkel C met middelpunt (3, − 4) gaat door de oorsprong O (0,0). De vergelijking van cirkel C is A B C D (x − 3)2 + (y + 4)2 = 5 (x − 3)2 + (y + 4)2 = 25 (x + 3)2 + (y − 4)2 = 5 (x + 3)2 + (y − 4)2 = 25 Verder AC = v en AB = w Dan is BE − CB A 2w + 1 2 v B 2w – 1 2 v C 2 w + 1 2 v D 2 w – 1 2 v 36 Gegeven: waarnemingsgetal frequentie 6 7 8 p q p en p q. Voor alle mogelijke waarden van p en q geldt: A B C D 7 is alleen de modus. 7 is alleen de mediaan. 7 is alleen het gemiddelde. 7 is de modus, de mediaan en het gemiddelde.