ARMOEDE EN WETENSCHAP EWI-FOCUS 5 december 2011 Jan Vranken Centrum OASeS www.oases.be [email protected] Enige bekommernissen? • Het ontbreken van verbindingen tussen de verschillende samenlevingsniveaus waarop armoede bestaat • In termen van concentrische cirkels - De structuren (productieproces, stratificatie, markt) en processen (modernisering, van de ruimere samenleving De conjuncturen (economische crisissen en groei, technologische en sociale veranderingen) niet gelijk aan de processen De instutionele ordening van de samenleving (OCMW, sociale bescherming) Perceptie van die instituties door (delen van) die samenleving De leef- en werkomgeving van de mensen (in armoede) De weerslag van armoede op het gedrag en de persoonlijkheid van de mensen (in armoede) en hoe ze op hun omgevingsfactoren reageren. • Vooral: de interacties tussen deze niveaus • Problemen: hoe armoede te onderscheiden van ongelijkheid en andere vormen van verschillen: de vraag naar breuklijnen (Townsend) 2 Wat weten we? Kwantitatief onderzoek • Heel veel, maar niet genoeg • In het klassieke kwantitatieve onderzoek - Veel beschrijvend onderzoek Meer over de relatie tussen ongelijkheid/armoede en specifieke levensdomeinen • Armoede vooral geoperationaliseerd in inkomenstermen • Bij ongelijkheid: ruimere operationalisatie onderwijs, beroepspositie, SES (sociaaleconomische status) • Terreinen: onderwijs, wonen, gezondheid(szorg), sociale dienstverlening, • Deelgroepen: kinderen & jongeren, ouderen, … • Minder over cultuur, sport, recht, • Minder over migranten/allochtonen in armoede 3 Wat weten we? Kwalitatief onderzoek • • • • Belang van kwalitatieve methodieken Vergelijking met geografisch/geologisch onderzoek Dus: niet enkel om het woord aan mensen in armoede te laten Of: plaatje bij een praatje Enkele illustraties uit de vele - Arbeidsmarkt Sociale mobiliteit Gezondheid Milieuvervuiling Levensloop • Voor meer informatie: 20 Vlaamse Jaarboeken (en www.oases.be) 4 Arbeidsmarkt • Buiten, binnen, aan de rand van de arbeidsmarkt • 5% werkende armen in België (Marx e.a., 2010) - Diverse groep: omdat ze geen voltijdse job kunnen vinden of omdat ze geen voltijdse job kunnen aannemen wegens een zorg-werk-conflict; omdat ze de enige kostwinner zijn in een gezin met meerdere afhankelijke kinderen. - Vrij laag wegens: een relatief gunstige sociaaldemografische structuur (gemiddeld aandeel eenoudergezinnen), een relatief gecomprimeerde loonstructuur, een zekere ondersteuning van zowel kostwinnerschap als tweeverdienerschap (de relatief sterke uitbouw van kinderopvang), quasiuniversele kindertoeslagen op een relatief hoog niveau. 5 Sociale mobiliteit • Op basis van kwalitatief onderzoek (‘Bruggen over woelig water’) • Om uit de armoede te geraken, volstaan de instrumentele middelen niet, maar is er ook nood aan expressieve ondersteuning. • Instrumenteel: onderwijs, job • Expressief: emotionele ondersteuning, opname in nieuwe netwerken • Vooral omdat banden met vroegere netwerken dikwijls worden doorgesneden (door die vroegere netwerken of door de ‘sociale stijger’) 6 Gezondheid & gezondheidszorg • • • Er is een duidelijke samenhang tussen de socio-economische positie van mensen en morbiditeit, (ongezonde) levensstijl en mortaliteit. Mensen onderaan de sociale hiërarchie levenin slechtere gezondheid, houden er een ongezondere levensstijl op na, en leven minder lang en minder lang in goede gezondheid dan mensen bovenaan deze hiërarchie. Een vergelijking van de resultaten over de verschillende jaren heen toont, aan dat socio-economische ongelijkheden in gezondheid een persistent karakter hebben (referentieperiodes van 7 jaar of 10 jaar). Twee verklarende modellen: 7 Milieuvervuiling • De internationale literatuur toont aan dat mensen, groepen of buurten die sociaal kwetsbaar zijn, ook meer kwetsbaar zijn voor de blootstelling en de impact van milieuvervuiling: laaggeschoolden, groepen met kleinere inkomens of etnische minderheden lopen een grotere kans om in minder gunstige milieuomstandigheden te verblijven en hebben een kleinere kans om daaruit te ontsnappen. • De resultaten uit de steekproeven in diverse Vlaamse regio’s laten inzake de inwendige blootstelling zien dat laagopgeleiden soms een grotere en soms een kleinere kans hebben dan hooggeschoolden op verhoogde concentraties toxische stoffen in hun bloed. (Morrens, Loots e.a., 2009) 8 Onderwijs • • • • Lagere participatiegraden & de waterval Einde derde kleuterklas: groot verschil tussen kansarme en kansrijke kinderen voor cognitieve prestaties en socio-emotionele vaardigheden. Oorzaken: het sociaaleconomisch vermogen van de ouders en het sociaaleducatief vermogen van het kind. (Vandeputte & Nicaise, 2008, 2010) Secundair onderwijs: keuze tussen A- en B-stroom wordt in de eerste graad nog voornamelijk bepaald door resultaten in basisonderwijs, maar tussen Atheoretisch en A-niet-theoretisch door socio-economische achtergrond. Ook belang van oriëntatie door leerkracht, kenmerken basisschool, samenstelling leerlingenpopulatie (Boone & Van Houtte, 2010) Vervolg schoolloopbaa:: kinderen van laagopgeleide ouders hebben grotere kans op B-attest dan kinderen van hoogopgeleide ouders (31,2% vs 19,9%). Laatstgenoemden kiezen vaker voor zittenblijven. (Spruyt e.a., 2009) 9 Levensloop • De samenhang tussen gezins- en loopbaantrajecten en de kans op armoede op oudere leeftijd, geoperationaliseerd in termen van het risico op inkomensarmoede, levensstijldeprivatie en het niet bezitten van een eigen woning. Armoede op oudere leeftijd wordt minder sterk bepaald door ‘typische’ levensloopverklaringen, zoals onderbrekingen door werkloosheid of ziekte, maar door de socialezekerheidscategorie, en met name het aantal gewerkte jaren als arbeider. Dit toont aan dat onze sociale zekerheid een degelijk vangnet biedt waarbij zekere ‘afwijkingen’ zijn toegestaan, maar toch ook een heel duidelijk effect heeft op de sociale stratificatie op oudere leeftijd. • Wat betreft de evolutie van sociaaleconomische ongelijkheid over de levensloop: er zijn aanwijzingen voor een proces waarbij diegenen die initieel minder bedeeld zijn, over de levensloop minder voordelen accumuleren. Tevens leiden ook trajecten die minder in overeenstemming zijn met de initiële sociale positie, tot hogere armoederisico’s. (Dewilde, 2008 en later) 10 Beleid en onderzoek • Wederzijds respect voor de eigen logica • Maar die logica dreigt in het nadeel van beleidsbetrokken onderzoek uit te draaien • Identificeren van handvatten die beleidsmatig kunnen worden gehanteerd andere en machtigere spelers op het terrein • Maar ook: de structurele context (de samenleving is niet volledig maakbaar complexiteit) • Impactstudies (‘poverty proofing’) • Actieonderzoek 11 Sociale innovatie • • • • • Sociale innovatie is … Focus op belangrijke maatschappelijke uitdagingen Vooral bekommernis voor beleid & actie? Hoe daarmee omgaan in wetenschappelijk onderzoek? Enkele ‘innovaties’ in mijn onderzoeksloopbaan over armoede en andere vormen van sociale uitsluiting - Kwalitatief onderzoek Netwerkparadigma De ruimtelijke dimensie De dynamische dimensie van armoede (levensloop) De verankering van ervaringen van armoede in de geest van de mensen 12