JAARPLAN GESCHIEDENIS 1ste jaar van de 2de graad

advertisement
JAARPLAN GESCHIEDENIS
2de graad
Leerplan geschiedenis: Licap Brussel D/1999/0279/026 (september 1999)
Handboek en atlas
W. DUPON, W. SMITS en H. VAN DE VOORDE. Historia 3. Kapellen, Uitgeverij Pelckmans, 1999.
W. DUPON, W. SMITS en H. VAN DE VOORDE. Historia 4. Kapellen, Uitgeverij Pelckmans, 2000.
F. HAYT. Atlas van de algemene en Belgische geschiedenis. Van In Lier, 1992.
Doelstellingen
Algemene doelstelling:
Vorming van een historisch bewustzijn.
Daartoe wordt zowel beschrijvend-verklarende informatie (kennis en inzicht) als procedurale informatie
(vaardigheden om tot historische kennis en inzicht te komen) gegeven. (Procedurale informatie:
bijdrage tot de algemene vorming: transferabele kennis, dus met actualiteitswaarde).
Welke vaardigheden: zelfstandig noteren, zelfstandig werken, analyse en synthese; inzicht en
kritische benadering van beeldcultuur, taalbeheersing en taalvaardigheid (mondeling en
schriftelijk).
Specifieke doelstellingen voor de 2de graad:
- Aandacht voor CONTINUITEIT EN VERNIEUWING.
Het zijn 2 sleutelbegrippen in de
eenheidsbenadering van “het Ancien Régime”: de periode van de 5 de tot het einde van de 18de
eeuw. Concreet: sterke continuïteit tussen de ME en de NT (‘lange duur’ in de geschiedenis:
sociaal-economisch (demografie, landbouw, standen), religie (invloed van de Katholieke Kerk),
cultuur (voortbouwen op de klassieke oudheid, belang van het Latijn, respect voor traditie).
Tegelijk wordt de eigenheid van Middeleeuwen en Nieuwe Tijd blootgelegd.
- Leerlingen leren inzien dat de verklaringen en interpretaties van historische gebeurtenissen
complex en meerduidig zijn. (bv. bij de onderzoeken). Het beeld van het verleden is bijgevolg
nooit definitief, maar slechts een moment in een steeds evoluerend proces.
- Bij de bespreking van bronnen wordt gestreefd naar een uitdieping en verfijning van de
vaardigheden (leren begrijpen en zelfstandig formuleren van de bevindingen).
- Geografische inzicht wordt versterkt door het gebruik van de historische atlas. Leerlingen moeten
geleidelijk zelf informatie uit de historische kaarten kunnen opbouwen.
Leerinhouden gekoppeld aan de doelstellingen uit het leerplan
ALGEMENE DOELSTELLINGEN, LP 91
1.
Het gebruik van vakspecifieke termen, begrippen en concepten, nodig om zich van het verleden een beeld te vormen.
Ancien Régime (in ruime betekenis), continuïteit en discontinuïteit, evolutie en revolutie, …
2.
De cumulatieve opbouw van een algemeen historisch referentiekader.
Zie bijgevoegd historisch referentiekader.
3.
Inzicht in de tijds- en plaatsgebondenheid en socialiteit van het menselijk handelen.
Vernieuwingen zijn vaak gesitueerd in een bepaalde groep: bv. humanisme en wetenschappelijke
vooruitgang (intellectuele elite), politieke ideeën van de Verlichting (burgerij).
4.
Inzicht in evolutie en complexiteit van het maatschappelijk gebeuren, nl. continuïteit en discontinuïteit kunnen herkennen,
samenhang en interactie tussen maatschappelijke domeinen onderkennen en de evenementen op de toepasselijke conjuncturele en
structurele langetermijnlijn kunnen plaatsen.
Veel nadruk op continuïteit in het Ancien Régime: geen breuk tussen de Middeleeuwen en de Nieuwe
Tijd: demografie, politiek (absolutisme), ontdekkingsreizen (kruistochten in Azië tijden de ME, reizen met
1
LP: verwijzing naar de bladzijde in het leerplan 2de graad, LICAP D/1999/0279/026 van september 1999.
Jaarplan Geschiedenis 2de graad - 2003-2004 - pagina 1/10
religieuze en economische doelstellingen tijdens de NT), de hervormingsbeweging van de NT nam een
aanvang in de middeleeuwen met bewegingen en figuren als de Katharen, Jan Hus, John Wyclif; ontstaan
en groei van het kapitalisme, renaissance (9de eeuw, 10de eeuw, 12de eeuw, 15-16de eeuw).
5.
Inzicht in de verwevenheid van de lokale, regionale, nationale en algemene geschiedenis.
Bv. het Frankische en Karolingische rijk, het rijk van Keizer Karel V; Franse Revolutie.
Bv. Excursie Gent (Historische zoektocht in een middeleeuwse stad voor het 1e jaar van de 2de graad)
6.
Omgang vanuit de historische methode met het gevarieerd historisch informatiemateriaal.
Vooral beschrijvend historisch informatiemateriaal. Relatief weinig statistisch bronnenmateriaal, ook
weinig iconografisch materiaal. *2
7.
Onderkennen van het discussie- en constructiekarakter van historische kennis.
Komt voornamelijk tot uiting bij onderzoeksthema’s: bv. Vooroordelen en islam, Kruistochten, Vikingen,
Vesalius, prijsontwikkelingen in de 16de eeuw, politieke idealen van de Verlichting en de haalbaarheid
daarvan (tot nu).
8.
Interesse voor de grote maatschappelijke problemen in heden en verleden.
Materiële bestaan: Spanning bevolking - productie
Economische evolutie: hoe toenemende welvaart in het algemeen toenemende sociale tegenstellingen
verhult;
Hoe toenemende efficiëntie op bestuurlijk vlak de greep van de overheid op het individu vergroot
(Verlicht absolutisme, Franse Revolutie);
Slavernij en huidige vormen ervan (concurrentie tussen Westerse industrielanden en “lage-loon-landen”).
Heksenjacht en hedendaagse varianten ervan (“post-Dutroux-tijdperk, met de jacht op (vermeende)
pedofielen).
9.
Inleving in andere samenlevingsvormen dan de huidige en dan de westerse.
Chinese, Islamitische, Mongoolse, Pre-Columbiaanse beschavingen.
10. Waardering voor de fundamentele menselijke waarden in de geschiedenis van de mensheid.
Christendom en heidendom, esthetische waarden, vrijheid van het individu tegenover de staat
(Verlichting), godsdienstvrijheid (Reformatie en Contrareformatie) (wijzen op de gevolgen van onvrijheid
op godsdienstig vlak: vervolging, heksenjacht, terechtstellingen)…
11. Bereidheid tot het nemen van eigen verantwoordelijkheid, met kennis van zaken, voor de verdere ontwikkeling van de samenleving.
De diverse leerstofonderdelen moeten vragen opwekken als:
- Welke rol heeft de staat bij de verdeling van de welvaart?
- Hoe dienen mensenrechten en economisch gewin tegen elkaar te worden afgewogen?
- Hoe verhouden overheid en individu zich tegenover elkaar?
HISTORISCHE KENNIS, LP 11-12
1.
De leerlingen kunnen aantonen dat het bij de historische fasering of tijdsafbakening slechts gaat om een wetenschappelijke methode
en dat deze fasering niet noodzakelijk samenvalt voor alle deelcomponenten noch voor alle samenlevingen. (E 1)
Begrippen als Middeleeuwen, Nieuwe Tijd, Ancien Régime, Humanisme, … duiden vaak op verandering,
maar die geldt meestal slechts voor één of enkele domeinen van het menselijk handelen/denken.
Benadrukken van het Eurocentrisme en de relativiteit van het afbakenen in periodes.
2.
De leerlingen kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen
binnen de socialiteit, tussen de geschiedenis van onze gewesten en de algemene Europese geschiedenis, de westerse cultuur en de nietwesterse culturen, de eigentijdse levensproblemen en deze van vroeger (E2, 5, 8, 9, 13) (E 2, 5, 9, 10, 11)
Voorbeelden:
- Relatie tussen ME, NT en periode na het Ancien Régime.
- Vorming Frankrijk, Engeland, Duitse Rijk, Bourgondische rijk.
- Verschillen tussen Engeland en het vasteland in de politieke evolutie zowel in ME als in NT
(Glorious Revolution tegenover Lodewijk XIV).
2
Pijnpunten: voor verbetering vatbaar.
Jaarplan Geschiedenis 2de graad - 2003-2004 - pagina 2/10
-
Humanisme en wetenschappelijke vooruitgang bij de intellectuele elite tegenover de grote invloed
van de Kerk op de massa tijdens de contrareformatie.
Relatie tussen economie en politiek: economische crisis leidt tot politieke veranderingen (bv. de
opstand in de Nederlanden, 2de helft 16de eeuw; Franse Revolutie).
Relatie tussen Kerk en staat
Zie ook bij algemene doelstellingen.
3.
De leerlingen kunnen de grote ontwikkelingslijnen formuleren en tonen de daaraan gekoppelde inzichten op lange termijn van het
ontstaan, de uitbouw en de ondergang van de westerse samenleving tussen ca. 500 en ca. 1800 (E 4, 6)
Opbouw van een historisch referentiekader doorheen de 6 jaren: eenzelfde schema wordt gedurende 6
jaar op analoge wijze aangevuld. Elk jaar vullen de leerlingen de belangrijkste kenmerken van elke periode
aan, opgedeeld in de 3 domeinen van de socialiteit (politiek, sociaal-economisch en cultureel).
4.
De leerlingen tonen aan dat agrarische samenlevingen een aantal gemeenschappelijke structurele kenmerken vertonen (E 11) (E
13).
Koning als grondbezitter, verpersoonlijking van de 3 staatsmachten, en de adel en de Kerk
(grootgrondbezitters) als leidinggevende instanties.
Godsdienst is sterk bepaald door de landbouwmaatschappij (bv. kerkelijke feesten op momenten die voor
de landbouw belangrijk zijn) en dus secularisering vanaf het ogenblik dat de industrialisatie zich doorzet.
HISTORISCH INZICHT, LP 12-13
5.
Leerlingen koppelen nieuwe inzichten aan reeds verworven inzichten, krijgen een duidelijk beeld van de weg die is afgelegd,
ontwikkelen stilaan een wetenschappelijk historisch inzicht (E 3).
Samen met de inhouden die tijdens het voorgaand leerjaar zijn aangebracht (ME voor de vierdes, KO
voor de 3des), moeten de leerinhouden de leerlingen in staat stellen de fundamentele verschillen aan te
duiden tussen het Ancien Régime en de KO (3des) en, het Ancien Régime en de “moderniteit” (4des)
6.
Leerlingen kunnen aantonen dat verleden en geschiedenis twee verschillende dingen zijn en dat elke ‘historische’ waarheid een
voorlopig en onvolledig eindproduct is.
Dat geschiedenis een subjectieve en een steeds evoluerende wetenschap is, is impliciet in elke les aanwezig
door de historische kritiek.. Expliciet is deze gedachte aan de orde bij de visies (traditionele en recente)
op “renaissance”, Guldensporenslag, Noormannen, kruistochten en bij de beoordeling van de
vernieuwingen in de wetenschap met figuren als Copernicus en Vesalius (vernieuwend, maar tegelijk
schatplichtig aan de oude manier van wetenschapsbeoefening).
7.
De leerlingen formuleren verklaringselementen voor éénzelfde fundamentele maatschappelijke probleemstelling voor elk van de
ontwikkelingsfasen van het historisch referentiekader (E 10).
HISTORISCHE VAARDIGHEDEN, LP 13-17)
(specifiek historische cognitieve vaardigheden)
8.
De leerlingen verdiepen, verfijnen en verruimen de vaardigheden van de eerste graad die verband houden met het formuleren en
toepassen van elementaire aspecten van de historische methode (heuristiek, kritiek en synthese) en met het ordenen van informatie in
tijd, ruimte en maatschappelijk kader (E 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26), (E 12, 13, 14, 15, 16, 18,
19, 20, 21).
(HBV 1)
(HBV 4)
Deze vaardigheden komt specifiek aan bod bij het verwerken van historish bronnenmateriaal. Daartoe:
gebruik van de bronnenkaart en de historische atlas.
Het aanleren van een aantal vaardigheden wordt bewust opgebouwd doorheen de 6 jaren:
- Om de heuristiek aan te scherpen, wordt tijdens de 6 jaren een ‘bronnenkaart’ gebruikt (daarop staan
de vragen die men ten aanzien van een historische bron moet stellen).
- Aanleren van een functioneel gebruik van de atlas doorheen de 6 jaren:
 1ste graad: nadruk op het situeren op een kaart.
 2de graad: meer pogen tot opbouwen van historische kennis via de atlas.
 3 graad: verder inoefenen van aangeleerde vaardigheden.
Jaarplan Geschiedenis 2de graad - 2003-2004 - pagina 3/10
9.
De leerlingen plaatsen evenementen op een conjuncturele en/of structurele langetermijnlijn (E 7).
(HBV 5.3)
Deze vaardigheid wordt in het bijzonder ingeoefend bij het inleiden en het afsluiten van een groter
leerstofonderdeel (aan de hand van een tijdsband).
Om het inzicht in de tijd te bevorderen, zal in alle jaren meer aandacht worden besteed aan de tijdsband
(van de Prehistorie tot de Eigen Tijd). Iedereen gebruikt dezelfde terminologie en dezelfde
tijdsaanduidingen, nl. die gebruikt worden in de tijdsbanden van Historia.
10. De leerlingen formuleren een beargumenteerde ‘historische’ redenering, dat betekent het selecteren en ordenen van historische gegevens
met het oog op analyse, toetsing van een hypothese, het leggen van zinvolle verbanden, het formuleren van conclusie of waardeoordeel
(E 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24).
(HBV 2, 3, 6 en 7)
Deze vaardigheid wordt in het bijzonder ingeoefend bij de onderzoeksopdrachten.
11. De leerlingen onderscheiden oorzaak en gevolg, continuïteit en discontinuïteit, feit en fictie, gewilde en ongewilde gevolgen,
gelijktijdigheid en ongelijktijdigheid (E 7).
(HBV 5)
Deze vaardigheid komt in zowat elk leerstofonderdeel aan bod.
12. De leerlingen kunnen historische gebeurtenissen ontwikkelingen op het heden betrekken (‘actualiseren’) (E 13).
Zie algemene doelstelling nr. 8.
13. De leerlingen kunnen het maatschappelijk gedrag uit het verleden interpreteren vanuit de toenmalige, historische context; de
leerlingen kunnen minimaal voorbeelden geven van norm-conformerend en normafwijkend gedrag (E 12).
Bv.: Verzet tegen absolutisme: aloude gewoonte van de bevoorrechte standen tegen de almacht van de
koning, dus niet echt normafwijkend.
Bv.: Verzet van de kleine boeren tegen de grondadel: bestond eeuwenlang, dus ook niet echt
normafwijkend.
Bv.: Franse Revolutie: normafwijkend gedrag: breuk met het Ancien Régime: scharniermoment.
14. De leerlingen kunnen aantonen dat mensen in andere tijden keuzes moesten maken zonder de gevolgen ervan te kennen, met andere
woorden aantonen dat de beleefde tijd (van de tijdgenoot) verschilt van de ‘geconstrueerde’ tijd (van de historicus).
Van een aantal gebeurtenissen blijkt het belang pas lange tijd na de feiten: bv. de centralisatiepolitiek van
de Bourgondiërs, de mislukte herovering van de Nederlanden door Farnese; dynastiek probleem in het
begin van de 18de eeuw in Engeland leidt tot politieke hervormingen die toonaangevend zijn voor de
Westerse politieke zeden tijdens de 19de-20ste eeuw (parlementair regime); belang van de veranderingen
van de Franse revolutie (veranderingen voelbaar tot in deze tijd).
15. De leerlingen kunnen een onderscheid maken tussen de hedendaagse westerse belevingswereld of waarden en die van een vroegere
periode.
De greep van de kerk op het alledaagse leven van de middeleeuwer was groot. (Aflaten, hel, vagevuur, …)
Absolutisme was tijdens de 18de eeuw een evidentie (met daaraan gekoppeld: onvrijheid, bv. inzake
geloof). De gedachte dat gezag slechts een legitimatie vindt in de instemming van diegenen over wie er
gezag wordt uitgeoefend, was tot in de 18de eeuw een normafwijkende gedachte.
16. De leerlingen kunnen argumenten geven voor verschillende interpretaties van het bestudeerde verleden.
Beoordeling van de “ontdekkingsreizen” van de NT; van het humanisme: nieuw of voortzetting van de
ME?
HISTORISCHE ATTITUDES, LP 17-21
17. De leerlingen zijn nauwkeurig bij het verzamelen, ordenen, analyseren en interpreteren van informatie over de historische en actuele
werkelijkheid.
Intellectuele attitude (HBA 2)
18. De leerlingen geven blijk van een kritische houding bij het gebruik van informatie over de historische en actuele werkelijkheid (E
26), (E 21).
Intellectuele attitude (HBA 3)
Jaarplan Geschiedenis 2de graad - 2003-2004 - pagina 4/10
19. De leerlingen beseffen dat de kennis van het verleden niet exact de historische werkelijkheid weergeeft en dat onze historische kennis
onvolledig en voorlopig is.
Intellectuele attitude (HBA 3)
20. De leerlingen beseffen dat de fundamentele problemen van mens en samenleving dezelfde blijven maar dat de oplossingen
veranderlijk zijn en met de historisch context verbonden (E 28) (E 23).
Intellectuele attitude (HBA 3)
21. De leerlingen tonen belangstelling voor de overblijfselen uit het verleden en voor de actuele samenleving.
Intellectuele attitude (HBA 1)
22. De leerlingen hebben interesse en waardering voor de strijd van de mens om verbetering van het eigen bestaan en van de samenleving
(E 27, 30) (E 22, 25).
Intellectuele attitude (HBA 1)
23. De leerlingen kunnen zich inleven in het dagelijkse leven van de mens uit de bestudeerde samenleving.
Intellectuele attitude (HBA 1)
24. De leerlingen hechten waarde aan het bevragen van het heden en het verleden bij de motivering van meningen en standpunten in de
confrontatie met historische en actuele spanningsvelden (E 25) (E 20).
Intellectuele attitude (HBA 3)
25. De leerlingen hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid (E 26, 29, 30) (E 21, 24,
25).
Sociale attitude (HBA 4)
Het leergierig zoeken wordt onder meer gestimuleerd via studiereizen in de opeenvolgende leerjaren: Aubéchies,
Tongeren, Gent, Ieper.
Leereenheden
geordend per week met telkens 2 lestijden:
Over het schooljaar 55 à 60 lessen.
1e jaar van de 2de graad
Lesnr.
Nr.
Onderwerp
Historia
1.
1.
De Golven van onze beschaving
2.
2.
De Golven van onze beschaving : Ancien Régime +
Middeleeuwen
Benadrukken continuïteit tussen ME en NT. Situering van de
ME in het algemeen historisch referentiekader. Toelichten
van vakspecifieke termen: AR, ME, NT, continuïteit en
verandering, golven van de beschaving, …
3.
4-5
De wereld buiten Europa (ca. 500-ca. 1500)
Het Byzantijnse rijk hield een millennium stand
Relativeren van het Eurocentrische wereldbeeld
4.
6.
De Byzantijnse beschaving (ca. 500 – ca. 1453)
5.
7
Vooroordelen en islam
Begrip vooroordeel + wat zijn vooroordelen tegenover
moslims nu en in de ME
6.
8
De islam, religie van een wereldrijk (ca. 600 – ca. 1000)
7.
8.
9.
10.
9
10
11-12
14-15
Methode
Didactische middelen
Samenstellen tijdsband
Kaartoefening + bronnenonderzoek
Dia’s
ONDERZOEK
Videofragment Panorama : Verering
van de Zwarte Steen
De rijkdom van de moslimcultuur (ca. 700- ca. 1100)
Al-Andalus, parel van de moslimcultuur
Het oude China en China onder de T’ang-keizers
Mensen in Europa (ca. 500- ca. 1800)
Jaarplan Geschiedenis 2de graad - 2003-2004 - pagina 5/10
11.
12.
13.
14.
16
17-18
15.
16.
21
22
17.
23
18.
19.
24
25
20.
21.
26
27.
22.
23.
24.
25.
29.
30.
26.
32-33
19-20
27.
28.
29.
33-34
33-34
30.
THUIS
31. 32
35
37
38-39
33
34
35.
36.
37.
38.
39.
40.
41.
40
41
42.
42.
45-46
43.
49
44.
50
45. 46
47.
51 - 52
53
Mensen in preïndustrieel Europa (ca. 500 – 1800)
Benadrukken continuïteit van het bevolkingspatroon tijdens
het AR
Seksualiteit, huwelijk en liefde tijdens het AR
Bevolkingsgolven in preïndustrieel middeleeuws Europa
Ondanks continuïteit, toch bevolkingsgolven waar te nemen
Het materiële bestaan (ca. 500 – ca. 1500)
Voeding, kleding, woning (ca. 500 – ca. 1750)
Het technische (on)vermogen van landbouwsamenlevingen
Een landbouweconomie (ca. 350 – ca. 950)
HERFSTVAKANTIE
Europa onder de ploeg: een agrarische expansie (ca. 950 – ca.
1350)
De standenmaatschappij (ca. 500 – 1789)
Een nieuwe dynamiek van steden, handel en nijverheid (ca.
1000 – ca. 1300)
De stedelijke samenleving (ca. 1000 – ca. 1500)
Tijden van crisis, tijden van omschakeling (ca. 1300 – ca.
1500)
De Zwarte Dood in Europa
Sociale onrust in tijden van crisis
2 toetsen
Herhalingsles
KERSTVAKANTIE
De strijd om de politieke macht (ca. 500 – ca. 1500)
De Germaanse volksverhuizingen
De erfenis van de Germaanse cultuur
Aandacht voor overblijfselen van de Germaanse cultuur in de
leefwereld van de lln: dagen van de week, kerstmis,
sinterklaas, herkomst van woorden, …
De Merovingers legden de basis van het Frankische rijk
Onder de Karolingers ontstond een westers keizerrijk
Ontstaan van Waro-Ingaheim in deze periode + Wat is de
plaats van Waregem in het Frankische en Karolingische rijk.
Van feodale orde naar feodale wanorde (ca. 750 – ca. 1100)
Van de Noormannen verlos ons Heer
Koninklijke macht in Engeland en Frankrijk
Vergelijking van de evolutie van de koninklijke macht in
Engeland en Frankrijk.
Voorbereiding stadsbezoek Gent
Voorbereiding stadsbezoek Gent
KROKUSVAKANTIE
De Guldensporenslag
Met aandacht voor mythevorming (bijscholing november 01!)
De Bourgondische Nederlanden
De Bourgondische Nederlanden
Voorstelling groepswerk : Bourgondische Nederlanden
Stadsgezag en staatsgezag
Van een machtig naar een versnipperd Duitse rijk (843-1500)
Herhalingsles
PAASVAKANTIE
De zingeving van het bestaan (ca. 500 – ca. 1500)
De verspreiding van het christendom over Europa
Het christendom bepaalde het ritme van het leven
Ivm het fatalisme van de middeleeuwer: Carmina Burana : O
Fortuna
De aarde als middelpunt van de kosmische orde (5de –13de
eeuw)
De kruistochten
De stad als motor van een mentaliteitsverandering (12de en
Excursie Gent feb. 2001
ONDERZOEK
Huiswerk
Groepswerk
CD’s Carmina Burana : Middeleeuwse
versie + Karl Orff
Jaarplan Geschiedenis 2de graad - 2003-2004 - pagina 6/10
48.
54
49.50
51.52
53.
55
56
57
54.
58
55.
59
56.
57.
60
61
13de eeuw)
De invloed van de veranderende maatschappij op Kerk en
geloof (12de en 13de eeuw)
De Romaanse kunst (ca. 1000 – 1150)
De Gotische kunst (ca. 1150 – 1300)
Romaanse en gotische kunst in onze gewesten (11de – 15de Voorbereiding excursie Parijs (lessen
eeuw)
Frans – geschiedenis)
De kerk gaf geen zekerheid meer aan de twijfelende mens
Benadrukken van de continuïteit en verschil tussen het verzet
in de ME en NT, bv. Wyclif tov Luther
Het middeleeuwse mens- en wereldbeeld in vraag gesteld
(14de en 15de eeuw)
De uitvinding van het uitvinden
SYNTHESE
2de jaar van de 2de graad
Lesnr.
Nr Historia
1-2
1-2
3-4
3-4
5-6
6, 10 en 12
7
8
7
9
9
10
11-12
11
13-14
15-16
15
17-18
Onderwerp
De golven van onze beschaving – Het Ancien Régime
Situering van de NT in het algemeen historisch
referentiekader. Toelichten van vakspecifieke termen: Ancien
Régime, ME en NT, continuïteit en verandering, golven van
de beschaving…
De Europese expansie
De mobiliteit van de middeleeuwse mensen
Nuancering van het traditionele beeld van immobiliteit tijdens
de ME.
Euraziatische routes
13de eeuw: aanzet tot de “ontdekkingsreizen” van de 15-16de
eeuw; doorbreken van het Eurocentrisme door aandacht te
schenken aan het Aziatisch handelssysteem, aan het
Mongoolse rijk (Europa in de periferie van de beschaving!)
De Europese ontdekkingsreizen
15-16de eeuw: continuïteit en verandering in vergelijking met
de ME; Eurocentrisme doorbreken.
Spanje en Portugal / Engeland en Frankrijk / Rusland
(Waarom is Rusland, ondanks de enorme expansie (tot San
Francisco!), niet de grootmacht van de 19de-20ste eeuw
geworden? Hoe belangrijk is toeval in de geschiedenis?)
De pre-Columbiaanse beschavingen: de Inca’s
Het koloniaal imperialisme van Portugal en Spanje
Eigen accenten.
Bepalend voor Latijns-Amerika nu
(actualisering): sociale en economische situatie.
LEREN LEREN: hoe geschiedenis leren?
SO 1
De Atlantische slavenhandel
Historisch situeren als start tot actualisering: slavernij
neemt toe in deze tijd. Oorzaken? (relatie met
liberalisering, globalisering in de economie in deze tijd).
Wijzen op onze verantwoordelijkheid nu. Ook in het
verleden hebben mensen gedacht dat zij niet
verantwoordelijk waren voor mistoestanden en hebben ze
bijgedragen tot het voorbestaan ervan.
Het Materiële bestaan
De landbouw tussen traditie en vernieuwing.
Continuïteit met de Middeleeuwen; meer aandacht voor de –
weliswaar beperkte- vernieuwing. Wel belangrijk voor de
economische en politieke positie van de Nederlanden!
De West-Europese groothandel na de koloniale expansie
Economische en sociale veranderingen ten gevolge van de
Methode
didactische middelen
Onderzoek:
vergelijking
teksten
Marco Polo en Willem van Rubroek;
vergelijking met twintigste-eeuwse
bron.
Video 500 jaar Latijns-Amerika
Fragment Panorama
slavernij nu.
Huiswerk
landbouw.
Jaarplan Geschiedenis 2de graad - 2003-2004 - pagina 7/10
over
de
28/01/2001:
traditionele
16
17-18
19
20
21
22-23
24
25
26-27
28
29
30
31
31-32
33
34
35
kolonisatie. Concreet: Antwerpen: metropool van het Westen
in de 16de eeuw.
HERFSTVAKANTIE
20
Staatsinterventie en kapitalisme in nijverheid en handel.
Ontwikkeling van het kapitalisme: belangrijk gegeven in
functie van economische en sociale ontwikkelingen in de
Nieuwste Tijd.
19
Prijsontwikkelingen in de lange 16de eeuw
Oefening waaruit blijkt dat een feit verklaringen vindt in
meerdere terreinen van de socialiteit (economisch feit ook
door niet-economische feiten te verklaren); tevens blijkt dat
men in de 16de eeuw een verklaring voor een feit in dezelfde
socialiteit zocht als het feit zelf.
Ook maken de leerlingen kennis met de stappen in het zoeken
naar een verklaring: feit vaststellen; formuleren van een
verklarende hypothese; toetsen en bijsturen van de hypothese.
SO 2
21
Groeiende sociale tegenstellingen
Toenemende welvaart leidde tot grotere sociale
tegenstellingen. Actualisering: toenemende welvaart in de
wereld verscherpt de sociale tegenstellingen.
26-27.1
De zingeving van het bestaan
Een nieuwe geest: Renaissance, homo universalis,
antropocentrisme
Continuïteit met de ME?
27.2, 27.3 Kunst van de Renaissance: Italië en de Nederlanden
KERSTVAKANTIE
Bespreking proefwerk 1ste semester
29.1 en 29.2 Het Humanisme: algemeen
29.3
Het Humanisme: Erasmus
30-31
Barsten in het traditionele wereldbeeld
Wetenschap ontworstelt zich slechts moeizaam van de oude
gezagsinstanties. Voorbeelden: Copernicus; Vesalius. Hoe
revolutionair was de wetenschap van het humanisme?
32
De wetenschappelijke revolutie: Newton
33
Communicatie tijdens het Ancien Régime
SO 1
34
Reformatie(s) in de westerse christenheid
35
De Contrareformatie van de katholieke Kerk
28
De barok: kunst in dienst van Kerk (en koning)
37
De heksenvervolging
Onderzoek
Case-study: Lof der Zotheid
Onderzoek: Vesalius (door leerlingen
thuis voor te bereiden)
Onderzoek, met integratie van lokale
geschiedenis
36
37
De heksenvervolging
Onderzoek, met integratie van lokale
Actualisering: vormen van heksenvervolging nu: jacht op geschiedenis
(vermeende) pedofielen in het post-Dutroux-tijdperk; jacht op
moslims na de aanslagen in de VS…
KROKUSVAKANTIE
37-38
38
De omslag in het Europese denken en de Verlichting
Uitwerking aan de hand van een
fragment uit ‘De Wereld van Sofie’
39
41
Politieke verhoudingen
De Nederlanden onder Karel V
Mogelijkheid om het beeld van Karel V te nuanceren:
geheroïseerd in de Nederlanden; verguisd in Spanje. Vgl. met
Filips II (omgekeerd).
40
42
De Nederlanden van eenheid naar scheiding
Videofragmenten beschikbaar uit de
TV-reeks “Willem van Oranje”
41
SO 2
Paasproeven. (Niet voor geschiedenis)
PAASVAKANTIE
42-44
43
Verschillende politieke evolutie in Frankrijk en Engeland
Jaarplan Geschiedenis 2de graad - 2003-2004 - pagina 8/10
45-46
47-49
48
50
50
51
23
52
24
53-54
51-52
55
55
Frankrijk en Engeland worden tegenover elkaar geplaatst.
Frankrijk als hoogtepunt van de traditionele visie op de
staatsmacht; Engeland als alternatief.
Waarom is de Franse revolutie radicaler dan de Engelse
(reactie op het weren van invloed van de Verlichting)?
Het verlicht despotisme in de Oostenrijkse Nederlanden
De VSA, symbool van ontvoogding (grondwet)
De Amerikaanse grondwet is de eerste grondwet waarin de
idealen van de Verlichting zo duidelijk zijn gerealiseerd. Toch
heeft de grondwet ook zijn beperkingen (nuancering).
Gelegenheid de grootmacht van deze tijd toe te lichten:
personen, instellingen, grondwettelijke macht…
PRESIDENTSVERKIEZINGEN november 2004
SO 3
Het einde van het Ancien Régime
Revolutionaire technische ontwikkelingen
Op weg naar een industriële samenleving
Start IR: einde van de agrarische samenleving:
scharniermoment in de geschiedenis.
De Franse Revolutie: van liberale revolutie tot keizerrijk
(1789-1815)
De Franse Revolutie: breuk met het Ancien Régime in onze
gewesten.
De Franse revolutie: sluit in onze gewesten het Ancien
Régime af en luidt een nieuw tijdperk in.
Talrijke
veranderingen van die tijd vinden wij nu evident.
(Schokkende veranderingen op korte termijn: breuk met AR;
belang op middellange termijn: bepalend voor burgerlijke 19 de
eeuw; belang op lange termijn: Franse revolutie voelbaar tot
nu. (Pol., ec. en cult. erfenis van de Franse Revolutie).
Vakoverschrijdende eindtermen
Leren leren
-
De leerlingen ontvangen een blad met een voorstel tot studiemethode. Die methode wordt doorheen het jaar
geconcretiseerd (bij het beëindigen van een leerstofonderdeel en/of voor een schriftelijke overhoring).
De leerlingen leren aldus de grote structuren van de leerinhouden kennen, om vervolgens de concrete feiten in
te passen.
Via het onderzoeken en bevragen van diverse informatiebronnen, leren de leerlingen een genuanceerd beeld,
wars van clichés, van het verleden op te bouwen. (persoonlijk onderzoek)
Leerlingen noteren aanvullende informatie (d.w.z. informatie die niet direct in het handboek te vinden is). Om
een verzorgde, overzichtelijke cursus op te bouwen, moeten ze tijdens de les de aangebrachte informatie
persoonlijk verwerken: formulering, structuur…
Sociale vaardigheden
-
De hierboven beschreven methode zet de leerlingen ertoe aan de informatie in vraag te stellen. Vragen van
leerlingen kunnen een andere wending geven aan de les en dat veronderstelt bij de groep een zekere flexibiliteit
en bereidheid zich in te leven in de vraagstelling van een andere leerling.
Opvoeden tot burgerzin
-
-
Inzicht in de sociale verhoudingen in de maatschappij van het Ancien Régime zet aan tot vergelijking met deze
tijd en tot het bevragen van de verhoudingen in de hedendaagse maatschappij (gelijkheid of ongelijkheid,
juridisch en/of sociaal).
N.a.v. het thema van de heksenvervolging wordt de positie van de vrouw geëvalueerd en vergeleken met de
huidige situatie.
Jaarplan Geschiedenis 2de graad - 2003-2004 - pagina 9/10
-
-
-
De politieke situatie in het Ancien Régime (absolutisme van de vorsten) zet aan tot vergelijking met het
hedendaagse democratische bestel en maakt duidelijk dat de democratie een groeiproces heeft moeten
doormaken dat in de late 18de eeuw een belangrijke sprong voorwaarts heeft gemaakt.
De leerlingen leren de nieuwe politieke opvattingen van de Verlichting kennen. Ze gaan na in hoever deze
ideeën verschillen van de politieke zeden van het Ancien Régime. Tegelijk kunnen ze nagaan in hoever deze
ideeën de hedendaagse politieke structuren en zeden hebben beïnvloed.
De leerlingen worden gestimuleerd de actualiteit te volgen. De informatie uit het verleden die ze met zich
meedragen, moet hen helpen een persoonlijk standpunt dienaangaande te vormen.
Gezondheidseducatie
-
De leerlingen leren hoe de grotere zorg om de gezondheid (betere hygiëne, betere woonomstandigheden,
vooruitgang in de geneeskunde) een sterke bevolkingstoename op gang heeft gebracht. Tegelijk zien ze een
aantal grenzen van die vooruitgang: resistente antibiotica, huidziekten gestimuleerd door overmatig gebruik van
zeep, toenemende astma door over-geïsoleerde woningen en door een te “stof-vrije” leefomgeving.
Milieu-educatie
-
De leerlingen worden gewezen op de systematische aanslag op het milieu als gevolg van de “vooruitgang in de
landbouw”, de industrialisatie, het geloof dat een bloeiende economie steunt op steeds meer produceren (en dus
vervuilen). Vooruitgang is tegelijk een achteruitgang. De leerlingen worden aldus geconfronteerd met de
grenzen van de economische groei en van de consumptie.
Jaarplan Geschiedenis 2de graad - 2003-2004 - pagina 10/10
Download